direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woning Wisselstraat
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het kadastraal perceel met perceelsnummer 1512 aan de Wisselstraat in Uden wenst ter plaatse de bouw van een nieuwe woning planologisch-juridisch mogelijk te maken. Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Breestraat, Wisselstraat' is voor dit perceel een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming ter plaatse van de geldende aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' door middel van een wijzigingsplan gewijzigd worden ten behoeve van de realisatie van een woning onder voorwaarden.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan de procedure van een wijzigingsplan om de realisatie van een woning op dit perceel planologisch-juridisch mogelijk te maken. In dit wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de regels van het vigerende bestemmingsplan (wijzigingsbevoegdheid voor het oprichten van een woning, aangehaald in paragraaf 1.3) en dat de beoogde locatie geschikt is voor de beoogde functie wonen.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied van onderhavig wijzigingsplan is gelegen in het buurtschap Lankes ten zuidoosten van de Kern Uden en ten zuiden van het industrieterrein Loopkant-Liessent. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Uden, sectie T, perceelsnummer 1512. Onderhavig planvoornemen beoogd het planologisch-juridisch mogelijk maken van de realisatie van één grondgebonden woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0001.jpg"

Luchtfoto van de gemeente Uden met de ligging van het plangebied


afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0002.jpg"

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het ter plaatse vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Breestraat, Wisselstraat' dat door de raad is vastgesteld op 7 juli 2011. Aan het perceel is de bestemming 'agrarisch' met aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' toegekend. Het planvoornemen voor de realisatie van een woning past dan ook niet binnen de regels behorende bij deze bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0003.jpg"

Vigerend bestemmingsplan 'Breestraat, Wisselstraat'


Tegen de vaststelling door de raad d.d. 7 juli 2011 zijn destijds diverse beroepen ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft d.d. 12 juni 2012 een uitspraak gedaan. Middels die uitspraak zijn de beroepen gedeeltelijk gegrond verklaard en is het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Breestraat - Wisselstraat’, voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Wonen' aan de oostzijde van het plangebied, vernietigd. De uitspraak houdt dus in dat de 2 meest westelijk gelegen woningen kunnen worden gerealiseerd maar de 2 meest oostelijk gelegen woningen niet.

Zoals in de inleiding al is gesteld, is ter plaatse van onderhavig perceel een aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' opgenomen. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de realisatie van een woning onder voorwaarden mogelijk worden gemaakt, zoals hieronder vermeld. In het vigerend plan is de hiernavolgende regeling opgenomen:

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid' ten behoeve van de realisatie van maximaal 2 woningen, met dien verstande dat:

  • a. wordt voldaan aan de bouwregels zoals opgenomen in 4.2;
  • b. wordt voldaan aan de provinciale Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011, waarbij voor ten minste één woning de voorwaarden genoemd in de artikelen 11.2 en 11.3 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011 gelden en waarbij voor de eventuele andere woning de voorwaarden genoemd in 11.4 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011, waarbij in dat geval artikel 3.3.2 van dit bestemmingsplan, van toepassing is.

In onderhavige situatie dient voor deze ene woning te worden voldaan aan de artikelen 11.2 en 11.3 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011. Beide artikelen zijn hierna uiteengezet.

Artikel 11.2. Regels voor ruimte-voor-ruimtekavels

  • 1. In afwijking van artikel 11.1, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen waarbij er geen sprake behoeft te zijn van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
  • 2. Uit de verantwoording, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat:
    • a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren waarbij de bepaling inzake de kwaliteitsverbetering van het landschap, bedoeld in artikel 2.2, niet van toepassing is;
    • b. is verzekerd dat is voldaan aan de op grond van artikel 11.3 gestelde nadere regels;
    • c. er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in hoofdstuk 3.


Artikel 11.3. Nadere regels inzake ruimte-voor-ruimtekavels

  • Gedeputeerde Staten stellen nadere regels ten aanzien van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 11.2, in verband met het beleid om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse de bouw van woningen op passende locaties toe te staan;
  • Zolang nadere regels, als bedoeld in het eerste lid, nog niet zijn vastgesteld en in werking zijn getreden, wordt de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006 aangemerkt als nadere regels, als bedoeld in het eerste lid.

De Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011 is in de tussentijd geactualiseerd en reeds is de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014 geldend. De beide artikelen zijn in de nieuwe geactualiseerde verordening opgenomen in artikel 6.8 welke hierna volgt.

6.8 Ruimte-voor-ruimte

  • 1. In afwijking van artikel 6.7 eerste lid (wonen), kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen de groenblauwe mantel voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
  • 2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels ten aanzien van bestemmingsplannen, als bedoeld in het eerste lid, in verband met het beleid om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse de bouw van woningen op passende locaties toe te staan.
  • 3. Als nadere regels bedoeld in het tweede lid worden aangemerkt de regels uit de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006.
  • 4. Uit de verantwoording bedoeld in het eerste lid blijkt dat:
    • a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren waarbij artikel 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap) niet van toepassing is;
    • b. is verzekerd dat is voldaan aan de op grond van het tweede lid nader gestelde regels;
    • c. er geen sprake is van een (aanzet voor een) stedelijke ontwikkeling.

Aan bovenstaande voorwaarden uit artikel 6.8 dient getoetst te worden. Deze toetsing vindt plaats in paragraaf 6.1.

1.4 Wijzigingsplan

Met het voorliggende wijzigingsplan wordt de bouw van één grondgebonden woning mogelijk gemaakt. Conform de systematiek van bestemmen uit het bestemmingsplan 'Breestraat, Wisselstraat'' wordt aan het perceel een bouwvlak toegevoegd waarbinnen de woning en bijgebouwen mogen worden gebouwd. Tevens mogen bijgebouwen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. Deze moeten dan wel 3 meter achter de voorgevelrooilijn gesitueerd worden. De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor woningen en bijgebouwen zijn uit het vigerende plan 'Breestraat, Wisselstraat' overgenomen.

De verbeelding en regels behorende bij deze toelichting zijn opgesteld volgens de opzet en inhoud zoals deze door de gemeente Uden in haar ruimtelijke plannen worden gehanteerd.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk worden eerst een beschrijving gegeven van de omgeving van het plangebied en het plangebied zelf en wordt beschreven in hoeverre het planvoornemen aan de wijzigingsvoorwaarden voldoet. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 kort ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bestaat uit een juridische beschrijving van de verbeelding en regels van het wijzigingsplan. In hoofdstuk 6 worden de conclusies ten aanzien van de wijzingsvoorwaarden benoemd. Tenslotte wordt aandacht besteed aan de haalbaarheid en de procedure in hoofdstuk 7 en 8, die onderhavig wijzigingsplan moet doorlopen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Gebiedsomschrijving

Het plangebied is gelegen binnen het buurtschap Lankes, ten zuidoosten van Uden. Lankes heeft overwegend een woonfunctie en is een relict van een vroeger agrarisch gebied temidden van de bedrijfsontwikkeling tussen Uden en Volkel. Lankes wordt wel gezien als de best bewaard gebleven ‘driehoekvormige nederzetting’ binnen Uden. Deze structuur wordt gevormd door de Liessentstraat, Kortestraat, Wisselstraat en de Breestraat. De bebouwing is in detaillering aangetast, maar weerspiegelt in maat en schaal de oude situatie. Er is onder andere nog lindebeplanting aanwezig en de relatie met het omringende landschap is behouden.

Het buurtschap kenmerkt zich als een groene, dorpse woonenclave met enkele waardevolle boerderijen. Lankes ligt in een "groene mantel" van opgaand groen. Hierdoor is de aanwezigheid van de bedrijven in de directe omgeving nauwelijks merkbaar.

Lankes wordt gekenmerkt door de aanwezige vorkstructuur met het ten dele open groene karakter. Verder is het kenmerkend voor Lankes dat de bebouwing langs de wegen is gelegen waarbij de hoekpunten veelal open of groen zijn. De bebouwing in Lankes bestaat uit woonbebouwing en (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing, in overwegend 1 bouwlaag met kap. Daarnaast zijn de aanwezige langgevelboerderijen typerend voor Lankes.

Lankes wordt aan de west en noordzijde omgeven door industrieterrein Loopkant-Liessent. Dit industrieterrein is samen met de Rondweg zuid en de vliegbasis Volkel sterk structurerend voor Lankes. Door deze structuren en bijbehorende veiligheidszones en afstandsnormen wordt uitbreiding van het buurtschap niet direct mogelijk geacht.

De nabijheid van het stedelijk gebied kan enerzijds als een kwaliteit worden gezien, anderzijds wordt hierdoor het woongenot in het buurtschap bedreigd. Lankes manifesteert zich als een groene enclave temidden van de bedrijvigheid. Door de groene inpassing is het een eilandje geworden dat los gezien kan worden van de rationele bedrijfsverkaveling eromheen. De bestaande authentieke bebouwing in Lankes is ook een belangrijke kwaliteit die behouden dient te blijven.

2.2 Plangebied

Het plangebied zelf is één van de open en groene gebieden die kenmerkend zijn voor Lankes en bestaat uit een weide met cultuurgras. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Uden, sectie T met perceelsnummer 1512. De begrenzing van het plangebied bestaat ten oosten uit woningbouw- en agrarische percelen, gelegen aan de Breestraat. Ten westen bestaat de begrenzing uit de Wisselstraat. Aan de zuidzijde en noordzijde bestaat de begrenzing uit de bestaande en bebouwde percelen aan de Wisselstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0004.jpg"

Uitsnede Kadastrale kaart 

Eén woning is reeds rechtstreeks mogelijk gemaakt door het thans vigerende bestemmingsplan en is inmiddels al gerealiseerd (Wisselstraat 8). De woning in onderhavig planvoornemen wordt middels dit wijzigingsplan planologisch-juridisch mogelijk gemaakt op perceel naast de woning aan de Wisselstraat 8 (zie afbeelding hierna).

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0005.jpg"

Plangebied gezien vanaf de Wisselstraat

2.3 Stedenbouwkundige aanvaardbaarheid

In het kader van het vigerende bestemmingsplan is voor de woningbouw op deze locatie door de gemeente Uden een studie uitgevoerd. Uit deze studie is naar voren gekomen dat de invulling van deze locatie met woningen aanvaardbaar is en geen aantasting vormt voor de cultuurhistorische waarde.

