Plan: | Pastoor van Doornstraat (ong.), Uden |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0856.BPPastvDoornstrong-ON01 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Pastoor van Doornstraat (ong.), Uden" van de gemeente Uden.
Aan de oostzijde van de Pastoor van Doornstraat in het stedelijk gebied van Uden ligt een onbebouwd en deels bebost perceel met een oppervlakte van circa 4.100 m². Realher Bouw BV uit Zeeland (hierna: Realher) heeft het perceel verworven om ter plaatse een nieuw gebouw met 16 reguliere appartementen en 14 zorgappartementen te realiseren.
Het initiatief kan niet gerealiseerd worden op basis van het vigerende bestemmingsplan "Woongebieden Kom Uden". Reden waarom besloten is tot een herziening van het bestemmingsplan.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Uden, sectie M, nummers 7735, 7736 en 7737. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 4100 m².
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Woongebieden Kom Uden", vastgesteld door de gemeenteraad op 8 juli 2010.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Tuin'. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Gezien de eigendomssituatie behoren deze gronden niet tot een nabijgelegen hoofdgebouw.
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
Het plan betreft een afwijking van het vigerende bestemmingsplan voor wat betreft het
bouwen (er wordt een gebouw toegevoegd) en het gebruik (de functie moet worden aangepast in 'wonen').
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de ruimtelijk-functionele situatie in de wijdere en de directe omgeving alsmede de bestaande toestand van het plangebied.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving.
WIJDERE OMGEVING
Het plangebied is onderdeel van het woongebied van Uden, maar ligt zeer nabij het centrumgebied.
Het plangebied is onderdeel van een woonbuurt die in de jaren '60 van de vorige eeuw is gebouwd in de ruimte tussen de buurten Bogerd en Moleneind (beiden uit de jaren '50). De woonbuurt bestaat uit drie noordzuidgerichte straten, waarvan de Pastoor van Doornstraat de meeste oostelijke is. De straten zijn op enkele plaatsen met dwarsstraten verbonden. De Nieuburgstraat is zo'n dwarsstraat. De buurt bestaat uit overwegend grondgebonden woningen van diverse typen. Het plangebied zelf is niet bebouwd.
De ontsluiting van het plangebied loopt via de Pastoor van Doornstraat en de Helenastraat op de meer doorgaande route Kerkstraat-Lieve Vrouwenplein-Kapelstraat.
Onderstaande afbeelding geeft de bestaande situatie van het plangebied in zijn directe omgeving.
PLANGEBIED EN DIRECTE OMGEVING
Het plangebied betreft een onbebouwd en deels bebost perceel aan de Pastoor van Doornstraat. De straat ligt tussen de historische bebouwingslinten Bosschebaan en Helenastraat. Zoals vermeld is de straat onderdeel van een woonbuurt die gerealiseerd is tussen twee bestaande woonbuurten. De gefaseerde ontwikkeling van de buurt is ook herkenbaar in de Pastoor van Doornstraat, die hierdoor een gemêleerd karakter heeft.
Het noordelijke deel van de Pastoor van Doornstraat (gedeelte Bosschebaan - Nieuburgstraat) heeft het karakter van een woonstraat. Langs dit deel van de straat staan vrijstaande en halfvrijstaande woningen met opvallende architectuur met veel gebruik van baksteen. Eveneens opvallend is dat de eerder gebouwde rijwoningen aan de zuidzijde van de zijstraten Lambertusstraat en Nieuburgstraat zijn doorgetrokken tot aan de Pastoor van Doornstraat. Dit draagt bij aan een afwisselend karakter.
![]() |
De woningen Pastoor van Doornstraat 46 tot en met 50 bestaan uit twee bouwlagen met plat dak. |
![]() |
De halfvrijstaande woningen op nummers 53 en 55 bestaan uit twee bouwlagen, afgedekt met een zadeldak met flauwe dakhelling, evenwijdig aan de straat. |
![]() |
De vrijstaande woningen 49 en 51 hebben twee bouwlagen aan de straatzijde. De asymmetrische daken lopen aan de achterzijde door tot de eerste bouwlaag. |
![]() |
Richting de Bosschebaan, voorbij de knik in de straat, staan halfvrijstaande woningen met twee volledige bouwlagen en een derde bouwlaag over een deel van het gebouw. |
![]() |
De rijwoningen langs de zijstraten bestaan uit twee bouwlagen met zadeldaken. De nagenoeg blinde zijgevels grenzen aan de Pastoor van Doornstraat. |
Door de ondiepe voortuinen en het beperkte openbare groen - jonge laanbomen aan één zijde in een smalle berm - heeft dit deel van de straat een stenig karakter. Met de blik op het zuiden gericht wordt dit overigens verzacht door het bosje binnen het plangebied.
PASTOOR VAN DOORNSTRAAT RICHTING ZUIDEN, MET PLANGEBIED T.P.V. GROTE BOMEN
Het zuidelijke deel van de Pastoor van Doornstraat wordt begrensd door de zijkanten van de percelen aan de Nieuburgstraat en Helenastraat, die met hagen of ander opgaand groen zijn afgescheiden. De straat heeft hierdoor een groener/dorpser karakter. De volwassen bomen die het bosje binnen het plangebied vormen dragen hieraan bij.
PASTOOR VAN DOORNSTRAAT RICHTING NOORDEN
Het plangebied ligt op het 'schakelpunt' tussen het noordelijke (stenige) deel van de Pastoor van Doornstraat en het zuidelijke (groene) deel.
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de percelen aan de Helenastraat. Het betreffen relatief ondiepe percelen met individuele woongebouwen uit verschillende tijdsperioden.
