direct naar inhoud van Regels
Plan: Dorp 76 Polsbroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.01Dorp76-BP01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan Dorp 76 Polsbroek met identificatienummer NL.IMRO.0331.01Dorp76-BP01 van de gemeente Lopik.

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanbouw

een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 Agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond, onder grondgebonden veehouderij wordt mede verstaan paardenfokkerij;
  • c. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
  • d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • e. sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen;
  • f. bollenteelt: de teelt van bollen;
  • g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  • h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht;
  • i. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • j. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardrijdactiviteiten, paardrijschool en manege;
1.8 Archeologisch deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bur­gemeester en wethouders te stellen kwalificaties;

1.9 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden;

1.10 Afwijking

een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo;

1.11 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 Bebouwingsgrens

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.13 Bebouwingspercentage

een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.14 Bestaand
  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het (voor)ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend. tenzij in de regels anders is bepaald;
  • bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.15 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.18 Bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping;

1.22 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.24 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.26 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.27 Bruto-vloeroppervlakte (bvo)

de bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN 2580;

1.28 Cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen);

1.29 Duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan redelijkerwijs is aan te nemen dat dit gedurende planperiode een omvang zal hebben van ten minste een volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang en dat voldoet aan de geldende milieueisen en ook op lange termijn aan deze eisen kan blijven voldoen;

1.30 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 Grondgebonden veehouderij

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van melk- en ander vee, geheel of nagenoeg geheel op open grond waar het bedrijf over kan beschikken (onder grondgebonden veehouderij wordt mede verstaan paardenfokkerij);

1.32 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.33 Internetverkoop

Het aanbieden van producten of diensten via internet, om deze vervolgens in hoofdzaak te (laten) afleveren respectievelijk uitsluitend uit te (laten) voeren bij een afnemer. Dit inclusief de bijbehorende opslag van goederen en het voorhanden hebben van een afhaalmogelijkheid;

1.34 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.35 Mantelzorg

noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte die in duur en in intensiteit een meer gebruikelijke gang van zaken overstijgt en niet in georganiseerd verband en niet in het kader van een hulpverlenende beroep wordt verleend;

1.36 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.37 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.38 Pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.39 Peil
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld;
1.40 Plangrens

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;

1.41 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.42 Seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 Uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.44 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.45 Voorgevellijn

de lijn die gevormd wordt door de voorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzen van een bouwperceel; bij het bepalen van de ligging van de voorgevellijn wordt geen rekening gehouden met ondergeschikte bouwdelen als bedoeld in artikel 7.2;

1.46 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste niet in verticale richting beweegbare punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 De inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met dien verstande dat maximaal 1 woning per bouwvlak is toegestaan;
  • b. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2.

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen;
  • b. bijgebouwen en overkappingen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde;
  • d. de maxima genoemd in de volgende tabel worden in acht genomen:

  Max. aantal per bouwvlak   Max. inhoud   Max. oppervlakte   Max. goothoogte   Max. bouwhoogte  
woningen (inclusief aanbouwen)   één   600 m³     3,5 m   10 m  
bijgebouwen en overkappingen per woning       50m²   3 m   6 m  
erf- of terreinafscheidingen op bouwvlakken           2 m  
terreinafscheidingen
- voor de voorgevel
- achter de voorgevel  
       


1m
2m  
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde       20 m2   3 m    

  • e. woningen mogen uitsluitend in een bouwvlak worden opgericht.
3.3 nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen en bepalen dat een groter aantal parkeerplaatsen dan voorgeschreven in artikel 3.5.4 dient te worden gerealiseerd.

3.3.2 Toepassing

De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 4 lid 3.1 mag enkel worden toegepast indien:

  • a. sprake is van nieuwe beleidsinzichten ten aanzien van de parkeerbehoefte of
  • b. de bewoners van een woning een aantal motorvoertuigen tot hun beschikking hebben dat het aantal van artikel 3.5.4 sub a overschrijdt en
  • c. structurele parkeeroverlast in openbaar gebied is geconstateerd, dan wel
  • d. hier aanleiding voor is in relatie tot het bepaalde artikel 3.5.4.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Vergroten maximale inhoud woning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 3.2 sub d, ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning, met dien verstande dat:

  • a. de maximale inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan 750 m³;
  • b. de vergroting dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
3.4.2 Verhogen goothoogte woning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 3.2 sub d, ten behoeve van het verhogen van de goothoogte van de woning, met dien verstande dat:

  • a. de maximale goothoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m;
  • b. de verhoging zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • c. de verhoging van de goothoogte dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
3.4.3 Vergroten maximale oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 3.2 sub d, ten behoeve van een groter gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m² of 50% van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de voorgevellijn;
  • b. afwijking alleen wordt verleend indien de vergroting van het oppervlak aan bijgebouwen noodzakelijk is voor het beheer van gronden met een oppervlak van minimaal 1 ha of ten behoeve van de volgende nevenfuncties:
    • 1. aan-huis-gebonden beroep;
    • 2. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
3.4.4 Verhogen goot- en bouwhoogte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 3.2 sub d, ten behoeve van het verhogen van de maximum goot- en bouwhoogte van bijgebouwen. Een afwijking wordt uitsluitend toegepast indien de verhoging:

  • a. noodzakelijk is voor een doelmatige technische uitvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • b. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving
  • c. geen sprake zal zijn van nok- of goothoogten welke hoger zijn dan de nok- en goothoogte van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Verbod

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte.