2.3.1 Ruimtelijke structuur

De structuur van Lankes wordt gevormd door het hoofdwegenpatroon, de typerende bebouwing en de open/groene ruimtes. Naast de hoofdwegenstructuur wordt Lankes verder gevormd door de zogenoemde 'driehoek van Lankes', gelegen aan de westzijde van het plangebied. Dit betreft een cultuurhistorisch waardevol gebied bestaande uit een weiland met enkele schuilgelegenheden voor de daar grazende dieren.


afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0006.jpg"

Buurtschap Lankes met het plangebied (rood) en 'de driehoek van Lankes' (blauw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0007.jpg"
Impressie omgeving met 'open/groene' ruimtes


De bestaande typerende bebouwing van Lankes, welke onder andere bestaat uit oude historische boerderijen, volgt de door wegen gevormde hoofdstructuur met uitzondering van het plangebied waar geen bebouwing langs de hoofdstructuur is gelegen. Met het planvoornemen wordt deze 'open' plek ingevuld door een woning met bijbehorende bijgebouwen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0008.jpg"


Inpassing bouwkavel in omgeving

Bebouwing

De bebouwing in Lankes heeft overwegend een woonfunctie. In de omgeving van het plangebied komen uitsluitend grondgebonden woningen voor welke een verscheidenheid van bebouwing kent, van oude historische boerderijen tot enkele recent gebouwde villa's. Met name langs de oude wegen die onderdeel uitmaken van de 'Driehoek van Lankes', komen oudere boerderijen voor. Deze zijn vaak opgebouwd uit één bouwlaag met een zadeldak, afgedekt met pannen of riet. Ook de bijgebouwen zijn vaak voorzien van een kap. Nieuwere, eigentijdse invullingen zijn ook vaak vormgegeven in één bouwlaag met een kap, zodat in maat en schaal het oude karakter nog herkenbaar is. Doordat de verspringingen in de voorgevelrooilijnen zijn gehandhaafd, is het karakter van een organisch gegroeid cluster in stand gehouden, ondanks de latere inbreidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0009.jpg"

Typerende bebouwing omgeving met open en groene kavels

2.3.2 Inpassing bouwplan in omgeving

Ligging

Het planvoornemen betreft een geringe uitbreiding van Lankes. Het uitgewerkte verkavelingsplan voor de totale locatie voorziet in vier woningen. Deze woning is één van deze vier woningen. Met het verkavelingsplan wordt de 'driehoek van Lankes' versterkt. Bovendien heeft het planvoornemen een informele uitstraling en past het bij de wijze waarop Lankes zich vanuit de westzijde en vanuit knooppunten en linten ontwikkeld heeft. De woning is evenwijdig georiënteerd ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrenzen met een oost-westelijke nokrichting, zodat de woning haaks op de Wisselstraat komt te liggen. De woning is wat naar achteren op het perceel gesitueerd, waarbij wordt aangesloten op de individueel verspringende bebouwing in de omgeving welke zowel haaks als evenwijdig aan de weg staat en zo ook aansluit aan het bestaande gevarieerde straatbeeld. Daarnaast is de woning voorzien van een carport, garage en een uitbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0010.jpg"


Inrichting Bouwkavel (met concept woning)

Bouwmassa en architectuur

De nieuwe woning, zoals deze nu in concept is ontworpen en beschreven in de toelichting, bestaat uit één bouwlaag met kap (in riet uitgevoerd), waarbij de tweede bouwlaag in de kap is gesitueerd. Hiermee sluit de woning qua massa en vorm aan op de reeds aanwezige bebouwing in Lankes. De duidelijk zichtbare en herkenbare kapvormen met lage goten worden ook toegepast in de nieuwe woning. De daken zijn veelal gedekt met pannen in de kleur donkergrijs en rood, soms ook gecombineerd met riet. De nieuwe woning krijgt een rieten afdekking. De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de woning en bijgebouwen zijn uit het vigerende plan 'Breestraat, Wisselstraat' overgenomen.

De woning heeft een bouwhoogte van 8,70 meter en een goothoogte van 3,00 meter, zodoende voldoet de woning aan de gestelde maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 10,00 en 5,50 meter. In het conceptontwerp is nadrukkelijk gekozen voor een lage goot en iets lagere bouwhoogte om goed aan te sluiten bij de bestaande bebouwing in de omgeving binnen het buurtschap Lankes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0011.jpg"
Doorsnede woning Wisselstraat 8 (links, hoogte 8,87 meter) en nieuwe (concept)woning Wisselstraat 6 (rechts, hoogte 8,70 meter)

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0012.jpg"

Visualisatie planvoornemen met rechts de bebouwing van de Wisselstraat 4


De oppervlakte van de bebouwing bedraagt 247 m² en de inhoud van het hoofdvolume (de rietgedekte delen) blijft beperkt tot maximaal 1000 m³. De bijgebouwen overschrijden op basis van het conceptontwerp de maximaal toegestane 100 m², maar zijn wel mogelijk door het toepassen van de vergunningvrije regels. In het ontwerp is hier rekening mee gehouden en zijn er tevens een aantal verbijzonderheden aangebracht door de gevel naar binnen te laten springen. De toepassing van deze eigentijdse architectonische verbijzondering maakt dat de woning zich onderscheid van zijn omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0014.jpg"

Doorsnede en plattegrond nieuwe (concept)woning

De bouwregels in voorliggend wijzigingsplan zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Breestraat, Wisselstraat' welke ook van toepassing zijn op de naastgelegen bebouwing aan de Wisselstraat 8. Het uiteindelijke definitieve ontwerp zal ruimschoots binnen het bouwvlak en de bouwregels passen, zodat deze gepositioneerd kan woren en zowel over de breedte als in de diepte van het kavel gebouwd kan worden. In het ontwerp is de woning met de kaprichting in diepte van het kavel gesitueerd. Deze situering is voortgekomen uit het programma. Door de woning in de lengte te situeren ontstaat meer ruimte naast de woning voor het realiseren van de carport, garage en het bijgebouw. Tevens worden in het ontwerp ramen voorzien in de kopgevels voor het uitzicht vanaf de verdieping naar de voorkant en achterkant van de woning. Hierdoor kan er vanaf de verdieping niet naar de zijdelingse percelen gekeken worden en wordt op deze manier de privacy van de naastgelegen woningen gewaarborgd.

Groen

De wegen in buurtschap Lankes worden veelal begeleid door bomenrijen. Bovendien is het centrale driehoekige pleintje aangeplant met bomen. Daarnaast zorgt ook het vele groen op de individuele kavels voor een groene uitstraling. Deze combinatie maakt van Lankes een groene enclave in het buitengebied. De doorzichten naar de achterliggende weilanden versterken dit nog eens. De nieuwe woning zal ruimtelijk ingepast worden met groene elementen. De zijdelingse perceelsgrenzen en de achterste perceelsgrens zullen bestaan uit hagen van ± 2,00 meter hoog. Vanaf de voorgevelrooilijn tot aan de voorste perceelsgrens zal de haag een hoogte hebben van ± 1,00 meter, zodat er een subtiele overgang en een 'open' aanzicht vanaf de straat gecreëerd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0015.jpg"

Aanzicht (concept)woning vanaf de Wisselstraat met de naastgelegen bestaande bebouwing (4&8)


Privacy

De privacybescherming voor de aangrenzende woningen (Wisselstraat 4 & 8) blijft door de nieuwbouw van de woning gewaarborgd. Ondanks dat het planvoornemen uitgaat van de toevoeging van deze nieuwe woning, is de afstand tussen deze woning en de bestaande naastgelegen woningen minimaal 6 meter gezien de aan te houden afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens. Gezien het feit dat het hier om vrijstaande woningen op ruime bouwpercelen gaat en de onderlinge afstand vergelijkbaar is met ander situaties in de omgeving blijft de privacy voor omwonenden gewaarborgd. Bezwaarlijke hinder of verslechtering van de huidige situatie met betrekking tot de waarborging van de privacy voor omwonenden is gezien het bovenstaande dus niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0016.jpg"

Achtertuin welke ingesloten wordt door de bebouwing en haag

Bezonning

Het planvoornemen heeft nauwelijks invloed op de bezonning van de belendende percelen gezien de onderlinge afstanden voor de aangrenzende woningen aan de Wisselstraat. Het betreft de bouw van een reguliere vrijstaande woning in één bouwlaag met kap (maximale bouwhoogte 10,00 meter). Een vermindering van zon op de aangrenzende percelen is gezien de omvang van de percelen en de onderlinge afstand niet aan de orde. De nieuwe en bestaande percelen hebben een zodanige grootte dat eventuele schaduwwerking als gevolg van de nieuwe woning uit te sluiten is.

2.4 Verkeer en ontsluiting

2.4.1 Verkeersveiligheid

Het is niet te verwachten dat de verkeersveiligheid met het planvoornemen onder druk komt te staan. Er dient rekening gehouden te worden met een veilig in te richten erfaansluiting zodat bij het verlaten van het perceel goed overzicht is op de rijbaan. Het erf wordt met één inrit ontsloten op de Wisselstraat. Een veilig in te richten erfaansluiting is in onderhavige situatie goed mogelijk gezien het vrije uitzicht vanaf het perceel. Op het perceel is voldoende ruimte om 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

2.4.2 Parkeren

De nieuwe woning kan worden gecategoriseerd als "dure sector". Het perceel dient daarom zo ingericht te worden dat er minimaal 2 voertuigen op eigen terrein kunnen parkeren. In het planvoornemen is hiervoor voldoende ruimte gereserveerd en kan gebruik worden gemaakt van het ruime voorterrein op het erf, onder de carport of in de garage. Bezoekers van de woning kunnen ook van deze plaatsen gebruik maken.

2.4.3 Toegankelijkheid

In onderhavig geval gaan we er vanuit dat er daadwerkelijk 2 auto's per toekomstig huishouden in gebruik zullen komen. Uden heeft een stedelijkheidsgraad van 3 (waarbij in onderhavig geval nog kan worden uitgegaan van 4 (Groen - stedelijk)). De werkdagetmaalwaarde voor woonmilieu 3 is 5,5 verkeersbewegingen per woning en voor woonmilieu 4 6,4 verkeersbewegingen per woning. Dit zijn gemiddelde waarden. Worst case is +10% op de gemiddelde waarde. Uitgaande van woonmilieu 4 is dan het maximaal te verwachten aantal verkeersbewegingen: 7,1 en afgerond 8 per etmaal.

De Wisselstraat is ingericht om deze toename van intensiteiten, als gevolg van de realisatie van de woning, te kunnen verwerken. Hierbij moet ten alle tijde rekening gehouden worden dat hulpdiensten van een onbelemmerde doorgang verzekerd zijn.

2.4.4 Ontsluiting

De ontsluiting vindt plaats via de Wisselstraat (één inrit), de Nieuwstraat en de Goorkensweg. De Nieuwstraat leidt in zuidelijke richting naar Volkel. De Wisselstraat gaat in noordelijke richting over in de Goorkensweg die uitkomt op de Erfstraat. De Erfstraat is onderdeel van de hoofdontsluiting van Uden en leidt naar de gebiedsontsluitingswegen van Uden. Voor langzaam verkeer is het buurtschap bovendien toegankelijk vanaf de Liessentstraat en Kromstraat. Verder valt het langzaam verkeer grotendeels samen met het autoverkeer. Op de doorgaande route Goorkensweg/Wisselstraat/Nieuwstraat zijn wel fietssuggestiestroken aanwezig.

