Plan: | Voortweg 32a, Uden |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1991.WPVoortweg32a-ON01 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Voortweg 32a, Uden" van de gemeente Maashorst.
Op de locatie aan de Voortweg 32a en Voortweg 32c – percelen 574, 575, 1095 en 1096 – is thans binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' planologisch gezien een intensieve veehouderij (kippen) inclusief bedrijfswoning gesitueerd.
Feitelijk gezien bestaat er geen connectie meer tussen beide adressen, nadat de initiatiefnemer in 1985 de bedrijfswoning (afzonderlijk van het bedrijf) als reguliere burgerwoning heeft aangekocht. De initiatiefnemer is nu voornemens de feitelijke situatie planologisch te borgen, middels scheiding van de bedrijfswoning van het agrarische bedrijf.
Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan “Partiële herziening buitengebied 2017”, omdat binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' reguliere woningbouw is uitgesloten. De gemeente Maashorst heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een wijziging van het bestemmingsplan op basis van artikel 4.7.13 van het vigerende bestemmingsplan (wijziging ten behoeve van gebruik voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning).
Voorliggend rapport bevat de toelichting en regels voor het initiatief. In dit wijzigingsplan zijn een ruimtelijke, planologische, (milieu)technische en economische afweging opgenomen.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Uden, sectie R, nummers 574, 575, 1095 en 1096. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 11.706 m². De gronden zijn in particulier eigendom.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 22 juni 2017. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch met waarden – landschapswaarden'. De gronden zijn in deze bestemming onder andere aangewezen voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen; onverharde) paden, wegen en groenvoorzieningen, en; parkeervoorzieningen op eigen terrein.
Daarnaast geldt ter plaatse van een klein deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse watertransportleidingen.
Ter plaatse van het plangebied zijn een drietal functie aanduidingen van toepassing, te weten:
Tevens kent het plangebied een achttal voor dit initiatief van toepassing zijnde, gebiedsaanduidingen (niet weergegeven op de afbeelding), te weten:
Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4.7.13 van het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden wijzigen van het gebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning. Dit artikel is hierna overgenomen.
''4.7.13 Wijziging ten behoeve van gebruik voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning
Burgemeester en wethouders kunnen de gronden binnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de realisatie van een plattelandswoning, met dien verstande dat:
Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.
ad a. | Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen de aanduiding 'overige zone - agrarisch ontwikkelingsgebied'. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde |
ad b. | Het agrarische bedrijf, gesitueerd aan de Voortweg 32c, is in werking. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde. |
ad c. | Onderhavig planvoornemen leidt niet tot onevenredige beperkingen voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde. |
ad d. | De wijziging is milieuhygiënisch uitvoerbaar. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde. |
Conclusie
Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Het plangebied ligt in het buitengebied van Uden. De locatie ligt op circa 600 meter ten noorden van de kern Uden binnen het buurtschap 'Hengstheuvel'. In de omgeving zijn verschillende functies te vinden. In de directe omgeving van het gebied en aan de Voortweg zijn voornamelijk graslanden, (agrarische) bedrijven en woonpercelen gelegen. Het plangebied is in de huidige situatie voorzien van één woning (inclusief tuin en paardenbak) en een agrarische stal (t.b.v. de intensieve veehouderij).
Ten zuidwesten gaat de Voortweg over in de Lagerbosweg, die uitkomt op de Nistelrodeseweg. Daarnaast is de Rondweg gelegen op circa 860 meter van het plangebied. De Rondweg geeft de grens aan tussen de kern en het buitengebied van Uden. Vanaf het plangebied is via deze Rondweg de A50 te bereiken die op een afstand van circa 1.350 meter ten westen van het plangebied ligt. Daarnaast is ten zuidwesten van de locatie het ziekenhuis Bernhoven in 2013 gerealiseerd en in gebruik genomen.
Er zijn momenteel twee verharde ontsluitingen (één voor de woning en één voor de intensieve veehouderij) aanwezig binnen het plangebied. Deze twee ontsluitingen takken aan op de Voortweg. De Voortweg betreft een erftoegangsweg voor het buurtschap 'Hengstheuvel' in de richting van de kern Uden. Deze weg wordt hoofdzakelijk gebruikt voor agrarisch- en bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit van de Voortweg is hierdoor relatief laag.
In de huidige situatie is het woonperceel functioneel ingericht voor het wonen. Dit betekent dat ter plaatse van dit perceel, naast de bebouwing en de paardenbak, het perceel is ingericht naar wens van de bewoners. Dit uit zich in een voortuin voorzien van enkele solitair opgerichte bomen en een achtertuin bestaande uit grasland (met een enkele solitair opgerichte boom). Het agrarische perceel is voorzien van een landschappelijke afscheiding in westelijke en noordelijke richting bestaande uit een bomenrij. Het plangebied kent geen oppervlaktewater.
In dit hoofdstuk is het initiatief beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren en groen en water.
Het initiatief betreft het omzetten van een bedrijfswoning met bijbehorend bijgebouwen naar een plattelandswoning. De bestaande woning inclusief bijgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 340 m². Onderhavig planvoornemen omvat geen bouwplan.
De initiatiefnemer is thans geen eigenaar meer van het perceel R1095. Middels voorliggend planvoornemen zal het bestaande bouwvlak behouden blijven op dit perceel, maar zal de aanduiding 'plattelandswoning' niet van toepassing zijn op dit perceel.
Het aspect 'Verkeer en parkeren' zal middels onderhavig initiatief niet veranderen. In de huidige situatie wordt het plangebied reeds gebruikt als woonperceel. Deze functie levert geen problemen op voor de verkeersgeneratie en voor het aspect parkeren.
Voorliggend initiatief zal, gezien de provinciale eis omtrent kwaliteitsverbetering van het landschap, landschappelijk worden ingepast. Deze inpassing zorgt voor de oprichting van groenstructuren op het woonperceel om enerzijds de woning beter in te passen en anderzijds de bestaande stal te onttrekken uit het zicht. In paragraaf 4.3.4 wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot de oprichting van oppervlaktewater.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als opvolger van de SVIR. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, ende overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:
Analyse
Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan is het belang ''Militaire terreinen en objecten'' aan de orde. Dit belang is beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.3). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.
De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel. Derhalve gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In hoofdstuk 5 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogten blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".
Conclusie
Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het project omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Het planvoornemen wordt daardoor niet als stedelijke ontwikkeling gezien.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.
De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
Analyse
Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt niet direct bij aan de 'grote' hoofdopgaven.
Conclusie
De Omgevingsvisie Noord-Brabant is niet van toepassing op voorliggend plan.
De Interim Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 21 maart 2023) bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden.
De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):
Onderhavig plan betreft de omzetting van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning in het 'Landelijk gebied'. Conform artikel 3.69 onder d van de Interim Omgevingsverordening (IOV) is het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning in het landelijk gebied toegestaan. Onderstaand is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.
Artikel 3.69 Afwijkende regels (burger)woningen
In afwijking van Artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:
d. in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:
ad 1. | Onderhavig planvoornemen voorziet niet in de splitsing in meerdere woonfuncties. |
ad 2. | Onderhavig plangebied is niet voorzien van overtollige bebouwing. Dit lid is hiermee niet aan de orde. |
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:
Attentiezone stiltegebied
De artikelen 2.39 tot en met 2.48 IOV stellen regels aangaande de aanwezige stiltegebieden. Onderhavig planvoornemen omvat geen nieuwe bouwplannen en het feitelijke gebruik wordt doorgezet. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
Bescherming Natura-2000
In artikel 2.65 IOV is aangegeven dat in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is een verbod opgenomen om, zonder vergunning van Gedeputeerde Staten, of in uitzonderingsgevallen de minister, handelingen te verrichten of projecten te realiseren die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Onderhavig planvoornemen omvat geen nieuwe bouwplannen en het feitelijke gebruik wordt doorgezet. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
Diep grondwaterlichaam
Het artikel 2.20 IOV stelt dat boven, in of onder een Diep grondwaterlichaam de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden is. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot de onconventionele winning van koolwaterstoffen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
Stalderingsgebied
Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
Aardkundig waardevol gebied
Het artikel 3.28 IOV stelt dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan van toepassing op de Aardkundige waarden:
Middels voorliggend initiatief blijven de aardkundige waarden en kenmerken van het gebied onaangetast.
Groenblauwe mantel
Het artikel 3.32 IOV stelt dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel zich:
Middels voorliggend initiatief blijven de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied onaangetast.
Norm wateroverlast buiten Stedelijk gebied
Het artikel 4.4 IOV stelt regels aangaande de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht buiten het Stedelijk gebied. Als norm (inspanningsverplichting) voor een overstromingskans van:
Onderhavig planvoornemen omvat geen nieuwe bouwplannen en het feitelijke gebruik wordt doorgezet. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van
functies zijn:
Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plan een planologische functieverandering van een bestaand bouwperceel betreft. De meerwaarde wordt gecreëerd door de ontwikkeling van natuur.
Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 4.3.4 waarin het project aan de gemeentelijke 'Landschapsinvesteringsregeling (LIR)' wordt getoetst.
Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad van Uden (thans Maashorst) de Omgevingsvisie Uden 2015 (hierna: Omgevingsvisie 2015) vastgesteld, die (tevens) de status van structuurvisie heeft als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie zijn de doelstellingen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastgelegd en daarbij is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie geeft niet alleen aan wat de gemeente gaat doen (of nalaten) om de doelstellingen te bereiken, maar gaat ook in op de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan het bereiken van die doelstellingen.
De Omgevingsvisie 2015 verdeelt het buitengebied in drie verschillende gebieden:
Het plangebied is onderdeel van het deelgebied 'Natuur/recreatie buitengebied'. Voor het gebied rondom de planlocatie heeft de gemeente de volgende doelen gesteld:
Analyse
Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Doordat per saldo geen sprake is van woningbouw (en toevoeging van woningen) in het buitengebied past het initiatief binnen de 'Omgevingsvisie Uden 2015'.
Conclusie
Het plan past binnen de 'Omgevingsvisie Uden 2015'.
Het woonbeleid van de gemeente Uden (thans Maashorst) is op 25 juni 2020 middels de 'Woonvisie 2020-2025' vastgesteld. In de woonvisie legt de gemeente de focus op een viertal ambities, te weten:
Analyse
Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Een nadere toetsing aan de 'Woonvisie 2020-2025' is derhalve niet aan de orde.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de 'Woonvisie 2020-2025'.
De gemeente Uden (thans Maashorst) heeft haar beleid omtrent bebouwingsconcentraties in het buitengebied van de gemeente vastgelegd in de 'Beleidsnotitie bebouwingsconcentraties Uden'. Onderhavig plangebied is hierin gelegen binnen de bebouwingsconcenratie 'Hengstheuvel'.
Deze bebouwingsconcentratie is gelegen tussen de noordgrens van Uden, de Rondweg en het natuurgebied de Slabroeksche Bergen. De Rondweg vormt, behalve een scherpe en harde overgang van stedelijk naar landelijk gebied, door de geringe oversteekbaarheid een fysieke barrière.
De bebouwingsconcentratie wordt gevormd door de Voortweg en de Udensedreef - Erphoevenweg. Ten zuiden van de kruising van deze twee doorgaande routes ligt een karakteristieke open ruimte. Te midden van deze leegte is één kavel in gebruik als woningbouwlocatie. De randen van Hengstheuvel worden omzoomd door groene singels en bosgebiedjes. Hierdoor is er sprake van een relatieve openheid, maar zijn er weinig uitzichten naar het omliggende landschap. De grootste bebouwingsconcentratie bevindt zich aan de noordzijde van Hengstheuvel.
In deze bebouwingsconcentratie is een aantal beeldbepalende panden aanwezig die tezamen met de historische akkercomplexen Hengstheuvel een geheel eigen identiteit geven. Daarnaast is de aanwezigheid van recreatieve fietsroutes naar de omliggende bos- en natuurgebieden een duidelijke kwaliteit.
Kwaliteitsverbeteringen en streefbeeld
De interne structuur biedt de mogelijkheid een relatief groot aantal (kleinschalige) functies toe te staan. De nabijheid van Uden versterkt deze potentie. De geringe ontsluitingsmogelijkheden bieden echter geen ruimte voor verkeersaantrekkende functies. Ook de recreatieve functie heeft, in combinatie met de recreatieve mogelijkheden in en rond de Slabroeksche Bergen, potenties. De aanwezige recreatieve routes (ruiterpaden en fietsroutes) en de nabijheid van aantrekkelijke uitloopgebieden versterkt dit.
Rood
In dit gebied zijn een aantal bouwwerken en gebouwen aanwezig die afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze zouden, wanneer de mogelijkheid zich voordoet, gesloopt kunnen worden. Naast slooplocaties zijn er in deze bebouwingsconcentratie eveneens gebieden aan te wijzen waar juist het toevoegen van nieuwe bebouwing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan betekenen. Dit is het geval in het gebied dat met de oranje arcering is aangegeven. Een bijzondere plaats wordt ingenomen door de kruising in het hart van dit gebied, hier zou een verbijzondering van de structuur tot de mogelijkheden behoren. Dit is echter slechts mogelijk wanneer de lange stallen gesloopt zijn.
