Artikel 13 Overige regels
13.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
-
a. de bouwhoogte en de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals bepaald in de artikelen 3 tot en met 8;
-
b. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bepaald in de artikelen 3 tot en met 8.
13.2 Voorwaarden
De nadere eisen als bedoeld in dit artikel mogen slechts worden gesteld indien dit noodzakelijk is:
-
a. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
-
b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
-
c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de milieukwaliteit
-
d. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
-
e. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de sociale veiligheid;
-
f. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
-
g. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.
13.3 Verwijzing algemeen toetsingskader
Voor de aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij de toetsing van de begrippen stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, milieukwaliteit, verkeersveiligheid, sociale veiligheid, brandveiligheid en openbare veiligheid en woon- en leefklimaat gelden de in 13.4 tot en met 13.9 genoemde criteria in ieder geval als (mede)toetsingskader voor het stellen van nadere eisen.
13.4 Stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit
Ten aanzien van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
-
a. de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
-
b. de verhouding tussen de hoogte en de breedte van de gebouwen;
-
c. de samenhang van de bouwvorm, bouwmassa, hoogte en breedte van gebouwen met de directe omgeving;
-
d. de situering van de gebouwen op het bouwperceel.
13.5 Milieukwaliteit
Ten aanzien van de milieukwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
-
a. de mate van hinder voor de omliggende functies;
-
b. de gevolgen voor de externe veiligheid; hieronder wordt verstaan het overlijdensrisico als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen;
-
c. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
-
d. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
-
e. de gevolgen voor de bodem- en grondwaterkwaliteit.
13.6 Verkeersveiligheid
Ten aanzien van de verkeersveiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
-
a. de mate van toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het gebruik van de gronden;
-
b. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
-
c. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg c.q. fiets- en voetpaden;
-
d. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte;
-
e. de aanwezigheid van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.
13.7 Sociale veiligheid
Ten aanzien van de sociale veiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
-
a. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
-
b. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
13.8 Brandveiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid en rampenbestrijding kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
-
a. de aanwezigheid van vluchtwegen;
-
b. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
-
c. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
13.9 Woon- en leefklimaat
Ten aanzien van het woon- en leefklimaat kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
-
a. de toename van het verkeer en de parkeerbehoefte;
-
b. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
-
c. de bezonning;
-
d. het uitzicht;
-
e. privacy.