2.4.5 Duurzaamheid

Bij nieuwbouw van woningen en utiliteitsgebouwen moet voldaan worden aan het convenant duurzaam bouwen regio Noord-Oost Brabant 2013-2016. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de prestatienormen, zoals die zijn opgenomen in het convenant. De te realiseren woningen moeten minimaal voldoen aan de eisen op grond van de Bouwverordening en het Bouwbesluit. Bij afgifte van de bouwvergunning zal hieraan worden getoetst.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden kort de belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Noord-Brabant weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Uden, omdat deze zoals gezegd mede als randvoorwaarden zullen dienen voor het lokale maatwerk in voorliggend wijzigingsplan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze

nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en

uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden
  • voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard. De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en transporteurs die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

In Noordoost- en Zuidoost-Brabant is voorts een drietal militaire luchtvaartterreinen gelegen, namelijk Vliegbasis Volkel, Vliegbasis de Peel en Vliegbasis Eindhoven. Het functioneren van deze drie luchtvaartterreinen vraagt om beperking van ruimtelijke ontwikkelingen die het functioneren daarvan kunnen belemmeren. Ook de werking van het radarstation dat bij Vliegbasis Volkel aanwezig is vraagt om bepaalde regels die voorwaarden stellen aan ruimtelijke ontwikkelingen. De gebieden waarvoor deze beperkingen gelden en welke beperkingen dat zijn, zijn nader geconcretiseerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, die hierna aan de orde zullen komen.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig wijzigingsplan betreft een bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen onder behoud van een wijzigingsbevoegdheid. De agrarische bestemming wordt hiermee omgezet in een woonbestemming. De afweging om woningbouw op deze locatie te ontwikkelen is al gemaakt in het kader van het vigerende bestemmingsplan. Er zijn hierbij geen rijksbelangen in het geding gezien het ondergeschikte karakter van het aangepaste planologisch-juridisch regime in relatie tot de woonomgeving.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen aan uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies, om bij provinciale verordening regels te stellen.

Betekenis voor het plangebied
Onderhavig planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van 1 woning. De agrarische bestemming wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid omgezet in een woonbestemming. De afweging om woningbouw op deze locatie te ontwikkelen is al gemaakt in het kader van het vigerende bestemmingsplan. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied en de bijbehorende regeling van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.2.3 Ladder van duurzame verstedelijking

Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder van duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:

  • Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  • Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
  • Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Alvorens te toetsen aan voornoemde drie treden van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit de jurisprudentie die is verschenen ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt en is er een zekere ondergrens gesteld.

Is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan een dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Gezien het in onderhavig plan om een toevoeging van een enkele woning gaat is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing en is een toets niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is in hoofdzaak vastgelegd in:

  • de structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • de Verordening Ruimte.

De nieuwe Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Verordening Ruimte maken allerlei oude nota's, plannen en brieven overbodig. Daarmee is Brabant een forse stapel provinciale regels armer. Het gaat om de veertien uitwerkingsplannen van het streekplan en nog eens tien beleidsnota's (waaronder de beleidsnota Buitengebied in Ontwikkeling) en be-leidsbrieven op het terrein van de ruimtelijke ordening. De reconstructie- en gebiedsplannen blijven van kracht.

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.

De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken.

Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0017.jpg"

Structurenkaart structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Het plangebied is binnen de SVRO aangeduid als 'Gemengd landelijk gebied' en daarnaast zowel als 'Accentgebied agrarische ontwikkeling' én als 'Zoekgebied verstedelijking'. De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.

Gemengd landelijk gebied

Het plangebied is in zijn geheel gelegen binnen het structuurvisiegebied 'Gemengd landelijk gebied'. Binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. De mate waarin menging plaatsvindt is afhankelijk van de aanwezige functies en de dominantie van de land- en tuinbouw. Zo kan er sprake zijn van een primair agrarisch gebied waarbij de agrarische sector dominant aanwezig is, of van een gemengde plattelandseconomie waarbinnen functies meer in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld.

Gemengd landelijk gebied
In onderhavig geval is sprake van een gemengde plattelandseconomie. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving), zoals wonen, uitgeoefend. Binnen deze gebieden, rondom steden en dorpen, is ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen. Het planvoornemen draagt bij aan de transformatie van de locatie naar wonen. De mate van menging van wonen met agrarische activiteiten past binnen de karakteristiek van buurtschap Lankes waar deze functies in evenwicht met elkaar zijn ontstaan en kunnen worden ontwikkeld.

Accentgebied Agrarische ontwikkeling: Peelstreek van Mill tot Someren
Het plangebied is gelegen binnen het structuurvisiegebied 'Accentgebied agrarische ontwikkeling'. Dit zijn gebieden waar de provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken. Gebieden die als accentgebied agrarische ontwikkeling zijn aangemerkt beschikken over mogelijkheden voor een meer dominante positie van de aanwezige landbouwsectoren. Dit zijn niet alleen de ontwikkelings-mogelijkheden van de sectoren zelf, maar ook voor activiteiten die gelieerd zijn aan de in het gebied voorkomende agrarische sector. Voorwaarde is dat deze activiteiten een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen.


Betekenis voor het plangebied

In onderhavig situatie is hier geen sprake van. De agrarische gronden worden getransformeerd naar wonen.

Zoekgebied verstedelijking
Het plangebied is in zijn geheel gelegen binnen het structuurvisiegebied 'Zoekgebied verstedelijking'. Voor gebieden met deze aanduiding waar nog geen verstedelijking heeft plaatsgevonden geldt feitelijk het perspectief van 'gemengd landelijk gebied'. Speciale aandacht gaat uit naar ontwikkelingsmogelijkheden (en het beperken daarvan) voor functies die een toekomstige stedelijke ontwikkeling kunnen bemoeilijken.

De zoekgebieden voor verstedelijking zijn vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant (zie paragraaf 3.3.2). De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen. Dit proces heeft plaatsgevonden in het kader van de opstelling van de uitwerkingsplannen van het streekplan van 2002. De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen is gelegen binnen het zoekgebied voor verstedelijking en voorziet in de realisatie van maximaal 1 woning in de bebouwingscluster van Lankes als onderdeel van een kleinschalige woningbouwontwikkeling van in totaal 4 woningen. Het planvoornemen is door de Provincie Noord-Brabant beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling in een zoekgebied voor verstedelijking. Het betreft een beperkte verstedelijking en voorziet in de lokale behoefte aan woningen. Bovendien betreft het planvoornemen een inbreiding en wordt zorgvuldig gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte binnen het buurtschap Lankes. Het planvoornemen voldoet dan ook aan het beleid uit de structuurvisie RO.

3.3.2 Verordening Ruimte 2014

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De Verordening ruimte 2014 is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de Verordening ruimte geregeld op welke wijze het regionaal ruimtelijk overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd. Op 7 februari 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. De Verordening ruimte 2014 is op 19 maart 2014 in werking getreden. Provinciale Staten hebben in hun vergadering op 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 integraal opnieuw vastgesteld. De gewijzigde verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.

Onderhavig bestemmingsplan is binnen de kaders van de Verordening ruimte opgesteld. Vanuit de Verordening ruimte zijn de navolgende aspecten van belang voor onderhavig bestemmingsplan:

  • Bevordering van ruimtelijke kwaliteit (Artikel 3 VR);
  • Zoekgebied voor Stedelijke ontwikkeling (Artikel 8 VR).

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0018.png"

Uitsnede structurenkaart Verordening ruimte 2014

Bevordering van ruimtelijke kwaliteit

Een van de hoofdlijnen van de Verordening ruimte heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap.

De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in hoofdzaak de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.

Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet door middel van een wijzigingsbevoegdheid in de realisatie van maximaal 1 woning binnen het bebouwingscluster van het buurtschap Lankes. Het planvoornemen betreft daarmee een vorm van zuinig ruimtegebruik aangezien er binnen een bestaand bebouwd gebied (bebouwingscluster Lankes) op een bestaande woningbouwlocatie wordt gebouwd. Er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag.

Hieronder zal op basis van artikel 3 van de verordening onder andere aangegeven worden dat ter plaatse zowel financiële, juridische als feitelijke middelen aanwezig zijn op basis waarvan de realisatie van de woning hier aanvaardbaar is. De realisatie van de woning maakt onderdeel uit van een woningbouwontwikkeling voor 4 woningen, waarbij deze woning via een wijzigingsbevoegdheid wordt mogelijk gemaakt.

Een van de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid is dat de realisatie van de extra woning gepaard moet gaan met compensatie zoals bedoeld in de Landschapsinvesteringsregeling (hierna: LIR) van de gemeente Uden. De compensatie met betrekking tot de direct te realiseren woning wordt in paragraaf 3.4.2 uiteengezet. Hiermee wordt voldaan aan de verplichting dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zorg moet worden gedragen voor kwaliteitsverbetering van het landschap.

Bovendien wordt de kleinschalige landschappelijke structuur van het buurtschap Lankes en het omliggende gebied door de realisatie van deze woning juist versterkt. Het planvoornemen voldoet op dit vlak dan ook aan de verordening ruimte aangezien er een bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Zoekgebied voor Stedelijke ontwikkeling

Reeds jaren is het provinciale beleid met betrekking tot stedelijke ontwikkeling gericht op het bundelen van deze verstedelijking. Dit betekent dat het grootste deel van de woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur dient plaats te vinden binnen de stedelijke concentratiegebieden. Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan enkel plaatsvinden wanneer inbreiding of herstructurering niet tot de mogelijkheden behoren. Bovendien zijn deze ontwikkelingen alleen maar mogelijk in de daarvoor aangewezen zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling.

Daarnaast is in de verordening geregeld dat de ontwikkeling van woningen en bedrijventerreinen onderdeel zal worden van bindende afspraken die gemaakt worden in een regionaal ruimtelijk overleg. Aan dit regionale overleg, waarvoor vier regio's zijn aangewezen binnen de provincie, nemen de gemeenten, waterschappen en provincie Noord-Brabant deel.

Het plangebied is gelegen binnen het 'zoekgebied voor verstedelijking'. Om verstedelijking hier daadwerkelijk mogelijk te maken dient aan de regels van artikel 8.1 van de Verordening ruimte te worden voldaan.

