Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Lopikerweg Oost 115
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0331.01LopikerwegO115-OB01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2013 heeft de initiatiefnemer een eerste verzoek ingediend voor de nieuwbouw van een tweede woning, in de vorm van een stacaravan ,op het perceel Lopikerweg Oost 115. Hiermee wil de initiatiefnemer inspelen op zijn toekomstige woonwens. Initiatiefnemer wil de hoofdwoning in de toekomst graag overdragen aan zijn zoon maar zelf op het perceel blijven wonen. In de toekomst is op deze manier ook eventueel mantelzorg mogelijk. Hoewel de gewijzigde wetgeving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht wel voorzien in het vergunningsvrij realiseren van mantelzorgwoningen kan hiervan nog geen gebruik gemaakt worden omdat bij de initiatiefnemer de noodzaak voor mantelzorg nog ontbreekt. Een tweede woning op het perceel is in strijd met het geldende bestemmingsplan “Landelijk Gebied”. Er is dus een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om aan de gevraagde planontwikkeling medewerking te kunnen verlenen. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling alsnog mogelijk te maken.
 
Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in de sanering van het agrarisch bouwvlak van de grondgebonden veehouderij gelegen langs de M.A. Reinaldaweg net voor de kern van Lopik. De gemeente Lopik is sinds 2014 eigenaar van deze gronden (kadastraal bekend als gemeente Lopik, sectie G nummer 497). De op het perceel aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing werd voornamelijk nog gebruikt om hobbymatig vee te houden. Bedrijfsmatige agrarische activiteiten zijn op grond van het nu nog geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied” nog altijd mogelijk. De bebouwing is in slechte bouwkundige staat en het perceel maakt een zeer rommelige indruk. Met het inbrengen van middelen uit het “VereveningsfondsLopikMEerwaard” heeft de gemeente Lopik de gronden verworven en inmiddels de bebouwing al gesaneerd. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het agrarisch bouwvlak definitief van de verbeelding verwijderd. Het verwijderen van het bouwvlak gaat gepaard met een waardevermindering van het perceel.
 
De provincie Utrecht verlangt naast de bijdrage van de aanvrager aan het vereveningsfonds tevens een directe koppeling van de ontwikkeling op het perceel Lopikerweg Oost 115 aan de sanering van het bouwvlak op het agrarisch perceel langs de M.A. Reinaldaweg. Door beide deelgebieden in één bestemmingsplan op te nemen kan de bijdrage van de initiatiefnemer gekoppeld worden aan het verwijderen van het agrarisch bouwvlak. De hoogte van de bijdrage en de waardevermindering van het perceel zijn in verhouding.
1.2 Ligging plangebied
Deelgebied Lopikerweg Oost
Het deelgebied ligt direct aangrenzend aan de kern Uitweg, een lintdorp in de gemeente Lopik. Het is een karakteristiek agrarisch gebied waarin verschillende functies als burgerwoningen, agrarische bedrijven (voornamelijk melkveehouderijen en fruitteelt) en niet-agrarische bedrijfsfuncties elkaar afwisselen. Het perceel van de initiatiefnemer is gelegen direct ten noorden van de uitbreiding van Uitweg. Door deze uitbreiding van Uitweg zal het perceel Lopikerweg Oost 115 in de toekomst min of meer aangesloten worden op nieuwe woonpercelen (zie ook onderstaande luchtfoto met daarop het bestemmingsplan van de uitbreiding geprojecteerd). Ter hoogte van het perceel zal de landelijke karakteristiek minder ervaren worden zoals dat bijvoorbeeld verderop in de richting van Lopikerkapel wel het geval is. Het perceel Lopikerweg Oost 115 kan omschreven worden als een typisch woonperceel in het bebouwingslint tussen Uitweg en Lopikerkapel. Het voorerf met de woning heeft duidelijk de uitstraling van een woonerf, terwijl het achtererf een meer formele uitstraling heeft met veel verharding en grote bijgebouwen. Onderstaande luchtfoto toont de ligging van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied Lopikerweg Oost (bron Google Earth)
 
Deelgebied M.A. Reinaldaweg
Het deelgebied aan de M.A. Reinaldaweg is gelegen tussen de kern Lopik en de woningbouwlocatie op het terrein van de voormalige veevoederfabriek “Brokking”. Toch wordt de directe omgeving van het perceel nog altijd gekenmerkt door het agrarische grondgebruik. Hoewel openheid en veehouderij hier een minder duidelijke rol spelen, worden de omliggende percelen veelal gebruikt ten behoeve van fruitteelt. Een agrarische functie die van oudsher aanwezig is in dit gebied en verband houdt met de gronden van de oeverwallen van de Lek. Het betreffende bouwvlak aan de M.A. Reinaldaweg is het enige (agrarisch) bouwperceel langs de provinciale weg. De ligging van het perceel, ingesloten tussen woonbebouwing en direct langs de provinciale weg, en het grondgebruik van de omliggende percelen maken een toekomstbestendige grondgebonden veehouderij op deze locatie niet mogelijk. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat het perceel de laatste tijd alleen nog hobbymatig werd gebruikt en er niet meer geïnvesteerd werd in de bestaande bebouwing. De verrommelde bebouwing is inmiddels gesloopt waardoor er nu uitsluitend nog grasland aanwezig is. Onderstaande luchtfoto toont de ligging van het deelgebied.
  
Globale ligging deelgebied M.A. Reinaldaweg (bron Google Earth)
1.3 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale -, provinciale -, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de procedure waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
  
2 Het initiatief
De initiatiefnemer is voornemens om een tweede woning in de vorm van een stacaravan op het perceel aan de Lopikerweg Oost 115 te Lopik te realiseren. Hiermee wil de initiatiefnemer inspelen zijn toekomstige woonwens. De hoofdwoning wordt op termijn overgedragen aan de zoon. Op deze manier is in de toekomst mantelzorg mogelijk.
  
Ter plaatse van de Lopikerweg Oost 115 zal de ruimtelijke uitstraling slechts beperkt veranderen. Het perceel zal net zoals in de huidige situatie hoofdzakelijk voor wonen gebruikt worden. Ten zuidwesten van de bestaande woning zal een stacaravan met een klein bijgebouw gerealiseerd worden. De overige bestaande bebouwing zal behouden blijven, net als de huidige ontsluiting van het perceel.
 
Ook ter plaatse van het perceel aan de M.A. Reinaldaweg zal er niet veel veranderen. De bebouwing is inmiddels al gesloopt. Door het verwijderen van het agrarisch bouwvlak van de verbeelding wordt de mogelijkheid om in de toekomst nieuwe bebouwing op te richten definitief uitgesloten.

