direct naar inhoud van Artikel 5 Natuur
Plan: Uiterwaarden
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.09Uiterwaarden-VO01

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en/of herstel van actuele en potentiële ecologische, landschappelijke en natuurwaarden, het beschermen en instandhouden van de ecologische hoofdstructuur alsmede voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats': tevens voor een laad- en losplaats ten behoeve van de overslag van producten en materialen ten behoeve van Rijkswaterstaat;
  • b. in samenhang hiermee extensief recreatief medegebruik, waaronder fietsen, wandelen en watersport;
  • c. delfstoffenwinning in de vorm van kleinschalige kleiwinning;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, paden en nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op de voor Natuur bestemde gronden mogen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de bestemming uitsluitend worden gebouwd terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 1.50 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats' de maximale hoogte 5 m bedraagt.

5.3 Omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het scheuren of frezen van grasland;
    • 4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 5. het vellen of rooien van houtgewassen;
    • 6. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
    • 7. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    • 8. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. Het verbod als bedoeld in lid 3 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
    • 4. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.3 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. de landschappelijke en natuurwaarden van de in 5 bedoelde gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
    • 3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75.00 m;
    • 4. het aanbrengen van de in 5, onder a, genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur gelet op de waarde van het natuurgebied van geringe betekenis moet worden geacht;
5.4 Adviesprocedure omgevingsvergunningen

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige.