direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Morgenweg 38-40
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van het kadastrale perceel met perceelsnummer 3311 en 3312 aan de Morgenweg 36 in Uden wensen ter plaatse twee nieuwe woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken. Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Velmolen - Oost fase 3' zijn voor dit perceel de enkelbestemmingen 'Wonen - bestaand 1' en 'Tuin' van toepassing. Op basis van deze geldende bestemming is ter plaatse één vrijstaande woning met bijgebouwen binnen het aangewezen bouwvlak toegstaan.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan de procedure van een bestemmingsplan om de kavelsplitsing en de realisatie van twee nieuwe vrijstaande woningen op de percelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.


Momenteel is op het perceel de bedrijfswoning met agrarische bedrijfsbebouwing van een voormalige agrarisch bedrijf gesitueerd. Het geheel wordt omringt door een heg en er staan verschillende bomen op het perceel. Men is voornemens de oude bebouwing te slopen en het perceel te verdelen in twee percelen waarop ieder een vrijstaande woning kan worden gerealiseerd.

1.2 Ligging en plangrens

Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in Uden-zuid, ten oosten van de wijk Hoenderbos. Het plangebied ligt temidden van de te realiseren woningbouwontwikkeling Velmolen Oost. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Uden, sectie P, Perceelnummer: 3312 en 3311. Onderhavig planvoornemen beoogt het planologisch-juridisch mogelijk maken van de realisatie van twee grondgebonden vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0001.jpg"

Ligging plangebied ten opzichte van de omgeving


afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0002.jpg"

Begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Velmolen – Oost fase 3' dat door de raad is vastgesteld op 15 december 2016. Conform het geldende bestemmingsplan 'Velmolen – Oost fase 3' zijn voor beide percelen de enkelbestemmingen 'Wonen – Bestaand 1' en 'Tuin' van toepassing. De voor wonen bestemde gronden zijn bestemd voor woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven en parkeervoorzieningen, alsmede aan huis verbonden beroepen. Conform de regels in het vigerende bestemmingsplan is het bouwen van een woning binnen deze bestemming niet toegestaan, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. Ter plaatse van het aangeduide bouwvlak is slechts het bouwen van 1 vrijstaande woning toegestaan. Dit betreft nu de bestaande bedrijfswoning van het voormalige agrarische bedrijf. Aanvullend zijn nog de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - ihcs', luchtvaartverkeerzone - ils1' en 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' van toepassing.

De wens bestaat echter om twee vrijstaande woningen te realiseren en er is slechts sprake van één bouwvlak waar één woning is toegestaan. Dit planvoornemen past daarmee niet binnen de regels van het geldende plan. Om de realisatie van de beoogde woningen op beide percelen toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0003.jpg" Uitsnede geldend bestemmingsplan "Velmolen - Oost fase 3"

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving gegeven van de omgeving van het plangebied en het plangebied zelf en wordt het planvoornemen zelf beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 kort ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten. Hoofdstuk 5 bestaat uit een juridische beschrijving van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 de procedure beschreven, die onderhavig bestemmingsplan moet doorlopen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen in het oosten van de woningbouwontwikkeling Velmolen Oost, te midden van Veldmolen Oost fase 3. Velmolen Oost heeft een carrévormige ontsluitingslus waarmee de wijk Velmolen ontsloten wordt via de provinciale weg. In het gebied dat in totaal een omvang van ongeveer 50 hectare beslaat worden in totaal ongeveer 650 woningen gerealiseerd, waarvan een aanzienelijk deel al is gerealiseerd. Aan de binnenzijde van het carré bevindt zich een wat dichtere, compactere bebouwing met een stevige rand. Aan de buitenzijde, waartoe het plangebied binnen Velmolen Oost fase 3 behoort liggen lossere buurten, die naar het buitengebied toe steeds 'opener' worden zodat een geleidelijke overgang naar het landschap ontstaat. De open ruimtes hebben daarbij een groen karakter. Ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Morgenweg en Muntmeesterweg (carrévormige ontsluitingsweg).

In het noordwestelijke deel dat is bestemd als 'Woongebied - 2', zal een deel van de ontwikkeling van het plan Velmolen Oost fase 3 worden ingevuld door woningcorporatie Area. Het bestemmingsplan biedt voor deze locatie zowel ruimte voor de gewenste 36 tijdelijke woningen die naar verwachting zo'n 20 jaar zullen blijven staan, maar ook voor de invulling daarna, met maximaal 20 grondgebonden woningen, waarbij een combinatie van beide woningtypologieën is niet toegestaan. Langs de zuidrand van dit woningbouwontwikkelgebied aan de Morgenweg zelf waar tevens het plangebied is gelegen, wordt tot slot ruimte geboden voor enkele vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0004.jpg"

Schets indicatieve verkaveling 'Velmolen Oost fase 3' rondom het plangebied en kavels langs de Morgenweg

2.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Morgenweg 36 te Uden. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Uden, sectie T met perceelsnummer 3312 en 3311. De begrenzing van het plangebied bestaat ten noorden en oosten uit agrarische percelen, gelegen aan de Morgenweg. Aan de zuidzijde bestaat de begrenzing uit de Morgenweg.

Binnen het plangebied zelf bestaat de bebouwing uit de voormalige agrarische bedrijfswoning in 1 bouwlaag met kap. Direct bij deze woning staat een bijgebouw. De bijbehorende gronden zijn ingericht als tuin, met daarachter de voormalige agrarische bedrijfswoning. Daarnaast is er aan de oostzijde van het plangebied sprake van een beeldbepalende en ruimtelijk gezien belangrijke boomsingel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0005.jpg"

Impressie van de bestaande situatie vanuit het westen gezien

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0006.jpg"

Impressie van de bestaande situatie ter hoogte van de inrit vanuit het zuiden gezien

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0007.png"

Impressie van de beeldbepalende boomsingel welke de oostgrens vormt van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0008.png"

Impressie van het plangebied in ruimer verband met daarop de boomsingel duidelijk zichtbaar. Deze structuur is ruimtelijk gezien van belang voor het plangebied en haar directe omgeving.

2.3 Stedenbouwkundige aanvaardbaarheid

In onderhavig bestemmingsplan is het concrete planvoornemen nog niet nader uitgewerkt. Er bestaat enkel de wens om twee (vrijstaande) grondgebonden woningen te realiseren ter plaatse van het reeds gesplitste perceel. Om deze reden is een bepaalde flexibiliteit benodigd die niet (geheel) mogelijk is binnen de bouwregels van de geldende bestemming die zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Er is daarom gekozen voor een herziening van het bestaande bestemmingsplan en niet voor het afwijken met een omgevingsvergunning (ruimtelijke onderbouwing) zodat er een mogelijkheid bestaat tot het opnemen van flexibiliteit in de regels. Met de nadere onderbouwing van het planvoornemen dient aangetoond te worden dat de beoogde locatie geschikt is voor de realisatie van twee nieuwe woningen binnen de bestaande ruimtelijke structuur aan de Morgenweg en haar directe omgeving.


De nieuwe woningen zullen worden ingepast in de ruimtelijke structuur (kleurrijke lintbebouwing) van haar directe omgeving. De splitsing van het perceel past daarbij ook goed binnen de afronding van dit gedeelte van Velmolen - oost. De grote van de twee nieuwe percelen past namelijk perfect tussen de kleinere percelen welke zullen worden gerealiseerd in Velmolen - oost en de grotere percelen ten zuiden van de Morgenweg. Hiermee vormen de percelen qua oppervlakte een overgang tussen Velmolen - oost en de percelen ten zuiden van de Morgenweg. Daarmee is de splitsing van het perceel zeker aanvaardbaar.

Op het westelijke gelegen deel van de Morgenweg zijn reeds vrijstaande woningen gerealiseerd. Deze woningen zijn qua voorgevelrooilijn speels ten opzichte van elkaar gesitueerd. Deze speelse lijn zal in dit geval worden gerespecteerd zodat er aansluiting wordt gevonden met de stedenbouwkundige opzet in de gewenste situatie, zoals reeds planologisch-juridisch vastgelegd. Daarnaast zal er rekening worden gehouden met de reeds aanwezige beeldbepalende boomsingel, deze zal volledig behouden blijven en vormt een natuurlijke grens aan de oostzijde tussen het plangebied en haar directe omgeving.