De percelen aan het Lieve Vrouwenplein en de Bosschebaan zorgen voor de oostelijke begrenzing van het plangebied. Langs de Bosschebaan betreft het woningen. In de panden Lieve Vrouwenplein 7 en 9 zijn een restaurant en een kapperszaak gevestigd. De tuin van nummer 7 grenst aan het plangebied.
Het plangebied zelf is onbebouwd. Het zuidwestelijke deel bestaat uit een klein bosje met vijf monumentale bomen/boomgroepen met diverse onderbegroeiing:
Op het overige deel van het plangebied staat opschot.
In het algemeen is er sprake van een onverzorgde aanblik, wat mede veroorzaakt wordt door het ongewenst storten van huis- en tuinafval door derden. Een structurele invulling van het perceel neemt deze rommelige situatie weg.
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het feitelijke plan opgenomen. Bijlage 1 bevat een indicatieve inrichtingsschets.
In Nederland geldt het algemene zorgbeleid van het langer zelfstandig blijven wonen van ouderen en personen met een beperking. Hierdoor kunnen alleen nog personen met een hoge zorgindicatie terecht in de verzorgingshuizen. De vergrijzing van de bevolking brengt echter met zich mee dat er meer personen zullen zijn met dementie en dat er sprake is van een toenemende vereenzaming. De wijze van wonen heeft hierop een invloed.
Lang niet alle bestaande woningen zijn geschikt voor ouderen en personen met een beperking, doordat deze te groot zijn of niet levensloopbestendig/aanpasbaar. Voorts is het wenselijk dat de woningen voor deze doelgroepen in of aan de rand van wijk- of buurtcentra staan. Hierdoor is de afstand tussen de woning en de dagelijkse voorzieningen kort, waardoor de oudere of beperkte langer (zelfstandig) daarvan gebruik kan maken en tussen de mensen komt. Dit leidt tot activiteit/beweging en interactie.
In dorpen worden kleinschalige leefomgevingen vaak als positief ervaren, terwijl in de steden de voorkeur wordt gegeven aan meer grootschalige complexen, zoals onder meer blijkt uit het onderzoek "De Wenselijke Schaal" van ir. D. Spierings van de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Ook in Uden is er behoefte aan woningen voor ouderen en andere zorgbehoevenden. Initiatiefnemer Realher heeft een plan ontwikkeld dat aansluit op de landelijke en Udense behoeften en de wensen van de genoemde doelgroepen. Het plan omvat de bouw van in totaal 31 appartementen. Het betreffen 15 zorgappartementen voor personen met een beperking, en 16 appartementen voor ouderen. Deze combinatie zorgt voor een economisch haalbaar plan.
De 15 zorgappartementen zullen worden verhuurd aan een zorginstelling. De bewoners hebben een lichte beperking en wonen relatief zelfstandig. Er is een gezamenlijke ontmoetingsruimte met keuken en televisie/zithoek waar regelmatig professionele begeleiding aanwezig is.
Het wonen in een reguliere woonbuurt betekent dat de bewoners deel uitmaken van de samenleving. Het totale leven (wonen, arbeid, onderwijs, vrije tijdsbesteding, zorgverlening, vriendschappen) speelt zich af in de normale maatschappelijke context met reguliere voorzieningen en diensten en het ontmoeten van mensen in de directe woonomgeving. Dit voorkomt een geïsoleerd bestaan. De transparante architectuur van het gebouw draagt bij aan 'zichtbaarheid' van deze doelgroep.
De 16 koopappartementen zijn bedoeld voor ouderen zonder of met een lichte zorgbehoefte. De appartementen en het omliggende terrein zijn zodanig ingericht dat ook personen met dementie veilig kunnen wonen. De appartementen zijn qua formaat (circa 80 m²) geschikt voor één- of tweepersoons huishoudens.
De korte afstand maakt het centrum van Uden te voet bereikbaar. Dit maakt het deelnemen aan de reguliere samenleving voor beide doelgroepen nog laagdrempeliger.
Zoals eerder opgemerkt ligt het plangebied op het 'schakelpunt' van de onderscheiden delen van de Pastoor van Doornstraat. Het noordwestelijke deel van het plangebied sluit direct aan op de bebouwingsstructuur van de woningen aan de straat. Het zuidelijke deel - met het bosje - heeft een meer op zichzelf staand karakter, passend binnen het dorpse van het zuidelijke deel van de straat. Het karakter van het noordoostelijke deel van het plangebied dat niet aan het openbaar gebied grenst gaat een binnengebied vormen.
Dit leidt tot de volgende hoofdstructuur, die de basis vormt voor de inrichting van het plangebied.
HOOFDSTRUCTUUR PLANGEBIED
Het bouwplan geeft invulling aan een inbreidingslocatie die reeds in het bestemmingsplan van 1962 voorzien was. Bovendien neemt het plan tevens de rommelige aanblik weg, die is ontstaan door beperkt onderhoud aan het plangebied. Dit leidt tot een positiever straatbeeld.
Het bouwplan behelst een appartementengebouw dat uit twee tegen elkaar gebouwde delen bestaat.
In aansluiting op de bestaande bebouwing wordt aan de straatzijde een appartementenblok van drie bouwlagen met plat dak gerealiseerd (bouwhoogte: 10 meter). De bovenste bouwlaag wordt ruim een meter terugliggend gerealiseerd. Het gebouw vormt met zijn hoogte tevens een 'opmaat' naar de hoge monumentale bomen.
Het bouwdeel heeft een frontbreedte van circa 23 meter en een bebouwd oppervlak van circa 350 m².