3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Het perceel Lopikerweg Oost 115 betreft een woonperceel in het bebouwingslint tussen Uitweg en Lopikerkapel. Het perceel kent in de bestaande situatie al diverse bijgebouwen. De beoogde toevoeging van een stacaravan op het perceel (mede voor toekomstige mantelzorg) kan worden gezien als optimalisering van het bestaande gebruik, en zal geen belemmering vormen voor de ruimtelijke kwaliteit.  
 
De sanering van het agrarisch bouwvlak gelegen langs de M.A. Reinaldaweg te Lopik zorgt ervoor dat
de mogelijkheid om in de toekomst nieuwe bebouwing op te richten definitief is uitgesloten in dit overwegend agrarische gebied.  

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Met de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied zijn er geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale Structuurvisie 2013 - 2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
 
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
 
Het Groene Hart
De gehele gemeente Lopik is gelegen in het nationale Landschap het Groene Hart. Voor het Groene Hart wil de provincie Utrecht de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
  • openheid;
  • veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust & stilte.
In het ruimtelijke beleid van de provincie Utrecht heeft ruimtelijke kwaliteit een centrale plek. Volgens de provincie Utrecht heeft ruimtelijke kwaliteit betrekking op zowel het behoud van het bestaande als het creëren van nieuwe kwaliteit. De afweging of een ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit legt de provincie Utrecht bij de gemeenten. De provincie Utrecht heeft in haar beleid wel geprobeerd aan te geven waar het voor haar om gaat bij ruimtelijke kwaliteit. Zij vinden bij ruimtelijke kwaliteit de volgende thema’s belangrijk:
  • behouden van bestaande kwaliteiten en het versterken ervan. Dit geldt zowel op het schaalniveau van de gebiedskenmerken als op dat van samenhangende ensembles, bijvoorbeeld landgoederenzones, linies en historische stads- en dorpsgezichten als ook de diversiteit van bebouwing en functies in het stedelijk gebied;
  • samenhang en continuïteit herstellen, ontbrekende schakels toevoegen, versnipperde onderdelen samenvoegen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het herstellen van landschappelijke samenhang in tussen gebieden en het verbinden van natuurgebieden en het creëren van goede stad-landverbindingen;
  • diversiteit vergroten. Dit geldt bijvoorbeeld voor de functiemenging in het stedelijk gebied, woningdifferentiatie en het recreatieaanbod en de natuurgebieden;
  • robuustheid vergroten. De kwaliteit van recreatievoorzieningen en natuurgebieden kan toenemen door de robuustheid te vergroten;
  • beleefbaar en toegankelijk maken. Mooie wijken en landschappen en cultuurhistorische objecten winnen aan waarde als ze te bewonderen zijn.
Het Groene Hart ontleent zijn waarden en bestaansrecht mede aan het contrast met en het belang voor de grote stedelijke agglomeraties er om heen. Economische dynamiek, infrastructuur, de interactie met het stedelijk gebied en de voor de bewoners van de grote steden zo belangrijke recreatiegebieden betekenen dat niet alleen rust, maar ook reuring van nature bij delen van het Groene Hart hoort. Het Utrechtse deel van het Groene Hart kent vaak eeuwenoude overgangen tussen landschappen. Deze zijn soms scherp, soms diffuus. Minstens zo belangrijk zijn de hedendaagse overgangen tussen stad en land en de manieren waarop snelwegen en de (groene) omgeving met elkaar ademen. Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden én te versterken. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen.
 
De kernkwaliteiten zijn benoemd in de Voorloper Groene Hart. De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Het Utrechtse deel van het Groene Hart heeft een divers landschap. Rust en open weidegebieden vormen haar essentie. Maar het Groene Hart biedt meer dan dat. Van oudsher kent het ook zones waar dynamiek de overhand heeft. Hier hebben oude economische dragers en transportassen - vooral rivieren en hun oevers - vaak moderne opvolgers gekregen, in de vorm van (rijks-)wegen, spoorlijnen en kanalen. Deze hebben op hun beurt weer nieuwe impulsen gegeven aan wonen en werken. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek.
    
Uit de PRS blijkt dat bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal staat. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden. Dat betekent echter niet dat op perceelsniveau geen ontwikkelingen zijn toegestaan. In paragraaf 6.3.3. van de PRS wordt verwezen naar de Kwaliteitsgids. In de kwaliteitsgids “Utrechtse Landschappen – Groene Hart” worden de kernkwaliteiten van het Utrechtse landschap concreet gemaakt. In de kwaliteitsgids wordt benadrukt “dat een landschap een levend geheel is, dat door de jaren heen geleidelijk verandert. Zonder die veranderingen wordt het landschap een museumstuk. Het is absoluut niet de bedoeling dat de Nationale en andere landschappen “op slot” gaan. Sterker nog om het landschap vitaal te houden zijn nieuwe ontwikkelingen juist vaak nodig en ze geven kansen om de kernkwaliteiten te verstevigen.” Het doel van de Kwaliteitsgids is tevens om aan de hand van uitwerkingsprincipes, inspiratie en houvast te bieden voor het omgaan met ontwikkelingen zodat de kernkwaliteiten voor de toekomst zijn zeker gesteld en zelfs betere beleefbaar worden. De uitwerkingsprincipes van de Kwaliteitsgids komen overeen met de uitwerkingsprincipes uit “Linten in de leegte” en de “Nota ruimtelijke kwaliteit gemeente Lopik”.
 
Planspecifiek
Het deelgebied aan de Lopikerweg Oost 115 is gelegen buiten, maar direct aangrenzend aan, de rode contour van de kern Uitweg. Het deelgebied aan de M.A. Reinaldaweg is op korte afstand gelegen van de rode contour van de kern Lopik. Gebieden aangrenzend aan de rode contour worden in het provinciaal ruimtelijk beleid aangemerkt als “kernrandzone”. Met de aanwezigheid van stedelijk gelieerde functies en stedelijk uitloopgebied levert de kernrandzone als deel van het landelijk gebied een belangrijke bijdrage in de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu van de kern. Voor het borgen en verbeteren van de kwaliteit van de kernrandzone en voor het ondersteunen van het functioneren ervan richt de provincie Utrecht haar beleid op het in de kernrandzone mogelijk maken van nieuwe stedelijk gelieerde functies. Indien dit bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit, kunnen in de kernrandzone stedelijke functies worden toegestaan, mits deze kleinschalig en passend zijn. Voor de landschappelijke aansluiting en inpassing vormt de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen een belangrijk hulpmiddel. Deze kwaliteitsverbetering kan ook betrekking hebben op de bebouwingsrand van een kern. Direct aansluitend op de rode contouren kunnen incidentele, passende bouwinitiatieven worden toegestaan. Deze regels kunnen ook worden toegepast om desgewenst een functie uit de kern of het verderop gelegen landelijk gebied naar de kernrandzone te verplaatsen. De borging van ruimtelijke kwaliteit is een belangrijke voorwaarde voor ruimtelijke ontwikkelingen.
 