Groen
Het versterken van de karakteristieke centrale open groene ruimte en het landschappelijk inpassen van de bestaande bebouwing zijn de belangrijkste kwaliteitsverbeteringen die in dit cluster in de ‘groene sfeer’ gedaan zouden kunnen worden.
Mogelijke nieuwe functies
De gevoeligheid van het gebied zorgt ervoor dat er geen ruimte geboden wordt voor grootschalige ontwikkelingen. Mogelijke nieuwe functies zijn kleinschalig van omvang en in de sfeer van educatie, natuurontwikkeling of recreatie/toerisme gezocht moeten worden.
Analyse
Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. De locatie is gelegen binnen de groene kamer (zie onderstaande afbeelding), conform de beleidsnotitie, is deze locatie niet aangemerkt als woningbouwlocatie. Daarnaast zal onderhavig plan landschappelijk worden ingepast. Dit sluit aan bij het versterken van de 'groene sfeer'.
UITSNEDE BELEIDSNOTITIE BEBOUWINGSCONCENTRATIES UDEN
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de 'Beleidsnotitie bebouwingsconcentraties Uden'.
De kwaliteitsverbetering van het landschap dient conform de 'Landschapsinvesteringsregeling (LIR)' van de gemeente Maashorst plaats te vinden. Voor het bepalen van de benodigde kwaliteitsverbetering is de categorie-indeling van de ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:
Voorliggend initiatief valt onder een categorie 2-ontwikkeling: omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Hiervoor volstaat een landschappelijke inpassing. Het noodzakelijke beplantingsplan is als bijlage 1 bijgevoegd bij deze toelichting. Hierin wordt de landschappelijke inpassing nader beschreven. Om dit landschappelijk inpassingsplan juridisch te borgen is in de regeling, behorende bij dit wijzigingsplan, een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Onderhavig wijzigingsplan betreft het omzetten van de agrarische bestemming van het perceel naar een woonbestemming. Met de bestemmingsplanwijziging wordt de meer dan 30 jaar oude huidige situatie gehandhaafd. Er zijn vooralsnog geen plannen om de huidige inrichting, met uitzondering van de beplanting, aan te passen.
Omdat er geen voorgenomen plannen zijn om de locatie herinrichten is er normaliter geen bodemtoets noodzakelijk om te bepalen of de bodemkwaliteit geschikt is voor de voorgenomen plannen. Evenmin is een bodemtoets normaliter nodig om de financiële haalbaarheid te bepalen. Conform de Nota Bodembeheer van de gemeente kan ontheffing van de bodemonderzoeksplicht worden verleend “Bij een bestaande verblijfsruimte welke in een bestemmingsplanprocedure gelegaliseerd wordt, waarbij de verblijfsruimte in stand blijft”. Hiervan is in deze situatie sprake.
Desalniettemin is er wel een inventarisatie gedaan of er verdachte activiteiten op de locatie aanwezig zijn (geweest). Door middel van invulling van het formulier 'vrijstelling historische toets', bijgevoegd als bijlage 2, is deze inventaristatie uitgevoerd. Hieurit volgt dat de locatie onverdacht is.
Een ontheffing voor de onderzoeksplicht nu betekent niet per direct een ontheffing in de toekomst. Indien in de toekomst een bestemmingsplanwijziging nodig is voor een herinrichting van de locatie, waarbij grondroerende activiteiten zijn voorzien, dan wel bij de aanvraag van een omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) zal een bodemonderzoek noodzakelijk zijn.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed plan op de omgeving
Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Er is derhalve geen sprake van het toevoegen van milieugevoelige objecten. Echter is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om een beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning uit te voeren. Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.
Bedrijf | SBI-code | Categorie | Richtafstand | Werkelijke afstand |
Voortweg 32c (intensieve veehouderij) | 0147 | 4.1 | 200 meter | 40 meter |
Voortweg 33 (Kunst-/ schildersatelier) |
91.02.2 | 1 | 10 meter | 82 meter |
Er liggen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. De bedrijfsvoering (Voortweg 32c) kent een volgende onderverdeling in afstanden in meters:
SBI-code | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
0147 | Fokken en houden van pluimvee | 200 | 30 | 50 | 0 |
Op basis van bovenstaande tabel volgt dat op de aspecten 'geur' en 'geluid' de richtastanden niet gerespecteerd worden, conform de SBI-code. Voor het aspect 'geluid' volgt dat met de normale bedrijfsvoering van het bedrijf, uitgegaan van de vergunde situatie conform de gegevens (Z/159124), kan worden gesteld dat er wordt voldaan aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit (met incidentele overschrijdingen). Het aspect 'geur' wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1.4. Hieruit volgt dat het woon- en leefklimaat redelijk goed is (3,5 - 6,5 odourunits).
