Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Oosterheidestraat 6 en 6a, Volkel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0856.BPOosterhstr6en6a-VA01

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
 
1. plan:
het bestemmingsplan Oosterheidestraat 6 en 6a, Volkel  van de gemeente Uden;
 
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0856.BPOosterhstr6en6a-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
 
3. aanbouw:
een toevoeging van een ruimte, van één grondgebonden bouwlaag, aan een woning die door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (constructie, ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en een geheel vormt met (het hoofdgebouw van) de woning en daarmee in directe verbinding staat;
 
4. aangebouwd bijgebouw:
een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, van één grondgebonden bouwlaag, aan een woning die door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (constructie, ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en/of een geheel vormt met (het hoofdgebouw van) de woning;
 
5. aan huis verbonden beroep of dienstverlening:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of bijbehorende aan- en/of bijgebouwen met behoud van de hoofdfunctie wonen, kan worden uitgeoefend;
 
6. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
7. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
8. aardkundige waarden:
waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding;
 
9. afhankelijke woonruimte:
een vrijstaand bijgebouw bij een (bedrijfs)woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die (bedrijfs)woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
 
10. agrarisch bedrijf:
een bedrijf in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder agrarische houtteelt, en/of het houden of fokken van vee of andere dieren, waarbij in geval van paarden dat uitsluitend als neventak plaatsvindt; opslag en bewerking van eigen mest wordt daarbij aangemerkt als een activiteit behorend bij het agrarische bedrijf;
 
11. agrarische houtteelt:
een vorm van bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik waarbij hout wordt voortgebracht op een bedrijfsmatige wijze door aanplant en oogst van bomen op agrarische gronden die tijdelijk (maximaal 40 jaar) hiervoor worden gebruikt en waarvoor ontheffing van de meldings- en herplantplicht is verleend overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van de Boswet, zoals geldend op het tijdstip van de ter inzage legging van dit plan;
 
12. agrarische opvanglocaties voor intensieve veehouderij:
locaties waarvan de agrarische bestemming kan worden gehandhaafd voor de opvang van te verplaatsen agrarische intensieve veehouderijbedrijven; dit zijn locaties in landbouwontwikkelingsgebieden alsmede duurzame locaties voor intensieve veehouderij in verwevingsgebied;
 
13. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
14. bebouwingsgrens of bouwgrens:
een op de plankaart aangegeven lijn die door bebouwing, naar de wegzijde of in de richting van de meest nabijgelegen bestemmingsgrens, niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;
 
15. bebouwingsvlak of bouwvlak:
een op de plankaart of een in de regels aangegeven ruimtelijke eenheid, waarbinnen de bebouwing ten behoeve van een bestemming geconcentreerd dient te worden;
 
16. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, met uitzondering van de bedrijfswoning(en) en daarbij behorende aan- en/of bijgebouwen;
 
17. bedrijfswoning:
een woning, in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsperceel, die in ruimtelijk en milieukundig opzicht integraal deel uitmaakt van het bedrijf, en die primair bedoeld is voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is of, als die noodzaak niet meer aanwezig is, ook door anderen bewoond mag worden;
 
18. bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
de totale vloeroppervlakte van de bedrijfsruimten, op de begane grond, op verdiepingen, ondergronds en onder overkappingen, die wordt gebruikt voor de bedrijfsuitoefening of een aan huis verbonden beroep of dienstverlening;
 
19. bestaand:
  • ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals die aanwezig is op het tijdstip van de ter inzage legging van het bestemmingsplan of zoals die mag worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning waarvoor nog voor dat tijdstip een ontvankelijke aanvraag is ingediend;
  • ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en stallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
20. bestemmingsgrens:
een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
 
21. bestemmingsvlak:
een op de kaart als zodanig aangegeven gebied met eenzelfde bestemming;
 
22. bewoning:
het verblijf c.q. gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf, voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
 
23. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
24. bijgebouw:
een gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen woning dat qua afmetingen ondergeschikt is aan het (hoofd)gebouw van/met de woning;
 
25. boerderij of boerderijgebouw:
één gebouw, dat bestaat uit één overwegend ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden;
 
26. boerderijsplitsing:
het opdelen, binnen de bestaande (hoofd)bouwmassa, van een boerderij(gebouw) in niet meer dan 2 woningen of een in de voorschriften aangegeven ander maximum aantal woningen;
 
27. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
28. bouwlaag of verdieping(slaag):
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder/vliering;
 
29. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
30. bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
31. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
32. containervelden:
ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt; hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
  • containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
  • containervelden als omkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een antiworteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen;
 
