direct naar inhoud van Regels
Plan: Panoven, Hoge Dijk en Boerhaaveweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0353.BPpanoveneo-Va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Panoven, Hoge Dijk en Boerhaaveweg met identificatienummer NL.IMRO.0353.BPpanoveneo-Va01 van de gemeente IJsselstein.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf, uitgezonderd prostitutie, dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet omgevingsvergunningplichtig of meldingsplichtig is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevi-inrichting

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.17 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.25 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 groen

gronden die in gebruik zijn als plantsoenen

1.30 groenblijvend

plantensoort die het hele jaar bladeren heeft.

1.31 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 kantoor

een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.33 NEN

de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.34 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.35 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.37 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.38 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.39 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.40 publieksgerichte aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteiten

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.41 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.42 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.43 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.44 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.45 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat er geen bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die zijn aangewezen als mer-beoordelingsplichtige of mer-plichtige activiteit;
  • b. dienstverlening;
  • c. kantoren;
  • d. het wonen in een woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen', met daaronder begrepen een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit;
  • e. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van gemengd - 1: uitsluitend bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals genoemd onder a;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, tuinen en erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen en woningen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is uitsluitend het genoemde aantal woningen toegestaan;
  • d. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en woningen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte. Wanneer geen goot- en bouwhoogte is aangeduid mag goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan zoals bestaand.
  • e. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven geldt dat het bebouwingsperentage niet meer mag bedragen dan zoals bestaand.
  • f. het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is uitsluitend toegestaan indien de gevel en het dakvlak die naar de aangrenzende woningen gericht zijn gesloten wordt uitgevoerd, waarbij onder gesloten wordt verstaan dat deze geen te openen delen bevat;
  • g. het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is uitsluitend toegestaan indien één gevel volledig in de aanduiding 'gevellijn' wordt gebouwd;
  • h. gebouwen worden uitgevoerd met een dakhelling van maximaal 60 graden.

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen de aanduiding 'wonen' worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken moeten worden gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 2 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • c. de diepte van bijbehorende bouwwerken aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag, gemeten uit de achtergevel van het hoofdgebouw, maximaal 4 m bedragen;
  • d. de breedte van bijbehorende bouwwerken aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag maximaal de breedte van de achtergevel van het hoofdgebouw bedragen;
  • e. de breedte van bijbehorende bouwwerken aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 60% van de oorspronkelijke breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
  • f. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 1 m;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 50 m² en met dien verstande dat het zij- en achtererf niet voor meer dan 50% mag worden bebouwd;
  • h. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, indien meer dan 3 m, + 0,25 m, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  • i. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw - 2 m bedragen, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 4,5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het gebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het gebouw bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van hekwerken op een balkon of dakterras mag niet meer bedragen dan 1,2 m gemeten vanaf de bovenkant van de vloer van het balkon of dakterras;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 5 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

3.2.4 Voorwaardelijke verplichting ruimtelijke inpassing gebouw
  • a. Het bouwen en gebruiken van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is uitsluitend toegestaan indien binnen 1 jaar na de start van de bouw ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen - groene erafscheiding een groenblijvende erfafscheiding met een hoogte van ten minste 1,5 meter is geplaatst en in stand gehouden wordt;
3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

3.3.1 Algemeen
  • a. de kantoorvloeroppervlakte bedraagt per kantoor ten hoogste 50 m²;
  • b. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • e. een kinderopvang en/of buitenschoolse opvang zijn niet toegestaan;
  • f. het gebruik van gronden en gebouwen voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie is niet toegestaan.

3.3.2 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat dit nooit meer mag bedragen dan 50 m²;
  • b. degene die de activiteit in de woning of het bijbehorend bouwwerk zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. aan huis verbonden activiteiten die vallen onder categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, voor zover ze voldoen aan de hiervoor genoemde criteria.

3.3.3 Voorwaardelijke verplichting ruimtelijke inpassing parkeren

Het gebruik van de gronden met de aanduiding specifieke vorm van verkeer - parkeren is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen - groene erafscheiding een groenblijvende erfafscheiding met een hoogte van ten minste 1,5 meter is geplaatst en in stand gehouden wordt.

3.3.4 Voorwaardelijke verplichting ruimtelijke inpassing gebouw

Het gebruiken van gebouwen ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - 1 is uitsluitend toegestaan indien binnen 1 jaar na de start van de bouw ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen - groene erafscheiding een groenblijvende erfafscheiding met een hoogte van ten minste 1,5 meter is geplaatst en in stand gehouden wordt.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijken van de oppervlaktes
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 3.3.1 tot een kantoorvloeroppervlak van 100 m2 met een maximum toename van 50% van het gebouw.
  • b. De afwijking genoemd in lid 3.4.1 onder a kan alleen plaatsvinden mits aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is.

