Plan: | Stuivenbergweg, bedrijfsverplaatsing Heijdra |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0353.201002Heijdra-On01 |
Toetsingskader
De Monumentenwet is onder meer gericht op bescherming en behoud van archeologische waarden en cultuurhistorische waardevolle elementen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het belang van het archeologisch en cultureel erfgoed meegewogen te worden bij de voorbereiding van het plan. Uitgangspunt is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem worden bewaard ('behoud in situ'). Een ander uitgangspunt is dat de initiatiefnemer van de bodemverstoring de financiƫle lasten draagt van archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan wordt inventariserend archeologisch (bureau)onderzoek uitgevoerd. Voor zover aanwezige archeologische waarden (kunnen) worden bedreigd door bouw- en andere bodemingrepen maakt de Monumentenwet het mogelijk aan deze ingrepen in het bestemmingsplan rechtstreeks voorschriften te verbinden.
Onderzoek en conclusie
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied is gelegen op oeverafzettingen van de Stuivenberg stroomgordel. Deze vormden tijdens en na de actieve fase van dit systeem een zeer gunstige vestigingslocatie. Met name een vegetatiehorizont die in drie boringen is aangeboord, vormt een zeer kansrijk niveau voor het aantreffen van archeologische resten. Op basis van de resultaten van het Inventariserend Veldonderzoek is geadviseerd om archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek uit te laten voeren. De archeologische waarden worden direct vanaf maaiveld verwacht.
In navolging van het inventariserend veldonderzoek is in februari 2011 door RAAP Archeologisch adviesbureau een veldonderzoek met proefsleuven uitgevoerd. Tijdens het onderzoek is door middel van het aanleggen van 7 proefsleuven een archeologische vindplaats aangetroffen. Deze bestaat uit een aantal structuren binnen een verkavelingssysteem uit de (Midden) Bronstijd. In proefsleuf 2 in het westelijke deel van het plangebied zijn daarnaast op een dieper niveau, afgedekt door een ouder vegetatieniveau, enkele paalkuilen en een greppel waargenomen. Met uitzondering van (mogelijk) huttenleem is in de sporen geen vondstmateriaal aangetroffen. Op basis van het huidige inrichtingsplan voor het plangebied zullen een groot aantal van deze structuren niet in situ behouden kunnen blijven wanneer de bodemingrepen tot in het archeologische niveau reiken. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft een overleg plaatsgevonden tussen RAAP, de opdrachtgever, de bevoegde overheid (en de adviseur daarvan) en de toekomstige bewoner/gebruiker van het perceel. Daaruit is gebleken dat voor delen van de toekomstige inrichting van het plangebied geen bodemingrepen zullen plaatsvinden. Geconcludeerd is dat de vondsten in het gebied onder de toekomstige stal, met name onder de toekomstige westgevel grenzend aan de zijkant van het perceel, van bijzondere archeologische waarde zijn. In het huidige plan zal gebruikgemaakt worden van heien als funderingstechniek. In dit geval is er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Mocht in de toekomst in het aangegeven gebied bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, dan zal, in overleg met het bevoegd gezag, de archeologie definitief in kaart gebracht moeten worden. Dit zal dan moeten plaatsvinden middels een archeologische opgraving of een archeologische begeleiding tijdens de verstoring. Voor het resterende deel van het perceel geldt dat dit vrijgegeven wordt van verdere archeologische verplichtingen.