Betekenis voor het plangebied

Middels onderhavig wijzigingsplan wordt de realisatie van een woning (middels een wijzigingsbevoegdheid) binnen het buurtschap Lankes mogelijk gemaakt. Het buurtschap Lankes betreft een kleinschalige bebouwingscluster met een agrarisch karakter, aangrenzend aan het bestaand stedelijk gebied waaronder bedrijventerrein Liessent. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een ruime woning op ruim kavel met een landelijk karakter als onderdeel van een woningbouwontwikkeling. Met deze ontwikkeling wordt binnen het zorggebied invulling gegeven aan woningbouwontwikkeling als onderdeel van de verstedelijking. Bovendien is de grond in het bezit van een particulier initiatiefnemer die de kosten voor de realisatie van de woningen voor zijn rekening neemt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Uden 2015

Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad van Uden de Omgevingsvisie Uden 2015 vastgesteld, die tevens de status van structuurvisie heeft als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie zijn de doelstellingen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastgelegd en daarbij is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie geeft niet alleen aan wat de gemeente gaat doen (of nalaten) om de doelstellingen te bereiken, maar gaat ook in op de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan de het bereiken van die doelstellingen. De gemeente Uden speelt in op trends zoals zelfredzaamheid en de participatiesamenleving. Hier hoort een nieuwe rol- en taakverdeling bij. Onderdeel hiervan is dat de gemeente minder toetsend zal zijn en aan de voorkant van een plan met initiatiefnemers in gesprek gaat om samen te bezien hoe initiatieven optimaal kunnen bijdragen aan de gezamenlijke doelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0019.jpg"

Uitsnede visiekaart

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt van de initiatiefnemer verwacht dat er wordt geïnvesteerd in verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Algemeen uitgangspunt is hierbij dat nieuwe economische ontwikkelingen een bijdrage leveren aan versterking van de kwaliteiten van de kernen en het buitengebied. Daarnaast moet voldoende worden bijgedragen aan de visie. De mate van 'voldoende' wordt in belangrijke mate bepaald door het maatschappelijke draagvlak door omwonenden en eventuele belangenorganisaties. Om dit te kunnen aantonen moet er een verslag worden gemaakt. Hierin wordt aangegeven in hoeverre er draagvlak is voor het initiatief en hoe dit draagvlak is verworven. Daarnaast moet worden getoetst aan relevante omgevingsaspecten.

Om dit goed te organiseren zijn er spelregels opgesteld die middels een stroomschema verduidelijkt zijn.



afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0020.jpg"

Stroomschema nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Van belang is of een initiatief past binnen het ruimtelijk wensbeeld Omgevingsvisie, of het de kernkwaliteiten versterkt, voldoet aan de omgevingsaspecten en dat de omgeving ingelicht dan wel betrokken is bij de planvorming.

Onderhavig plangebied is op de omgevingsvisiekaart aangeduid als 'Gemengd buitengebied'. Voor deze gebieden wordt het behoud van een multifunctioneel gebied met een overwegend agrarisch grondgebruik en een karakteristiek agrarisch open landschap met een groene dooradering nagestreefd. Daarnaast is is het van belang dat de ecologische en waterbergende functie van de Leijgraaf wordt behouden en de overgang van stedelijk gebied naar buitengebied herkenbaar blijft.

Een van de eisen uit de omgevingsvisie is dat de motivering van een ruimtelijk besluit een verantwoording dient te bevatten dat er een zorgvuldige dialoog, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de ontwikkeling, heeft plaatsgevonden. Op deze manier wordt getoetst of bewoners in de directe omgeving van de gewenste ontwikkeling de betreffende ontwikkeling zien zitten. Om die reden is er conform de spelregels een omgevingsdialoog gehouden, zie hieromtrent paragraaf 7.3.

Tot slot dient het planvoornemen te voldoen aan de omgevingsaspecten waarbij rekening gehouden dient te worden met diverse beleidstukken, zoals de Verordening ruimte, gemeentelijke beleidstukken cultuurhistorie en archeologie en diverse milieuaspecten. Het ruimtelijke relevante beleid is reeds in dit hoofdstuk aan bod gekomen of volgt hierna. Op de milieuaspecten en de consequenties van het planvoornemen hierop wordt in Hoofdstuk 4 nader ingegaan. Hierbij wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de toetsingen en dat de sectorale aspecten geen belemmeringen vormen voor de ontwikkeling van het plan.

Betekenis voor het plangebied

Bij de toetsing aan het stroomschema is het belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak wordt aangetoond. De initiatiefnemer heeft een aantal gesprekken met omwonenden gevoerd om het stedenbouwkundig plan toe te lichten, eventuele suggesties te overwegen en vragen te beantwoorden. Hieruit is gebleken dat het planvoornemen niet zal leiden tot overwegende planologische bezwaren.

De woning draagt bij aan de overgang van stedelijke gebied naar het buitengebied en het buurtschap Lankes in het bijzonder. De woning zal worden ingepast in de ruimtelijke structuur van de Wisselstraat en zal zowel kwantitatief als kwalitatief aansluiten bij de actuele behoefte van de juiste doelgroepen woningenzoekenden. Met dit plan wordt een bijdrage geleverd aan het behouden en versterken van het goede woon- en leefklimaat in de gemeente Uden.

3.4.2 Landschapsinvesteringsregeling (LIR) Uden

Op 16 mei 2013 heeft de raad de Beleidsnota uitwerking landschapsinvesteringsregeling (LIR) Uden vastgesteld. De gemeente beoordeelt in eerste instantie of een uitwerking van een initiatief voldoet aan de landschapsinvesteringsregeling.

In de LIR van de gemeente Uden wordt onderscheid gemaakt in 3 categorieën:

  • Categorie 1: voor ontwikkelingen die geen of een verwaarloosbare impact hebben ten opzichte van het huidige gebruik geldt geen landschappelijke tegenprestatie. Bijvoorbeeld: bed en breakfast tot 200 m², aan huis gebonden beroep/bedrijf, vergroten bijgebouw tot 100 m²;
  • Categorie 2: voor ontwikkelingen die een beperkte impact hebben ten opzichte van het huidige gebruik op de omgeving is een landschappelijke inpassing vereist.
    Bijvoorbeeld: verbrede landbouwactiviteiten, vormverandering bouwvlak
  • Categorie 3: voor ontwikkelingen met een aanzienlijke impact ten opzichte van het huidige gebruik is een landschappelijke investering vereist. Het gaat hier om minimaal 20% van de meerwaarde van de gronden (en niet de gebouwen).
    Bijvoorbeeld: bouwblokvergroting groter dan 1 ha in GroenBlauwe Mantel en groter dan 1,5 ha in het overige gebied, vergroting woning meer dan 600 m³, functiewijzigingen.

De realisatie van één woning valt onder categorie 3. Op basis van de kaders geldt daarmee een minimum van 20% aan compensatie van de waardevermeerdering bij ontwikkelingen. De waardevermeerdering betreft dan de waardevermeerdering van de gronden en niet van de mogelijke opstallen. Hierbij wordt uitgegaan van een vastgestelde set grondprijzen gekoppeld aan de functielijst per bestemming. De waardevermindering van gronden door bestemmingswijziging wordt ook meegerekend. De gemeente Uden heeft in de LIR een instrument verwerkt met daarin een functielijst en grondprijzenlijst gebaseerd op Uden en een rekenmodel om de grondwaardevermeerdering te bepalen.

Bij categorie 3 moet de waardevermeerdering worden geïnvesteerd. De tegenprestatie zal bestaan uit het storten van geld in het landschapsfonds.


Woning met directe bouwtitel

De oppervlakte van de kavel voor de directe bouwtitel bedraagt 960 m². De waarde van de grond met een agrarische bestemming bedraagt € 7,- per m². De waarde van de grond met een woonbestemming bedraagt 275 m². Dit betekent een waardestijging van € 268,- per m². Zoals reeds aangegeven geldt een minimum van 20% aan compensatie van de waardevermeerdering bij ontwikkelingen. Dit betekent dat de LIR–bijdrage als volgt wordt berekend:

960 x 268 x 0,2 = € 51.456,-

Bovenwijkse voorzieningen

Daarnaast dient een bijdrage in het fonds bovenwijkse voorzieningen gestort te worden. De bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen bedraagt: € 14.304,-

Het totaalbedrag komt daarmee op € 65.760,-. Hiervoor is een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten.

3.4.3 Welstand

In 2013 is een nieuwe welstandsnota voor de gemeente Uden vastgesteld. In deze welstandsnota wordt ingegaan op het aantal gebieden binnen de gemeente Uden met een bijzondere historische (steden)bouwkundige karakteristiek. Het betreft voornamelijk kleinschalige woonwijken die in de periode 1940-1965 tot stand zijn gekomen. Ook zijn het 'unieke' gebieden; gebieden met een karakteristiek die maar op één of enkele plekken in de gemeente voorkomen. Kenmerkend voor deze ensembles is de stedenbouwkundige eenheid en de herkenbare vormgeving en detaillering van de afzonderlijke bebouwing. Hieronder wordt specifiek ingegaan op het ensemble Lankes – Volkel, waarbinnen het plangebied is gelegen. Tevens wordt aangegeven welke welstandscriteria van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0021.jpg" Uitsnede kaart Welstandsnota 2013

Het cluster Lankes - Volkel is een relict van een vroeger agrarisch gehucht. Tegenwoordig overheerst de woonfunctie. Het historisch waardevolle gebied bevat een aantal waardevolle boerderijen. De bebouwing is gericht op de tussenliggende groene ruimten. Het bebouwingscluster manifesteert zich als groene enclave te midden van een bedrijventerrein.

Welstandscriteria Lankes – Volkel

  • 1. De karakteristiek van de bebouwing dient aan te sluiten op de karakteristiek van de omliggende historische bebouwing. De karakteristiek van de bebouwing uit zich onder andere in de bouwmassa, de kapvorm, de mate van detaillering, het kleur- en materiaalgebruik en de variatie daartussen.
  • 2. De situering of wijziging van de bouwmassa en/of de oriëntatie mag het historische straatbeeld niet verstoren.
  • 3. Bij een aanpassing of wijziging van de bebouwing dient zorgvuldig omgegaan te worden met de historische en cultuurhistorische waarde van de bebouwing.
  • 4. Nieuwe, herkenbaar eigentijdse invullingen of toevoegingen dienen te passen bij het bestaande karakter en geïnspireerd te zijn op de bestaande historische bebouwing.
  • 5. Het wisselende bebouwingbeeld van herkenbare individuele panden is uitgangspunt.
  • 6. De bestaande samenhang, afwisseling en vormgeving van de kappen in de omgeving dient gehandhaafd te blijven.
  • 7. De bestaande hoofdvorm en bouwmassa is leidend bij veranderingen.
  • 8. De bebouwingseenheden dienen individueel herkenbaar te blijven.
  • 9. Samenvoeging van bouwmassa's is ongewenst. De oorspronkelijke parcellering moet herkenbaar blijven.
  • 10. De oorspronkelijke kapsituatie en de oorspronkelijke bouwvorm moeten leesbaar blijven bij verandering aan de bouwmassa.
  • 11. Traditionele kapvormen, zoals een zadeldak (eventueel met wolfseind), schilddak en mansardekap zijn uitgangspunt.
  • 12. Bij panden die een stedenbouwkundig geheel vormen dienen toevoegingen per woning ondergeschikt te zijn aan de hoofdstructuur en de ritmiek van het geheel.
  • 13. Ingrepen op beganegrondniveau mogen de harmonie van de individuele gevel als geheel niet verstoren.
  • 14. De oorspronkelijke gevelopbouw en traditionele indeling van de gevels dienen gerespecteerd te worden.
  • 15. De oorspronkelijke ornamenten en detailleringen in de gevel dienen herkenbaar en zinvol te blijven. Bij verbouwing en renovatie dient zorgvuldig omgaan te worden (herstel, interpretatie of reactie) met de ornamentiek zoals: overstekken, daklijsten, siermetselwerk, lijsten en speklagen en de specifieke detaillering van gevelopeningen, balkonhekken, deurluifels en dergelijke.
  • 16. Het bestaande materiaal- en kleurgebruik is uitgangspunt. Afwijkingen hiervan zijn mogelijk, mits passend binnen de karakteristiek van het individuele pand en de omgeving.
  • 17. Veranderingen in materiaal- en kleurgebruik van de individuele bebouwing dient in relatie te staan met de gevelwand als geheel.
  • 18. De hoofdkleurtoon en het overwegend materiaalgebruik dienen afgestemd te zijn op de karakteristiek van het landschap, waarbij het gebruik van gedekte kleuren en natuurlijke materialen voorop staan: de daken moeten gedekt zijn met riet of gebakken donkere pannen en de gevels dienen te bestaan uit rode/bruinrode baksteen of wit pleisterwerk/texwerk.