2.4 Verkeer en ontsluiting

2.4.1 Verkeersveiligheid

Het is niet te verwachten dat de verkeersveiligheid door onderhavige ontwikkeling onder druk komt te staan. Er is momenteel 1 inrit aanwezig welke in de toekomst voor 1 van de 2 woningen zal blijven functioneren. Voor de tweede woning zal een tweede inrit moeten worden aangelegd. Er dient rekening gehouden te worden met een veilig in te richten erf-aansluiting zodat bij het verlaten van de percelen goed overzicht is op de rijbaan. Dit is in onderhavige situatie goed mogelijk gezien het vrije uitzicht vanaf de beide percelen.

2.4.2 Parkeren

Bij de planontwikkeling van Velmolen Oost wordt uitgegaan van een norm van 1,8 parkeerplaats per woning. Hiermee wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen, gemeente Uden en gemeente Veghel, van 24 oktober 2006. De te realiseren woningen kunnen worden gecategoriseerd als "dure sector". Het perceel dient daarom zo te worden ingericht dat er minimaal 2 voertuigen op eigen terrein kunnen parkeren. Gezien de omvang van de percelen is hiervoor voldoende ruimte op beide percelen aanwezig.

2.4.3 Toegankelijkheid

Ervan uitgaande dat er daadwerkelijk 2 auto's per toekomstig huishouden in gebruik zullen komen houden we rekening met circa 50 motorvoertuigen per werkdagetmaal (zie CROWpublicatie 256 tabel 4). De Morgenweg kan de door dit plan ontstane extra verkeersbewegingen nog prima verwerken. Hierbij moet ten alle tijde rekening gehouden worden dat hulpdiensten van een onbelemmerde doorgang verzekerd zijn.

2.5 Duurzaamheid

Bij nieuwbouw van woningen en utiliteitsgebouwen moet voldaan worden aan het convenant duurzaam bouwen regio Noord-Oost Brabant 2013-2016. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de prestatienormen, zoals die zijn opgenomen in het convenant. De te realiseren woningen moeten minimaal voldoen aan de eisen op grond van de Bouwverordening en het Bouwbesluit. Bij afgifte van de bouwvergunning zal hieraan worden getoetst.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden kort de belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Noord-Brabant weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Uden, omdat deze zoals gezegd mede als randvoorwaarden zullen dienen voor het lokale maatwerk in voorliggend bestemmingsplan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden
  • voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard. De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en transporteurs die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

In Noordoost- en Zuidoost-Brabant is voorts een drietal militaire luchtvaartterreinen gelegen, namelijk Vliegbasis Volkel, Vliegbasis de Peel en Vliegbasis Eindhoven. Het functioneren van deze drie luchtvaartterreinen vraagt om beperking van ruimtelijke ontwikkelingen die het functioneren daarvan kunnen belemmeren. Ook de werking van het radarstation dat bij Vliegbasis Volkel aanwezig is vraagt om bepaalde regels die voorwaarden stellen aan ruimtelijke ontwikkelingen. De gebieden waarvoor deze beperkingen gelden en welke beperkingen dat zijn, zijn nader geconcretiseerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), die hierna aan de orde zullen komen.

Betekenis voor het plangebied
Onderhavig planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van twee woningen in plaats van één woning. De woonbestemming die over het plangebied ligt blijft behouden, alleen de bouwregels worden aangepast. Er wordt daarbij aangesloten bij de regels van de aangrenzende woonbestemming (Wonen - 1) Er zijn hierbij geen rijksbelangen in het geding gezien het ondergeschikte karakter van het aangepaste planologisch-juridisch regime in relatie tot de woonomgeving.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen aan uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies, om bij provinciale verordening regels te stellen.

Betekenis voor het plangebied
Onderhavig planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van twee woningen. De woonbestemming die over het plangebied ligt, blijft behouden. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied en de bijbehorende regeling van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.2.3 Ladder van duurzame verstedelijking

Inleiding
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder van duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:

  • Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  • Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
  • Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Alvorens te toetsen aan voornoemde drie treden van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit de jurisprudentie die is verschenen ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt en is er een zekere ondergrens gesteld.

Is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan een dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.

Gezien het in onderhavig plan om het planologisch-juridisch mogelijk maken van twee woningen waarvan één vervangende woning. Voor de voormalige bedrijfswoning is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing en is een toets niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is in hoofdzaak vastgelegd in:

  • de structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • de Verordening Ruimte.

De nieuwe Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Verordening Ruimte maken allerlei oude nota's, plannen en brieven overbodig. Daarmee is Brabant een forse stapel provinciale regels armer. Het gaat om de veertien uitwerkingsplannen van het streekplan en nog eens tien beleidsnota's (waaronder de beleidsnota Buitengebied in Ontwikkeling) en beleidsbrieven op het terrein van de ruimtelijke ordening. De reconstructie- en gebiedsplannen blijven van kracht.

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.

De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken.

Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0009.jpg"

Structurenkaart structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Het plangebied is binnen de SVRO aangeduid als 'Gemengd landelijk gebied' en daarnaast als 'Zoekgebied verstedelijking' en sluit aan bij het stedelijk concentratiegebied. De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.

Gemengd landelijk gebied
Het plangebied is in zijn geheel gelegen binnen het structuurvisiegebied 'Gemengd landelijk gebied'. Binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. De mate waarin menging plaatsvindt is afhankelijk van de aanwezige functies en de dominantie van de land- en tuinbouw. Zo kan er sprake zijn van een primair agrarisch gebied waarbij de agrarische sector dominant aanwezig is, of van een gemengde plattelandseconomie waarbinnen functies meer in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld.


Betekenis voor het plangebied
In onderhavig geval is sprake van een gemengde plattelandseconomie. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving), zoals wonen, uitgeoefend. Binnen deze gebieden, rondom steden en dorpen, is ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen. De mate van menging van wonen met agrarische activiteiten past binnen de karakteristiek van buurtschap Lankes waar deze functies in evenwicht met elkaar zijn ontstaan en kunnen worden ontwikkeld.

Zoekgebied verstedelijking
Het plangebied is tevens in zijn geheel gelegen binnen het structuurvisiegebied 'Zoekgebied verstedelijking'. Voor gebieden met deze aanduiding waar nog geen verstedelijking heeft plaatsgevonden geldt feitelijk het perspectief van 'gemengd landelijk gebied'. Speciale aandacht gaat uit naar ontwikkelingsmogelijkheden (en het beperken daarvan) voor functies die een toekomstige stedelijke ontwikkeling kunnen bemoeilijken.

De zoekgebieden voor verstedelijking zijn vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant (zie paragraaf 3.3.2). De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen. Dit proces heeft plaatsgevonden in het kader van de opstelling van de uitwerkingsplannen van het streekplan van 2002. De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.

Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen is gelegen binnen het zoekgebied voor verstedelijking en voorziet in de realisatie van maximaal twee woningen als onderdeel van de totale woningbouwontwikkeling Velmolen Oost fase 3. Het betreft de verdichting met één woning op onderhavige locatie. De provincie Noord-Brabant heeft meegewerkt aan het realiseren van het bestemmingsplan Velmolen Oost. In dit plan wordt een woningbouwprogramma voorzien waaraan in dit plangebied invulling wordt gegeven. Het planvoornemen geeft daarmee invulling aan de verstedeljikingsopgave en voorziet in de regionale en lokale behoefte aan woningen. Bovendien betreft het planvoornemen een inbreiding en wordt zorgvuldig gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte door aan te sluiten op de behoefte van de woningbouwmarkt. Met name door te kiezen voor een flexibele invulling van het plan. Het planvoornemen voldoet dan ook aan het beleid uit de structuurvisie RO.

3.3.2 Verordening Ruimte 2014

De Verordening Ruimte 2014 is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de Verordening Ruimte geregeld op welke wijze het Regionaal Ruimtelijk Overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd. Naast deze direct bindende regels voor gemeenten kent de verordening ook een aantal bindende regels voor burgers. Deze regels hebben betrekking op de ontwikkeling van intensieve veehouderijen in de zogenaamde extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden. Door middel van deze regels wordt voorkomen dat ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden op het moment dat een bestemmingsplan van de gemeente nog niet is aangepast aan de Verordening Ruimte.

Onderhavig bestemmingsplan is binnen de kaders van de Verordening ruimte opgesteld. Vanuit de Verordening ruimte zijn de navolgende aspecten van belang voor onderhavig bestemmingsplan:

  • Bevordering van ruimtelijke kwaliteit (Artikel 3 VR);
  • Gemengd landelijk gebied (Artikel 7 VR);
  • Zoekgebied voor Stedelijke ontwikkeling (Artikel 8 VR).

