Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Lopikerweg Oost 115
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0331.01LopikerwegO115-OB01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Lopikerweg Oost 115 met identificatienummer NL.IMRO.0331.01LopikerwegO115-OB01 van de gemeente Lopik.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
 
1.3 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is waarbij beperkte detailhandel via internet mede is toegestaan.
 
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 aangebouwd bijgebouw
een aangebouwd, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig te onderscheiden gebouw.
 
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
 
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.10 bestaand
  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan inwerking is getreden.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.13 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.14 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw. Bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan, met dien verstande dat bewoning ten behoeve van mantelzorg wel is toegestaan.
 
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.18 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.20 bouwvlakgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.21 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.22 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.23 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.
 
1.24 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.25 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand.
 
1.26 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.27 rooilijn
de op een perceel aanwezige lijn, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbe­stemmingsplan is gelegen:
  • evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van het hoofdgebouw;
dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg):
  • evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van het hoofdgebouw.
1.28 stacaravan
Een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grotere afstand achter een auto te worden voortbewogen.
 
1.29 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.30 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden bestaande uit een hoofdgebouw met de bijhorende aanbouwen.
 
1.31 zijerfscheiding
de grens tussen twee percelen, die de voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 bebouwingspercentage
de oppervlakte aan gebouwen gedeeld door dat deel van het bouwvlak waar gebouwen toegestaan zijn tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven;
 
2.2 dakkapel en goothoogte
Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50 % van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel;
 
2.3 de afstand tot de zijdelingse bouwvlakgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwvlak en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.7 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.10 peil
Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang:
  • direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang + 25 cm;
  • niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang + 25 cm.

2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. water;
  3. voet- en fietspaden en ontsluitingswegen.
3.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in artikel 3 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan;
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3,0 m;
  3. in afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub a  zijn wel terreinafscheidingen, afschermende bouwwerken ten behoeve van fruitteelt en onderkomens voor beregeningsinstallaties toegestaan;
    1. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag in afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub b maximaal 1,5 m bedragen.
    2. De oppervlakte van het onderkomen van beregeningsinstallaties mag maximaal 15 m² bedragen met een maximum goot- en bouwhoogte van 3,0 m respectievelijk 6,0 m.
  4. in afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub a is het gebruik van de gronden voor de plaatsing van boog- en gaaskassen toelaatbaar onder de volgende voorwaarden:
    1. de totale oppervlakte aan lage boog- en gaaskassen mag maximaal 100 % van de totale bedrijfsoppervlakte in gebruik voor fruitteelt of vollegrondstuinbouw bedragen;
    2. lage boog- en gaaskassen mogen uitsluitend geplaatst worden in de periode van maart tot en met september;
    3. de lage boog- en gaaskassen dienen in beginsel direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwvlak te worden geplaatst;
    4. de totale oppervlakte aan lage boog- en gaaskassen mag maximaal 20 % van de totale bedrijfsoppervlakte in gebruik voor sierteelt bedragen.
    5. een doelmatige bedrijfsvoering moet de plaatsing van lage boog- en gaaskassen nood­za­kelijk maken;
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water;
  2. waterberging en waterhuishouding;
  3. voorzieningen ten behoeve van kruisend wegverkeer, zoals bruggen en andere kunstwerken;
  4. bij de onder a. bedoelde functie behorende groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in artikel 4 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4,0 m.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  3. groenvoorzieningen, tuinen en erven;
  4. water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. woningen met bijgebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. overigens geldt het volgende:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - stacaravan en bijgebouwen' mag, in afwijking van artikel 5 lid 2 sub c, een stacaravan geplaatst worden met;
    1. een maximum oppervlakte van 75 m²;
    2. een maximum goot- en bouwhoogte van 3,0 m respectievelijk 4,0 m;
    3. een al dan niet aangebouwd bijgebouw met een maximum oppervlakte van 15 m² en een maximum bouwhoogte van 3,0 m. Het bijgebouw mag niet als woonverblijf gebruikt worden.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Vergroten maximale inhoud woning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 5 lid 2 sub c, ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning, met dien verstande dat:
  1. de maximale inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan 750 m³;
  2. de vergroting dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
5.3.2 Verhogen goothoogte woning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 5 lid 2 sub c, ten behoeve van het verhogen van de goothoogte van de woning, met dien verstande dat:
  1. de maximale goothoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m;
  2. de verhoging zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  3. de verhoging van de goothoogte dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
5.3.3 Vergroten maximale oppervlakte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 5 lid 2 sub c, ten behoeve van een groter gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen, met dien verstande dat:
  1. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  2. afwijking alleen wordt verleend indien de vergroting van het oppervlak aan bijgebouwen noodzakelijk is voor het beheer van gronden met een oppervlak van minimaal 1 ha of ten behoeve van de volgende nevenfuncties:
    1. aan-huis-gebonden beroep;
    2. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
5.3.4 Verhogen goot- en bouwhoogte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 5 lid 2 sub c, ten behoeve van het verhogen van de maximum goot- en bouwhoogte van bijgebouwen. Een afwijking wordt uitsluitend toegepast indien de verhoging:
  1. noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  2. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
5.3.5 Nieuwbouw ingeval sanering bestaande bebouwing
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van nieuwbouw bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub c voor wat betreft het maximale oppervlak aan bijgebouwen, indien een deel van de aanwezige gebouwen die noch solitair, noch in samenhang met andere bebouwing cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen, wordt afgebroken met inachtneming van het volgende:
  1. indien er sprake is van totale sloop van deze bijgebouwen en deze hebben een geringere oppervlakte dan 200 m², mag 100 % van de gesaneerde oppervlakte aan bijgebouwen, worden teruggebouwd;
  2. indien bij totale sanering meer dan 200 m² wordt gesloopt, mag naast de 200 m², 50 % van het meerdere dat wordt gesloopt eveneens worden teruggebouwd, met een maximum van in totaal 500 m²;
  3. indien de bestaande bijgebouwen slechts gedeeltelijk worden gesloopt, mag slechts 50 % van het te slopen oppervlak worden teruggebouwd, met een maximum van 500 m², tenzij op het perceel minder dan 200 m² aan bijgebouwen aanwezig is; in dat geval mag 100 % van de gesaneerde oppervlakte worden teruggebouwd;
  4. de herbouw dient te passen in een (her)inrichtingsplan voor het betreffende bouwvlak, waarbij erfbeplanting wordt aangebracht en waarbij doorzichten naar de achterliggende polders, indien mogelijk, worden hersteld; er dient zekerheid te zijn verkregen dat het (her)inrichtingsplan daadwerkelijk zal worden uitgevoerd, met inachtneming van hetgeen hierover in de Beschrijving in Hoofdlijnen is bepaald in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied", vastgesteld op 12 juni 2007.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Verbod
Het is verboden bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woonruimte.
 