De welstandsnota doet met name uitspraken over zaken die niet kunnen worden vastgelegd in een bestemmingsplan, zoals kleur- en materiaalgebruik, gevelopbouw en detaillering. Het welstandsbeleid geldt dan ook naast een bestemmingsplan, waardoor een specifieke vertaling van welstandsaspecten in dit wijzigingsplan niet heeft plaatsgevonden.

Betekenis voor het plangebied

De koper van het perceel heeft door een Architectenbureau een ontwerp laten maken voor de woning, waarin zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met voorgaande welstandcriteria. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen zal het bouwplan worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Deze beoordeling valt buiten de reikwijdte van dit wijzigingsplan.

3.4.4 Woningbouwprogramma

De gemeente is wettelijk verantwoordelijk voor het lokale woonbeleid. Binnen de door het Rijk gestelde kaders maakt de gemeente kenbaar wat haar visie op wonen is. De gemeente Uden wil een gastvrije en bruisende gemeente zijn, vooral voor jongeren die starten op de woningmarkt. Andere doelgroepen, zoals ouderen, senioren, allochtonen of minder validen moeten ook goed kunnen leven en werken in Uden. Daarom dient voldoende rekening gehouden te worden met de wensen van deze groepen. Deze visie is vertaald in een zestal speerpunten:

  • ruimte creëren voor jongeren en jonge gezinnen;
  • gedifferentieerde woonmilieus creëren en versterken;
  • investeren in kwaliteit van de woning en woonomgeving;
  • handhaven huidig grondprijzenbeleid;
  • realiseren nieuwe woonvormen;
  • verhogen in- en doorstroom woningmarkt.

Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen draagt bij aan een gedifferentieerd woonmilieu binnen de gemeente Uden waarbij wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van de woning en de woonomgeving. Bovendien draagt de ontwikkeling bij aan het verhogen van de doorstroming op de woningmarkt. Tevens past de ontwikkeling, zowel kwalitatief als kwantitatief binnen het 'Woningbouwprogramma, actualisatie 2015' en daarmee binnen de (kwantitatieve) regionale woningbouwafspraken.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende sectorale aspecten dan wel milieuaspecten die een rol spelen in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling. Milieuaspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims kunnen leggen op de schaars beschikbare ruimte. Specifiek wordt ingegaan op de aspecten bodem, geluid, externe veiligheid, flora en fauna, waterhuishouding, cultuurhistorie en archeologie. Indien aanvullend onderzoek nodig is, staat dat daarbij vermeld.

4.2 Geluid

4.2.1 Inleiding

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Op 1 juli 2012 heeft een aanpassing van de Wet geluidhinder plaatsgevonden. Onder de noemer van SWUNG (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) zijn voor de rijksinfrastructuur (hoofd(spoor)wegen) geluidproductieplafonds ingevoerd. Er gelden plafondwaarden die het geluid op vastgestelde referentiepunten langs de weg of het spoor niet mag overschrijden. Het wettelijk kader voor SWUNG is vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder vooralsnog de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Deze onderwerpen zullen onderdeel uitmaken van de volgende stap in de herziening van de geluidregelgeving.

4.2.2 Militaire Vliegbasis Volkel

Zoals al aangegeven in paragraaf 3.2.1 dient bij ruimtelijke ontwikkelingen in Noordoost- en Zuidoost-Brabant rekening te worden gehouden met een drietal militaire luchtvaartterreinen. De drie Vliegbases - Volkel, De Peel en Eindhoven - kennen ieder een tweetal geluidzones in respectievelijk dB(A) en Kosteneenheden (Ke) en een obstakelbeheergebied, welke gebieden zijn begrensd op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het Rarro. Onderhavig plangebied is gelegen binnen de geluidzones van Vliegbasis Volkel, maar buiten het obstakelbeheersgebied rondom die basis.

4.2.3 Betekenis voor het plangebied

De nieuw te bouwen woning bevindt zich aan de Wisselstraat in het buurtschap Lankes. Dit betreft een 30-km weg. Een dergelijke weg is geen gezoneerde weg in het kader van de Wet geluidhinder. De wegen zijn bestemd voor bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit is ook niet dermate hoog dat er sprake is van een zonering. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk om aan te tonen dat de geluidbelasting op de woningen niet hoger is dan 48 dB ter hoogte van de gevels. Gezien het feit dat alleen sprake is van bestemmingsverkeer en relatief lage intensiteiten kan het woon- en leefklimaat van de woning worden gewaarborgd.

Verder is het plangebied gelegen binnen de 35-40 Ke-zone luchtvaartlawaai Vliegbasis Volkel en buiten de zonegrens industrielawaai Vliegbasis Volkel. Het planvoornemen betreft de opvulling van een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwingscluster. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting ter plaatse komt daarmee op 45 Ke. Omdat de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied 35-40 Ke is voldoet het planvoornemen aan de bepalingen uit het Besluit militaire luchthavens en hoeft er geen ontheffing te worden aangevraagd.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Inleiding

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voor-waarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. In het geval een planvoornemen strekt tot het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging, die leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, dient onderzoek naar de exacte gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd te worden. Als voorbeeld wordt hier de NIBM-grens voor woningbouwlocaties aangegeven: 3% criterium: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

4.3.2 Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 1 woning als onderdeel van een woningbouwontwikkeling (4 woningen) Wanneer een dergelijke ontwikkeling wordt vergeleken met de bouw van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg, is het legitiem om aan te nemen dat onderhavig planvoornemen NIBM is. Bovendien is de verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen dermate beperkt dat deze geen invloed heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Bodem

4.4.1 Inleiding

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of een eventuele bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmingen belemmert en of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.

De locatie is momenteel in gebruik als weide met bestemming "agrarisch" en derhalve zal op het perceel dat bestemd wordt als "wonen" een bestemmingswijziging plaatsvinden. Om die reden is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ("Historisch bodemonderzoek Wisselstraat 6" datum: 16 maart 2017). Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen verkoop van, alsmede de nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Dit onderzoek is als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting.

4.4.2 Betekenis voor het plangebied

Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten. Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden, dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen verkoop van, alsmede nieuwbouw op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek, dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

4.5 Water

4.5.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het gewenst, zo niet noodzakelijk, in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder in het kader van de zogenoemde 'watertoets'. Ten behoeve van het wijzigingsplan is in dat kader onderzoek vereist naar de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor het watersysteem. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden. Het planvoornemen is in het kader van het vigerende bestemmingsplan reeds aan het watertoetsloket van het Waterschap Aa en Maas voorgelegd. Tevens heeft destijds overleg plaatsgevonden en is het waterschap ter plaatse komen kijken. Met de adviezen van toen is in dit wijzigingsplan rekening gehouden.

4.5.2 Waterhuishoudkundige situatie

Het plangebied is gelegen binnen het district "Beneden Aa" en betreft een gebied waar de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) zich tussen de 50 en 70 cm onder maaiveld bevindt. Voor deze terreinen geldt naast de extra maatregelen die nodig zijn om hydrologisch neutraal te bouwen, vaak ook dat waterhuishoudkundig onderzoek nodig is om de maatregelen te kunnen vaststellen. Het planvoornemen voorziet in de bouw van een nieuwe woning op een locatie die op het moment in gebruik is als weiland. Het verhard oppervlak zal als gevolg van deze ontwikkeling dus toenemen.

Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 2.000 m² of groter is, wordt vanuit het waterschap retentie geëist. Dit is hier zeker niet het geval aangezien het perceel een oppervlakte heeft van 960 m². Samen met het waterschap is door de gemeente Uden de "Watertoets Uden" opgesteld. Op basis van dat beleid en het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2021 (vGRP+) dienen nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Uden hydrologisch neutraal uitgevoerd te worden. Het hydrologisch netutraal ontwikkelen dient per perceel te worden uitgevoerd. Per perceel dient 60 mm/m² verhard oppervlak aan regenwater te worden geborgen c.q. geïnfiltreerd te worden. Het meerdere aan hemelwater dient - voor zover dat afvloeit naar het openbaar gebied - bovengronds te worden afgevoerd. Bij de uitwerking van de woning en de bijbehorende verhardingen zal hieraan voldaan worden.

4.5.3 Invloed van het planvoornemen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals onderhavig project, hanteert het waterschap een aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de initiatiefnemer aan onderstaande uitgangspunten invulling te geven:

  • Wateroverlastvrij bestemmen.
  • Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater.
  • Doorlopen van de afwegingsstappen: ‘hergebruik - infiltratie - buffering – afvoer’.
  • Hydrologisch neutraal bouwen.
  • Water als kans.
  • Meervoudig ruimtegebruik.
  • Voorkomen van vervuiling.
  • Waterschapbelangen.

Wateroverlastvrij bestemmen
Bij locatiekeuze van nieuwe ontwikkelingen moet worden gezocht naar plekken die ‘hoog en droog genoeg’ zijn. Onderhavig plangebied is circa 20 meter boven NAP gelegen. Het waterschap heeft aangegeven dat de GHG ongeveer 60 cm –mv is. Het betreft een relatief droog gebied. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat onderhavig planvoornemen ‘hoog en droog genoeg’ is om aan het Nationaal Bestuursakkoord Water te voldoen.

Gescheiden houden van vuil water en schoon regenwater. 
Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en binnen het plangebied verwerken van het schone regenwater. Binnen het plangebied vindt een strikte scheiding plaats. Het vuile water wordt gekoppeld aan de bestaande riolering in het omliggende gebied. Het schone regenwater blijft binnen het plangebied.