Op veel plaatsen in het landelijk gebied is sprake van bebouwingsconcentraties met stedelijke functies die geen rode contour hebben gekregen. De provincie Utrecht biedt hier ruimte voor verdichting van de concentraties, mits de omgevingskwaliteit, met name de landschappelijke karakteristiek, voldoende is geborgd. Bij bebouwingsconcentraties kan zowel gedacht worden aan buurtschappen van minder dan 5 ha, als aan dichter bebouwde delen van bebouwingslinten en ontginningsassen. Plaatselijk acht de provincie Utrecht verdichting mogelijk, zowel door extra bebouwing als door extra functies, als dit bijdraagt aan ruimtelijke kwaliteit. Daarbij denkt de provincie Utrecht aan de sanering van ongewenste situaties of aan herstel van het landschap.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening 2013
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
 
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro.
 
Artikel 4.4 van de PRV geeft aan dat verstedelijking van bebouwingslinten is toegestaan mits:
  1. verstedelijking resulteert in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
  2. bebouwing niet plaats vindt buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten;
  3. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.
 
Volgens de PRV bestaan voor kwaliteitsverhoging verschillende mogelijkheden. Binnen bestaande bouwkavels kan worden gedacht aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing, sanering van storende functies in samenhang met vestiging van gewenste functies. Op naastgelegen onbebouwde kavels kan worden gedacht aan herstel van waterlopen en landschapsstructuren, herstel van doorzichten en dergelijke. De grootte en verschijningsvorm van de nieuwbouw moet passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing. Cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig aangetast worden en de inhoud van de woning moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.
 
In de PRV wordt in artikel 4.8 ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden binnen kernrandzones. In de toelichting op dit artikel wordt aangegeven dat de omvang en de begrenzing van een kernrandzone per kern verschilt. Het is aan gemeenten om deze nader te bepalen en daarvoor in ruimtelijke plannen gericht beleid op te nemen. Ontwikkelingen zijn onder voorwaarden mogelijk: landschappelijke inpassing, redelijke verhouding tussen toe te voegen rood en doel en geen belemmering van de omliggende agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering. Hoewel het voorliggende plan niet genoemd wordt als een van de kleinschalige stedelijke functies (waarvoor in de PRV overigens geen begripsbepaling is opgenomen) komt het voorliggende plan wel ten goede aan de hiervoor genoemde voorwaarden.
 
Planspecifiek
Een landschap is geen statisch plaatje: landschap is altijd in ontwikkeling en dynamiek hoort daarin. In het werken met landschapskwaliteit wordt uitgegaan van een samenspel tussen beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties). Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten. Als er sprake is van een zeer open gebied, bevat een ruimtelijk plan bepalingen om die openheid te behouden. In de bij de PRV opgenomen “Bijlage Kernkwaliteiten landschappen” is per landschap beschreven welke kernkwaliteiten beschermd en versterkt moeten worden. Het voorliggende plan is niet in strijd met kernkwaliteiten van Het Groene Hart, waar naar is verwezen in artikel 4.8 van de PRV.
 
Daarnaast voldoet de ontwikkeling op het perceel Lopikerweg Oost 115 ook aan de voorwaarden van artikel 4.4 van de PRV. Het plan resulteert in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en sluit aan bij de karakteristieke bebouwing van het bebouwingslint aansluitend aan de Kern Uitweg. Op het perceel kan gezorgd worden voor een goede landschappelijke inpassing. In het volgende hoofdstuk zal aangetoond worden dat het plan de belangen van bestaande omringende functies niet zal aantasten.
 
De reeds ingezette ontwikkeling op het perceel M.A. Reinaldaweg draagt, met behulp van het verwijderen van een agrarische bouwvlak en de sanering van voormalige agrarische bebouwing, bij aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone aansluitend aan de kern Lopik. Daarmee wordt tevens een mogelijke hinderlijke activiteit en een niet langer toekomstbestendige bedrijfsfunctie in de directe omgeving van een groot aantal woningen gesaneerd.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Toekomstvisie Lopik 2030
De Toekomstvisie Lopik 2030 moet richting geven aan diverse strategische discussies en opgaven. De gemeente Lopik ziet externe ontwikkelingen op zich af komen, die gevolgen hebben voor de doelstellingen van de gemeente.
 
Kijkend naar het Lopik anno 2010, de trends en de ontwikkelingen die op de gemeente afkomen en de wens tot behoud en verdere versterking van de Lopikse kwaliteiten, is de volgende missie voor de gemeente Lopik 2030 geformuleerd:
 
De gemeente Lopik streeft naar behoud en versterking van de kwaliteiten van de dorpse gemeenschap met een ondernemende en agrarische mentaliteit, profiterend van de ligging in het Groene Hart en aan de Lek, nabij stedelijk gebied.
 
Om de missie verder te concretiseren en richting te geven aan de kansen en kwaliteiten zijn vier ambities voor de toekomst opgesteld.
  1. Landelijk gebied versterken en ontsluiten;
  2. Levendige linten;
  3. Ondernemend Lopik in MKB en ZZP;
  4. Vitale schakel in de Lopikerwaard.
3.3.2 Geldend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'
Ter plaatse van beide deelgebieden geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. Dat plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juni 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 24 juni 2009. De 1e herziening bevat uitsluitend voorschriften met betrekking tot de bestemming woondoeleinden en heeft daarmee betrekking op voorliggend plan. Voorts geldt het bestemmingsplan "2e herziening Landelijk Gebied" dat is vastgesteld op 28 juni 2010.
 
Volgens de geldende bestemmingsplannen heeft het deelgebied aan de Lopikerweg Oost 115 de bestemming “Woondoeleinden” en de bestemming “Agrarische doeleinden, met de subbestemming 'grondgebonden veehouderij, zonder bouwvlak”. De stacarvan is binnen de agrarische bestemming geprojecteerd, maar is daar op dit moment niet toegestaan. Binnen deze bestemming is namelijk alleen een grondgebonden veehouderij toegestaan. Gelet op de ligging van het perceel en de bestemming van omliggende percelen wordt niet verwacht dat de gronden in de toekomst ook daadwerkelijk voor deze functie gebruikt kunnen worden. Het perceel langs de M.A. Reinaldaweg heeft ook de bestemming 'Agrarische doeleinden' met de subbestemming 'grondgebonden veehouderij' maar is tevens voorzien van de nadere aanduidingen 'zonder woning' en 'bouwvlak'. Het bouwperceel voor de grondgebonden veehouderij is circa 1.800 m² groot.
 