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0010.jpg"

Uitsnede structurenkaart Verordening ruimte 2014

Bevordering van ruimtelijke kwaliteit 
Een van de hoofdlijnen van de Verordening ruimte heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap.

De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in hoofdzaak de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken. Hieronder zal op basis van artikel 3 van de verordening onder andere aangegeven worden dat ter plaatse zowel financiële, juridische als feitelijke middelen aanwezig zijn op basis waarvan de realisatie van de extra woning hier aanvaardbaar is.

Binnen het gehele woningbouwproject Velmolen Oost is de nodige aandacht besteed aan de relatie met het buitengebied dat direct ten zuiden van de wijk is gelegen. Dat blijkt onder meer uit het vele groen dat de woningen omzoomt, zeker in het zuidelijk deel nabij Krombos en in de vorm van het Zuiderpark. Bestaande groenstructuren zoals bomenrijen zijn zoveel mogelijk behouden gebleven en hebben een plek gekregen in de stedenbouwkundige opzet van de totale ontwikkeling. Deze groenstructuren zijn ook verankerd in het plan 'Velmolen Oost' door middel van een passende bestemming (bestemming Groen) en tevens in het plan 'Velmolen Oost fase 3' waar het bestaande bosgebied langs de Morgenweg weliswaar met beleid wordt uitgedund, maar behouden blijft en daarmee (in lijn) aansluit op de bestaande bomenrij aan de overzijde van de Morgenweg. Hetzelfde geldt voor de bomenrij langs het perceel van onderhavig bestemmingsplan, welke bomenrij buiten de plangrens verder doorloopt richting het zuiden, langs de bestaande watergang verder het buitengebied in.

Tevens voorziet het plan Velmolen Oost voor het reeds vastgestelde plan Velmolen Oost fase 3 in een woonbestemming voor de destijds al aanwezige woningen en de bestemming 'Bos' voor het aanwezige bosperceel aan de Morgenweg na, voor het gehele gebied in een uit te werken woonbestemming. De oostelijke helft van het plan Velmolen Oost fase 3 heeft daarbij tevens een aanduiding 'landschappelijke zone'. Daarbij wordt invulling gegeven aan de landschappelijke geledingszone tussen de wijken Velmolen Oost en Volkel West als bedoeld en beschreven in de toelichting op het geldende bestemmingsplan. Deze zone geeft invulling aan een doorgaande overwegend groene geleding vanuit het buitengebied tot de Lippstadtsingel, aansluitend aan de structuur met groenelementen die als een groene long doorlopen tot aan het centrum van Uden. Onderstaande afbeelding illustreert dat ook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0011.jpg" Overzichtstekening doorwerking natuurlijke en landschappelijk waarden (plangebied blauw omlijnd)

Tevens zijn enkele groene pleintjes aanwezig en vormt de Morgenweg met haar brede groene berm een sterke ruimtelijke drager waarmee Velmolen Oost wordt verbonden met overige delen van Uden Zuid.

Binnen het plan Velmolen Oost fase 3 is divers groen voorzien en het groen gaat een verbindend element vormen tussen de diverse woonmilieus. Oost-westgerichte openbare structuren zijn en worden groener ingericht en zorgen zo dat de onbebouwde landschappelijke zone diep de wijk in voelbaar is; het brengt de woonwijk en de landschappelijke zone dichterbij elkaar. Ook de Morgenweg speelt hierin een belangrijke rol.

Betekenis voor het plangebied
Onderhavig plangebied maakt geen onderdeel uit van het relatief recent ontwikkelde woongebied Velmolen Oost, maar is als gevolg van de gefaseerde ontwikkeling van Velmolen Oost inmiddels geheel omsloten door stedelijke functies. Met vaststelling van het bestemmingsplan Velmolen Oost fase 3 en de daaruit volgende realisatie van woningen die onderhavig plangebied geheel omsluiten, wordt voorzien in een logische afronding van de gehele woningbouwontwikkeling en vindt een efficiënt en duurzaam grondgebruik plaats.

Het plangebied is daarmee inmiddels reeds geheel omsloten met stedelijke functies en er wordt geen extra beslag gelegd op het 'maagdelijk' buitengebied. Door eerdere woningbouwontwikkelingen aan de Morgenweg zelf en binnen het project Velmolen Oost is met het Zuiderpark een duidelijke grens tussen buitengebied en het stedelijk gebied ontstaan.

Het planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de ontwikkeling van twee woningen waarvan één extra woning ter vervanging van de voormalige agrarische bebouwing. Er wordt hiermee een nieuwe invulling gegeven aan deze locatie. Het planvoornemen betreft daarmee een vorm van zuinig ruimtegebruik aangezien er binnen een bestaand bebouwd gebied op een bestaande locatie wordt gebouwd. Er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Het planvoornemen voldoet op dit vlak dan ook aan de verordening ruimte aangezien er een bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Daarmee wordt voldaan aan de Verordening Ruimte.

Gemengd landelijk gebied en Gebieden integratie stad - land
Binnen dit gebied gelden regels voor agrarische bedrijven die zich hier willen vestigen, die binnen dat gebied willen uitbreiden en/of willen omschakelen naar een andersoortig agrarisch bedrijf. Stedelijke ontwikkelingen als onderhavige woningbouwontwikkeling horen in dit gebied in beginsel niet thuis. In gebieden die tevens zijn voorzien van de aanduiding 'Gebieden integratie stad - land' zijn daarvoor wel mogelijkheden, mits wordt voldaan aan de voorwaarden als benoemd in artikel 9.1 van de Verordening:

  • 1. de ontwikkeling dient in samenhang en in evenredigheid met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen de aanduiding 'Integratie stad-land' te geschieden, dan wel in de naaste omgeving;
  • 2. de ontwikkeling mag geen betrekking hebben op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar- en/of zwaar bedrijventerrein;
  • 3. de stedelijke ontwikkeling dient aan te sluiten bij het bestaand stedelijk gebied of plaats te vinden in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;
  • 4. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken;
  • 5. er dient te worden verzekerd dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling;
  • 6. er dient tevens te worden voldaan aan artikel 4.3 tot en met artikel 4.11 van de Verordening (regels voor bestaand stedelijk gebied);
  • 7. in het bestemmingsplan dient te worden geborgd dat de gerealiseerde groene en blauwe landschapsontwikkeling als bedoeld in voorwaarde 1 behouden blijft en de ontwikkeling van een middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein is uitgesloten.

Betekenis voor het plangebied
In het geldende bestemmingsplan voor Velmolen Oost fase 3 zijn deze punten voor de totale woningbouwontwikkeling reeds onderbouwd. Onderhavig planvoornemen wordt geïntegreerd in de totale woningbouwontwikkeling en maakt daarmee onderdeel uit van het geheel. Er wordt daarmee voldaan aan het bepaalde in de Verordening Ruimte.

3.3.3 Conclusie

Gezien het voorgaande wordt met onderhavig bestemmingsplan voldaan aan het bepaalde in de Verordening Ruimte.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Uden 2015

Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad van Uden de Omgevingsvisie Uden 2015 vastgesteld, die tevens de status van structuurvisie heeft als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie zijn de doelstellingen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastgelegd en daarbij is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie geeft niet alleen aan wat de gemeente gaat doen (of nalaten) om de doelstellingen te bereiken, maar gaat ook in op de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan de het bereiken van die doelstellingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0012.jpg"

Uitsnede visiekaart

Onderhavig plangebied is aangeduid als 'Woongebieden in de kern Uden'. Voor deze gebieden wordt behoud van een prettig woon- en leefklimaat nagestreefd alsmede het bieden van voldoende aanbod aan duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle relevante doelgroepen. Daarnaast zijn goede verbindingen van belang, zowel met het openbaar vervoer als met de fiets of de auto. Het voorzieningenniveau moet op peil blijven en waar mogelijk worden versterkt. Bij nieuwe initiatieven speelt duurzaamheid een nadrukkelijke rol in de afweging evenals het houden van een omgevingsdialoog.

Omgevingsdialoog
Een van de eisen uit de omgevingsvisie is dat de motivering van een ruimtelijk besluit een verantwoording dient te bevatten dat er een zorgvuldige dialoog, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de ontwikkeling, heeft plaatsgevonden. Op deze manier wordt getoetst of bewoners in de directe omgeving van de gewenste ontwikkeling de betreffende ontwikkeling zien zitten. Om die reden is er conform de spelregels een omgevingsdialoog gehouden, zie hieromtrent paragraaf 6.3.