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording dient een toelichting te worden gegeven op artikel 12 lid 1 onder a, b, f en g van het Bevb. |
Transportroutes (Bevt) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
Tot slot wordt in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening ‘ (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit, Barro, effectafstanden uit de ‘Circulaire effectafstanden LPG-tankstations’, enzovoorts.
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.
UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND
De A50, knooppunt Paalgraven-Zeeland, wegvak B80, ligt op circa 1,3 km afstand. Over deze transportweg worden onder andere gevaarlijke stoffen uit de categorie GT4 vervoerd1. GT4 heeft een invloedsgebied van > 4000 meter. Het plan betreft de overgang van een bedrijfswoning (beperkt kwetsbaar object) naar een plattelandswoning (beperkt kwetsbaar object). Het risicoprofiel wijzigt hierbij dus niet. In het huidige bestemmingsplan is echter het vervoer van GT4 over de A50 niet beschouwd, dit dient daarom alsnog te gebeuren. Omdat het plangebied niet binnen 200 meter van de transportroute ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording voor het scenario toxisch.
Vanwege de ligging van de planlocatie in het invloedsgebied van een risicobron waarvan een toxische wolk het maatgevende scenario is, dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Hierbij is de Veiligheidsregio om advies gevraagd. Het advies is verwerkt in de verantwoording.
Scenario(‘s)
Het relevante scenario voor het plangebied i.r.t. het transport van gevaarlijke stoffen is het overdrijven van een toxische wolk. Door bijvoorbeeld een incident tijdens de verlading of door een mechanische impact op de tank ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van de toxische stof vrijkomt en met de wind mee wordt verspreid. De kans op een dergelijk ongeval is bijzonder klein. De gevolgen voor personen zijn afhankelijk van de concentratie en blootstellingstijd aan de stof.
Mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit
Bij het scenario toxische wolk zal de brandweer proberen de toxische wolk neer te slaan. Bij een snelle verspreiding van de toxische wolk zal dit echter beperkt effect hebben. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als matig beoordeeld.
De mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote aantallen slachtoffers bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen binnen bebouwing en ontvluchten van het plangebied.
Mogelijkheden zelfredzaamheid
De mogelijkheden ten aanzien van de zelfredzaamheid zijn goed. Er worden geen niet- of verminderd zelfredzame mensen in het plangebied gehuisvest. De aanwezigen zijn normaal gesproken in staat om zelfstandig conform instructies bijvoorbeeld via NL-Alert te reageren. Het aantal mensen in het plangebied is beperkt.
Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?
Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang, dat het plangebied:
Alarmering
In geval van een calamiteit zal NL-Alert worden ingezet. NL-Alert is een aanvullend alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.
Schuilmogelijkheden
Schuilen in de afgesloten bebouwing zal in beginsel de beste manier zijn om de calamiteit met het scenario toxische wolk te overleven. Schuilen voor een toxische wolk is mogelijk binnen de bebouwing op de planlocatie. Om veilig schuilen binnen de bebouwing mogelijk te maken dient de bebouwing aan bepaalde veiligheidseisen te voldoen. Als gevolg van energieprestatie-eisen zijn nieuwe woningen goed geïsoleerd en bieden daarom een goede bescherming. Eventuele aanwezige ventilatieopeningen moeten afgesloten kunnen worden.
Vluchtmogelijkheden
Mocht vluchten noodzakelijk zijn, dan is het plangebied naar meerdere zijden te ontvluchten. Ontvluchten kan in alle gevallen van de risicobron af.
Er bestaat vanuit extern veiligheidsoogpunt geen bezwaar tegen de gewenste ontwikkeling. Er is geen reden voor nader advies. De Veiligheidsregio ziet geen reden tot het geven van een nader advies ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied en de bestrijdbaarheid van een ramp op de wegen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Echter is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel noodzakelijk om een beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning uit te voeren. Uit de geurbelastingkaart van de ODZOB (zie onderstaande afbeelding) volgt dat het woon- en leefklimaat redelijk goed is (3,5 - 6,5 odourunits).