Ruimtelijke kwaliteit
De kwaliteit van het landschap is de afgelopen decennia achteruitgegaan. De gemeente Lopik wil bij elke ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied inzetten op verbetering van de natuurlijke, de landschappelijke -, de cultuurhistorische - en welstandskwaliteiten van het erf als ensemble van bebouwing en van beplanting in het landschap. De gemeente vraagt naast een goede ruimtelijke onderbouwing meer aandacht voor de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing. Dit mede om strijdigheid met het huidige bestemmingsplan te verantwoorden. Kwaliteit in ruimtelijke zin dient zo als onderbouwing voor het mogelijk maken van het bouwinitiatief danwel het afwijken van planologisch beleid. Daarbij staat de gemeente een integrale benadering voor. Er wordt gekeken naar een logische positionering van de bouwwerken op het perceel, passende beplanting en een goede inbedding van het erf in de omgeving. Op deze manier wordt functionele waarde gekoppeld aan de, daar veelal mee samenhangende, ruimtelijke waardestijging van het perceel en de bebouwing voor de omgeving. Het advies van de onafhankelijke Ervenconsulent speelt daarbij een belangrijke rol.
 
De ruimtelijke ontwikkeling van het platteland staat onder druk. De aandacht is gericht op behoud en versterking van de sociaaleconomische vitaliteit van het platteland en de leefbaarheid van de dorpskernen. Dit uit zich bijvoorbeeld in de wens tot ruimere toelatingsmogelijkheden voor nieuwe economische dragers in het buitengebied (recreatieve voorzieningen, nieuwe bedrijvigheid) of het mogelijk maken van verbrede landbouw. Anderzijds is het ook niet de bedoeling dat het platteland ongecontroleerd wordt volgebouwd. Meer bebouwing doet immers afbreuk aan het open karakter van het buitengebied en druist vaak ook in tegen de belangen van natuur, ecologie en waterhuishouding. Daarom moet een balans worden gevonden tussen enerzijds het behouden en ontwikkelen van de kwaliteiten en potenties van het landelijk gebied en anderzijds de bebouwingsmogelijkheden die daarbij horen. Sommige delen van het landelijk gebied zijn zo waardevol, dat het wenselijk is dat daar zware beperkingen blijven gelden voor bouwactiviteiten en/of functieveranderingen. Maar in andere gebieden of op andere percelen zou een versoepeling in de bebouwingsvoorschriften mogelijk moeten zijn. Uitgangspunt en belangrijke randvoorwaarde bij het toestaan van de verruimde mogelijkheden is dat deze ontwikkelingen gepaard dienen te gaan met het behoud of het versterken van ruimtelijke kwaliteit.
 
Het deelgebied aan de Lopikerweg Oost 115 is gelegen in het bebouwingslint tussen de kernen Uitweg en Lopikerkapel. Het bebouwingslint en de directe omgeving kent een redelijke mate van verdichting. Deze verdichting is kenmerkend voor dit gebied. Door zijn ligging in het Groene Hart hecht de gemeente Lopik veel belang aan het behoud en waar mogelijk versterken van de landschappelijke en natuurlijke waarden in het buitengebied. Doorzichten naar het achterliggende landschap spelen een belangrijke rol bij de beleving van het buitengebied. Maar ook in het buitengebied van Lopik is per gebied sprake van onderling verschillende kwaliteiten en waarden. Deze gebieden hebben elk hun eigen toekomstperspectief en beleidsuitgangspunten. Zoals blijkt uit de gebiedsbestemming van het bestemmingsplan "Landelijk gebied", artikel 25, is het plangebied gelegen in zone 3, die gekenmerkt wordt als “agrarisch gebied, kleinschalig”. Deze zone beslaat de gehele zuidrand (de oeverwallen) van de gemeente Lopik. Het toekomstperspectief in deze zone is enerzijds gericht op de bestaande agrarische bedrijven en anderzijds op de potenties die het gebied heeft voor recreatie. In tegenstelling tot zone 1, “agrarisch gebied met landschappelijke openheid” is het beleid in dit gebied niet primair gericht op het streven naar landschappelijke openheid en het behoud danwel de bescherming van aan openheid gebonden natuurwaarden (doorzichten).
 
Zoals bekend is het perceel van de initiatiefnemer is gelegen aan de uitbreiding van de kern Uitweg. Door deze uitbreiding zal het perceel Lopikerweg Oost 115 in de toekomst direct grenzen aan nieuwe woonpercelen. Ter hoogte van het perceel zal de landelijke karakteristiek zodoende minder ervaren worden zoals dat verderop in de richting van Lopikerkapel wel het geval is.
 
Het perceel aan de M.A. Reinaldaweg is gelegen tussen de kern Lopik en de woningbouwlocatie op het terrein van de voormalige veevoederfabriek “Brokking”. De directe omgeving van het perceel wordt nog altijd gekenmerkt door het agrarische grondgebruik. De omliggende percelen worden veelal gebruikt ten behoeve van fruitteelt. Een agrarische functie die van oudsher aanwezig is met dit gebied en verband houdt met de gronden van de oeverwallen van de Lek.
 
3.3.3 Linten in de leegte
Het handboek groene bebouwingslinten in de Utrechtse Waarden "Linten in de Leegte" vormt een inspiratiebron voor iedereen die woont in het buitengebied van de Utrechtse Waarden. Het laat de oorsprong en streekeigenheid zien. Daarnaast worden alle groene en grijze streekeigen elementen beschreven. In de publicatie "Linten in de leegte" is het plangebied aangeduid als zone hoofdlint – dubbelzijdig lint. Hoofdlinten hebben een dichte structuur waardoor dit type lint zeer kwetsbaar is voor verdere verdichting. Bijvoorbeeld in de vorm van verbreding van erven, invullen van tussenkavels of het dicht bouwen van kavels. Door verdere verdichting verliezen we het contact vanuit het lint met het weidse landschap. In hoofdlinten wordt gestreefd naar het behouden en versterken van beeldkwaliteit en landschappelijke beplanting. In hoofdstuk 3 van "Linten in de leegte, deel 1: beeldkwaliteit en ontwikkeling" worden de inrichtingsprincipes voor linten van de toekomst beschreven. Daarbij wordt op het niveau van de bouwkavel een aantal inrichtingsprincipes uitgewerkt. De gedachte is dat als de opzet van de bouwkavel goed is, dat dan de belangrijkste kwaliteiten van de linten zijn gewaarborgd. Het gaat om de volgende inrichtingsprincipes:  
  • Langgerekt: het perceel dient langgerekt te zijn.
  • Tweedeling voor en achter: de kavel heeft een voorerf en een achtererf.
  • Zicht-as naar het landschap: voor- en achtererf worden verbonden via een doorgaande ontsluitingsas.
  • Randbeplanting: de randen van de bouwkavel vragen een landschappelijk plan met kavelbeplanting.
  • Bouwkavel omgeven door water: sloten zorgen ruimtelijk voor ordening en doorzicht. In het huidige plan blijven de bestaande sloten ongewijzigd.
Hoewel het perceel aan de Lopikerweg Oost 115 door zijn ligging en situering in de breedte van de Lopikerweg Oost een andere vorm heeft dan gebruikelijke percelen in het landelijk gebied voldoet de inrichting van het perceel aan de genoemde inrichtingsprincipes en komt daarmee tegemoet aan de belangrijkste kwaliteiten van het lint. Het perceel is circa 50 m diep en 110 m breed. Door deze vorm is er geen sprake van een langgerekt perceel. Toch is de opbouw, met direct bij de uitrit de woning gevolgd door de bijgebouwen en daarachter de onbebouwde tuin, in principe conform het principe van een langgerekt perceel. De situering van de nieuwe stacaravan sluit aan bij dit bebouwingsbeeld.
 
3.3.4 Nota ruimtelijke kwaliteit gemeente Lopik
In de recent vastgestelde Nota ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Lopik worden karakteristieke inrichtingsprincipes beschreven en verbeeld. Bij het opstellen van deze inrichtingsprincipes is aansluiting gezocht bij de inrichtingsprincipes uit "Linten in de leegte". Omdat dit grotendeels dezelfde principes zijn zal het niet verbazen dat het voorliggende plan ook voldoet aan hoofdstuk 5 van de Nota ruimtelijke kwaliteit gemeente Lopik.
 
In de Nota ruimtelijke kwaliteit wordt duidelijk gesproken over een hoofdgebouw dat is gelegen direct aan het lint met daarachter bijgebouwen. Gebouwen staan dicht bij elkaar in de lengte van het perceel, nieuwe gebouwen worden hierop aangesloten en het perceel heeft één duidelijke hoofdentree. Het erf is langgerekt. Het slotenpatroon en het bestaande ritme van lange smalle kavels is leidend. Het erf is verankerd in het landschap door onder andere de positie en oriëntatie van gebouwen, erfbeplanting, sloten en aansluiting op bestaande wegen. Zoals uit het voorgaande al is gebleken, komt het plan tegemoet aan deze uitgangspunten.
 
3.3.5 Landschapsontwikkelingsplan (LOP)
Ter bevordering van de landschappelijke kwaliteit in de Lopikerwaard heeft de gemeente Lopik in samenwerking met de gemeenten Montfoort en Oudewater een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (2005). In dit plan geven de gemeenten een visie op de ontwikkeling van het landschap in een termijn van tien jaar. De landschapsontwikkelingsvisie gaat uit van behoud en versterking van de openheid in de polders en versterking van het half open karakter van de stroomruggen. Voor de gemeente staat behoud en ontwikkeling van de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap voorop, onder de voorwaarde dat een groot deel van het gebied levensvatbaar blijft voor de landbouw en met name de veeteelt. Er is echter behoefte aan het inpassen van tal van niet-agrarische ontwikkelingen. Bij het vaststellen van nieuwe ontwikkelingsrichtingen moeten de bestaande kernkwaliteiten van het landschap in al hun facetten als basis en richtinggevend kader dienen voor ruimtelijke veranderingen. Bij veranderingen binnen de linten is behoud en versterking van de beeldkwaliteit belangrijk. Uitbreiding van agrarische erven of kleinschalige bedrijven dienen gepaard te gaan met in acht neming van randvoorwaarden van beeldkwaliteit en een erfinrichtingsplan. Ook functieveranderingen van voormalige agrarische bebouwing naar andere bestemmingen dienen te voldoen aan randvoorwaarden met betrekking tot beeldkwaliteit. Met het realiseren van onderhavig initiatief blijft de bestaande lintenstructuur behouden. Het bestemmingsplan is niet voorzien van een beplantingsplan, maar er wordt een bijdrage een bijdrage levert aan het gemeentelijk “Vereveningsfonds LopikMEerwaard. Zie verder toelichting paragraaf 3.3.6.
 
3.3.6 Beleidsnotitie LopikMEerwaard
De kwaliteit van het landschap is de afgelopen decennia achteruitgegaan. De gemeente Lopik wil bij elke nieuwe ontwikkeling in het buitengebied inzetten op verbetering van de natuurlijke, de landschappelijke-, de cultuurhistorische- en welstandskwaliteiten van het erf als ensemble van bebouwing en van beplanting in het landschap. De gemeente vraagt naast een goede ruimtelijke onderbouwing meer aandacht voor de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing. Dit mede om een overschrijding van het huidige bestemmingsplan te verantwoorden. Kwaliteit in ruimtelijke zin dient zo als tegenprestatie voor het mogelijk maken van het bouwinitiatief danwel het afwijken van planologisch beleid. Daarbij staat de gemeente een integrale benadering voor. Er wordt gekeken naar een logische positionering van de bouwwerken op het perceel, een passende beplanting en een goede inbedding van het erf in de omgeving. Op deze manier wordt functionele waarde gekoppeld aan de - daar veelal mee samenhangende – ruimtelijke waardestijging van het perceel en de bebouwing voor de omgeving. Op voorhand wil de gemeente Lopik geen enkel initiatief uitsluiten. De gemeente Lopik wil initiatiefnemers de ruimte geven met creatieve voorstellen te komen, waarbij de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit uitgangspunt is.
 
Bij toepassing van LopikMEerwaard moet daarom een balans worden gevonden tussen enerzijds het behouden en ontwikkelen van de kwaliteiten en potenties van het landelijk gebied en anderzijds de bebouwingsmogelijkheden die daarbij horen. Sommige delen van het landelijk gebied zijn zo waardevol, dat het wenselijk is dat daar zware beperkingen blijven gelden voor bouwactiviteiten en/of functieveranderingen. Maar in andere gebieden of op andere percelen zou een versoepeling in de bebouwingsvoorschriften mogelijk moeten zijn. Het kenmerkende uitgangspunt van LopikMEerwaard is: “geen tegenprestatie voor aantasting van de omgevingswaarden betekent geen ontwikkelingsruimte” (“voor wat hoort wat”). LopikMEerwaard stelt daarvoor spelregels op, die vertaald zijn in toetsingscriteria.
  
Om toepassing te kunnen geven aan LopikMEerwaard dient een bouwplan te voldoen aan de toetsingscriteria zoals opgenomen in de beleidsnotitie.
 