Betekenis voor het plangebied
Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de functie woongebied als onderdeel van de totale woningbouwontwikkeling Velmolen Oost fase 3, die in de omgevingsvisie aan het gebied is toegekend. De woningen zullen zowel kwantitatief als kwalitatief aansluiten bij de actuele behoefte van de juiste doelgroepen woningenzoekenden. Met dit plan wordt als onderdeel van de beoogde woningbouwontwikkeling een bijdrage geleverd aan het behouden en versterken van het goede woon- en leefklimaat in de gemeente Uden.

De twee woningen vervangen de agrarische bedrijfsbebouwing en worden ingepast in de beoogde ruimtelijke structuur aan de Morgenweg.

3.4.2 Welstand

In 2013 is een nieuwe welstandsnota voor de gemeente Uden vastgesteld. Voor diverse gebieden binnen de gemeente Uden zijn beeldkwaliteitplannen opgesteld. De door de raad vastgestelde beeldkwaliteitplannen zijn op de in het welstandsbeleid opgenomen welstandskaart opgenomen. De welstandskaart is een visualisatie met een overzicht van het geldende welstandsbeleid binnen verschillende locaties in de gemeente Uden. Hieronder wordt specifiek ingegaan op welstandsbeleid binnen het gebied Velmolen Oost (gebied 14), waarbinnen het plangebied is gelegen.

De welstandsnota doet met name uitspraken over zaken die niet kunnen worden vastgelegd in een bestemmingsplan, zoals kleur- en materiaalgebruik, gevelopbouw en detaillering. Het welstandsbeleid geldt dan ook naast een bestemmingsplan, waardoor een specifieke vertaling van welstandsaspecten uit het beeldkwaliteitsplan in dit bestemmingsplan niet heeft plaatsgevonden.


afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0013.jpg"

Uitsnede kaart Welstandsnota 2013

Beeldkwaliteitsplan Velmolen Oost
Het welstandsbeleid is vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan Velmolen Oost uit maart 2008. Het beeldkwaliteitplan geeft met het stedenbouwkundig plan als basis, in woord en beeld voor verschillende schaalniveaus de uitgangspunten aan voor het architectonisch ontwerp van de woningen en voor de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitplan is opgezet als een samenhangend pakket van uitgangspunten en spelregels voor de architectuur van de bebouwing.

In het beeldkwaliteitsplan is Morgenweg 36 grijs ingetekend wat betekent dat er geen beeldkwaliteitseisen, dus geen Welstandsregime voor geldt. De bestaande woning binnen het plangebied is dus welstandsvrij. In 2016 is echter een wijziging op het Welstandsregime doorgevoerd middels Beeldkwaliteitsplan Velmolen Oost fase 3, ter begeleiding van de gewijzigde invulling van dit deel van Velmolen Oost. Het plangebied is hierin (wederom) als Welstandsvrij bestempeld.

Bij de beoordeling van het splitsingsverzoek door de gemeente, is de beeldkwaliteit van het plangebied onderdeel geweest van de stedenbouwkundige analyse. Conclusie hierbij was dat het plangebied na splitsing aansluit bij het Kleurrijk Lint en dus dat BKP(beeldkwaliteitsplan) -regime van kracht dient te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0014.jpg"

Uitsnede beeldkwaliteitsplan 'Velmolen Oost' (Deelgebied kleurrijk lint)

De nieuw te bouwen woningen moeten voldoen aan de criteria die momenteel gelden voor het kleurrijk lint. Deze criteria zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan "Morgenweg 36", welke is opgenomen als Bijlage 1.


Betekenis voor het plangebied
Het concrete bouwplan voor de nieuwe woningen zal bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning dan ook getoetst worden aan de welstandscriteria opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. Bij indiening van dit plan dient dus mede het beeldkwaliteitsplan voor het plangebied moeten worden ingediend. Voor de situering van de woningen is de meanderende rooilijn maatgevend. Deze zal in dit bestemmingsplan aansluitend op de aangrenzende rooilijn aan de Morgenweg worden vastgelegd.

3.4.3 Woningbouwprogramma

De gemeente is wettelijk verantwoordelijk voor het lokale woonbeleid. Binnen de door het Rijk gestelde kaders maakt de gemeente kenbaar wat haar visie op wonen is. De gemeente Uden wil een gastvrije en bruisende gemeente zijn, vooral voor jongeren die starten op de woningmarkt. Andere doelgroepen, zoals ouderen, senioren, allochtonen of minder validen moeten ook goed kunnen leven en werken in Uden. Daarom dient voldoende rekening gehouden te worden met de wensen van deze groepen. Deze visie is vertaald in een zestal speerpunten:

  • ruimte creëren voor jongeren en jonge gezinnen;
  • gedifferentieerde woonmilieus creëren en versterken;
  • investeren in kwaliteit van de woning en woonomgeving;
  • handhaven huidig grondprijzenbeleid;
  • realiseren nieuwe woonvormen;
  • verhogen in- en doorstroom woningmarkt.

Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen draagt bij aan een gedifferentieerd woonmilieu binnen de gemeente Uden waarbij wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van de woning en de woonomgeving als onderdeel van de totale woningbouwontwikkeling Velmolen Oost fase 3. Bovendien draagt de ontwikkeling bij aan het verhogen van de doorstroming op de woningmarkt.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende sectorale aspecten dan wel milieuaspecten die een rol spelen in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling. Milieuaspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims kunnen leggen op de schaars beschikbare ruimte. Specifiek wordt ingegaan op de aspecten bodem, geluid, externe veiligheid, flora en fauna, waterhuishouding, cultuurhistorie en archeologie. Indien aanvullend onderzoek nodig is, staat dat daarbij vermeld.

4.2 Geluid

4.2.1 Inleiding

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Een akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van de wegen en het beoordelen of er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied ligt ten zuiden van de provinciale weg Rondweg Zuid (N264/Lippstadtsingel) binnen de bebouwde kom. Indien de geluidsbelasting op de gevels van het pand boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt, kan een zogenoemde hogere grenswaarde worden vastgesteld door burgemeester en wethouders van Uden. In dat geval kan op grond van het Bouwbesluit ook een (bouw)akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn om te beoordelen of de gevels ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de woningen een voldoende geluidwering wordt geboden om te kunnen voldoende aan de zogenoemde 'binnenwaarde' van maximaal 33 dB.

Daarnaast heeft op 1 juli 2012 een aanpassing van de Wet geluidhinder plaatsgevonden. Onder de noemer van SWUNG (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) zijn voor de rijksinfrastructuur (hoofd(spoor)wegen) geluidproductieplafonds ingevoerd. Er gelden plafondwaarden die het geluid op vastgestelde referentiepunten langs de weg of het spoor niet mag overschrijden. Het wettelijk kader voor SWUNG is vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder vooralsnog de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Deze onderwerpen zullen onderdeel uitmaken van de volgende stap in de herziening van de geluidregelgeving.

4.2.2 Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee geluidgevoelige objecten in de vorm twee nieuwe woningen. Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone (250 meter) van de zoneplichtige provinciale weg N264 / Lippstadsingel. Daarnaast moet ook de geluidbelasting van de Morgenweg zelf en andere omliggende wegen (Boekelsedijk, Gulden, Muntmeester) bepaald worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening, om aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woningen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Velmolen Oost fase 3' is er voor dat gehele plangebied, waarbinnen onderhavig plangebied valt, een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Econsultancy, 'Akoestische onderzoek wegverkeerslawaai Velmolen Oost fase 3 te Uden', 13 juli 2016) die te vinden is in Bijlage 2. Dit onderzoek kan ook als referentiekader worden gebruikt voor het plangebied.

