Beleid en regelgeving
In
de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze
paragraaf staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’.
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en
'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate'
(NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar
honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan
de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de
aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat
het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de
algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate
bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat
'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de
jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram
per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de
luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen
doorgaan zonder toetsing.
Een
belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het
Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL,
dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies
en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te
realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op
16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking
getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel
5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van
zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en
rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke
ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2),
in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project
betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk
is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en
50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het
totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet
toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het
gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord,
maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding
ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In
het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee
aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de
nieuwe bestemmingsregeling toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of
het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’
verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’
bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang
om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen
overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog
gerealiseerd worden.
Onderzoek
Gelet op de
regelgeving voor luchtkwaliteit mag verondersteld worden dat, gelet op
de aard en omvang van de ontwikkeling, deze geen noemenswaardige
invloed heeft op de luchtkwaliteit. Zoveel lijkt ook uit het
uitgevoerde verkeersonderzoek. De toename van het aantal
verkeersbewegingen is zeer beperkt.
Conclusie
Het
bestemmingsplan zal geen ontwikkelingen mogelijk maken die de aanwezige
luchtkwaliteit beperkt. Gelet op de ontwikkeling van schonere
verbrandingstechnieken bij zowel auto's als installaties bij bedrijven
kan geconcludeerd worden dat er in de planperiode van het
bestemmingsplan een autonome luchtkwaliteitsverbetering zal optreden.
Doordat het bestemmingsplan niet zal voorzien in mogelijkheden die tot
verslechtering leiden, vormt het aspect luchtkwaliteit geen
belemmering.