De toetsingscriteria van LopikMEerwaard zijn:
  1. het bouwplan moet in strijd zijn met het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” en kan niet afgedaan worden via de traditionele manier;
  2. LopikMEerwaard kan alleen toegepast worden op percelen die conform themakaart 1 van het bestemmingsplan “Landelijk gebied” goed ontsloten zijn indien er sprake is van een verkeersaantrekkende werking;
  3. Het bouwplan moet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van milieu;
  4. LopikMEerwaard kan niet toegepast worden indien plannen een negatief effect hebben op de openheid van het oorspronkelijke landschap.
 
Het verzoek voor het perceel Lopikerweg Oost 115 voldoet aan de bovenstaande criteria met uitzondering van de ligging ten opzichte van de in themakaart 1 opgenomen goede ontsloten lintbebouwing. Het gebied ligt direct aan de kern Uitweg maar de lintbebouwing wordt gekenmerkt als matig ontsloten. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling heeft echter een verwaarloosbaar effect op de verkeersintensiteit en de verkeersveiligheid ter plaatse. Daarmee nemen wij tevens in overweging dat direct aangrenzend aan dit perceel de uitbreiding van de kern Uitweg is gesitueerd en deze uitbreiding, blijkens het bestemmingsplan, ook geen onevenredige nadelige gevolgen voor de verkeersintensiteit en de verkeersveiligheid heeft.
 
De nieuwbouw van de stacaravan op het perceel Lopikerweg Oost 115 dient gepaard te gaan met een kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering behoeft niet alleen op het perceel zelf gerealiseerd te worden maar kan ook elders in het buitengebied van onze gemeente (het bebouwingslint en/of het open gebied). Uiteraard moet op het perceel zelf sprake zijn van een aanvaardbare ruimtelijke kwaliteit. Op het perceel Lopikerweg Oost 115 is in de huidige situatie al sprake van een goede ruimtelijke kwaliteit. Bij de realisatie van de stacaravan zijn er niet direct koppelkansen te noemen die de ruimtelijke kwaliteit op het perceel zelf verbeteren. Daarom heeft de initiatiefnemer gezocht naar oplossingen elders. Mede in overleg met de gemeente is de initiatiefnemer er niet in geslaagd om elders een passende tegenprestatie te vinden. Uiteindelijk voorziet de beleidsnotitie LopikMEerwaard in de mogelijkheid om via een bijdrage aan het “Vereveningsfonds LopikMEerwaard” in een tegenprestatie te voorzien. Deze bijdrage wordt berekend via een bijbehorende module waarbij het uitgangspunt is dat de hoogte van de bijdrage een afspiegeling is van waardestijging van het perceel en de bebouwing. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de initiatiefnemer, in het kader van onderhavig plan en in overleg met de gemeente Lopik, aanvullend een bijdrage levert aan het gemeentelijk “Vereveningsfonds LopikMEerwaard”.
 
Op deze manier ontstaat de situatie dat de initiatiefnemer niet zelf verantwoordelijk is voor de kwalitatieve compensatie, maar dit overlaat aan de gemeente. Met de bijdrage aan het “Vereveningsfonds LopikMEerwaard” ontwikkelt de gemeente Lopik plannen die een bijdrage leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de fysieke leefomgeving. Op deze manier kunnen kwaliteitsinvesteringen gebundeld worden door één gecombineerde gebiedsopgave te realiseren, door of onder regie van de gemeente. Met reeds ontvangen stortingen ten behoeve van het “Vereveningsfonds LopikMEerwaard”, bijvoorbeeld naar aanleiding van de uitbreiding van Intratuin IJsselstein, heeft de gemeente Lopik de gronden aan de M.A. Reinaldaweg kunnen verwerven en de bestaande bebouwing kunnen slopen en is het nu mogelijk om het bouwvlak juridisch-planologisch te verwijderen. Door middel van bestedingen uit het “Vereveningsfonds LopikMEerwaard” kan de gemeente Lopik uitvoering geven aan verschillende projecten uit het “Uitvoeringsprogramma Utrechtse Waarden”. Nu de initiatiefnemer van het plan op het perceel Lopikerweg Oost 115 opnieuw een bijdrage levert aan het “Vereveningsfonds LopikMEerwaard” kan de gemeente nieuwe projecten uit dit Uitvoeringsprogramma realiseren.
 
Planspecifiek
In de Toekomstvisie heeft de gemeente de ambitie uitgesproken voor levendige linten en een vitale schakel in de Lopikerwaard. Met voorliggend plan wordt aansluitend aan de kern Uitweg voorzien in de woonbehoefte van een initiatiefnemer op een perceel dat gelet op de ligging en de daar aanwezige kwaliteiten gezien moet worden als een uitloper van een kern en een verdichte zone van het bebouwingslint. Daarmee komt het plan tegemoet aan de hiervoor genoemde ambities. Daarnaast voorziet het plan gelijktijdig in een duidelijke kwaliteitsverbetering ter plaatse van de M.A. Reinaldaweg waar een agrarisch bouwvlak wordt gesaneerd. Een bouwvlak dat vanwege zijn ligging geen grote toekomstwaarde had maar waar de aanwezige en vooral vervallen bebouwing weldegelijk een negatief effect had op de ruimtelijke uitstraling van de omliggende omgeving. Met de bijdrage aan het “vereveningsfonds LopikMEerwaard” als gevolg van de ontwikkeling op het perceel Lopikerweg Oost 115 kan de gemeente Lopik andere projecten uit het “Uitvoeringsprogramma”realiseren en zo de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente verder versterken.

4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etcetera) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
Omdat ter plaatse van het deelgebied M.A. Reinaldaweg alleen een agrarisch bouwvlak van de verbeelding verwijderd wordt en er verder geen nieuwe ontwikkelingen voorzien zijn, hoeft dit deelgebied niet nader beschouwd te worden op milieuhygiënisch gebied. Er treedt immers een verbetering op in de milieuhygiënische situatie.
 
4.1.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Econsultancy, nr. 15043429, d.d. 2 juni 2015) aan de Lopikerweg Oost 115 te Lopikerkapel in de gemeente Lopik.
 
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV), aangevuld met analytisch onderzoek naar bestrijdingsmiddelen.
 
De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeuze, matig siltige klei. De ondergrond bestaat uit zwak tot matig siltige klei en is plaatselijk matig veenhoudend en zwak roesthoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
 
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
 
De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, zink, DDD (som) en DDE (som). Het gehalte aan zware metalen bevindt zich onder de voor het gebied geldende achtergrondwaarde. Voor DDD en DDE zijn geen lokale achtergrondwaarden vastgesteld. De lichte verontreiniging met deze bestrijdingsmiddelen is te relateren aan de aanwezigheid van een boomgaard gedurende de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw.
 