Het blok biedt ruimte aan 15 appartementen voor personen met een zorgbehoefte en een gezamenlijke ontmoetingsruimte, die door een zorgaanbieder worden geëxploiteerd. Overwogen kan worden om één van de appartementen in te richten als gezamenlijke ontmoetingsruimte, waarmee er sprake is van 14 appartementen. In deze toelichting wordt echter uitgegaan van 15 appartementen (worst case-benadering).
Tegen de achterzijde van dit blok wordt een appartementengebouw gebouwd van twee bouwlagen met plat dak. De footprint van dit gebouw vormt een segment van de cirkel die het bestaande bosje omsluit. Hiermee is vanuit de appartementen dit fraaie groen optimaal te ervaren. Het gebouw is zodanig vormgegeven dat dit buiten de kruinprojecties van de monumentale bomen staat.
Het bebouwd oppervlak bedraagt 600 m² en de bouwhoogte circa 7 meter. Het bouwdeel biedt ruimte aan 3 appartementen met een vloeroppervlakte van circa 80 m² in de sociale koopsector en 13 appartementen met een vloeroppervlakte van circa 60 m² eveneens in de sociale koopsector. De initiatiefnemer sluit de mogelijkheid tot verhuur van de appartementen echter niet uit.
GEVELAANZICHTEN VOOR- EN LINKER ZIJGEVEL
IMPRESSIE MET GEBOUW IN STRAATBEELD
Het nieuwe gebouw verdeelt het onbebouwde deel van het plangebied in tweeën. Ten zuidwesten van het gebouw ligt het monumentale bosje, waarvan de beschrijving van de ontwikkelingen is opgenomen in paragraaf 3.2.4. Voorliggende paragraaf bevat een beschrijving van de ruimte ten noorden en oosten van het appartementengebouw, het binnenterrein genoemd.
Het maaiveldniveau van het plangebied is thans lager dan dat van het omliggende gebied. De grond die vrijkomt ter plaatse van het bouwplan wordt over het binnenterrein aangebracht, waardoor het terrein op ongeveer hetzelfde niveau als de Pastoor van Doornstraat komt.
Het binnenterrein wordt grotendeels verhard en krijgt een functionele inrichting. Door het toevoegen van groen wordt het harde karakter verzacht.
Het terrein is bereikbaar vanaf de Pastoor van Doornstraat via een nieuwe inrit direct ten noorden van het appartementengebouw. Het binnenterrein biedt ruimte aan enkele bijgebouwen ten behoeve van bergingen bij de woningen en een fietsen-/scootmobielstalling. De gezamenlijke oppervlakte van deze bijgebouwen bedraagt maximaal 150 m². De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter.
Voorts worden de parkeerplaatsen die haaks op perceelgrens liggen uitgevoerd als carports. Het betreffen 14 parkeerplaatsen. De gezamenlijke carports beslaan een oppervlakte van maximaal 250 m². De carports worden maximaal 3 meter hoog.
Het binnenterrein wordt afgesloten met een poort en is daarmee niet openbaar toegankelijk. De appartementen in het achterste appartementengebouw liggen derhalve niet aan het openbaar gebied. Vóór de toegangspoort worden brievenbussen en een verzamelpunt voor afvalcontainers gerealiseerd.
De relatie met de aangrenzende percelen is zorgvuldig bestudeerd en met de omwonenden besproken, hetgeen heeft geleid tot de hierna genoemde invulling met erfafscheidingen. Het binnenterrein wordt van de omliggende percelen afgescheiden middels een 4,5 meter hoge afrastering met klimopbegroeiing op de noord- en oostgrens van het perceel. Aan de zuidzijde betreft het een afrastering van 2 meter hoog. De hoogte van de erfafscheiding volgt uit gesprekken tussen de initiatiefnemer en de omwonenden. De omwonenden maken zich met name zorgen over de inkijk vanuit de appartementen in hun tuinen. Mocht uit nieuw overleg blijken dat de voorkeur uitgaat naar een lagere hoogte, dan is de initiatiefnemer bereid daar uiteraard gehoor aan te geven.
Binnen het plangebied is thans ruim groen aanwezig. In het zuidwestelijk deel van het plangebied betreft het het fraaie bosje. Het overige deel bestaat uit opschot. Het plangebied omvat geen oppervlaktewater.
Ten behoeve van de bouw van het appartementengebouw wordt het opschot verwijderd.
Om de waarde van het bosje te bepalen heeft Leon Kerkhof Tuinontwerp, -aanleg en onderhoud uit Nistelrode een onderzoek uitgevoerd: rapport "Gecombineerd en geactualiseerd rapport d.d. 27 februari 2014: groenstructuurrapportage, inrichtings-, beheers- en onderhoudsplan (IBO) betreffende de percelen aan de Pastoor van Doornstraat te Uden". Het rapport is als bijlage 2 bijgevoegd. Deze bijlage bevat tevens een geactualiseerde versie van het technisch inrichtingsplan.
In de Groenstructuurrapportage concludeert Leon Kerkhof dat het huidige bosje als monumentaal aan te merken is, dat door een goed beheersplan en een eenduidige visie en een goed uitgezet beheer uniek blijft.
In het Inrichtings-, beheers- en onderhoudsplan doet Leon Kerkhof aanbevelingen voor de inrichting van het bosje, het jaarlijkse en 5-jaarlijkse beheer en onderhoud en voor bescherming van het bosje tijdens de bouw.