33. cultuurhistorische waarden:
waarden die samenhangen met de nalatenschap die de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, heeft achtergelaten in het huidige landschap; hieronder worden in ieder geval verstaan: archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen, bodemprofiel en reliëf (met name van oude akkers, beek- en rivierdalen), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing;
 
34. dagrecreatie:
recreatieve activiteiten die plaats vinden in de open lucht en/of in gebouwen, anders dan een woning, en zonder dat sprake is van verblijfsrecreatie of horeca; hieronder worden in ieder geval verstaan: routegebonden recreatie, waterrecreatie, cultuur- en natuurtoerisme, indooractiviteiten;
 
35. dagrecreatief medegebruik (extensief):
extensieve vormen van dagrecreatie die in de open lucht plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is; hieronder worden in ieder geval verstaan: wandelen, fietsen, paardrijden of kanoën;
 
36. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
37. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
38. duurzame locatie intensieve veehouderij:
een agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt (ammoniak, stank) als ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap) verantwoord is om dat te laten groeien voor intensieve veehouderij; dit te toetsen op basis van de provinciale Handleiding Duurzame (project)locaties intensieve veehouderij, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 2 december 2003;
 
39. erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;
 
40. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, een carport of overkapping daaronder niet begrepen;
 
41. geiten- en/of schapenhouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die gericht is op het houden van geiten en/of schapen;
 
42. grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf; afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet en het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten; hieronder wordt in ieder geval verstaan: melkvee- en/of weideveebedrijven die het overgrote deel van de mestafzet op korte afstand kunnen aanwenden (op eigen grond of via afzetcontracten), akkerbouwbedrijven, vollegrondstuinbouwbedrijven, zoals vollegronds fruit-, boom-, sier-, groente- of andersoortige teeltbedrijven;
 
43. hergebruik:
gebruik van een bestaand bouwvlak, zoals van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning met bijbehorend erf, voor een ander soort bedrijf of functie dan volgens de geldende bestemming is toegestaan;
 
44. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt, waarbij in het geval van een woonbestemming dat altijd het gebouw is waarin zich de woning(en) bevindt (of bevinden);
 
45. hydrologische waarden:
waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie in relatie tot één of meer van de volgende waarden en/of omstandigheden:
  • eveneens aanwezige aardkundige waarden;
  • eveneens aanwezige waterafhankelijke natuurwaarden;
  • eveneens aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van waterafhankelijke natuurwaarden;
  • daarbij behoren tevens kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil, kwelsituatie) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild);
 
46. intensieve veehouderij:
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin het houden van vee, pluimvee of pelsdieren de hoofdzaak is en waarbij dientengevolge sprake is van specifieke belasting van de leefomgeving en het natuurlijk milieu door stankoverlast, mestoverschotten en ammoniak; hieronder worden in ieder geval verstaan: mestvarkens, (op)fokvarkens, mestkalveren, leghennen, slachtkuikens, overig pluimvee, nertsen, vossen, overige pelsdieren;
 
47. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, of een caravan dan wel enig ander onderkomen, voertuig, gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en die geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht of (kunnen) worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
48. kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
 
49. kap:
een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;
 
50. kleinschalig kamperen:
kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie, voor maximaal 25 kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde;
 
51. landschapselementen:
de verzameling van landschappelijke beplantingen en natuurelementen;
 
52. landschapswaarden of landschappelijke waarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
 
53. manegebedrijf:
een bedrijf in hoofdzaak gericht op houden, fokken, africhten, trainen, stallen, verzorgen, sportbeoefening, rijlessen, verhuur of het anderszins verschaffen van diensten en faciliteiten met/voor paarden met tevens een publieks- en verkeersaantrekkende werking en waarbij een rijhal van meer dan 1.000 m2 aanwezig mag zijn;
 
54. mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak en niet zelfstandig in zijn algemene dagelijkse levensbehoeften kan voorzien, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
55. natuurkampeerterrein:
terrein of een deel van een terrein ten behoeve van recreatief nachtverblijf in een tent, tentwagen, kampeerauto en/of caravan, niet zijnde een stacaravan, met de daarbij behorende kleinschalige centrale voorzieningen zoals een wasgelegenheid en toiletvoorziening;
 
56. natuur- of natuurlijke waarden:
waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied;
 
57. nevenactiviteiten, nevengeschikte functie of neventak:
een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft;
 