De voor dit plangebied relevante toetspunten betreffen WG-1 (11, 13 en 14). Uit de berekeningen in dit onderzoek blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48dB voor het plangebied nergens wordt overschreden. Om dit te kunnen borgen wordt er bij de verdere ontwikkeling van Velmolen - oost fase 3 een geluidswal gerealiseerd langs de N 264 / Lippstadsingel. Daarnaast zijn de geluidsbelastingen ten gevolge van de overige wegen dermate laag dat deze ter hoogte van het plangebied eveneens ruimschoots zullen voldoen aan de vookeursgrenswaarde. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Inleiding

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. In het geval een planvoornemen strekt tot het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging, die leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, dient onderzoek naar de exacte gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd te worden. Als voorbeeld wordt hier de NIBM-grens voor woningbouwlocaties aangegeven: 3% criterium: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

4.3.2 Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 2 woningen als onderdeel van de totale woningbouwontwikkeling (Velmolen Oost fase 3). Wanneer een dergelijke ontwikkeling wordt vergeleken met de bouw van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg, is het legitiem om aan te nemen dat onderhavig planvoornemen NIBM is. Per saldo wordt maar 1 woning toegevoegd en is het gehele plan Velmolen Oost fase 3 als NIBM aan te merken. Bovendien is de verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen dermate beperkt dat deze geen invloed heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse. Daarbij is er overigens ook nog sprake van een woning in plaats van een agrarisch bedrijf. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Ten behoeve van het geldende bestemmingsplan is ondanks voorgaande in het kader van de procedure van dit bestemmingsplan is alsnog onderzoek verricht naar luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek is gebleken dat de luchtkwaliteit, rekening houdend met recente ontwikkelingen in de omgeving, geen belemmering vormt voor dit planvoornemen. Op de toetspunten nabij de relevante wegen vinden geen overschrijdingen plaats van de grenswaarden. Daarnaast blijkt dat de concentraties ruim onder de grenswaarden blijven en daarnaast zullen in de toekomst de (achtergrond) concentraties verder afnemen. Er kan dus worden gesteld dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.4 Bodem

4.4.1 Inleiding

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of een eventuele bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmingen belemmert en of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Morgenweg 36' is er een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Amitec, 'Verkennend en aanvullend bodemonderzoek', 13 november 2017) opgenomen in Bijlage 3.

4.4.2 Resultaten onderzoek

Verkennend bodemonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de bovengrond zeer plaatselijk licht verontreinigd is met koper. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Plaatselijk zijn koper, cadmium, nikkel en zink aangetroffen. In Noord-Brabant komen in het grondwater zware metalen van nature voor in verhoogde concentranties voor. Gezien de aard en mate van de aangetroffen lichte verontreinigingen in de bovengrond en het grondwater is een nader onderzoek hiernaar echter niet noodzakelijk. Wanneer overschrijdingen boven de tussen- of interventiewaarde worden aangetroffen dient formeel, conform de Wet bodembescherming, een nader bodemonderzoek uitgevoerd te worden naar de ernst en omvang van de aangetroffen verontreiniging.


Het grondwater is plaatselijk matig verontreinigd met zink en licht verontreinigd met diverse zware metalen. De aangetoonde verhoogde gehaltes hebben zeer waarschijnlijk een natuurlijke oorzaak. De uitvoering van een aanvullend of nader grondwater onderzoek is, volgens het onderzoeksbureau, niet zinvol.


Op het dak van de voormalige schuur zijn destijds asbestverdachte golfplaten toegepast. Inmiddels is deze schuur gesloopt en zijn de asbestverdachte golfplaten op de daarvoor voorgeschreven manier verwijderd en afgevoerd. Hetzelfde geldt voor het dak van de voormalige woning.


Indien grond van deze locatie wordt afgevoerd, is bij hergebruik elders het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Voor toepassing van de grond elders dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform Besluit bodemkwaliteit (partijkeuring) gevraagd worden. Naar aanleiding van het vooronderzoek en op basis van de gemeten concentraties in de grond en het grondwater kan geconcludeerd worden dat de onderzoekslocatie als 'verdacht' beschouwd dient te worden.
 

Aanvullend bodemonderzoek
Naar aanleiding van het overleg tussen dhr. F. Verhoeven met mevr. D. van Haren van de omgevingsdienst Brabant Noord (ODBM) is een aanvullend onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de ondergrondse HBO-tank, oude stookplaats en voormalige bebouwing.

Ondergrondse brandstoftank
Van de verwijdering van de kleine verontreiniging ter plaatse van de voormalige ondergrondse HBO-tank zijn geen gegevens beschikbaar. Derhalve werd geadviseerd deze locatie door de eigenaar van het perceel te laten aanwijzen en deze nader te onderzoeken of de verontreiniging ook daadwerkelijk is opgeruimd. In het aanvullend bodemonderzoek zijn de gronden onder de voormalige bebouwing en de HBO-tank onderzocht (middels boringen). Ter plaatse van de ondergrondse brandstoftank zijn organoleptisch geen sporen van minerale olie of vluchtige aromaten aangetroffen. In zowel de ondergrond, op grondwaterniveau, en het grondwater zijn geen overschrijdingen van de geanalyseerde parameters aangetroffen.

Gesloopte panden
In de bovengrond zijn geen overschrijdingen van de geanalyseerde parameters aangetroffen.

Stookplaats
Ter plaatse van de voormalige stookplaats is een matige PAK verontreiniging aanwezig. In de bovengrond is houtskool als bijmenging aangetroffen. Zowel in het boven- als ondergrond is een tussenwaarde-overschrijding van de parameter PAK aangetroffen. Het is aannemelijk dat sprake is van een recent geval van bodemverontreiniging (ontstaan na 1987) en dient derhalve in het kader van de zorgplicht gesaneerd te worden. Voor het verwijderen van de verontreinigde grond, is een Plan van Aanpak opgesteld welke is beoordeeld en mee ingestemd door de omgevingsdienst Brabant Noord. Derhalve is uitvoering gegeven aan de sanering welke is uitgevoerd door NIPA milieutechniek. De evaluatie van de sanering is bijgevoegd als Bijlage 4.

Sanering van met PAK verontreinigde grond
Op 13 december 2017 is de verontreinigde grond ter plaatse van de PAK verontreiniging ontgraven en afgevoerd naar de Van Boxtel groep te Heeswijk-Dinther onder afvalstroomnummer 106166044308. Aangezien de grond matig verontreinigd was, kon deze als klasse Industrie worden afgevoerd. De ontgravingsgrenzen zijn bepaald op basis van zintuiglijke waarnemingen. De ontgravingsput had een oppervlakte van circa 6 m² en een maximale ontgravingsdiepte van 1,0 meter. In totaal is 9,82 ton (circa 6,13 m3) ontgraven. De werkzaamheden zijn milieukundig begeleid door de mevrouw A.R. Oosterhof van NIPA milieutechniek b.v. (certificaat BB001/11).


Na de ontgraving zijn controlemonsters genomen teneinde vast te stellen of de verontreiniging met asbest volledig verwijderd is. Van de putbodem (P1) is een controlemonster en van de putwanden zijn twee controlemonsters (W1 en W2) genomen. Alle controlemonsters zijn geanalyseerd op de parameter PAK.


Uit de controlemonsters (P1, W1 en W2) zijn geen verhoogde gehaltes aan PAK gebleken. Hiermee is aan de saneringsdoelstelling voldaan en zijn er geen milieuhygiënische bezwaren voor het bestemmingsplan. De evaluatie van de sanering is akkoord bevonden door de ODBN. In verband met de voorgenomen bouwwerkzaamheden op de locatie is de ontgraving niet aangevuld.

4.4.3 Betekenis voor het plangebied

Gezien het voorgaande vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor het planvoornemen en is het plan op dit punt uitvoerbaar.

4.5 Geur

4.5.1 Inleiding

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij en de door de gemeenteraad vastgestelde geurverordening dient het aspect geurhinder, afkomstig van omliggende veehouderijen, te worden afgewogen ter toetsing van planontwikkelingen.

4.5.2 Betekenis voor het plangebied

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische dan wel industriële bedrijven die van directe invloed op de woningen binnen het plangebied kunnen zijn. Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Water

4.6.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het gewenst, zo niet noodzakelijk, in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder in het kader van de zogenoemde 'watertoets'. Ten behoeve van het bestemmingsplan is in dat kader onderzoek vereist naar de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor het watersysteem. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden. Bij de totale woningbouwontwikkeling Velmolen Oost fase 3 is naar de effecten voor het watersysteem onderzoek verricht door Econsultancy. Deze watertoets is als bijlage bij deze toelichting opgenomen in Bijlage 5.

4.6.2 Watertoets

Uit onderzoek blijkt dat de bovengrond tot op wisselende diepten voornamelijk bestaat uit matig siltig, matig fijn zand. De toplaag is bovendien zwak humeus. In de ondergrond wordt overwegend matig tot zeer grof zand aangetroffen. De ondergrond is bovendien wisselend matig tot sterk grindig. Tijdens de veldwerkzaamheden is de grondwaterstand in de boorgaten eenmalig opgenomen. Op basis van grondwatermetingen uit het archief van TNO, actuele grondwaterstandsmetingen en de hydromorfe kenmerken wordt ingeschat dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) voor de onderzoekslocatie is gelegen op circa 15,5 m +NAP. De bodem binnen de onderzoekslocatie wordt op basis van textuur en de onderzoeksresultaten geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater.