Na het uitvoeren van de beheersmaatregelen krijgt het dichtgegroeide bosje veel meer openheid waardoor het een parkachtige uitstraling krijgt en beter beleefbaar wordt; een meerwaarde voor het bouwplan en de buurt. Het parkje wordt niet openbaar, maar zal uitsluitend toegankelijk zijn voor de bewoners van het appartementengebouw.
Een transparante erfafscheiding bestaande uit een 1,8 meter hoog hek van hoogwaardige technische en esthetische kwaliteit zal het terrein van de openbare weg afscheiden. Het hek geeft tevens bescherming voor de toekomstige bewoners, doordat het kwaadwillenden buitensluit en eventueel dementerende bewoners vrijwillig binnenhoudt.
De waardevolle bomen zijn in voorliggend bestemmingsplan beschermd middels de aanduiding 'beeldbepalende boom'.
In het bosje komen van oudsher hoogteverschillen voor. Van de laagste zone ligt het diepste punt op meer dan 1 meter onder het toekomstige peil van de woningen. Deze zone zal worden gebruikt als wadi, en incidenteel fungeren als overstort van het hemelwaterinfiltratiesysteem dat onder de woningen/bestrating komt. Hierdoor wordt zoveel mogelijk voorkomen dat overvloedig hemelwater bij zware buien overlast veroorzaakt in het openbare gebied.
Verkeersaantrekkende werking
In onderstaande tabel is de verkeersaantrekkende werking weergegeven. Het betreft het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal. De kencijfers zijn gebaseerd op de CROW Kennisbank.
functie | kencijfer | aantal | aantal mvt. |
zorgappartementen | 2,5 mvt/etm 1) | 15 | 37,5 |
reguliere appartementen: - goedkoop |
4,9 mvt/etm 2) |
16 |
78,4 |
totaal | 31 | 115,9 | |
1) | Uitgegaan is van het gemiddelde aantal verkeersbewegingen voor de categorie 'aanleunwoningen/serviceflat', matig stedelijk, rest bebouwde kom. | ||
2) | Uitgegaan is van het gemiddelde aantal verkeersbewegingen voor een goedkope etagewoning (koop), matig stedelijk, rest bebouwde kom. |
Als gevolg van het plan neemt het aantal verkeersbewegingen op de Pastoor van Doornstraat met gemiddeld 116 motorvoertuigbewegingen per etmaal toe. De capaciteit van de straat is voldoende om dit aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, die tot verkeersproblemen zal leiden.
Ontsluiting
De entree van het appartementenblok aan de straatzijde is aan de oostzijde gesitueerd. Ten noorden van het gebouw wordt een nieuwe inrit aangelegd ten behoeve van de achterliggende appartementen, waarvan de entrees aan de noord- en oostzijde zijn gesitueerd.
De inrit/uitrit is voorts zodanig gesitueerd dat deze niet rechtstreeks tegenover een woning aan de overzijde van de straat ligt. Voorts zijn de koplampen van personenauto's naar beneden gericht (5 tot 40 mm per meter) en zullen daardoor niet rechtstreeks in de gevelopeningen van de overliggende woningen schijnen.
Het terrein wordt zoals vermeld afgesloten met een poort. Deze poort is zodanig gesitueerd dat er een opstelplaats is op het eigen terrein. Er hoeft geen auto in het openbaar gebied te wachten.
Parkeren
Het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd in de nota "Parkeernormen" (vastgesteld op 27 september 2018). Voor onderhavig plangebied gelden de normen voor 'bebouwde kom'.
Onderstaande tabel bevat de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen.
functie | norm | aantal | aantal p.p. |
zorgappartementen | 0,6 p.p. | 15 | 9,0 |
reguliere appartementen: - sociaal (>80 m²) - sociaal (<80 m²) |
1,6 p.p. 1,3 p.p. |
3 13 |
4,8 16,9 |
totaal | 31 | 30,7 |
Het bouwplan vraagt om (afgerond) 31 parkeerplaatsen. Tussen het gebouw en de straat worden negen haaksparkeerplaatsen aangelegd. Het ontsluitingspad biedt voorts toegang tot 24 parkeerplaatsen op het binnenterrein. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.
De gewenste beeldkwaliteiten voor het nieuwe woongebouw en de inrichting van het plangebied zijn beschreven in een beeldkwaliteitplan dat afzonderlijk wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Het beeldkwaliteitplan, dat is opgenomen in bijlage 3, dient als leidraad voor het bereiken van een gewenste stedenbouwkundige ruimtelijke samenhang en kwaliteit.
De kwaliteit van een stedenbouwkundige ruimte wordt bepaald door het samenspel van de inrichting van de openbare ruimte en de inrichting van de aangrenzende particuliere percelen. Een kwalitatief goede gemeenschappelijke ruimte is ook winst voor het individu. Een mooi pand in een fraaie omgeving heeft meerwaarde.
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.
Voor onderhavig plan is het belang 'Militaire terreinen en objecten' aan de orde. Het belang is beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.2). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.
De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel. Derhalve gelden (hoogte)beperkingen zoals beschreven in paragraaf 5.4. Het plan vormt geen belemmering voor het het functioneren van het militaire vliegveld.
Conclusie
Het plan voldoet aan het Barro en daarmee tevens aan de SVIR.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - dat de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).
Trede 1 - actuele regionale behoefte
De gemeente Uden heeft recent een nieuw woningbouwprogramma vastgesteld (zie paragraaf 4.3.2) dat aansluit bij de provinciale prognoses. Onderhavig plan is opgenomen in de woningbouwplanning. Daarmee is de actuele regionale behoefte aan de geplande woningen aangetoond en voldoet het plan aan trede 1.