De volgende afwegingsstappen worden doorlopen:

  • 1. Hergebruik;
  • 2. Infiltratie;
  • 3. Buffering naar watergang waterschap;
  • 4. Afvoer via gescheiden rioolstelsel.

Ad 1. Hergebruik van het regenwater ter plaatse is alleen aan de orde in het geval van bedrijfsmatig hergebruik van het regenwater. Dit is hier niet het geval.

Ad 2. De tweede stap in de afweging is het afkoppelen en infiltratie en/of berging van schoon hemelwater binnen het plangebied. Aangezien het totaal verhard oppervlak niet met meer dan 2000 m² toeneemt, is het conform het beleid van Waterschap Aa en Maas, niet noodzakelijk om infiltratie- en/of buffervoorzieningen aan te leggen. Indien noodzakelijk kan in overleg met het waterschap voor de woningbouwontikkeling besloten worden om het schone hemelwater op een watergang te lozen.

Ad 3. Indien een watergang aanwezig is komt deze als derde stap in aanmerking voor opvang. In overleg met Waterschap Aa en Maas kan zoals hiervoor al aangegeven is besloten worden om het schone hemelwater direct op een watergang te lozen. De initiatiefnemer dient hiervoor een vergunning voor een uitstroomvoorziening aan te vragen.

Ad 4. Mocht infiltratie niet (geheel) mogelijk of anderszins onwenselijk zijn, dan wordt op de locatie een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Tot de gemeente overgaat op gescheiden inzamelen, kan op het bestaande gemengde stelsel worden geloosd. Deze werkwijze voorkomt extra kosten en biedt in ieder geval de mogelijkheid van een toekomstige afkoppeling.

Hydrologisch neutraal bouwen

In het beleid van het waterschap en de gemeente is opgenomen dat moet worden gestreefd naar een hydrologisch neutrale situatie. Hiermee wordt bedoeld dat het regenwater het gebied niet sneller mag verlaten dan dat het geval is vóór aanvang van de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen.

Vanuit de Keur van het waterschap Aa en Maas worden voor de dimensionering van infiltratie/beringsvoorzieningen met afvoer naar oppervlaktewater het uitgangspunt gehanteerd dat bij ontwikkelingen tussen 0 en 10.000 m² een berging van 60 mm per m² wordt geëist.

Het uitgangspunt is dat de wateropgave binnen het plangebied wordt gerealiseerd. De berging/retentievoorziening moet aan de volgende eisen voldoen:

  • De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG).
  • De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben.
  • Er moet altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

Water als kans en meervoudig ruimtegebruik
Er worden geen ondergrondse waterbergingsvoorzieningen gerealiseerd. Met betrekking tot het planvoornemen is er geen sprake van meervoudig ruimtegebruik.

Rekening houden met waterschapsbelangen
Het gebied is niet als inundatiegebied aangewezen. Onderhavig planvoornemen betekent derhalve geen belemmering van waterschapbelangen.

4.5.4 Notitie hemelwaterafvoer

Binnen het plangebied zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerder en de gemeente. Het is gezien het gemeentelijk beleid echter gewenst tenminste 60 mm per m² verhard oppervlak op het eigen perceel op te vangen.


Bij verdere uitwerking van de plannen, ter infiltratie van hemelwater binnen het plangebied, dient er rekening te worden gehouden met de volgende eisen gesteld door de gemeente:

  • De toepassing van de waterpasseerbare verharding niet toegestaan;
  • Lava als infiltratiekoffer kan worden toegepast, maar dan moet het water hier op andere manieren naartoe worden geleid;
  • Voor het water hier komt moet dit eerst langs een bladafscheider en zangvang worden geleid, daarnaast moet er een bovengrondse overloop naar het openbaar gebied worden aangesloten;
  • Er dient middels een certificaat te worden aangetoond dat de lava qua textuuropbouw en porositeit voldoet aan de eisen (na verdichting nog 48%);
  • De locaties van het bergings-/infiltratiesysteem, bovengrondse afvoer en zand-/bladvang dienen te worden weergegeven op een tekening inclusief de beoogde maatvoering en berekening verhard oppervlak.

Aanvullend op de bergingseisen uit de Keur hanteert de gemeente Uden de eis dat 60 mm/m² verhard oppervlak aan regenwater binnen het perceel geborgen of geïnfiltreerd moet worden. Indien een berging van 60 mm / m² redelijkerwijs niet haalbaar is kan in overleg met de gemeente van deze eis afgeweken worden. Vanuit de watertoets gelden hierbij onder andere de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater dat afvloeit naar de openbare ruimte dient bovengronds afgevoerd te worden;
  • De perceeleigenaar dient met een gedetailleerde berekening aan te geven hoeveel m³ geborgen / geïnfiltreerd dient te worden;
4.5.5 Betekenis voor het plangebied

Op basis van bovenstaande randvoorwaarden en uitgangspunten kan het hemelwater verwerkt worden conform de uitgangspunten van de waterbeheerders en bestaat geen aanleiding aan te nemen dat het plan op dit punt niet uitvoerbaar is. Het waterschap Aa en Maas heeft in een reactie aangegeven dat alle wateraspecten in goede orde zijn opgenomen en er verder geen waterbelangen spelen, waarbij geconcludeerd wordt dat er geen op- en of aanmerkingen zijn in het kader van de watertoets.

Gezien het feit dat per perceel een infiltratie/bergingsseis geldt kan vooralsnog geen concrete invulling worden gegeven aan de exacte wijze van infiltratie c.q. berging. Bij de verdere uitwerking hiervan (t.b.v. vergunningaanvraag) zal rekening worden gehouden met voorgaand benoemde eisen.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Inleiding

Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.

Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).

4.6.2 Beleidskader gemeente Uden

Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid van de gemeente Uden (DHV, 2011) is gericht op het bieden van een veilige leefomgeving voor haar burgers. Het minimale uitgangspunt is voldoen aan wet- en regelgeving. Waar mogelijk wordt invulling gegeven aan het scheiden van risicovolle activiteiten van woon-, leef- en (zo mogelijk) werkomgevingen. Ook wordt nagestreefd de aanwezigheid van verminderd zelfredzame personen binnen 100%-letaliteitscontouren uit te sluiten. Voor transportassen (wegen) wordt uitgegaan van plasbrandaandachtsgebieden van 30 meter meter vanaf de rand van de weg.

4.6.3 Betekenis voor het plangebied

Uit de inventarisatie van de risicokaart blijkt dat op ongeveer 350 meter ten zuidoosten van het plangebied een bedrijf is gevestigd (Th. van Grinsven) waar zich een propaantank (5000 Liter) op het perceel bevindt. De risicoafstand (PR 10-6 contour) van deze propaantank is 20 meter. Gezien de afstand tot het plangebied en het bedrijf geen invloedsgebied kent, vormt het bedrijf geen belemmering voor het planvoornemen. Ten westen van het plangebied op industrieterrein Loopkant-Liessent zijn eveneens een aantal bedrijven gevestigd zijn met een plaatsgebonden risico-contour. Echter reiken deze risicocontouren niet tot over de eigen perceelsgrenzen en vormen deze derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0022.jpg"

Uitsnede risicokaart met aanduiding relevante risicoafstanden

Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het plangebied, de provinciale weg N264 (Gennep-Uden) op ongeveer 450 meter en een hogedruk aardgastransportleiding Z-542-01 op een afstand van ongeveer 1100 meter.


Provinciale weg N264

De provinciale weg N264 (Lippstadt-singel) is niet opgenomen in de Regeling Basisnet en niet in het Hoofdrapport Basisnet Wegen van oktober 2009. Van de Risicokaart kan wel worden opgemaakt dat de plaatsgebonden 10-6/jaar-contour 0 meter bedraagt en daarmee niet binnen onderhavig plangebied valt.

In het plan 'Velmolen Oost fase 3' dat eveneens is gelegen in de buurt van de provinciale weg N264, is door Econsultancy onderzoek verricht ('Kwalitatieve risicoanalyse Velmolen Oost fase 3", datum 5 april 2016) naar risicobronnen in de omgeving van dat plangebied. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen stofcategorieën LT3, GT4 of GT5 over de weg getransporteerd worden. De maximale effectafstanden van de stofcategorieën die over de weg getransporteerd worden zijn LF1 en LF2 45 meter, LT2 880 meter en GF3 355 meter. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plangebied enkel binnen het invloedsgebied van LT2 valt. Het plangebied ligt niet binnen het standaard onderzoeksgebied van 200 meter van de weg. Indien de risicobron op meer dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, hoeft geen berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van) de hoogte van het groepsrisico en kan derhalve worden volstaan met een beperkte verantwoordingsplicht voor de hoogte van het groepsrisico. Daar wordt verderop in deze paragraaf op ingegaan.

Aardgastransportleiding

De hogedruk aardgastransportleiding Z-542-01 is een regionale hogedruk aardgastransportleiding die door Gasunie Transport Services B.V. wordt beheerd en is gelegen ten noordwesten van het plangebied op een afstand van ongeveer 1100 meter. De leiding heeft een maximale werkdruk van 40 bar en een diameter van 10 inch. De plaatsgebonden risicocontour ligt op de leiding en reikt derhalve niet tot onderhavig plangebied. Ook de 100%-letaliteitsgrens die is gelegen op een afstand van 60 meter van de leiding reikt niet tot aan het plangebied. De 1%-letaliteitsgrens ligt op 120 meter meter afstand van de leiding en valt daarmee ook buiten het plangebied.


Beperkte verantwoording groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico’s in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Voor de onderdelen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid dient het bevoegd gezag deze verantwoording (wettelijk) verplicht ter advisering aan de brandweer/veiligheidsregio voor te leggen.

De brandweer Brabant-Noord heeft op 22 mei 2017 per brief laten weten dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpdiensten om op te treden bij een incident worden door het oprichten van één woning niet negatief beïnvloed en vormen daarmee geen belemmering de ontwikkeling. Een nader advies is niet nodig. Het advies van de veiligheidsregio is bijgevoegd als Bijlage 2.

Kabels en leidingen
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen, die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven, en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. In het straatprofiel van de Wisselstraat zijn wel de reguliere leidingen voor gas, water, elektra en telefonie/internet gelegen.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Inleiding

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

In dat kader is een inventarisatie uitgevoerd naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied die mogelijk belemmeringen kunnen opleveren voor onderhavig planvoornemen.

4.7.2 Betekenis voor het plangebied

Geurhinder

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich twee inrichtingen welke geïnventariseerd zijn om te kunnen bepalen of zij van hinder zijn voor het planvoornemen, te weten:

  • Venstraat 1, een varkenshouderij;
  • Venstraat 3 een melkrundveehouderij.