In de huidige situatie is het plangebied, grotendeels onverhard. De exacte invulling van het plangebied ligt niet concreet vast, aangezien het gewenst is een bepaalde mate van flexibiliteit te bieden. Voor de bepaling van het toekomstig verhard oppervlak wordt er daarom vooralsnog van uitgegaan dat 50-75% van het totale plangebied in de toekomstige situatie onverhard zal zijn (gemiddeld 62,5%). Op basis van de kenmerken van een suburbaan gebied en de relatie tussen ruimte en milieu is, op basis van het planoppervlak, vooralsnog uitgegaan van een toekomstig verhard oppervlak van circa 1652 m2. Tevens zal slechts een deel van dit oppervlak worden toegevoegd, gezien de reeds aanwezige verharding van de agrarische bebouwing.

Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Aa en Maas en de gemeente Uden. Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 2.000 m2 of groter is, wordt vanuit het waterschap retentie geëist. Samen met het waterschap is door de gemeente Uden de "Watertoets Uden" opgesteld. Op basis van dat beleid en het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2015 (vGRP+) dienen nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Uden hydrologisch neutraal uitgevoerd te worden. Dit dient per perceel te worden uitgevoerd. Per perceel dient 60mm/m2 verhard oppervlak aan regenwater te worden geborgen c.q. geïnfiltreerd te worden. Het meerdere aan hemelwater dient - voor zover dat afvloeit naar het openbaar gebied - bovengronds te worden afgevoerd.

Binnen het plangebied zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerder en de gemeente. Het is gezien het gemeentelijk beleid echter gewenst tenminste 60 mm per m2 verhard oppervlak op het eigen perceel op te vangen.

Bij verdere uitwerking van de plannen, ter infiltratie van hemelwater binnen het plangebied, dient er rekening te worden gehouden met de volgende eisen gesteld door de gemeente:

  • De toepassing van de waterpasseerbare verharding niet toegestaan;
  • Lava als infiltratiekoffer kan worden toegepast, maar dan moet het water hier op andere manieren naartoe worden geleid;
  • Voor het water hier komt moet dit eerst langs een bladafscheider en zangvang worden geleid, daarnaast moet er een bovengrondse overloop naar het openbaar gebied worden aangesloten;
  • Er dient middels een certificaat te worden aangetoond dat de lava qua textuuropbouw en porositeit voldoet aan de eisen (na verdichting nog 48%);
  • De locaties van het bergings-/infiltratiesysteem, bovengrondse afvoer en zand-/bladvang dienen te worden weergegeven op een tekening inclusief de beoogde maatvoering en berekening verhard oppervlak.
4.6.3 Betekenis voor het plangebied

Op basis van bovenstaande randvoorwaarden en uitgangspunten kan het hemelwater verwerkt worden conform de uitgangspunten van de waterbeheerders en bestaat geen aanleiding aan te nemen dat het plan op dit punt niet uitvoerbaar is. Gezien de in het plan aangebrachte flexibiliteit en het feit dat per perceel een infiltratie/bergingsseis geldt kan vooralsnog geen concrete invulling worden gegeven aan de exacte wijze van infiltratie c.q. berging. Bij de verdere uitwerking hiervan zal rekening worden gehouden met voorgaand benoemde eisen.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Inleiding

Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.

Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).

4.7.2 Beleidskader gemeente Uden

Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid van de gemeente Uden (DHV, 2011) is gericht op het bieden van een veilige leefomgeving voor haar burgers. Het minimale uitgangspunt is voldoen aan wet- en regelgeving. Waar mogelijk wordt invulling gegeven aan het scheiden van risicovolle activiteiten van woon-, leef- en (zo mogelijk) werkomgevingen. Ook wordt nagestreefd de aanwezigheid van verminderd zelfredzame personen binnen 100%-letaliteitscontouren uit te sluiten. Voor transportassen (wegen) wordt uitgegaan van plasbrandaandachtsgebieden van 30 meter meter vanaf de rand van de weg. In deze paragraaf worden de relevante externe veiligheidsrisico's beschouwd.

4.7.3 Betekenis voor het plangebied

Aangezien met onderhavig plan twee nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt die kunnen worden aangemerkt als kwetsbaar object is een onderzoek naar risicobronnen in de omgeving van het plangebied, die van invloed kunnen zijn op de haalbaarheid van het planvoornemen, noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPMorgenweg3840-VA01_0015.jpg"

Uitsnede risicokaart

4.7.4 Risicovolle inrichtingen

Uit de inventarisatie van de provinciale risicokaart blijkt dat het plan nabij de provinciale weg N264 (Gennep-Uden), de hogedruk aardgastransportleiding Z-542-01, LPG-tankstation Industrielaan en het zwembad Zeesterbad is gelegen.


Provinciale weg N264
De provinciale weg N264 (Lippstadt-singel) is niet opgenomen in de Regeling Basisnet en niet in het Hoofdrapport Basisnet Wegen van oktober 2009. Van de Risicokaart kan wel worden opgemaakt dat de plaatsgebonden 10-6/jaar-contour 0 meter bedraagt en daarmee niet binnen onderhavig plangebied valt. Het plangebied ligt binnen een afstand van 200 meter van de weg. Het plangebied is daarmee binnen het invloedsgebied van de N264 gelegen.

Aardgastransportleiding
De hogedruk aardgastransportleiding Z-542-01 is een regionale hogedruk aardgastransportleiding die door Gasunie Transport Services B.V. wordt beheerd en is gelegen ten noordwesten van het plangebied. De leiding heeft een maximale werkdruk van 40 bar en een diameter van 10 inch. De plaatsgebonden risicocontour ligt op de leiding en reikt derhalve niet tot onderhavig plangebied. Ook de 100%-letaliteitsgrens die is gelegen op een afstand van 60 meter van de leiding reikt niet tot aan het plangebied. De 1%-letaliteitsgrens ligt op 120 meter meter afstand van de leiding en reikt daarmee eveneens niet tot het plangebied. Uitgaande van 1,2 aanwezige personen in de dagperiode en 2,4 personen in de nachtperiode en de grote hoeveelheid woningen, bedrijven en andere gebruiksintensieve functies binnen het inventarisatiegebied van 1,3 kilometer rondom het plangebied kan worden gesteld dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico door onderhavig planvoornemen (1 extra woning) niet zal toenemen.

LPG-tankstation
Aan de Industrielaan is een LPG-tankstation gevestigd. Het invloedsgebied van het vulpunt en de ondergrondse tank bedraagt 1 meter. Het plangebied ligt op circa 500 meter afstand. Geconcludeerd kan worden dat er geen overlap bestaat tussen het invloedsgebied van het LPG-tankstation en het plangebied.

Zwembad Zeesterbad
Ten noorden van het plan ligt het Zeesterbad. Het gebruik van chloor als desinfectiemiddel is voorgeschreven door de Wet Hygiëne en Veiligheid Badinrichtingen en Zwemgelegenheden (WHVBZ). In een conventioneel zwembad wordt natriumhypochloriet (chloorbleekloog) als desinfectiemiddel gebruikt. Chloorbleekloog levert risico's op in het kader van externe veiligheid. De theoretische effectafstand van de opslag van chloorbleekloog bij het vrij komen van chloorgas bedraagt 60 meter. Het plangebied ligt circa 400 meter afstand. Geconcludeerd kan worden dat er geen overlap bestaat tussen het invloedsgebied van het zwembad en het plangebied.

4.7.5 Verantwoording groepsrisico

Aangezien het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de N264 en de afstand tussen het plagebied en de N264 minder dan 200 meter bedraagd is in beginsel een berekening en volledige verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Velmolen - oost fase 3' is recent een berekening groepsrisico uitgevoerd (Kwalitatieve risicoanalyse, Econsultancy, rapportnummer 15063606 D2, datum 5 april 2016). Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6.

Uit dit onderzoek blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie (inclusief de realisatie van het plan 'Velmolen - oost fase 3') minder bedraagt dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Gezien dit feit en het feit dat gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen als gevolg van het toevoegen van één woning het groepsrisico met niet meer dan 10 procent toeneemt. Hierdoor kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hieruit moet blijken dat er mogelijkheden bestaan ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op in dit geval de N264 en dat er mogelijkheden zijn voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg een ramp voordoet. Hieromtrent is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio welke is bijgevoegd als Bijlage 7.

Conslusie veiligheidsregio
Ten aanzien van de ontwikkeling geldt dat de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpdiensten om op te treden bij een incident niet negatief worden beïnvloed en daarmee geen belemmering voor uitvoering van dit plan. Een aanvullend advies is niet nodig.