3.5.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening

Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:

  • a. de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie in stand blijft en het voorgestane gebruik een ondergeschikte toevoeging daaraan is;
  • b. het hoofdgebouw de uitstraling van een woning blijft behouden;
  • c. maximaal 50 m² van de oppervlakte van de gebouwen wordt gebruikt voor deze activiteiten;
  • d. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
  • e. het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  • f. de nieuwe functie geen milieuhinder oplevert, alleen bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 1 of 2, als bedoeld in de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG (editie 16 april 2009), zijn toegestaan;
  • g. er enkel reclame mag worden gemaakt voor het eigen beroep of het eigen bedrijf, waarbij er geen reclameborden groter dan 0,20 m² op een bouwperceel worden geplaatst;
  • h. de activiteiten geen detailhandel, horeca of exploitatie van een seksinrichting betreffen, met uitzondering van detailhandel in de vorm van internetverkoop, zonder winkelruimte of showroom ter plaatse;
  • i. de activiteiten geen buitenopslag van roerende zaken tot gevolg hebben.
3.5.3 Nevenfuncties en vervolgfuncties

De toe te laten nevenfuncties en vervolgfuncties ter plaatse van gebouwen en/of bouwvlakken/bestemmingsvlakken, zoals opgenomen in artikel 26 (nevenfuncties ter plaatse van bouwvlakken) en artikel 27 (vervolgfuncties ter plaatse van bouwvlakken) van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juli 2007 en herzien in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2e herziening', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2010, zijn onverminderd van toepassing.

3.5.4 Parkeren

Ten aanzien van het parkeren gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien op een bouwperceel een woning aanwezig is, dient op dat bouwperceel minimaal te zijn voorzien in ruimte voor het parkeren van 2 personenwagens;
  • b. een gebouwde parkeervoorziening wordt enkel als parkeerruimte aangemerkt indien deze daadwerkelijk in gebruik is voor de stalling van een motorvoertuig.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.

4.1.2 Voorgangsregeling

De belangen van de in artikel 4.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen

4.2 Bouwregels

Op de in artikel 4.1.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m² en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  • b. alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4 is verleend;
  • d. het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
4.3.2 Regels afwijking

Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in artikel 4.2 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 200 m² beslaan en dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld;
  • b. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • c. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
4.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 4.1.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied, hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  • b. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
4.4.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.1.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

4.4.4 Adviesverplichting

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.1.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.

4.4.5 Voorschriften vergunning

Voor zover de in artikel 4.1.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen regionale waterkering.

5.1.1 Voorgangsregeling

De belangen van de in artikel 5.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

5.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd;
  • b. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van onderhavige dubbelbestemming, mag maximaal 3 m bedragen;
  • d. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing indien voor de desbetreffende activiteit onherroepelijk vergunning is verleend in de zin van de Waterwet;
  • e. Het bepaalde onder a en b is evenmin van toepassing voor herbouw van bestaande bouwwerken op bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 5.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, indien het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad en vooraf advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,3 m;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van een vooroeverconstructie;
  • e. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • f. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende voorzieningen;
  • g. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
5.4.2 Uitzondering

Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van deze bestemming;
  • b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  • c. het nemen van noodmaatregelen om de stabiliteit en/of de waterkerende functie van de dijk te waarborgen, door of met instemming van de beheerder van de waterkering ten uitvoer gelegd;
  • d. werken waarvoor een onherroepelijke vergunning in de zin van de Waterwet is verleend.
5.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4.1 werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden welke het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

5.4.4 Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 wordt niet eerder verleend na positief advies van de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Aanduidingen
  • a. Bij toepassing van de bouwregels worden de bouwaanduidingen in de verbeelding in acht genomen;
  • b. Voor het bepalen van de maximaal toegelaten omvang van bouwwerken zijn de bouwaanduidingen in de verbeelding van het bestemmingsplan bepalend, zo nodig in afwijking van de bepalingen van hoofdstuk 1 en 2 van dit bestemmingsplan.
7.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

7.3 Zijdelingse bouwgrens

De afstand van gebouwen tot een zijdelingse bouwperceelgrens moet ten minste 2 m te bedragen, tenzij de zijdelingse bouwperceelgrens wordt gevormd door een gemeenschappelijke sloot. In dat geval moet de afstand van gebouwen tot de bovenkant van de insteek van deze sloot ten minste 2 m bedragen.

7.4 Ondergronds bouwen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil;
  • c. het bepaalde in artikel 7.2 is van overeenkomstige toepassing op het bouwen.
7.5 Bestaande bouwwerken

Bestaande bouwwerken welke niet voldoen aan de bouwregels van hoofdstuk 2 zijn toegestaan en mogen op dezelfde locatie geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing op bebouwing welke wordt geamoveerd of getransformeerd als compensatie voor een stedelijke ontwikkeling.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Verbod

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwjikingen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning ter afwijking te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. de bouw van andere bouwwerken die ten behoeve van waterstaatkundige redenen noodzakelijk zijn, mits voorzieningen van geringe horizontale of verticale afmetingen zijn.
9.2 Verordening Ruimte

Bij de toepassing van de in dit plan opgenomen afwijkingsregels wordt rekening gehouden met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/ of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen en het bestemmingsvlak niet meer dan 10% mag worden vergroot, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
10.2 Voorwaarden

De in artikel 10.1 genoemde wijzigingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 sub a met maximaal 10%.
  • c. Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Hetgeen bepaald onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Dorp 76 Polsbroek'.