De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt en nikkel. Het gehalte aan nikkel ligt boven de voor het gebied geldende achtergrondwaarden. Voor kobalt is geen lokale achtergrondwaarde vastgesteld. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Aangezien er geen bron voor deze verontreiniging is aan te wijzen, is deze verontreiniging hoogstwaarschijnlijk te relateren aan lokaal verhoogde achtergrondconcentraties in het grondwater.
 
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de realisatie van stacaravan op de onderzoekslocatie.
 
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing. De bovengrond valt vanwege het gehalte aan DDE in de bodemkwaliteitsklasse Industrie en kent derhalve bij afvoer beperkte afzetmogelijkheden.
 
4.1.2 Lucht
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, zoals in onderhavig geval, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Planspecifiek
De voorgenomen wijziging (toevoeging van 1 extra woning) is van dien aard dat voorliggende planherziening vrijwel geen extra verkeer zal trekken ten opzichte van de huidige situatie. Er is sprake van een NIBM bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
De luchtkwaliteit in de directe omgeving van het plangebied laat de ontwikkeling toe. Het plangebied ligt immers niet in de nabijheid van autosnelwegen of wegen met een zeer hoge intensiteit. Daarom kan worden aangenomen dat de fijnstofconcentratie voldoende laag is om in een gezond leefklimaat te voorzien. Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
 
Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Aangezien in de directe nabijheid van het plangebied geen geluidsgevoelige objecten liggen en de hoeveelheid verkeer van en naar het plangebied ongeveer gelijk zal blijven, zal de geluidsbelasting ten gevolge van het plan niet significant toenemen.
 
De stacaravan betreft een geluidgevoelige functie. Omdat de Lopikerweg Oost ter plaatse van dit deelgebied een snelheidsregime van 30 km/uur kent is er geen nader akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk.
 
Vanuit het aspect geluid bestaat er daarom geen bezwaar tegen onderhavig initiatief.
 
4.1.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de richtafstand wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient de afwijking gemotiveerd te worden.
 
Planspecifiek
In de directe omgeving van het deelgebied Lopikerweg Oost zijn geen niet-agrarische bedrijven gelegen zodat een nadere toetsing op het gebied van milieuzonering niet noodzakelijk is.
 
4.1.5 Geur
Voor de geurbeoordeling van agrarische bedrijven in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij geldt een specifiek toetsingsregime. Dit toetsingsregime dient andersom ook te worden toegepast bij de RO-beoordeling van mogelijke nieuwe projectlocaties volgens het principe van de omgekeerde werking. De per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft in november 2008 geleid tot de vaststelling van de geurgebiedsvisie Lopik. Het geurbeleid is opgesteld om het aantal geurknelpunten binnen de gemeente terug te dringen.
 
Het doel van de gebiedsvisie is om aan de hand van analyses en afwegingen een visie te ontwikkelen met (afwijkende) geurnormen of vaste afstanden per deelgebied volgens de Wgv. Het resultaat van de gebiedsvisie is vormgegeven in de verordening en de gebiedsindeling is op de bijbehorende kaarten weergegeven. De verordening en bijbehorende kaarten geven duidelijkheid over wat geurgevoelige objecten zijn, hoe hiermee wordt omgegaan en wat de consequenties hiervan zijn voor de agrarische bedrijven en toekomstige woningbouw.
 
Specifiek over het plangebied meldt de geurgebiedsvisie het volgende: De geplande locatie voor de caravan is gelegen in het buitengebied ten noorden van het dorp Uitweg. Op dit moment is deze locatie in gebruik als wonen met tuin. In de onderstaande figuur is aangegeven waar de geurcontouren zijn gelegen, bepaald volgens de vergunde situatie van enkele bedrijven aan de Lopikerweg Oost. Uit deze figuur blijkt dat de geurcontour van 2,0 ouE/m³ van een nabijgelegen rundvee- en varkensbedrijf bijna over het hele deelgebied aan de Lopikerweg Oost 115 is gelegen. In de gemeentelijke geurgebiedsvisie geldt ter plaatse van het deelgebied een geurnorm van 8,0 ouE/m³. Dat betekent dat ter plaatse ruimschoots voldaan kan worden aan de norm en er aangenomen mag worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Andersom heeft de toevoeging van de nieuwe woning (stacaravan) gezien de omliggende woningen geen nadelige gevolgen voor het aanwezige bedrijf.
 
Voor de omliggende rundveebedrijven heeft het voorliggende plan geen gevolgen omdat de dierenverblijven gelegen zijn op een afstand van meer dan 50 m van de nieuw te plaatsen stacaravan. Dit betekent dat de rundveebedrijven niet worden belemmerd door de ontwikkelingen in het deelgebied.
 
4.1.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico(hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
 
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
 
Planspecifiek
Uit raadpleging van de risicokaart volgt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast is er ook geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.     
4.2 Waterhuishouding
Waterbeheerplan 2010 - 2015
Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De StichtseRijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.
 
In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KRW vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht.
 
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam waterbeheer. Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
 
Waterstructuurvisie
Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
  1. het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
  2. er is sprake van een goede waterkwaliteit;
  3. de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
  4. de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
  5. er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
  6. de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staat het streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:.
  • Vasthouden, bergen, afvoeren;
  • Voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
  • Vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
  • Grondwater als ordenend principe.
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen ons beheergebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op de waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies wonen/werken, landbouw en natuur is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in ons werkgebied.
 
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de wateropgave en de benodigde compensatie afhankelijk van de aard en omvang van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak en van de omgang met het hemelwater. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn bij een verhardingstoename van meer dan 500 m² maatregelen vereist (administratieve ondergrens voor compensatie binnen de bebouwde kom).
 
Planspecifiek
Het plan voorziet in de plaatsing van een stacaravan in het deelgebied aan de Lopikerweg Oost. Het realiseren van een stacaravan heeft geen effect op het watersysteem. Er hoeft dan ook geen compensatie plaats te vinden. De caravan wordt buiten de beschermingszoneWaterstaatswerk gerealiseerd. De caravan wordt binnen de beschermingszone van de waterkering gerealiseerd, Hiervoor is geen watervergunning nodig.
 