4.7.6 Betekenis voor het plangebied

Gezien het voorgaande kan geconcludeert worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Inleiding

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

In dat kader is een inventarisatie uitgevoerd naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied die mogelijk belemmeringen kunnen opleveren voor onderhavig planvoornemen.

4.8.2 Betekenis voor het plangebied

Het plangebied ligt in de onderzoekszone van de Lipstadtsingel (N264), een doorgaande provinciale weg. Beoogd wordt dat in de toekomst de weg wordt afgeschermd door een geluidswal of een geluidsscherm. Uit de geluidsberekeningen van deze weg blijkt dat er op de 1e en 2e verdieping van de schil langs deze weg te realiseren woningen weliswaar een overschrijding van de wettelijke voorkeursgrenswaarde plaatsvindt, maar vanwege de te realiseren afschermende maatregelen kan de wijk Velmolen Oost toch worden aangemerkt als een rustige woonwijk.

Milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied zijn het bedrijventerrein Loopkant - Liessent en een sportcomplex welke functies beide zijn gelegen ten noorden van het plangebied en van de Lippstadstsingel. Ten zuiden van het plangebied zijn daarnaast nog een speelleercentrum en verschillende bedrijven gevestigd en op 1 adres gesitueerd.

Ten aanzien van het bedrijventerrein wordt geconstateerd dat op het terrein het principe van inwaartse zonering wordt toegepast. Dat houdt in dat de zwaarste bedrijven in het midden van het terrein zijn gevestigd en langs de rand lichtere bedrijven van maximaal categorie 3.1. Voor bedrijven van milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 meter, aan welke afstand ruimschoots wordt voldaan ten opzichte van de binnen het plangebied te realiseren woningen, de afstand betreft namelijk ruim 150 meter. Voor het sportcomplex geldt ook een richtafstand van 50 meter, daar wordt eveneens aan voldaan, aangezien de afstand meer dan 200 meter bedraagt. De afstand tussen het sportcomplex en de te realiseren woningen is voldoende groot om het woon- en leefklimaat van de woningen te waarborgen.

Aan de Leeuwstraat 1 te Volkel zijn verschillende bedrijven gevestigd te weten: een bedrijf in bestratingsmaterialen, een aannemersbedrijf, een hoveniersbedrijf / boomkwekerij en een transportbedrijf. Deze bedrijven liggen op ongeveer 350 meter afstand van het plangebied. Geen van de grootste afstanden van deze bedrijven (grootste betreft 50 meter) vormt daarmee een belemmering voor het planvoornemen. Het Speelleercentrum aan de Helmteken 24 heeft een grootste afstand van 30 meter en ligt op ongeveer 100 meter afstand van het plangebied.

Gezien het voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8.3 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen, die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven, en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. In het straatprofiel van de Morgenweg zijn wel de reguliere leidingen voor gas, water, elektra en telefonie/internet gelegen. Hier worden de te realiseren woningen aangesloten.

4.9 Gezondheid

4.9.1 Inleiding: Veehouderij en Volksgezondheid

Op 25 november 2016 is door verschillende betrokken partijen, waaronder de Brabantse omgevingsdiensten, de ABG gemeenten, de gemeenten Someren en Bernheze, de provincie noord-brabant en de GGD, de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid vastgesteld. Volksgezondheid in relatie tot veehouderijen staat de laatste jaren volop in de belangstelling. In besluitvormingsprocedures in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij veehouderijen zijn betrokken, is er een groeiende consensus dat mogelijke effecten van de veehouderij op volksgezondheid volwaardig meegewogen moeten worden. Om die reden is de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid opgesteld.

Onderzoek
Op 7 juli 2016 zijn de onderzoeksrapporten "Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO)" en "Emissies van endotoxinen uit de Veehouderij" gepubliceerd. Uit de beide rapporten komen een aantal negatieve gezondheidseffecten naar voren. Er is een verband gevonden tussen wonen nabij veehouderijen en luchtwegklachten, een verminderde longfunctie en een verhoogd risico op longontsteking. De 'Notitie handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' van 25 november 2016 is opgesteld als te hanteren toetsingskader. Deze notitie geeft aan hoe voorlopig om te gaan met ontwikkelingen bij veehouderijen. Het doel daarvan is dat er in de periode totdat er een landelijk toetsingskader beschikbaar komt, geen nieuwe of grotere endotoxine knelpunten ontstaan. De voorgestelde advieswaarde van de Gezondheidsraad is 30 EU/m3. Hieraan wordt getoetst.

Ruimtelijke ordening
Uitgangspunt in de ruimtelijke ordening is dat er sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij bestemmingsplannen voor woonwijken, bedrijventerreinen of initiatieven in het buitengebied is het de vraag welk niveau voor de blootstelling nog aanvaardbaar is. Voor de blootstelling aan endotoxine heeft Gezondheidsraad een advieswaarde van 30 EU/m3 vastgesteld.

Om te voldoen aan de advieswaarde van de Gezondheidsraad is met het Endotoxine toetsingskader 1.0 op basis van de bronsterkte voor individuele veehouderijen de aan te houden afstand te bepalen. De aan te houden afstand is op kaart te visualiseren door een afstandscontour rond de veehouderij te tekenen. Deze individuele afstandscontour of endotoxine-risicocontour voor de volksgezondheid kan worden gebruikt bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Binnen de risicocontour is in beginsel geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen en is bijvoorbeeld woningbouw in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De mogelijke blootstelling aan endotoxine is daar hoger dan de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3). Van dit beginsel kan worden afgeweken als aannemelijk wordt gemaakt dat het woon- en leefklimaat binnen de afstandscontour wel aanvaardbaar is (jurisprudentie geur: 201111498/1/T1/R4 van 13 februari 2013 en 201211840/2/R2 van 1 maart 2013 herhaald in 201107147/1/R3 van 31 oktober 2012).

Toetsingskader
Uit VGO-2 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Er liggen geen geitenhouderijen binnen een straal van 2 km rondom het plan. Er is geen sprake van een verhoogd gezondheidsrisico.

Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd gezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Het plangebied ligt buiten de afstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd gezondheidsrisico.

Spuitzones
Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een, door de Raad van State geaccepteerde vuistregel, gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel. In dit geval is er geen sprake van de teelt van gewassen binnen een straal van 50 meter. Het aspect gezondheid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9.2 Betekenis voor het plangebied

Uit voorgaande alinea's blijkt dat er in dit geval geen sprake is van verhoogde gezondheidsrisico's in verband met liggeng van het plangebied ten opzichte van geiten-, varkens-, en pluimveehouderijen en fruitboomgaarden. Het aspect gezondheid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Flora en Fauna

4.10.1 Inleiding

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten en leefgebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. Op nationaal niveau zijn met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora en faunawet van belang, waarbij de eerste wet betrekking heeft op de leefgebieden (gebiedsbescherming) en de Flora en faunawet op de bescherming van soorten (soortenbescherming).

4.10.2 Betekenis voor het plangebied

Het plangebied is reeds in gebruik als perceel met bebouwing met erfverharding en tuin die regelmatig wordt bijgehouden en ook goed onderhouden blijft. De enige benoemenswaardige natuurwaarde binnen het plangebied betreft de boomsingel welke dan ook als geheel behouden zal blijven (zie eveneens paragraaf 2.2). Daarnaast is de initiatiefnemer voornemens om binnen deze boomsingel nog extra lage begroeiing in de vorm van struiken te planten. Hierdoor wordt het gebied nog interessanter voor kleine diersoorten om te schuilen en te verblijven.

In overleg met de gemeente is besloten om de boomsingel te bestemmen alszijnde 'Groen' met een breedte van 6 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens. Binnen deze bestemming zijn geen bouw- en verhardingsmogelijkheden toegestaan. Reeds is alle bebouwing gesloopt en tevens worden de gronden waarop bomen worden gekapt aangekocht door de gemeente. Om voorgaande redenen wordt een Quickscan flora en fauna niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd mag worden dat het planvoornemen niet van nadelige invloed op natuurgebieden in de omgeving en eventueel aanwezige bedreigde dier- en plantensoorten is. Het eventueel rooien van de aanwezige beplanting in verband met de realisatie van de woningen dient wel buiten het broedseizoen plaats te vinden. Daarmee is de beoogde planontwikkeling uitvoerbaar.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Inleiding

Op 16 januari 1992 kwam te Valletta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed tot stand (Verdrag van Malta). Op nationaal niveau is dit verdrag vervolgens vertaald, met name door de Monumentenwet 1988 te herzien. De wijzigingswet die dit mogelijk maakte, de zogenaamde Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), is op 1 september 2007 in werking getreden. De Wamz is gestoeld op dezelfde uitgangspunten als het verdrag van Malta (primair een behoud van archeologische resten in de bodem, vroegtijdig rekening houden met het aspect archeologie bij ruimtelijke ontwikkelingen, en het ‘verstoorder betaalt’ principe). Als gevolg van de herziene Monumentenwet 1988 hebben gemeenten een kerntaak bij de uitvoering van de archeologische monumentenzorg. Archeologie is een verplicht onderdeel geworden van ieder bestemmingsplan. Hiermee is archeologie voortaan een onlosmakelijk onderdeel van het ruimtelijke beleid.