Trede 2 - bestaand stedelijk gebied
Het plan ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Uden. Aan de voorwaarde in deze trede wordt voldaan. Een nadere toetsing aan trede 3 is niet nodig.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening en aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014 in werking getreden. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant.
Analyse
Het plangebied ligt binnen Uden dat onderdeel is van het 'stedelijk concentratiegebied'. Conform het structuurvisiebeleid wordt in het stedelijk concentratiegebied (met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking) het grootste gedeelte van de verstedelijkingsopgave opgevangen. Daarbij is zuinig ruimtegebruik aan de orde: functiemenging, herstructurering en inbreiding vóór stedelijke uitbreidingen.
Het plan omvat het toevoegen van 31 woningen in de vorm van inbreiding. De lokale behoefte is aangetoond in het gemeentelijke woningbouwprogramma, zie paragraaf 4.3.2.
Conclusie
Het plan past binnen de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
Op 19 maart 2014 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. Deze Verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
De Verordening maakt onderscheid in structuren en aanduidingen. De structuren zijn provinciedekkend. Afhankelijk van de waarden in of kenmerken van een gebied gelden er één of meerdere aanduidingen.
Het plangebied ligt binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied'. Er zijn geen aanduidingen van toepassing.
In artikel 4 van de Verordening is opgenomen dat stedelijke ontwikkelingen uitsluitend binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd mogen worden, en dat aangetoond moet worden dat het plan past binnen de regionaal gemaakte afspraken.
Zoals vermeld is het plangebied onderdeel van het bestaand stedelijk gebied van Uden. In paragraaf 4.3.2 is een toetsing aan het woningbouwprogramma opgenomen, waarover in het regionaal ruimtelijk overleg overeenstemming is bereikt.
Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale Verordening ruimte.
Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad van Uden de Omgevingsvisie Uden 2015 vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft richting aan de ontwikkeling van Uden, daar waar dat nodig is.
Het plangebied is onderdeel van de zone 'woongebieden in de kern Uden'. In de Omgevingsvisie is voor deze zone onder meer opgenomen dat gestreefd wordt naar:
Het plan voorziet in woningen voor de specifieke doelgroepen personen met een beperking en ouderen zonder of met beperkte zorgvraag, nabij het centrum van Uden. De nieuwe woningen worden onderdeel van een bestaande woonbuurt.
In de Omgevingsvisie zijn 'spelregels voor ruimtelijke initiatieven' opgenomen, samengevat in een stroomschema met de volgende vragen:
Hieruit volgt een positieve beoordeling van het initiatief.
Conclusie
Het plan past binnen de Omgevingsvisie Uden 2015.
In mei 2017 heeft de Provincie Noord-Brabant de bevolkings- en woningbehoefteprognose geactualiseerd. De provincie hanteert met betrekking tot de verwachte woningbehoefte twee scenario's, te weten: laag en hoog. Scenario laag is het behoeftescenario waarbij het huidige woningtekort niet wordt ingelopen. In scenario hoog gaat de provincie uit dat het bestaande woningtekort in de loop van de prognoseperiode wordt weggewerkt.
Op grond van deze prognose dient de gemeente Uden in de periode tot 2030 netto (dus rekening houdend met sloop) tussen de 1.865 woningen (laag scenario) en 2.360 (hoog scenario) woningen aan de woningvoorraad toevoegen. Deze Brabantse prognose geldt als belangrijk richtinggevend (kwantitatief) kader, waarlangs ook de regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen worden gemonitord.
Op 9 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Uden het Woningbouwprogramma, Actualisatie 2015-2019 vastgesteld. Dit woningbouwprogramma volgt het programma Uden Bouwt! (2010-2014) op en heeft een flexibel karakter. Uitgangspunt van het woningbouwprogramma is dat deze past binnen de provinciale prognose. Op grond van de provinciale prognose, actualisatie 2017 mag de gemeente Uden in de periode tot 2030 1.865 tot 2.360 woningen aan de voorraad toevoegen (harde plancapaciteit).
Op 1 juli 2018 kent de gemeente Uden een totale plancapaciteit van 1.827 woningen (harde én zachte plancapaciteit), waarvan circa 22% harde plancapaciteit. Onderhavige locatie aan de Pastoor van Doornstraat is opgenomen in het woningbouwprogramma en past daarmee kwantitatief.
Het Volkshuisvestingsbeleid 2012 (vastgesteld op 10 januari 2012) heeft als uitgangspunt 'een aantrekkelijk woonperspectief bieden'. Dit betekent enerzijds ruimte creëren voor alle doelgroepen en anderzijds het vergroten van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad te vergroten. De gemeente wil ruimte creëren door onder andere bijzondere doelgroepen geschikt te huisvesten bijvoorbeeld middels het realiseren van extra capaciteit van wonen in combinatie met zorg.
Voorliggend plan voorziet enerzijds in de behoefte aan seniorenwoningen en anderzijds in de behoefte aan woonvormen waar wonen en zorg gecombineerd worden. Het plan past daarmee kwalitatief binnen het volkshuisvestingsbeleid 2012 en het woningbouwprogramma van de gemeente Uden.
Conclusie
Het plan past zowel kwantitatief als kwalitatief binnen het woningbouwprogramma, het richtinggevende kader van de provinciale prognose en het volkshuisvestingsbeleid.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Om de bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Amitec uit Uden een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek Realher Bouw, Hof van Grimbergen, Lieve Vrouwenplein/Pastoor van Doornstraat Uden" (12 maart 1999, nr. VO/99023/V2)). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4. Amitec concludeert dat de bodem functioneel geschikt is voor nieuwbouw.