De sanering van een agrarisch bouwperceel en het defintief verwijderen van een bouwvlak van de verbeelding, hebben een positief effect op het watersysteem.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Planspecifiek
Aangezien de nieuwe stacaravan wordt gebouwd in de bestaande achtertuin binnen het bebouwingslint van de Lopikerweg Oost en deze intensief wordt gebruikt, kan worden uitgesloten dat de voorgenomen nieuwbouw schade oplevert aan beschermde soorten en gebieden.  
4.4 Archeologie
De bescherming van het archeologisch erfgoed is in Nederland wettelijk verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn, zodat waar nodig die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeente Lopik heeft in samenwerking met de gemeenten Montfoort, Oudewater en Woerden gemeentelijk archeologiebeleid opgesteld. In de beleidsnota geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid en de uitvoering daarvan. Naast een beleidsnota is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, die tezamen de noodzakelijke informatie bevatten over hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met "bekende en te verwachten archeologische monumenten".
 
Bij plannen voor grondverstorende activiteiten binnen een gebied met verwachte of bekende archeologische waarden dient de verstoorder de archeologische waarden in kaart te brengen, zodat het bevoegd gezag deze kan meewegen in haar besluitvorming.
 
 Uitsnede archeologische waardenkaart
 
De stacaravan wordt gerealiseerd op een locatie waarvan bekend is dat de bodem archeologische waarden bevat. Aan dit gebied is de archeologische waardecategorie 3 toegekend. Voor deze categorie stelt de archeologische beleidsnota plangebieden kleiner dan 200 m² en activiteiten die minder dan 50 cm -mv verstoren, vrij van archeologisch onderzoek. Het resterende deel van het perceel heeft de archeologische waardecategorie 5, en kent dus geen archeologische waarde. De beleidsnota geeft geen definitie van de term 'plangebied', maar archeologen verstaan hieronder doorgaans de te verstoren grondoppervlakte. Omdat de te verstoren grondoppervlakte lastig is weer te geven, wordt 'plangebied' in bestemmingsplannen vaak vertaald in te bebouwen oppervlakte, terwijl in praktijk de te verstoren grondoppervlakte vaak groter is.
 
Het plangebied is dus grotendeels gelegen in het gebied met de archeologische waarde categorie 3. De gronden gelegen in het gebied zijn grotendeels verstoord door bestaande bebouwing en verharding. De verstoringsdiepte als gevolg van de stacaravan is niet dieper dan 50 cm en de uitbreiding van het bebouwd oppervlak bedraagt niet meer dan 200 m².  Hierdoor biedt het gemeentelijk archeologisch beleid geen ruimte voor het eisen van onderzoek.
 
Omdat op deze locatie wel degelijk archeologische monumenten kunnen worden aangetroffen, wijst de gemeente uitdrukkelijk op het feit dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een gebied met bekende archeologische waarde en verzoekt zij de verstoorder hiermee rekening te houden. Mogelijk kan de verstoorder bij de grondverstorende werkzaamheden een (amateur) archeoloog laten meekijken.
 
In ieder geval dient verstoorder zich bewust te zijn van de meldingsplicht die geldt op basis van de Monumentenwet 1988. Artikel 53 uit deze wet bepaalt dat een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), verplicht is hiervan binnen drie dagen aangifte te doen. Deze aangifte dient te gebeuren bij de burgemeester van de gemeente. 
4.5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmings- of wijzigingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Tussen initiatiefnemer en de gemeente Lopik wordt een overeenkomst gesloten waarin onder meer een regeling voor de planschade wordt opgenomen. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid zeker gesteld.

5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk deel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn opgedeeld in 4 hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de inleidende regels gegeven. In het tweede hoofdstuk is de bestemmingsregeling gegeven die geldt voor het plangebied. In hoofdstuk 3 zijn vervolgens de algemene regels opgenomen. Tot slot in hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. In de onderstaande paragrafen wordt per artikel uiteen gezet wat de functie van het artikel is binnen het bestemmingsplan.
5.4 Wijze van bestemmen

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in artikel 1 nader gedefinieerd. Bij toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel opgenomen definities van de begrippen. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte- en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
 
Agrarisch
Deze bestemming is toegekend aan het deelgebied aan de M.A. Reinaldaweg. Het bestaande bouwvlak is hier van de verbeelding verwijderd en er wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan.
 
Water
Voor het aanwezige water binnen het plangebied is een hiervoor passende bestemming opgenomen.
 
Wonen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn naast wonen bestemd voor erven, tuinen, water, parkeren en eventueel de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf. Hoofdgebouwen moeten vrijstaand worden gebouwd en er zijn verschillende regels gesteld aan het bouwen van bijgebouwen. Voor de stacaravan is een specifieke aanduiding met bijbehorende regeling opgenomen.
 
Waarde - Archeologie 3
De aanwezige archeologische waarden worden middels deze bestemming beschermd. Op gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m² en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 0,5 m ten opzichte van maaiveld.
 
Waterstaat - Waterkering
De waterkering ten behoeve van de Enge IJssel wordt middels deze bestemming beschermd. Deze bestemming valt voor een klein gedeelte binnen het plangebied.
 
Hoofdstuk 3: Algemene regels
 
Antidubbeltelregel
De regel is om te voorkomen dat mocht in het bestemmingsplan zijn bepaald, dat bij een gebouw een open terrein verplicht is, dat terrein nog eens meetelt bij de beoordeling van een aanvraag van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke verplichting wordt gesteld.
 
Algemene gebruiksregels
Dit artikel sluit andere gebruiksvormen dan de opgenomen bestemming expliciet uit.
 
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.
 
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is geregeld dat Burgemeester en wethouders het plan onder voorwaarden kunnen wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
 
Overgangsrecht
Het overgangsrecht ten aanzien van het bouwen staat verwoord in artikel 3.2.1 Bro. Dit artikel is één op één overgenomen in dit bestemmingsplan. Een bouwwerk dat op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt aanwezig is dan wel planologisch mogelijk is, mag gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd of in het geval van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De aard van het gebouw mag hierbij niet veranderen en ook mag de omvang niet worden vergroot. Eventuele uitbreiding is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag. Het tweede lid gaat in het gebruik van (on)bebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Ander strijdig gebruik is niet toegestaan.
 
Slotregel
Het laatste artikel van het bestemmingsplan betreft de slotregel, waarin de naam, zoals de regels aangehaald kunnen worden.

6 Overleg en inspraak
6.1 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de wettelijke overleginstanties, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Drie overleginstanties hebben op het voorontwerpbestemmingsplan gereageerd. Voor meer details wordt verwezen naar de 'Nota van beantwoording inspraak- en vooroverlegreacties' die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd. Alle wijzigingen voortkomend uit deze vooroverlegreacties zijn opgenomen in de 'Staat van wijzigingen'.
6.2 Inspraak
Tot 20 mei 2015 heeft het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Lopik en was het te vinden op de gemeentelijke webpagina. Er zijn gedurende de inspraakperiode geen inspraakreacties ontvangen. Voor meer details wordt verwezen naar de 'Nota van beantwoording inspraak- en vooroverlegreacties' die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.