Voor agrarische bedrijven met diercategorieën met een geuremissiefactor (Venstraat 1) dient de geurbelasting inzichtelijk te worden gemaakt en te worden getoetst aan de normstelling zoals vastgesteld in de gemeentelijke geurverordening 'Verordening geurhinder en veehouderij 2016' welke is vastgesteld op 31 maart 2016. De afstandsnormen behorende bij de geurbelasting op geurgevoelige objecten zijn gereduceerd van 100 naar 50 meter voor bedrijven buiten de rode contour (de bebouwde kom).

Voor een agrarisch bedrijf met diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld gelden vaste afstanden. De melkrundveehouderij (Venstraat 3) valt onder de ‘vaste afstandsbedrijven’. In de geurverordening is bepaald dat de afstand van het centrale emissiepunt tot het geurgevoelig object niet minder mag bedragen dan 25 meter buiten de bebouwde kom en 50 meter binnen de bebouwde kom, conform artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij. Middels de gemeentelijke geurverordening is deze afstand van 50 meter verkleind tot 25 meter. Gezien de afstand tussen de melkrundveehouderij en de beoogde woning ruim 250 meter is, wordt voldaan aan de gestelde afstand.


De afstand van het plangebied tot de varkenshouderij aan de Venstraat 1 is eveneens ruim 250 meter. In het bestemmingsplan 'BPVenstraat2' dat is vastgesteld op 17 maart 2014 is voor deze varkenshouderij middels een standaardisering ten aanzien van “geur” de geurbelasting van veehouderijen op de omgeving globaal inzichtelijk gemaakt. Voor intensieve veehouderijen geldt dat de maximale geurbelasting op een geurgevoelig object niet meer mag bedragen dan 14 OUe/m³. De varkenshouderij heeft, op basis van Web BVB, een geuremissie van 13.800 OU/s. Op basis van de gestandaardiseerde berekeningen kan worden geconcludeerd dat de geuremissie op de beoogde woning in het bestemmingsplan 'BPVenstraat2' nooit meer zal bedragen dan 8 OUE/m³.

Voor de bepaling van het woon- en leefklimaat is de achtergrondbelasting van belang. Onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' is een Plan-MER, waarin de achtergrondbelasting binnen de gemeente is bepaald. Op basis van deze berekeningen blijkt dat de achtergrondbelasting ter plaatse ligt tussen de 3 en 8 OUe/m³. Deze normen zijn vervolgens herzien waardoor de normen uit het overgangsgebied uit de beleidsregel 'Geur en ruimtelijke plannen 2016 gemeente Uden' op dit plan van toepassing zijn. Uit de geurkaart met peildatum 28 augustus 2017 uit de 'Evaluatie van het geurbeleid Uden 2017' blijkt dat de achtergrondbelasting ter plaatse minder dan 6 OUe/m³ is (zie kaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0023.jpg"

Uitsnede achtergrondbelasting met zwart omcirkeld het plangebied.

Op basis van de geschatte voorgrondbelasting en de berekende achtergrondbelasting (in een concentratiegebied) is geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning aan de Venstraat 2 als acceptabel kan worden beschouwd.

Aangezien deze op kortere afstand ligt ten opzichte van de veehouderij dan de te realiseren woning in voorliggend wijzigingsplan mag redelijkerwijs geconcludeerd worden dat de varkenshouderij niet van invloed is op het planvoornemen om een woning te bouwen.

Omgekeerd geldt tevens dat de realisatie van de woning geen beperkingen oplegt aan de bedrijfsvoering van de omliggende veehouderijen. Tussen de betreffende veehouderij en het nieuwe geurgevoelige object liggen diverse geurgevoelige objecten die als maatgevend moeten worden beschouwd. Door de afstanden tot geurproducerende bedrijven te respecteren wordt het woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Geluid

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van industrieterrein Loopkant-Liessent en industrieterrein Goorkens. Hier zijn bedrijven gevestigd van categorie 1 t/m 4 waarbij volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een bepaalde afstand tot zogenoemde 'gevoelige objecten', zoals woningen, aangehouden dient te worden. Binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Loopkant-Liessent' vastgesteld op 16 mei 2013 ten westen van het plangebied zijn de dichts bij het plangebied gelegen bedrijven aangeduid met een milieucategorie 3.1. Deze kennen volgens de VNG-brochure een grootste (effect)afstand van 50 meter voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Gezien de afstand van het plangebied tot deze bedrijven minimaal 250 meter is, is geen sprake van aantasting van het goede woon- en leefklimaat.

Binnen het bestemmingsplan 'Goorkens-Hoogveld' vastgesteld op 3 april 2013 ten noorden van het plangebied zijn de dichts bij het plangebied gelegen bedrijven aangeduid met een milieucategorie 3.2. Deze kennen volgens de VNG-brochure een grootste (effect)afstand van 100 meter voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Gezien de afstand van het plangebied tot deze bedrijven minimaal 130 meter is, is ook hierbij geen sprake van aantasting van het goede woon- en leefklimaat.

Vice Versa zullen de rechten van de bestaande bedrijven worden beschermd. Er zijn woningen gerealiseerd op kortere afstand van de industrieterreinen, die als maatgevend moeten worden beschouwd. Hieruit mag redelijkerwijs worden geconcludeerd dat de afstand van de nieuwe te realiseren woning tot de bedrijven, voldoende groot is.

4.8 Flora en Fauna

4.8.1 Inleiding

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden.

4.8.2 Gebiedsbescherming


De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Er zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig binnen de invloedssfeer van de ingreep. Hierdoor is er geen noodzaak voor toetsing aan de Wet natuurbescherming en de Ecologische Hoofdstructuur (gebiedsbescherming).

4.8.3 Soortenbescherming


De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.

Het perceel is op dit moment in gebruik als grasland. Er is geen bebouwing aanwezig waarin beschermde soorten kunnen voorkomen. Er is ook geen oppervlaktewater en er zijn geen bomen of struiken aanwezig op het terrein.

Soorten van FFlijst 1
In het plangebied mogen dan ook alleen algemeen voorkomende soorten worden verwacht zoals planten, grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën die staan vermeld op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.


Soorten van FFlijst 2/3
Mogelijk in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst 3 en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het onderzoeksgebied aanwezig zijn kunnen werkzaamheden als een eventuele verwijdering van beplanting of bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen half augustus en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve grote aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Zorgplicht
Voor alle soorten (m.u.v. de huismuis, zwarte rat en bruine rat), dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde algemene zorgplicht (Artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.


De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet alle gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van eind augustus tot november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.


Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).


Conclusie
In onderstaande twee punten wordt de eindconclusie weergegeven.

  • De omschreven werkwijze (protocol) ten aanzien van vogels dient in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen.
  • De werkzaamheden in relatie tot het planvoornemen zullen voor de overige soortgroepen eveneens geen overtreding van de natuurwetgeving tot gevolg hebben.

Betekenis voor het plangebied

Gelet op het gebruik van het terrein mag redelijkerwijs er van uit worden gegaan dat het plan gelet op de natuurwetgeving uitvoerbaar is.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Inleiding

Op 16 januari 1992 kwam te Valletta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed tot stand (Verdrag van Malta). Op nationaal niveau is dit verdrag vervolgens vertaald, met name door de Monumentenwet 1988 te herzien. De wijzigingswet die dit mogelijk maakte, de zogenaamde Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), is op 1 september 2007 in werking getreden. De Wamz is gestoeld op dezelfde uitgangspunten als het verdrag van Malta (primair een behoud van archeologische resten in de bodem, vroegtijdig rekening houden met het aspect archeologie bij ruimtelijke ontwikkelingen, en het ‘verstoorder betaalt’ principe). Per 1 juli 2016 vormt de Erfgoedwet het wettelijk kader. Ook deze wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.


Als gevolg van de herziene Monumentenwet 1988 hebben gemeenten een kerntaak bij de uitvoering van de archeologische monumentenzorg. Archeologie is een verplicht onderdeel geworden van ieder bestemmingsplan. Hiermee is archeologie een onlosmakelijk onderdeel van het ruimtelijke beleid.

Bij de vaststelling van nieuwe ruimtelijke plannen, of bij afwijking van bestaande plannen, dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden er in de bodem verwacht worden en hoe men met deze waarden om zal gaan. Op basis hiervan kunnen gemeenten bij de verlening van omgevingsvergunningen (de voormalige bouw-, aanleg- en sloopvergunningen) eisen stellen met betrekking tot het aspect archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0024.png"

Uitsnede cultuurlandschappelijke waarderingskaart Uden


Archeologische beleidskaart Gemeente Uden
Ten behoeve van het archeologisch beleid van de gemeente Uden zijn alle gebieden in de gemeente Uden ingedeeld in categorieën. Omdat met het planvoornemen bodemingrepen plaatsvinden en daarmee de grond geroerd wordt dienen de geplande ingrepen getoetst te worden aan het gemeentelijk archeologiebeleid en de beleidskaart. Beide zijn nog enkel in concept gereed en niet door de gemeenteraad vastgesteld noch beschikbaar. Onderstaande afbeelding met daarop het nieuwe beleid en de ligging van het plangebied is verstrekt door de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWisselstraat-VA01_0025.jpg"

Uitsnede gemeentelijke beleidskaart archeologie (concept) Plangebied is rood gestippeld; het bouwvlak heeft een blauwe lijn ls contour

Volgens de – concept - gemeentelijke beleidskaart archeologie bevinden zich binnen het voorliggend plangebied twee verschillende categorieën archeologie. Globaal kan worden gesteld dat de westelijke zone (locatie bouwblok) is gelegen binnen een gebied met een hoge archeologische waarde, te weten: categorie 3. De westelijke zone kent een zeer hoge verwachting voor landbouwers en specifieker voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd gezien de ligging binnen een historische kern (lintbebouwing). De oostelijke zone is gekarteerd als een gebied met een lage archeologische verwachting, te weten categorie 6. Vanuit beleidsmatig oogpunt is per categorie aangegeven wat voor onderzoeksplicht hieraan gekoppeld is.


Voor gebieden van hoge archeologische waarde (categorie 3) geldt dat een vooronderzoek nodig is als de omvang van het gebied waarbinnen de bodemverstoring plaatsvindt groter én dieper is dan de ondergrenzen die gelden voor deze categorie (in dit geval 250 m² en 40 cm onder maaiveld). Is de oppervlakte van het gebied waar bodemingrepen plaatsvinden kleiner dan de oppervlakte ondergrens, of gaan de ingrepen minder diep 40 cm – MV, dan is een archeologisch vooronderzoek niet nodig. Voor gebieden met een lage verwachting (categorie 6) geldt geen archeologisch onderzoeksplicht.

4.9.2 Betekenis voor het plangebied

Met de beoogde ontwikkeling van de woning zullen binnen de westelijke zone (categorie 3) van het plangebied bodemingrepen plaats gaan vinden. Echter betreffen de totale bodemingrepen (247 m²) niet geheel in deze zone en bevindt het bouwvlak zich deels in een zone met categorie 3 en deels in de zone categorie 6. Middels voorliggend bestemmingsplan worden de bebouwingmogelijkheden vastgelegd, waarmee de grenswaarden niet worden overschreden en is nader onderzoek niet benodigd waardoor het plangebied kan worden vrijgegeven.

