Artikel 35 Algemene aanduidingsregels
35.1 Archeologisch waardevol gebied - 1
-
a. ter plaatse van de aanduiding 'Archeologisch waardevol gebied - 1' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-)waarden;
-
b. het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
-
1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
-
2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
-
3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
-
4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
-
5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
-
c. het verbod als bedoeld onder b is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
-
1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2500 m2;
-
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
-
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; of,
-
4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
-
5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
-
d. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld onder b die betrekking heeft op gronden, met de betreffende aanduiding, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld;
-
e. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder d genoegzaam blijkt dat:
-
1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
-
2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning verbonden regels.
-
f. het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
-
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
-
2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
g. Indien het bepaalde onder f sub 2 en 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken;
-
h. burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.
35.2 Archeologisch waardevol gebied - 2
-
a. ter plaatse van de aanduiding Archeologisch waardevol gebied - 2' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-) waarden;
-
b. het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
-
1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 200 cm;
-
2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
-
3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
-
4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
-
5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
-
c. het verbod als bedoeld onder b is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
-
1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2;
-
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
-
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; of,
-
4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
-
5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
-
d. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld onder b die betrekking heeft op gronden, met de betreffende aanduiding, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld;
-
e. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder d genoegzaam blijkt dat:
-
1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
-
2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning verbonden regels.
-
f. het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
-
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
-
2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
g. indien het bepaalde onder f sub 2 en 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken;
-
h. burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.
35.3 Archeologisch waardevol gebied - 3
-
a. ter plaatse van de aanduiding Archeologisch waardevol gebied - 3' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-) waarden;
-
b. het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
-
1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
-
2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
-
3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
-
4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
-
5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
-
c. het verbod als bedoeld onder b is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
-
1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10 ha;
-
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
-
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; of,
-
4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
-
5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
-
d. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld onder b die betrekking heeft op gronden, met de betreffende aanduiding, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld;
-
e. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder d genoegzaam blijkt dat:
-
1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
-
2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning verbonden regels.
-
f. het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
-
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
-
2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
g. indien het bepaalde onder f sub 2 en 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken;
-
h. burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.
35.4 Cultuurhistorische waarden
-
a. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden van gebouwen;
-
b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' kunnen burgemeester en wethouders, nadat de monumentencommissie is gehoord, nadere eisen stellen met betrekking tot de uitwendige hoofdvorm zoals deze wordt bepaald door goothoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling teneinde te waarborgen dat de aan het pand eigen cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast, met dien verstande dat deze nadere eisen een doelmatige bedrijfsvoering niet onevenredig mogen belemmeren.
35.5 Evenemententerrein
Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' zijn de gronden medebestemd voor een evenemententerrein.
35.6 Vrijwaringszone - straalpad
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – straalpad' mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan is aangeduid met de aanduiding 'hoogte (m)'.
35.7 Geluidzone - industrie
De ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
35.8 Wro-zone - wijzigingsgebied 2
Burgemeester en wethouders zijn, op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 2' te wijzigen naar de bestemming 'Natuur', waarbij de aanleg van bos, wandel- en fietspaden is toegestaan.
35.9 Wro-zone - wijzigingsgebied 3
Burgemeester en wethouders zijn, op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 3' te wijzigen naar de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie', waarbij de aanleg van bos, wande- en fietspaden is toegestaan en waarbinnen voorts maximaal 5 woningen mogen worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de bouwregels zoals die gelden voor bedrijfswoningen, namelijk:
-
a. de goot- en bouwhoogte van een woning bedraagt ten hoogste respectievelijk 6 m en 10 m;
-
b. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m;
-
c. de inhoud van een woning bedraagt ten hoogste 800 m3;
-
d. de gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en overkappingen behorende bij een woning bedraagt ten hoogste 50 m2.
35.10 Milieuzone - stiltegebied
Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - stiltegebied' zijn geen nieuwe ontwikkelingen toegelaten die het natuurlijk heersende geluidsniveau van 40 dB(A) structureel aantasten. Dit betekent in ieder geval dat onderstaande functies niet zijn toegestaan:
-
a. lawaaisporten;
-
b. nieuwvestiging van intensieve recreatie;
-
c. laagvliegbewegingen;
-
d. windmolens;
-
e. dierenpensions.
Een geluidsrapport dient te worden overlegd wanneer nieuwe functies zijn gepland binnen het stiltegebied.