5.4.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening
Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
  1. de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie in stand blijft en het voorgestane gebruik een ondergeschikte toevoeging daaraan is;
  2. het pand de uitstraling van een woning blijft behouden;
  3. maximaal 50 m² van de oppervlakte van de woning of het bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt;
  4. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
  5. het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  6. de nieuwe functie geen milieuhinder oplevert, alleen bedrijfsactiviteiten in categorie 1 van de bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, evenals daaraan naar aard en omvang gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  7. er geen reclameborden groter dan 0,2 m² bij of aan een woning worden geplaatst;
  8. de activiteiten geen detailhandel, horeca of exploitatie van een seksinrichting betreffen, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  9. de ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit van het gebruik van woningen voor bij de functie van wonen passend gebruik geen aantasting van het kernwinkelapparaat en de wijkwinkelvoorzieningen tot gevolg heeft en tot maximaal 10 % van de toegestane oppervlakte voor het bij de functie wonen passende gebruik tot een maximum van 5 m²;
  10. de activiteiten geen buitenopslag van roerende zaken tot gevolg hebben.
5.4.3 Bewoning stacaravan
De stacaravan mag gebruikt worden ten behoeve van permanente en zelfstandige bewoning.
 
5.4.4 Parkeren
Er dienen tenminste 2 opstelplekken per woning op eigen terrein te worden opgericht.
 
5.4.5 Nevenfuncties en vervolgfuncties
De nevenfuncties en vervolgfuncties ter plaatse van bouwvlakken, zoals opgenomen in artikel 25 (Primair agrarisch gebied, kleinschalig (zone 3)), artikel 26 (nevenfuncties ter plaatse van bouwvlakken) en artikel 27 (vervolgfuncties ter plaatse van bouwvlakken) van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van 12 juni 2007, en herzien in het bestemmingsplan Landelijk gebied 2de herziening zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2010, zijn onverminderd van toepassing.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.
  2. De belangen van de in artikel 6 lid 1 sub a bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
Op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m² en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 0,5 m ten opzichte van maaiveld.
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemeen
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  2. Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 3.1 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
6.3.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 200 m² beslaan en dieper reiken dan 0,5 m beneden maaiveld; 
  2. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden; 
  3. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist; 
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting; 
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; 
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; 
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten; 
  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
6.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 6 lid 4.1 is niet van toepassing op:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied; hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  2. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
6.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
 
6.4.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.
 
6.4.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in artikel 6 lid 4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen.
  2. De belangen van de in artikel 7 lid 1 sub a bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
Ten behoeve van de in artikel 7 lid 1 bedoelde bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3,0 m.
 
7.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in artikel 7 lid 2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen conform de bij de betreffende bestemming opgenomen regels indien en voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij de belangenafweging wordt door burgemeester en wethouders advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
 
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het ophogen van gronden;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,8 m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  3. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van bos of boomgaard;
  5. verlagen van het waterpeil;
  6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  7. het aanleggen of verwijderen van oeverbeschoeiingen;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  10. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  11. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  12. alle overige werkzaamheden die de waterkering kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van de waterkering.
7.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 7 lid 4.1 is niet van toepassing:
  1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de waterkering;
  2. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de waterkering van niet ingrijpende betekenis zijn.
7.4.3 Toelaatbaarheid
Het bepaalde in artikel 7 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de waterkering.
 
7.4.4 Adviesverplichting
Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning zoals bedoeld in artikel 7 lid 4.1 na schriftelijk advies van de beheerder van de waterkering.

3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. het gebruik van gronden en wateren als permanente ligplaats voor woonboten of (woon-)schepen;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10 % van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan als ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Eenmalig kan ontheffing worden verleend van lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10 %.
  3. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht voor gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Lopikerweg Oost 115'