3.4.2 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 3.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit één categorie hoger dan in lid 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. met deze afwijkingsbevoegdheid mogen geen bedrijven worden toegestaan die mer-beoordelingsplichtig of mer-plichtig zijn.

3.4.3 Afwijken publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 teneinde binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria de worden voldaan:

  • a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van bijbehorende bouwwerrken, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat dit nooit meer mag bedragen dan 50 m²;
  • b. degene die de activiteit in de woning of het daarbij behorende bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en de parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
  • e. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit, met een maximum van 15% van de omzet;
  • f. aan huis verbonden activiteiten die vallen onder categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, voor zover ze voldoen aan de hiervoor genoemde criteria.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen en water;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groene erfafscheiding' tevens voor een groene erfafscheiding.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en daarbij gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groene erfafscheiding' worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 2 meter.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) en daarmee samenhangende bestemmingen mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Archeologie - 3 bestemde gronden mogen ten dienste van de onder lid 5.1 genoemde bestemmingen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van de bestemming Waarde - Archeologie - 3 enkel bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van overige aanwezige bestemming(en) en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en) er enkel gebouwd mag worden, met inachtname van de overige voor deze gronden geldende bouwregels, mits het gaat om:
    • 1. vervanging van bestaande gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en uitsluitend de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2; of
    • 3. een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 5.3 onder 1 wordt verleend indien bij de aanvraag vergunning een archeologisch rapport wordt overlegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden.
  • c. Aan de vergunning als bedoeld in lid 5.3 onder 1 kan het bevoegd gezag in ieder geval de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).
  • d. Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemming(en):

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 30 cm beneden het maaiveld.

5.4.2 Uitzonderingen

Het in 5.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 100 m2;
  • d. die niet dieper reiken dan 30 cm beneden het maaiveld;
  • e. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • f. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

5.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden

In afwijking van het bepaalde in 5.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport (door een hiertoe gecertificeerde instantie), dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:

  • a. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden.
    • 1. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden.

5.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.3 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE); of
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);

5.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.3 te beslissen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) en daarmee samenhangende bestemmingen mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Archeologie - 4 bestemde gronden mogen ten dienste van de onder lid 6.1 genoemde bestemmingen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van de bestemming Waarde - Archeologie - 4 enkel bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van overige aanwezige bestemming(en) en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en) er enkel gebouwd mag worden, met inachtname van de overige voor deze gronden geldende bouwregels, mits het gaat om:
    • 1. vervanging van bestaande gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en uitsluitend de bestaande fundering wordt benut; of
    • 2. een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2; of
    • 3. een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 6.3 onder 1 wordt verleend indien bij de aanvraag vergunning een archeologisch rapport wordt overlegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden.
  • c. Aan de vergunning als bedoeld in lid 6.3 onder 1 kan het bevoegd gezag in ieder geval de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).
  • d. Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemming(en):

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 30 cm beneden het maaiveld.

6.4.2 Uitzonderingen

Het in 6.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 2.500 m2;
  • d. die niet dieper reiken dan 30 cm beneden het maaiveld;
  • e. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • f. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

6.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden

In afwijking van het bepaalde in 6.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport (door een hiertoe gecertificeerde instantie), dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:

  • a. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden.
    • 1. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden.

6.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.3 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE); of
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);

6.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.3 te beslissen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Parkeren

8.1 Parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in het Parkeerbeleidsplan IJsselstein, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, gerekend wordt met de normen uit de nieuwe versie. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • c. De in lid a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's dient, qua afmetingen, ten minste te voldoen aan de volgende eisen:
    • 1. Personenauto:
      • Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 2,5 m;
      • Langsparkeren: 6,0 m bij 2,0 m;
    • 2. Gehandicaptenparkeerplaats:
      • Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 3,5 m;
      • Langsparkeren: 6,0 m bij 2,5 m (7,5 m bij 2,5 m als achter wordt in- en uitgestapt);
  • d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. Deze andere wijze dient door de aanvrager van een omgevingsvergunning gemotiveerd te worden.
8.2 Laad- en losruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien. Deze andere wijze dient door de aanvrager van een omgevingsvergunning gemotiveerd worden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
9.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Milieuzone - boringsvrije zone

De gronden met de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen mede bestemd voor het behoud van de beschermende laag in de bodem die hoort bij het grondwaterwingebied Nieuwegein. Boorputten, open of gesloten bodemenergiesystemen, funderingswerkzaam-heden of andere grondwerkzaamheden met een diepte van meer dan 40 meter beneden het maaiveld zijn ter plaatse van deze gebiedsaanduiding niet toegestaan.

12.2 Afwijkingsbevoegdheid grotere boordiepte

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 en daamree een grotere diepte toestaan dan 40 meter beneden maaiveld. Hiervoor vraagt het college eerst advies aan gedeputeerde staten van de Provincie Utrecht.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Panoven, Hoge Dijk en Boerhaaveweg'.