Bij de vaststelling van nieuwe ruimtelijke splannen, of bij afwijking van bestaande plannen, dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden er in de bodem verwacht worden en hoe men met deze waarden om zal gaan. Op basis hiervan kunnen gemeenten bij de verlening van omgevingsvergunningen (de voormalige bouw-, aanleg- en sloopvergunningen) eisen stellen met betrekking tot het aspect archeologie.

4.11.2 Betekenis voor het plangebied

Het plangebied is in bestemmingsplan Velomolen oost Fase 3 vrijgegeven. Er is geen dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' op de percelen van toepassing dus een archeologisch onderzoek wordt voor deze woningen niet noodzakelijk geacht.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.12.1 Inleiding

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

 

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).

De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

4.12.2 Toepassing

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een woningbouwontwikkeling. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r., nummer 11.2. In geval van woningbouw is een (indicatieve) drempelwaarde opgenomen van >2000 woningen. Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 2 woningen en ligt daarmee ver beneden de genoemde drempelwaarde. Dit is ook het geval als de totale woningbouwontwikkeling Velmolen Oost fase 3 in ogenschouw wordt genomen. Ook gezien de in deze toelichting beschreven aspecten in dit hoofdstukken. wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

 

Hoofdstuk 5 Planologisch juridische regeling

5.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

5.2 Planonderdelen

Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (kaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels, zoals bijvoorbeeld een Staat van bedrijfsactiviteiten. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing c.q. motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.

5.3 Inhoud algemeen

Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.

5.4 Regels

De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.

De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.

Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.

Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.

5.5 Artikelsgewijze toelichting bestemmingen

5.5.1 Groen

De bestemming Groen is toegekend aan de gronden in het (zuid)oosten van het plangebied ten behoeve van het in stand houden van de boomsingel. Binnen deze bestemming zijn geen bouwmogelijkheden opgenomen.

5.5.2 Tuin

De gronden voor de voorgevelrooilijn zijn voorzien van de bestemming Tuin. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot erkers aan de voor- en of zijgevel van woningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 1 meter hoogte.

5.5.3 Wonen - 1

De bestemming Wonen - 1 is toegekend aan de percelen waar de nieuwe woningen worden gerealiseerd. Hiermee wordt aangesloten bij de aangrenzende woonbestemming aan de Morgenweg. De bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen zijn afgestemd op de regels die gelden voor de zuidzijde van die weg. Er wordt ruimte geboden voor vrijstaande woningen, waarbij de toegelaten goot- en bouwhoogte zijn afgestemd op maximaal 2 bouwlagen met een kap.

Tevens is het maximum aantal toegestane woningen vastgelegd. De voorgevel van de woningen dient over een breedte van ten minste 8 meter in de gevellijn te worden gesitueerd of de gevellijn op twee punten die ten minste 8 meter uit elkaar liggen, te raken. De beoogde meanderende rooilijn uit het beeldkwaliteitsplan wordt daarmee gewaarborgd.

De bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn afgestemd op de gebruikelijke regeling voor omringende woonpercelen binnen Velmolen, echter met dien verstande dat in dit plan meer uitwisselbaarheid mogelijk is tussen bijbehorende bouwwerken, geen overkapping zijnde enerzijds en overkappingen anderzijds. Dat houdt concreet in dat naast de gebruikelijke 25 m2 aan overkappingen mag worden vergroot met de onbenutte toegelaten oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

Ten aanzien van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken geldt dat de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen het fictieve bouwvlak voor de woning niet wordt meegerekend bij het bepalen van de restende toegelaten oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken aan de hand van de reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken. De rest van de maatvoering is grotendeels afgestemd op de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken, door de primaire woonfuncties te concentreren binnen een schil van 4 meter van het hoofdgebouw, door buiten die schil en op de eventuele tweede bouwlaag geen verblijfsgebieden toe te staan en door dezelfde formule te hanteren voor het bepalen van de maximale bouwhoogte, als wordt gehanteerd in artikel 2 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van het bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer, tevens eigenaar. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst met de gemeente Uden. In deze overeenkomst worden de principes op basis waarvan de woningen gerealiseerd worden en de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld. Voor de gemeente zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het planvoornemen heeft betrekking op woningbouw in een gebied dat de afgelopen jaren is ontwikkeld voor woningbouw, waarbij onderhavig plan voorziet in een logische voortzetting c.q. afronding van die ontwikkeling. Deze ontwikkeling is ook beleidsmatig reeds enkele jaren voorzienbaar. Het betreft de integratie van een nieuwe woning in de beoogde ruimtelijke structuur. Zoals uit voorgaande hoofdstukken van deze toelichting blijkt, kan het voornemen goed worden ingepast in de omgeving, zonder dat daardoor iemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Om deze bevindingen te kunnen bevestigen is er contact gezocht met direct omwonenden voor een zogenaamde omgevingsdialoog.

Uitkomsten omgevingsdialoog
Zoals gesteld in paragraaf 3.4.1 is één van de eisen uit de omgevingsvisie dat de motivering van een ruimtelijk besluit een verantwoording dient te bevatten dat er een zorgvuldige dialoog, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de ontwikkeling, heeft plaatsgevonden. Op deze manier wordt getoetst of omwonenden in de directe omgeving van de gewenste ontwikkeling de betreffende ontwikkeling zien zitten. Om die reden is er conform de spelregels een omgevingsdialoog gehouden met omwonenden in de directe omgeving van het plangebied. Deze omgevingsdialoog is opgenomen als Bijlage 8.

De algehele conclusie van de omgevingsdialoog is dat de omgeving geen bezwaren heeft tegen het planvoornemen. Enkel de bewoners aan de Morgenweg 59 hebben aangegeven niet akkoord te willen gaan met de keuze voor een lichte/witte kleur steen ten behoeve van de woningen en een eventuele toepassing van een donkere steen wel acceptabel vinden. Omdat het beeldkwaliteitsplan "Kleurrijk Lint, Morgenweg 36" voorschrijft dat een lichte danwel witte kleur steen toegepast moet worden, kan aan dit bezwaar niet tegemoet worden gekomen in relatie tot de overige woningen aan het kleurrijk lint.

Mocht iemand bedenkingen hebben ten aanzien van het plan dan kan ten aanzien van het ontwerp-bestemmingsplan een zienswijze kenbaar worden gemaakt en na vaststelling van het plan eventueel beroep worden ingesteld.

6.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingsherziening betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een waardevolle invulling van de plangebied. De gronden binnen het plangebied worden bestemd tot 'Wonen-1' met een bouwvlak., waarbinnen het maximum aantal toegestane woningen en woning typologie wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

a. Voorbereiding:

Vooroverleg met diensten van Rijk, provincie en waterschap.

b. Ontwerp:

1e terinzagelegging (ontwerp bestemmingsplan)

c. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

2e terinzagelegging (vastgesteld bestemmingsplan)

Mogelijkheid reactieve aanwijzing

d. Inwerkingtreding, tenzij voorlopige voorziening

e. Beroep:

Beroep bij Raad van State

f. Onherroepelijk

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk in hoogste instantie de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

7.2 Vooroverleg op basis van art 3.1.1 Bro

Een voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voor advies toegezonden aan de vooroverlegpartners van de gemeente Uden. Naar aanleiding daarvan zijn er vier reacties ontvangen, van de Omgevingsdienst Brabant Noord (2x), Provincie Noord-Brabant en het Waterschap Aa en Maas. De beide reacties van de Omgevingsdienst Brabant Noord hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De overige twee reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De reacties zijn opgenomen als Bijlage 9.

7.3 Ontwerp

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp bestemmingsplan van 15 december 2017 tot en met 25 januari 2018, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

7.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan ‘Morgenweg 38-40' is op 15 maart 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Uden.