Het bodemonderzoek is niet recent uitgevoerd, maar geeft nog wel de juiste informatie omdat binnen het plangebied sindsdien geen bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning zal te zijner tijd een recent bodemonderzoek worden overgelegd.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Woningen hebben normaal gesproken geen milieutechnische invloed op de omgeving. Omdat onderhavig plan een inrit bevat op relatief korte afstand van de woning Pastoor van Doornstraat 50, is het noodzakelijk om in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing te beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van die woning.
De genoemde inrit verbindt de Pastoor van Doornstraat met het parkeerterrein behorende bij het nieuwe appartementengebouw. Dit parkeerterrein is uitsluitend bedoeld voor de bewoners en bezoekers van het appartementengebouw, wat verzekerd is door plaatsing van een poort. Het aantal parkeerplaatsen op het parkeerterrein bedraagt 24 van de voor het plan benodigde aantal van 31 - het overige parkeren vindt plaats aan de straatzijde. Uitgaande van een evenredig gebruik van de parkeerplaatsen betekent dit dat er (24/31 x 115,9 =) 90 verkeersbewegingen van personenauto's per etmaal plaatsvinden over de inrit.
Het parkeerterrein en de inrit hebben een beperkte omvang. De verkeersbewegingen zullen stapvoets plaatsvinden, waardoor uitsluitend motorlawaai relevant is.
Gezien het beperkte aantal verkeersbewegingen dat bovendien op lage snelheid plaatsvindt wordt verwacht dat er geen aantasting van het woon- een leefklimaat plaatsvindt ter plaatse van de woning Pastoor van Doornstraat 50 en de overige, op grotere afstand staande woningen. Deze verwachting wordt versterkt door het groeiende aantal elektrisch en hybride aangedreven auto's, die op lage snelheid geen motor-/aandrijvingsgeluid geven.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het plangebied wordt grotendeels omgeven door woningen. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de percelen Bosschebaan 61 tot en met 65 en Lieve Vrouwenplein 7, die in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uden Centrum 2013" de bestemming 'Gemengd-1' hebben. Op deze percelen mogen zich dienstverlenende en maatschappelijke bedrijven en horeca vestigen. Het betreffen activiteiten tot en met milieucategorie 2, zoals opgenomen in de voornoemde VNG-handreiking, waarvan de richtafstand 30 meter bedraagt. Deze richtafstand reikt tot over de nieuwe woningen. Nader onderzoek is daarom uitgevoerd.
Amitec uit Uden heeft een beoordeling van de geluidbelasting als gevolg van de nabijgelegen bedrijven op de omliggende woningen, inclusief de nieuwe woningen binnen het plangebied, uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek (Industrielawaai) Project: Appartementen Pastoor van Doornstraat te Uden" (31 maart 2016, nr. 16.905-FB.i-1). Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bijgevoegd.
Amitec stelt dat de horecagelegenheid Lieve Vrouwenplein 7 vanwege de kortste afstand maatgevend is en heeft het onderzoek op dit bedrijf toegespitst. Amitec concludeert dat de horecabestemmingen aan het Lieve Vrouwenplein niet worden belemmerd in hun exploitatiemogelijkheden na realisatie van het appartementencomplex.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook het woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen worden beoordeeld. Hiervan is sprake bij de volgende gevelbelastingen:
In geval van een maximale bedrijfssituatie bedragen de gevelbelastingen (dag, avond, nacht):
In alle situaties wordt voldaan aan de maximaal toegestane niveaus. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat in de appartementen ten aanzien van dit aspect.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen van personen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere LPG-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, vaarwegen) en buisleidingen (onder andere aardgas en brandbare vloeistoffen). De wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), de Structuurvisie buisleidingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet.
Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobronnen en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken en onbeschermd) op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Uit inventarisatie met behulp van de nationale risicokaart blijkt dat het plangebied niet in risicocontouren (invloedsgebieden, plasbrandaandachtsgebieden en/of PR 10-6 contouren) van inrichtingen en buisleidingen ligt. Wel bevindt zich ten westen van het plangebied op circa 500 meter de rijksweg A50. Deze transportroute is in het Basisnet aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van deze weg (maar buiten de 200-meter zone) geldt een beperkte verantwoording. Hierbij dient enkel gekeken te worden naar de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. De beperkte verantwoording volgt hieronder. De Veiligheidsregio Brabant Noord heeft deze verantwoording gezien en geaccordeerd (zie bijlage 5). Overige transportroutes (spoor en water) zijn niet relevant voor het plangebied.
De gemeente Uden beschikt voorts over een beleidsvisie externe veiligheid. Hieruit blijkt dat externe veiligheid geen belemmering is voor het ruimtelijk initiatief.
Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevinden zich op grote afstand van risicobron(nen). Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied.
Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en Alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. De bebouwde kom van Uden valt binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.
Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Uden en de daarin gemaakte keuzes.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
Het plan omvat nieuwe geurgevoelige objecten. Het plangebied ligt echter op grote afstand van veehouderijen. Mede doordat er reeds (veel) woningen staan tussen het plangebied en de omliggende veehouderijen vormt het plan geen extra belemmering voor de agrarische bedrijfsvoering.
Uit de bij de gemeentelijke geurgebiedsvisie behorende kaart met achtergrondbelasting volgt dat er sprake is van ligging van het plangebied in een zone met een goede leefkwaliteit ten aanzien van geurhinder.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.
Verkeerslawaai
Op de Pastoor van Doornstraat en de overige omliggende straten is de maximale snelheid 30 km/uur. Daarmee is er vanuit de Wet geluidhinder geen onderzoeksplicht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond of sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de woningen. Die wordt verkregen bij een binnengeluidniveau van 33 dB. Daar worden alle straten bij betrokken.