Om die reden is daarom de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 niet opgenomen op de verbeelding en in de planregels van dit wijzigingsplan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.10.1 Inleiding

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

 

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).

De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

4.10.2 Toepassing

Onderhavig wijzigingsplan voorziet in een woningbouwontwikkeling. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r., nummer 11.2. In geval van woningbouw is een (indicatieve) drempelwaarde opgenomen van >2000 woningen. Dit wijzigingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 1 woning van in totaal 4 woningen en ligt daarmee ver beneden de genoemde drempelwaarde. Ook gezien de in deze toelichting beschreven aspecten in dit hoofdstukken. wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

 

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

In een wijzigingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige wijzigingsplan regelt de bouw van de woning door de gronden te beleggen met een bestemming met daarop afgestemde bouw- en gebruiksmogelijkheden, overeenkomstig de plansystematiek en standaarden van de gemeente Uden. Hierbij is maatwerk geleverd afgestemd op de locatie. Het juridische deel van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een 4-tal zaken de opzet en inrichting van de wijzigingsplanregels, te weten:

  • Het vigerende bestemmingsplan 'Breestraat, Wisselstraat';
  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Woningwet;
  • de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Bij het opstellen van de inhoud van de regels is de systematiek van de gemeente Uden en het bestemmingsplan 'Breestraat, Wisselstraat' aangehouden.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het wijzigingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

5.2 De verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming 'Wonen';
  • het bouwvlak;
  • de gebiedsaanduiding 'geluidzone - ke zone'

De bouwmogelijkheden worden bepaald door het bouwvlak. De woning dient daarbij ter plaatse van het bouwvlak te worden gesitueerd. Bijgebouwen mogen zowel ter plaatse van het bouwvlak als daarbuiten worden gerealiseerd, mits deze 3 meter achter de voorgevelrooilijn worden gesituteerd.

5.3 De regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 6 Conclusie voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

6.1 Inleiding

In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van een woning. In deze paragraaf wordt een conclusie getrokken met betrekking tot het voldoen aan de voorwaarden behorende bij de wijzigingsbevoegdheid.

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid' ten behoeve van de realisatie van maximaal 2 woningen, met dien verstande dat:

  • a. wordt voldaan aan de bouwregels zoals opgenomen in 3.2;

Het planvoornemen voldoet aan de bouwregels zoals opgenomen in 3.2

  • b. wordt voldaan aan de provinciale Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011, waarbij voor ten minste één woning de voorwaarden genoemd in de artikelen 11.2 en 11.3 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011 gelden en waarbij voor de eventuele andere woning de voorwaarden genoemd in 11.4 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011, waarbij in dat geval artikel 3.3.2 van dit bestemmingsplan, van toepassing is.

De Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011 is in de tussentijd geactualiseerd en reeds is de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014 geldend. De beide artikelen zijn in de nieuwe geactualiseerde verordening opgenomen in artikel 6.8 welke hierna volgt.

6.8 Ruimte-voor-ruimte

  • 1. In afwijking van artikel 6.7 eerste lid (wonen), kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen de groenblauwe mantel voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.

Het planvoornemen ziet op basis van de vigerende wijzigingsbevoegdheid enkel op de realisatie van 1 grondgebonden woning met bijbehorende bijgebouwen en woonperceel welke wordt verantwoord middels voorliggende toelichting.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels ten aanzien van bestemmingsplannen, als bedoeld in het eerste lid, in verband met het beleid om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse de bouw van woningen op passende locaties toe te staan.

Met het planvoornemen wordt geen sloop voorzien van agrarische bedrijfsgebouwen, echter zal voor de bouw van de woning een landschapsinvestering worden gedaan welke is vastgelegd in de anterieure overeenkomst die is afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Uden.

  • 3. Als nadere regels bedoeld in het tweede lid worden aangemerkt de regels uit de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006.

Op 18 november 2016 heeft Provinciale Staten besloten tot vaststelling van de Wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde 2016. Als gevolg van deze wijziging, zijn de nadere regels voor toepassing van de ruimte voor ruimte regeling welke opgenomen zijn in de verordening zelf, overbodig geworden. Op 7 december 2016 heeft de provincie Noord-Brabant besloten de Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006 in te trekken.

  • 4. Uit de verantwoording bedoeld in het eerste lid blijkt dat:
    • a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren waarbij artikel 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap) niet van toepassing is;
    • b. is verzekerd dat is voldaan aan de op grond van het tweede lid nader gestelde regels;
    • c. er geen sprake is van een (aanzet voor een) stedelijke ontwikkeling.

  • a. In het bestemmingsplan is aangetoond dat het plan stedenbouwkundig aanvaardbaar is en er sprake is van een goede landschappelijke inpassing in de omgeving van Lankes.
  • b. Zoals in de beantwoording van lid 2 en 3 is benoemd zijn de nadere regels ingetrokken.
  • c. Het planvoornemen voorziet door middel van een vigerende wijzigingsbevoegdheid in de realisatie van maximaal 1 woning binnen het bebouwingscluster van het buurtschap Lankes. Het planvoornemen betreft daarmee een vorm van zuinig ruimtegebruik aangezien er binnen een bestaand bebouwd gebied (bebouwingscluster Lankes) op een bestaande woningbouwlocatie wordt gebouwd. Er is op basis van een vigerende wijzigingsbevoegdheid geen sprake van nieuw ruimtebeslag en van een (aanzet voor een) stedelijke ontwikkeling.

Op basis van bovenstaande punten is aangegeven dat aan alle vereisten uit de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Onderhavig wijzigingsplan voor de bouw van een woning is dan ook in overeenstemming met de voorwaarden zoals in de wijzigingsbevoegdheid gesteld.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van het wijzigingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het wijzigingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer, tevens eigenaar. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst met de gemeente Uden. In deze overeenkomst worden de principes op basis waarvan de woning gerealiseerd wordt en de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld. Tevens wordt een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de Landschapsinvestering conform de Landschapsinvesteringsregeling van de gemeente Uden.

Voor de gemeente zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Naast de financiële uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is. Gezien het feit dat de wijzigingsbevoegdheid reeds in het vigerende bestemmingsplan ´Breestraat, Wisselstraat´ was opgenomen, mag worden aangenomen dat tegen het planvoornemen verder geen overwegende bezwaren bestaan. De wijzigingsbevoegdheid wordt met onderhavig wijzigingsplan geëffectueerd.

Uitkomsten omgevingsdialoog

Zoals gesteld in paragraaf 3.4.1 is één van de eisen uit de omgevingsvisie dat de motivering van een ruimtelijk besluit een verantwoording dient te bevatten dat er een zorgvuldige dialoog, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de ontwikkeling, heeft plaatsgevonden. Op deze manier wordt getoetst of omwonenden in de directe omgeving van de gewenste ontwikkeling de betreffende ontwikkeling zien zitten. Om die reden is er conform de spelregels een omgevingsdialoog gehouden met omwonenden in de directe omgeving van het plangebied.

De Fam. Jhingoeri heeft contact gehad met onderstaande bewoners over de realisatie van een woonhuis op de Wisselstraat 6:

  • Bewoners Wisselstraat 4 te Volkel;
  • Bewoners Breestraat 1 te Volkel;
  • Bewoners Breestraat 3 te Volkel;
  • Bewoners Wisselstraat 1 te Volkel.


Fam. Jhingoeri heeft aangeven aan bovenstaande bewoners dat zij van plan zijn het kavel aan de Wisselstraat 6 te Volkel te kopen om daar een woonhuis te realiseren. Fam Jhingoeri heeft de bovenstaande bewoners tevens gevraagd of zij bezwaren hebben hiermee. Alle gevraagde bewoners hebben aangegeven hiermee geen bezwaar te hebben en aangegeven dat zij op de hoogte zijn en accepteren dat er op termijn op de Wisselstraat 6 een woonhuis komt. De gesprekken hebben allemaal plaats gevonden rond februari 2017.


Fam. Jhingoeri heeft vervolgens intensief contact gehad met de bewoners van Wisselstraat 4. Samen met de Architect van Fam. Jhingoeri (Marco van Veldhuizen) hebben zij de wensen en voorkeuren van de bewoners van Wisselstraat 4 doorgesproken en is afgesproken zoveel mogelijk met de wensen van de bewoners van Wisselstraat 4 rekening te houden met het ontwerp van de toekomstige woning aan de Wisselstraat 6. De gesprekken met de bewoners van Wisselstraat 4 en Marco van Veldhuizen hebben plaats gevonden op 4 maart 2017. Er is daarna nog regelmatig contact geweest tussen Fam. Jhingoeri en de bewoners van Wisselstraat 4 om de voortgang te rapporteren met betrekking tot dit project.


Fam. Jhingoeri heeft ook een afspraak gemaakt met de bewoners van Wisselstraat 4 dat zij geen Planschade procedure zullen opstarten tegen Fam Jhingoeri en/of Dhr. Willem Vloet inzake de te realiseren woning op de Wisselstraat 6. Als tegenprestatie mag het hekwerk van de bewoners van Wisselstraat 4 blijven staan zolang zij daar blijven wonen (het hekwerk staat namelijk 20cm op kavel Wisselstraat 6).

7.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een waardevolle invulling van de plangebied. De gronden binnen het plangebied worden bestemd tot 'Wonen' met een bouwvlak.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Algemeen

De procedure voor de vaststelling van een wijzigingsplan is vervat in artikel 3.9a Wro en luidt als volgt:

Een wijzigingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan, na behandeling in het college van burgemeester en wethouders, wordt gepubliceerd in het plaatselijke nieuwsblad en zes weken ter inzage wordt gelegd. Het ontwerpwijzigingsplan wordt ook digitaal raadpleegbaar beschikbaar gesteld op de site van de gemeente Uden en via www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbenden kunnen in die zes weken hun zienswijze kenbaar maken bij de gemeente. Binnen acht weken na afloop van de termijn dat het ontwerpwijzigingsplan ter inzage heeft gelegen moet het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan vaststellen. Daarbij worden de eventueel ingediende zienswijzen betrokken. Tegen de vaststelling van een wijzigingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Vooroverleg op basis van art 3.1.1 Bro

Een voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voor advies toegezonden aan de vooroverlegpartners van de gemeente Uden. Naar aanleiding daarvan zijn er twee reacties ontvangen, Provincie Noord-Brabant en het Waterschap Aa en Maas. De beide reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De reacties zijn opgenomen als Bijlage 3.

8.3 Ontwerp

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp wijzigingsplan van 22 maart 2018 tot en met 2 mei 2018, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.

8.4 Vaststelling

Het wijzigingsplan ‘Woning Wisselstraat' is op 29 mei 2018 vastgesteld door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Uden.