Onderhavig planvoornemen omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Omliggende bedrijven worden hiermee niet gehinderd.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt '85031186_41047, Rondweg, Uden'.
categorie | grenswaarde | 2021 | 2030 |
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 19,8 | 15,4 |
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 17,8 | 15,0 |
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 10,5 | 7,8 |
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 6,2 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 7 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.
Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.
Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Aardkundige waarden geven inzicht in de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied en zijn onvervangbaar. Hoewel deze waarden geen afzonderlijke wettelijke bescherming kennen, is het behoud ervan van belang. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de bescherming van aardkundige waardevolle gebied opgenomen in de Interim Omgevingsverordening.
Onderhavig plan is, conform de Interim Omgevingsverordening, gesitueerd binnen de aanduiding 'Aardkundig waardevol gebied'. Een wijzigingsplan van toepassing op de aardkundige waarden:
Onderhavig plan betreft een functionele wijziging van de bestaande bebouwing. Hierdoor zorgt het initiatief niet voor een verstoring van de aardkundige waarden en kenmerken van het gebied.
Het aspect aardkunde vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Onderhavig plangebied kent, overeenkomstig met de gemeentelijke archeologische beleidskaart, de 'Categorie 4'. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is hieronder weergegeven.
GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART
Ter plaatse van de archeologische waarde 'Categorie 4' is archeologisch onderzoek verplicht ten behoeve van het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 centimeter. Er is geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden in het geval van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Het initiatief zorgt niet voor nieuwe verstoring van de gronden. Het betreft alleen een functionele wijziging van de bestaande bebouwing. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Binnen het plangebied zijn geen beschermde monumenten aanwezig. Daarnaast zorgt het initiatief niet voor een verstoring van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het betreft alleen een functionele wijziging van de bestaande bebouwing. Het uitvoeren van een cultuurhistorisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Verstorende effecten
Gezien de gelijkblijvende aard en omvang van het initiatief en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het project geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.
Stikstofdepositie
Voorliggend plan betreft het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een plattelandswoning. De referentiefase is in dit project gelijk aan de gebruiksfase. Doordat ook een bouwfase ontbreekt is het uitvoeren van een stikstofdepositie-onderzoek niet doelmatig, de toename door het initiatief betreft 0,00 mol/ha/jaar.
Soortenbescherming
Er vinden geen ontwikkelingen plaats die de mogelijk aanwezige beschermde soorten verstoren. Wel wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.
Bescherming van houtopstanden
Het project omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
De verschillende overheidslagen hebben hun waterbeleid vastgelegd in diverse beleidsdocumenten. De algemene strekking met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen betreft:
Voorliggend project kent geen bouwwerkzaamheden en er is geen oppervlaktewater aanwezig in het projectgebied. Hierdoor is toetsing aan de infiltratiecapaciteit van de bodem, de grondwaterstand en de waterberging niet noodzakelijk.
Voorliggend initiatief brengt geen wijzigingen aan de verharding in het projectgebied. Hierdoor blijft de bestaande bebouwing en verharding behouden. Er is dus geen toename van het verhard oppervlak. Daarmee is er geen wijziging van de waterhuishoudkundige situatie.
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Voortweg geloosd blijven worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Voorliggend project kent geen bouwwerkzaamheden waarmee het oppervlakte water vervuild zou kunnen raken.
Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:
Daarnaast gelden er beperkingen als gevolg van het industrielawaai op het vliegveldterrein, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. Voor onderhavig plangebied is alleen het radarverstoringsgebied van toepassing. De overige beperkingen worden buiten beschouwing gelaten.
Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:
Het plangebied ligt op een afstand van 7.100 meter tot het radarsysteem, dus op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 79,98 meter boven NAP (ofwel 63,38 meter boven maaiveld) bedragen. Onderhavig planvoornemen betreft geen bouwplan.
Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedure stappen zijn:
De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de directe omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Hieruit voortkomend is een reactie ontvangen. Deze reactie is (geanonimiseerd) bijgevoegd in bijlage 3.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpwijzigingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. Naar aanleiding van de inhoudelijke reacties van het Waterschap en de Provincie is het planvoornemen enkel tekstueel gewijzigd.
Het ontwerpwijzigingsplan ‘Voortweg 32a, Uden’ is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures worden hieronder te zijner tijd opgenomen.