De Pastoor van Doornstraat is een rustige woonstraat met een lage verkeersintensiteit. De geluidbelasting van de nieuwe woningen zal voldoende laag zijn.
De route Kapelstraat-Lieve Vrouwenplein-Kerkstraat is relatief druk. De bestaande bebouwing langs die straten zal voldoende afscherming bieden, zodat de verwachting is dat sprake zal zijn van een acceptabele geluidbelasting.
Er kan worden voorzien in een goed woon- en leefklimaat in de woningen ten aanzien van het aspect verkeerslawaai.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Onderhavig plan omvat 31 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Onderstaande afbeeldingen geven de resultaten van de monitoringstool voor de stoffen PM10 en NO2 voor de het jaar 2020 weer.
Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een toxisch effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. De Gezondheidsraad hanteert een advieswaarde van 30 endotoxine-eenheden per kubieke meter (EU/m³) voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht over een langere periode.
Omdat thans nog een toetsingskader wordt voorbereid, wordt voor de beoordeling de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingkader 1.0" gehanteerd. Daarin zijn afstandsgrafieken opgenomen voor de relevante diersoorten vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens gerelateerd aan de fijnstofemissie. In algemene zin kan worden gesteld dat het effect van endotoxinen tot maximaal 600 meter van veehouderijen plaatsvindt.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 600 meter rondom het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van endotoxinen.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geitenhouderijen.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het plan ligt niet nabij een gebied waar boom- of fruitteelt plaatsvindt. Personen komen binnen het plangebied niet in aanraking met gewasbeschermingsmiddelen als gevolg van drift.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Hoewel er sprake is van woningen voor een specifieke doelgroep, kan niet worden uitgesloten dat kinderen gedurende langere tijd binnen het plangebied verblijven. De afstand tot de meest nabijgelegen hoogspanningsverbinding (Industrielaan) bedraagt circa 2,5 kilometer. Het schadelijke magneetveld strekt zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uit. Er is geen gevaar voor de volksgezondheid met betrekking tot dit onderwerp.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn.
Het plan valt onder de activiteit D11.2 "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals genoemd in de bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage, maar overschrijdt niet de daarin genoemde drempelwaarde. Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig, maar er heeft wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. De beoordeling is opgenomen als bijlage 7.
Er heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
De gemeente Uden heeft geen eigen archeologiebeleid, maar heeft in 2014 wel een archeologische verwachtingskaart laten opstellen. Hieruit volgt dat het plangebied in een zone ligt met een lage verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten. Dat betekent dat werkzaamheden in de bodem niet behoeven te worden voorafgegaan door een archeologisch onderzoek.
De lage verwachtingswaarde wordt bevestigd door de archeologische inventarisatie die de Archeologisch werkgroep Heemkundekring Uden in januari 2002 heeft uitgevoerd, zie bijlage 8.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Hiervoor geldt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).
In de PAS is rekening gehouden met een autonome economische groei van 2,5% per jaar. De bouw van woningen behoort tot de autonome groei. Een nadere beoordeling aan de PAS is niet nodig. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden.
Soortenbescherming
Staro Natuur en buitengebied uit Gemert heeft onderzocht of er beschermde planten en/of dieren op de locatie aanwezig zijn en op welke wijze de werkzaamheden hierop effect hebben: rapport "Toets flora en fauna Pastoor van Doornstraat te Uden" (28 juli 2016, nr. 16-0244). Het onderzoeks rapport is als bijlage 9 bijgevoegd.
Staro concludeert dat er weliswaar algemeen beschermde soorten kunnen voorkomen in het gebied, maar dat er geen sprake zal zijn van overtreding van de Flora- en faunawet als het verwijderen van bomen en struiken buiten broedseizoen plaatsvindt.
Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m) |
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Plus Uden 2017-2021 (vGRP+), zijn door de waterpartners einddoelen geformuleerd en uitgewerkt in zeven speerpunten. Deze zijn zowel gebiedsspecifiek als functiegericht. Het plangebied behoort tot het deelgebied 'Woongebieden'.
Vertrekpunt is het principe dat stedelijk afval- en hemelwater gescheiden worden ingezameld. In de gemeente Uden is overwegend sprake van een goed doorlatende bodem en voldoende ontwatering, waardoor het mogelijk is dat afgekoppeld hemelwater in eerste instantie in de bodem wordt geïnfiltreerd.
Uitbreidings- en reconstructieplannen van woningbouw en/of infrastructuur kunnen tot een toename van afstromend verhard oppervlak leiden. Hierdoor ontstaat een versnelde afvoer van hemelwater, met mogelijk overbelasting van het ontvangend oppervlaktewater. Bij dergelijke ontwikkelingen geldt dan ook het uitgangspunt dat plannen zo veel mogelijk hydrologisch neutraal uit worden gevoerd.
Infiltratiecapaciteit
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.1.1) blijkt dat ter plaatse sprake is van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is goed.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt meer dan 80 cm -mv (bron: bodemkaart).
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.
Op dit moment ligt er binnen het plangebied geen verharding. Het thans voorliggende bouwplan omvat 950 m² gebouwen die van platte vegetatiedaken worden voorzien. Conform het bepaalde in paragraaf 2.1 van de "Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen" worden gebouwen met vegetatiedaken als onverhard beschouwd.
De verharde terreinen hebben een gezamenlijke omvang van 1.250 m², waarvan circa 400 m² wordt uitgevoerd in grasstenen, die voor de berekening van de waterberging voor 50% meetellen. Het plan leidt tot een (berekende) toename met 1.050 m² verhard oppervlak.