58. omschakeling naar een andere agrarische bedrijfsvorm:
het geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm in een andere agrarische bedrijfsvorm; daarbij geldt een onderscheid in de volgende bedrijfsvormen: grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij, glastuinbouwbedrijf, overig niet-grondgebonden agrarische bedrijf;
 
59. onderbouw/kelder:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven peil is gelegen;
 
60. ondergronds:
beneden het peil;
 
61. overkapping:
een dakconstructie waarvan maximaal drie zijdelingse begrenzingen worden gevormd door de gevels van belendende gebouwen, dan wel wordt gedragen door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw, zoals een carport of een ander soort afdak op vrijstaande ondersteuningen;
 
62. paardenhouderij:
een bedrijf in hoofdzaak gericht op houden, fokken, africhten, trainen, stallen, verzorgen, sportbeoefening, rijlessen, verhuur of het anderszins verschaffen van diensten en faciliteiten met/voor paarden met een beperkte publieks- en verkeersaantrekkende werking en waarbij een rijhal van maximaal 1.000 m2 aanwezig mag zijn;
 
63. peil:
  • voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld ter hoogte van het hoofdgebouw;
 
64. perceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
65. plankaart:
de kaart(en) met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen en/of nadere differentiaties en aanduidingen van de in het plan aangewezen gronden zijn aangegeven.
 
66. recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie(s) van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 67. reëel agrarisch bedrijf:
een niet-volwaardig agrarisch bedrijf met een zodanige arbeidsbehoefte of bedrijfsomvang dat het behoud/voortbestaan op termijn in bedrijfseconomisch opzicht nog alleszins reëel c.q. in voldoende mate verzekerd is;
 68. Ruimte voor Ruimteregeling:
‘Beleidsregeling Ruimte voor Ruimte 2006’ zoals die bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 20 december 2005 (kenmerk 1151510) is vastgesteld;
 
69. ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte;
 
70. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; hieronder worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
71. stacaravan:
een wagen (niet uitklapbaar) welke volgens de bepalingen van het wegenverkeersreglement niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen of een gebouw van lichte constructie, die in het geheel of in delen kan worden verplaatst en die geplaatst of gebouwd, ingericht en bestemd zijn voor verblijfsrecreatie op een vaste standplaats; ook als zij niet omgevingsvergunningplichtig zijn, zijn deze toch als een gebouw aan te merken;
 
72. statische opslag:
(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf; hieronder worden in ieder geval verstaan: (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers, e.d.;
 
73. terzake deskundige commissie of instantie:
een commissie of instantie bestaande uit deskundigen die het college van Burgemeester en Wethouders adviseert over diverse, in deze regels nader genoemde onderwerpen die relevant zijn voor toepassing van (onderdelen van) het bestemmingsplan; hierbij kan het gaan om onder andere de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB), voor advies inzake volwaardigheid, continuïteit en noodzaak in verband met een agrarisch bedrijf of de Heemkunde Commissie of Gemeentelijke Monumentencommissie, voor advies inzake de monumentale, cultuurhistorische, landschappelijke en/of daarmee verband houdende architectonische waarden;
 
74. tijdelijke huisvesting tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
 
75. uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in/aan een woning;
 
76. verkoopvloeroppervlakte (vvo):
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;
 
77. volwaardig(heid van een) agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of –omvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen dat in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;
 
78. voorgevelrooilijn:
de (denkbeeldige) lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  • gelijk is aan de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrens ten opzichte van de weg waaraan wordt gebouwd;
  • bij het ontbreken van een bebouwingsgrens gelijk is aan de in de regels voorgeschreven minimum afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde begrenzing van bestemming/perceelsgrens c.q. de grens van de bestemming ‘Wegen’ ter plaatse van de weg waaraan wordt gebouwd;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen, op het betreffende bouwperceel, tot de as van de weg of de naar de weg gekeerde begrenzing van bestemming/perceelsgrens, indien die afstand kleiner is dan de onder de vorige punten genoemde afstand;
 
79. voorzieningen ten behoeve van de intensieve veehouderij:
sleufsilo’s, mestopslagsilo’s, voersilo’s, gebouwen ten behoeve van opslag (droge grondstoffen, materieel, gereedschappen en machines) en een weegbrug;
 
80. vrijstaand bijgebouw:
een van het (hoofd)gebouw van een woning – met bijbehorende aanbouwen, aangebouwde bijgebouwen en/of uitbouwen – vrijstaand gebouw dat in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) en/of in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
 
81. waarden:
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur en/of ecologie;
 
82. woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat bedoeld is voor zelfstandige huisvesting voor één afzonderlijke huishouding.