N.B. | Zonder onderhoud verliezen grasstenen hun waterdoorlatende functie. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van het appartementengebouw wordt te zijner tijd een onderhoudsplan uitgewerkt, dat als verplichting aan de nog op te richten vereniging van eigenaren wordt opgelegd. |
Omdat de toename van het verharde oppervlak minder bedraagt dan 2.000 m² stelt het waterschap geen eisen aan de berging van het hemelwater. Desondanks moet het hemelwater op goede wijze verwerkt worden. Hiervoor wordt de rekenregel van het waterschap toegepast: 1.050 x 1 x 0,06 = 63 m³. De bergingscapaciteit moet ten minste 63 m³ bedragen.
Bij het ontwerp van de bergingsvoorziening zijn achtereenvolgens de volgende afwegingsstappen gehanteerd:
In onderhavig plan is gekozen voor het binnen het plangebied bergen en infiltreren van het hemelwater, omdat in geval van woningbouw hergebruik niet structureel mogelijk is.
Onder de verharde terreinen en/of onder het gebouw worden ondergrondse infiltratievoorzieningen aangebracht met de benodigde bergingscapaciteit. De voorzieningen worden boven GHG (80 cm -mv) aangebracht. Uitgaande van een bergingshoogte van maximaal 50 cm heeft de voorziening een oppervlakte van ten minste 126 m². Bij een kleinere bergingshoogte is uiteraard meer ruimte nodig. Ontwerp en situering van de voorziening wordt in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning uitwerkt.
De voorziening heeft een overstort naar de wadi binnen het plangebied. Voorts is er een aanvullende overstort naar maaiveld, waarbij het overtollige water afstroomt naar de openbare ruimte. Ook in zeer extreme situaties ontstaat hierdoor geen overlast.
In dit kader wordt opgemerkt dat bij de uitvoering mogelijk voor een andere, even doeltreffende voorziening kan worden gekozen.
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Pastoor van Doornstraat geloosd worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.
Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn er beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vastgelegd in het Luchthavenbesluit Volkel, dat onderscheid maakt in:
De geluidbelasting van het vliegverkeer uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). In gebieden met een belasting lager dan 35 Ke is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In gebieden met een hogere belasting is een nadere afweging nodig.
Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 35 Ke. Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering.
Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:
Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.
Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen resulteren in een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:
Het plangebied ligt op een afstand van 6200 meter tot het radarsysteem en daarmee op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 76 meter boven NAP (ofwel 59 meter boven maaiveld) bedragen. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.
Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.
Ten aanzien van het voorkomen van een ongewenste vogelaantrekkende werking in de nabijheid van de luchthaven gelden in een straal van circa 6 km buiten de vliegbasis beperkingen voor het oprichten van bepaalde installaties en het uitvoeren van bepaalde werken die een vogelaantrekkende werking kunnen hebben.
Het project ligt op een afstand van meer dan 6 kilometer tot de vliegbasis en omvat geen installaties of werken (zoals grote waterpartijen) die een vogelaantrekkende werking hebben.
Het project voldoet aan de voorwaarden van het vogelbeheersgebied.
Vanwege de opslag van munitie zijn er in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) risicocontouren (A-, B- en C-zone) vastgelegd waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. In de zones gelden diverse beperkingen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.
Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de munitieopslag.
De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond; is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd. Dat wil zeggen, zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.
De behoefte aan het bouwplan is aangetoond middels het gemeentelijke woningbouwprogramma dat gebaseerd is op de provinciale prognoses. De combinatie van zorgwoningen en appartementen voor ouderen zorgt voor een economisch haalbaar plan.
Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden binnen het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Bos (artikel
3
)
De te behouden groenstructuur is in de bestemming 'Bos' opgenomen. De regels bij dit artikel zijn overgenomen uit het bestemmingsplan "Woongebieden Kom Uden", waarbij de mogelijkheid voor het aanleggen van parkeerplaatsen is uitgesloten.
Maatschappelijk (artikel 4)
Het gebouwdeel aan de straatzijde met de zorgwoningen is in de bestemming Maatschappelijk vervat. Er is een regel opgenomen ten aanzien van het voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Verkeer - Verblijfsgebied (artikel
5
)
Overeenkomstig de systematiek in het vigerende bestemmingsplan heeft de zone langs de Pastoor van Doornstraat de bestemming 'Vekeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen deze bestemming zijn de inrit en parkeerplaatsen toegestaan.
Wonen (artikel 6)
Het gebouwdeel op het binnenterrein en de verharde terreinen zijn binnen de bestemming 'Wonen' vervat. De regels sluiten aan bij het vigerende bestemmingsplan. Toegevoegd is een regel ten aanzien van het voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 7)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 8)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van ondergrondse werken en ondergronds bouwen.
Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Deze afwijking betreft het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.
Overige regels (artikel 10)
Dit artikel bevat de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud
en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Het gebruik van de bebouwing daarentegen wordt indien mogelijk positief bestemd of indien noodzakelijk door handhaving aan de gebruiksregels van de betreffende bestemming aangepast.
Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De initiatiefnemer heeft meerdere malen met de omwonenden overleg gevoerd en bovendien een openbaar toegankelijke informatieavond gehouden. Daarbij zijn onder meer aan de orde gekomen de programmatische invulling, uitstraling en ontwerp van gebouw en erfafscheidingen, en behoud en onderhoud van het monumentale groen.
Het verslag van dit overleg is als bijlage 10 opgenomen.
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn: