direct naar inhoud van Regels
Plan: Steenfabriekterrein IJsseloord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Steenfabriekterrein IJsseloord met identificatienummer NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01 van de gemeente Montfoort.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw/uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt en eenzelfde gebruik kent als het hoofdgebouw, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- of slaapgedeelten van een woning.

1.4 aan huis gebonden beroep
  • a. de uitoefening aan huis van een beroep of de beroepsmatige verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen terrein;
  • b. bedrijfsactiviteiten, voor zover die behoren tot categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. bedrijfsactiviteiten, die niet voorkomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op omgeving hiermee gelijk kunnen worden gesteld.
1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 archeologisch (rijks)monument

van rijkswege, op basis van de Monumentenwet 1988 beschermde plaats in het landschap die waardevol is vanwege de aanwezige sporen uit het verleden.

1.8 ambachtelijk bedrijf
  • a. een (producerend en/of verzorgend) bedrijf voor de uitoefening van ambachten, waarvoor een belangrijk deel in handwerkgoederen worden bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en welk wordt gekenmerkt door het geen hierna is vermeld onder b;
  • b. een bedrijf waarvan de uitoefening plaatsheeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
    • 1. het productieproces wordt grotendeels 'met de hand' of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd;
    • 2. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.
1.9 bed & breakfast

het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

het in het bestemmingsplan aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bestemmingsvlak, bouwperceel of bouwvlak dat maximaal mag worden bebouwd.

1.12 bestaande bebouwing

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden gebouw.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 congrescentrum

een gebouwencomplex, bestemd en ingericht voor het houden van congressen, conferenties, symposia en andere grote bijeenkomsten, zoals bedrijfsdagen, trouwerijen, receptie en ontvangst.

1.23 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.26 erf- of terreinafscheiding

een gebouwde voorziening van enig materiaal bedoeld om een perceel of erf, of een deel daarvan af te scheiden, zoals een (tuin)muur, een (tuin)hek of een rasterwerk waarlangs beplanting groeit; een erf- of terreinafscheiding hoeft dus in principe niet alleen geplaatst te zijn op een perceelsgrens om als zodanig te worden opgevat.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 hobbymatige paardenhouderij

het houden van paarden waarbij tot een maximum van 5 paarden (hieronder veulens en pony's inbegrepen) wordt aangehouden voor eigen gebruik en vrijetijdsbesteding.

1.29 mantelzorg

Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.30 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en gebouwen voor telecommunicatie.

1.31 ondergeschikt gebruik

gebruik dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. Het ondergeschikt gebruik dient van beperkte functionele en/of ruimtelijke omvang te zijn, zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.32 ontsluitingsweg

een weg die uitsluitend dient om toegang te geven tot percelen en niet is ontworpen voor doorgaand verkeer.

1.33 opslag

opslag van goederen en tastbare producten die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan.

1.34 opstelplaatsen

parkeervoorzieningen ten behoeve van de op naastgelegen gronden gelegen woning.

1.35 paardenbak

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.36 paddock

relatief kleine omheinde uitloop, veelal voorzien van een zandbodem, in aansluiting op de stalling en ten behoeve van de vrije uitloop van paarden en pony's.

1.37 paden

voet- en fietspaden.

1.38 peil

Voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang; In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.39 recreatief medegebruik

gebruik van gronden voor niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de gronden, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, kanoën, zwemmen en natuurobservatie.

1.40 Steenmuseum

gebouw waarin voorwerpen van kunst of wetenschap worden tentoongesteld gericht op de steenindustrie.

1.41 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw op een perceel loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.42 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstanden onderling

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erf scheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.7 oppervlakte van een overkapping

tussen de (neerwaarts geprojecteerde) buitenzijde van de afdekking van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend een vrachtwagenparkeerterrein;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen en functies, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laden en lossen en toegangswegen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 gebouwen
  • a. gebouwen zijn niet toegestaan.

3.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan.

3.3.2 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inrichting

Het gebruik van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein'is alleen toegestaan indien het landschappelijk inrichtingsplan (bijlage 2 bij de regels) binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd en instandgehouden.

3.3.3 Voorwaardelijke verplichting - grondwal

Het gebruik van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' is alleen toegestaan indien de grondwal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal' wordt gerealiseerd en instandgehouden.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een steenmuseum;
  • b. een galerij;
  • c. een bed & breakfast met maximaal 10 kamers;
  • d. horeca in de vorm van mini-congressen;
  • e. ateliers;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', tevens een hobbymatige paardenhouderij met de bij deze functie behorende voorzieningen, waaronder een paardenstal, paddock, tredmolen en mestplaat;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak', tevens een paardenbak;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens herstel en instandhouding van de cultuurhistorische waarden;
  • i. ondergeschikte voorzieningen, zoals bij deze bestemming behorende detailhandel, ambachtelijke bedrijvigheid, horeca en kantoren;
  • j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. herbouw van gebouwen die zijn aangeduid met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is uitsluitend toegestaan, mits de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw bij herbouw gehandhaafd blijft.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - hekwerk', een hekwerk met een hoogte van 2,5 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Nadere eisen
  • a. Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', nadat de monumentencommissie om schriftelijk advies is gevraagd, nadere eisen stellen met betrekking tot de uitwendige hoofdvorm zoals deze wordt bepaald door goothoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling teneinde te waarborgen dat de aan het pand eigen cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast, met dien verstande dat deze nadere eisen een doelmatige bedrijfsvoering niet onevenredig mogen belemmeren.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. opslag van goederen op onbebouwde gronden is niet toegestaan;
  • b. permanente parkeermogelijkheden mogen enkel gerealiseerd worden ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.

4.4.2 Hobbymatige paardenhouderij
  • a. Voor zover het houden van dieren en/of de opslag van mest mag er geen sprake zijn van een inrichting in de zin van artikel 1.1 lid 4 Wm.;
  • b. een paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast aan de hand van het landschappelijk inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels;
  • c. buitenverlichting is toegestaan bij een paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale hoogte van de lichtmasten is 4 meter;
    • 2. maximaal 6 lichtmasten per paardenbak zijn toegestaan;
    • 3. de masten worden direct aan of bij een paardenbak geplaatst;
    • 4. maximaal 60 LUX/m2 gemeten 1 meter boven de bodem van de bak;
    • 5. de lichtbundel wordt door middel van een afscherming gericht op de paardenbak;
    • 6. de verlichting mag gebruikt worden van 7.00 uur 's ochtends tot 22.00 uur 's avonds;
  • d. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m2;

4.4.3 Mini-congressen

Met betrekking van het gebruik van de gronden ten behoeve van horeca in de vorm van mini-congressen, gelden de volgende regels:

  • a. maximaal 200 bezoekers;
  • b. beperkt activiteiten in de avondperiode (van 19.00 uur tot 23.00 uur);
  • c. geen activiteiten in de nachtperiode (van 23.00 uur tot 7.00 uur);
  • d. geen versterkte muziek buiten de bebouwing.

4.4.4 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inrichting

Het gebruik van de gronden met de bestemming 'Gemengd' is alleen toegestaan indien het landschappelijk inrichtingsplan (bijlage 2 bij de regels) binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd en instandgehouden.

4.4.5 Voorwaardelijke verplichting - grondwal

Het gebruik van de gronden met de bestemming 'Gemengd' is alleen toegestaan indien de grondwal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal' wordt gerealiseerd en instandgehouden.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal': uitsluitend een grondwal met beplanting;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, paden en nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde of overkappingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • a. de hoogte van een grondwal bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte'aangegeven bouwhoogte.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Voorwaardelijke verplichting - grondwal

Het gebruik van de gronden met de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Gemengd' is alleen toegestaan indien de grondwal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal' wordt gerealiseerd en instandgehouden.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en/of herstel van actuele en potentiële ecologische, landschappelijke en natuurwaarden,

alsmede voor;

  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. agrarisch medegebruik;
  • d. het telen van oude cultuurgewassen
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - weidegrond', tevens voor het beweiden van de gronden door paarden;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, paden en nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op de voor Natuur bestemde gronden mogen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de bestemming uitsluitend worden gebouwd;

  • a. (terrein)afscheidingen, overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde of overkappingen, met een maximale hoogte van 1,50 m;
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het scheuren of frezen van grasland;
    • 4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 5. het vellen of rooien van houtgewassen;
    • 6. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    • 7. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. Het verbod als bedoeld in dit lid onder a. is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
    • 4. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting zoals opgenomen in landschappelijk inrichtingsplan, bijlage 2 bij deze regels.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit onder b zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. de landschappelijke en natuurwaarden van de in 6.1 bedoelde gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
    • 3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    • 4. het aanbrengen van de in dit lid onder a7, genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur gelet op de waarde van het natuurgebied van geringe betekenis moet worden geacht;
    • 5. bij het scheuren of frezen van grasland een afstand van 1 m uit de slootkant wordt aangehouden.

6.3.2 Adviesprocedure omgevingsvergunningen

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige.

Artikel 7 Tuin

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin en erven;
  • b. toegangspaden;
  • c. opstelplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de toegangspaden;
  • d. bij deze bestemming behorende groen, water en verhardingen.
7.2 Bouwregels
  • a. Op de voor Tuin bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn niet meer bedraagt dan 1 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3 m.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding en waterberging en de instandhouding hiervan;
8.2 Bouwregels

Op de voor Water bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals duikers en oeververbindingen.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met bijbehorende bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen van de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. parkeervoorzieningen en ontsluitingspaden;
  • c. tuinen en erven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden van gebouwen;
  • e. de in tabel 7.1 genoemde toegestane nevenfuncties met bijbehorend maximaal aantal m² van de bestaande bebouwing, die in gebruik mag worden genomen ten dienste van de nevenfunctie en - in voorkomende gevallen - het maximaal aantal m² dat in gebruik mag worden genomen voor de nevenfunctie:

Tabel 7.1 Nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

aard van de nevenfunctie   maximaal oppervlak binnen bestaande bebouwing   maximaal oppervlak voor gebruik  
Aan-huis-gebonden beroep   50 m²    

met dien verstande dat:

  • f. de nevenfuncties zijn alleen toelaatbaar als deze functie omliggende bedrijven niet belemmeren in hun bedrijfsvoering;
  • g. de hier bedoelde nevenfuncties zijn alleen toegestaan bij wijze van neventak bij een hoofdtak anderszins.
9.2 Bouwregels

Op de voor Wonen aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd woningen, met daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  • a. per bouwvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd;
  • b. woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd; aanbouwen mogen ook buiten een bouwvlak gebouwd worden; bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'worden gebouwd;
  • c. de inhoud van een woning mag ten hoogste de inhoud bedragen, zoals deze bedraagt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan; bij het berekenen van de inhoud van een woning worden ondergrondse bouwwerken niet meegeteld;
  • d. herbouw van een woning ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is uitsluitend toegestaan ten behoeve van ten hoogste het aantal woningen als aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mits de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • e. de goot- respectievelijk bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  • f. het gezamenlijk grondoppervlak van de bij een woning behorende bijgebouwen mag ten hoogste 50% bedragen, met een maximum oppervlak van 50 m2;
  • g. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag ten hoogste 3 m/5 m bedragen, met dien verstande dat bestaande hogere hoogtes mogen worden gehandhaafd;
  • h. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen; de bouwhoogte mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • i. de afstand van de gebouwen tot de erfafscheiding dient ten minste 3 m te bedragen;
  • j. dakkapellen op het dakvlak aan de voorzijde van een woning zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de dakkapel voorzien is van een plat dak;
    • 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 1,75 m, gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
    • 3. de onderzijde zich meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet bevindt;
    • 4. de bovenzijde zich meer dan 0,5 m onder de daknok bevindt;
    • 5. de zijkanten zich meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak bevinden;
    • 6. de gezamenlijk breedte van de dakkapellen niet meer dan 50% van het dakvlak aan de voorzijde beslaat;
    • 7. de cultuurhistorische waarde van het gebouw is geborgd;
  • k. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame ten behoeve van een nevenfunctie is niet toegestaan; hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken;
9.3 Nadere eisen
  • a. Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', nadat de monumentencommissie om schriftelijk advies is gevraagd, nadere eisen stellen met betrekking tot de uitwendige hoofdvorm zoals deze wordt bepaald door goothoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling teneinde te waarborgen dat de aan het pand eigen cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast, met dien verstande dat deze nadere eisen een doelmatige bedrijfsvoering niet onevenredig mogen belemmeren.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 tijdelijke zelfstandige woonruimte

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het toegestane aantal en de inhoud van woningen, ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een bedrijfswoning of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de bedoelde woonruimte niet meer dan 250 m³ mag bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
  • c. ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
  • d. het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de afwijking ongedaan kan worden gemaakt;
  • e. alvorens te beslissen op een verzoek om afwijking, wint het bevoegd gezag advies in bij een door hen aan te wijzen medisch adviseur;
  • f. het bevoegd gezag trekt de verleende omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer nodig is.

De omgevingsvergunningen als bedoeld in dit artikel worden uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

9.4.2 overig
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 9.2 onder a ten behoeve van splitsing in twee woningen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' indien en voor zover:
    • 1. de karakteristieke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
    • 2. de wijze waarop de woningen aaneen zijn gebouwd niet wordt gewijzigd;
    • 3. omgevingsvergunning wordt niet verleend indien voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan woningsplitsing reeds heeft plaatsgevonden.
    • 4. In afwijking van het hiervoor bepaalde (splitsing bestaande woning met een aanduiding 'cultuurhistorische waarden' in 2 woningen) mag, indien op een bouwvlak zowel de woning als een bijgebouw zijn aangeduid met 'cultuurhistorische waarden', de tweede woning in het bijgebouw worden gerealiseerd in plaats van bij de woning waarbij het bepaalde onder 1, 2 en 4 van toepassing is.
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 9.2 onder g voor de bouw van een aan de woning aangebouwde kantoor- of praktijkruimte voor beoefenaren van aan huis gebonden beroepen, waarvan het oppervlak ten hoogste 50 m2 mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en kantoor- of praktijkruimte ten hoogste 75 m2 bedraagt;
    • 2. de kantoor- of praktijkruimte wordt opgericht achter de voorgevellijn van de woning;
    • 3. de goothoogte van de kantoor- of praktijkruimte ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedraagt en de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
    • 4. van de bij een woning behorende onbebouwde gronden ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
  • c. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 9.2 onder g:
    • 1. tot ten hoogste 75 m2, voor zover en indien de bestaande landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde 9.2 onder g voor een hoger bebouwingspercentage, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is en indien de landschappelijke waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast.
  • e. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 9.2 onder j voor het bouwen op geringe afstand van, dan wel op de erfafscheiding, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is en geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, die van de aangrenzende gronden daaronder begrepen.

9.4.3 Vergroting van een inpandige woning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van de maximale inhoudsmaat van woningen, indien:

  • a. het een woning betreft met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' en;

met dien verstande dat:

  • b. vergroting niet mag leiden tot een onevenredige belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
9.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. voor nevenfuncties gelden de volgende regels:
    • 1. aan-huis-gebonden beroep: in een woning en/of de bijbehorende bijgebouwen zijn een aan-huis-verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan onder de volgende voorwaarden:
      • de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin dat de woonfunctie de primaire functie dient te blijven; dit betekent dat niet meer dan 50 m² van het vloeroppervlak van de woning of het bijgebouw ten behoeve van de activiteiten mag worden gebruikt;
      • de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie;
      • de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
      • de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
      • de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk in het openbaar gebied veroorzaken;
    • 2. voor de nevenfunctie is buitenopslag in geen geval toegestaan.

Artikel 10 Waarde - Archeologie - 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Op de gronden die bestemd zijn als Waarde - Archeologie - 3 mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in 10.1 genoemde bestemmingen, mits de archeologische belangen zich daartegen niet verzetten.

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • a. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. een bodemverstoring met een oppervlakte van ten minste 200 m2 en op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

10.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 10.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 10.2 in acht is genomen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

10.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in 10.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleide van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de archeologische bestemming geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:

uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;

  • c. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 5

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

11.2 Bouwregels

Op de gronden die bestemd zijn als Waarde - Archeologie - 5 mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in 11.1 genoemde bestemmingen, mits de archeologische belangen zich daartegen niet verzetten.

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. niet M.E.R.-plichtig is.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. een bodemverstoring op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

11.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 11.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 11.2 in acht is genomen;
  • b. niet onder een M.E.R.-plichtig project vallen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

11.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in 11.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleide van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de archeologische bestemming geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

 

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterkering, de waterbeheersing en waterlopen, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen, voor zover zij met de bestemming waterstaatsdoeleinden secundaire waterkering (dubbelbestemming) samenvallen.

12.2 Bouwregels

Op de tot Waterstaat - Waterkering bestemde gronden mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in lid 1 genoemde bestemmingen, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterkerende functie van deze gronden. Bouwen binnen de kernzone van de waterkering is niet toegestaan, tenzij het vervangen, vernieuwen en/of veranderen van bestaande bebouwing betreft waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden binnen de bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken van het bevoegd gezag de navolgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 10 m²;
  • b. het meer dan 0,5 m ophogen af afgraven van gronden, het egaliseren van gronden, anders dan noodzakelijk is in verband met het normale gebruik van de gronden;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende installaties of apparatuur;
  • d. het dempen of verleggen van waterlopen.

12.3.2 Adviesprocedure omgevingsvergunningen

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons en entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
14.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag – tenzij in hoofdstuk 2 van deze regels anders is bepaald – niet meer bedragen dan:

  • a. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 m met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van agrarische hoofdgebouwen en de openbare weg 2 m mag bedragen;
  • b. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
  • c. van overkappingen 3 m;
  • d. van lichtmasten 12 m;
  • e. van overig straatmeubilair 6 m;
  • f. van antennes 5 m;
  • g. van tuinmeubilair 2 m;
  • h. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
14.3 Ondergronds bouwen
14.3.1 bouwwerken

Ondergrondse bouwwerken zijn niet toegestaan, behoudens ter plaatse van de bouwvlakken binnen de bestemmingen 'Gemengd' en 'Wonen'.

14.3.2 afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 14.3.1 voor een kelder of een garage dan wel het onderheien van een tuin, uitsluitend ten dienste van de bestemming Wonen. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid wordt uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt. Bij het berekenen van de inhoud van de woning wordt het ondergrondse gedeelte niet meegerekend.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Maten

Indien niet op grond van een andere bevoegdheid van deze regels omgevingsvergunning ter afwijking kan worden verleend, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • a. maximale en minimale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als verbeeld dan wel omschreven in de regels, mits:
    • 1. de afwijking van enige maat ten hoogste bedraagt 10%;
    • 2. bestemmingsgrenzen niet worden overschreden;
    • 3. het percentage genoemd onder 1. niet wordt overschreden door eerder verleende omgevingsvergunningen;
    • 4. het percentage genoemd onder 1. geldt niet voor bebouwing binnen de bestemming 'Gemengd';
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van bedrijven in positieve zin kan worden gewijzigd, indien en voor zover een wijziging van de belasting van de desbetreffende typen van bedrijven op het milieu als gevolg van technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geeft.

16.2 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste drie meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste tien procent worden vergroot.

16.3 Wetgevingszone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Natuur' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' ten behoeve van de verplaatsing van de waterkering en de realisatie van een aanlegsteiger met inachtneming van de volgende regels:

  • a. er onderzoek verricht is naar de planologisch relevante aspecten, zoals bodem, water, flora en fauna, luchtkwaliteit en archeologie.
  • b. de waterstaatkundige werking van de waterkering dient te worden geborgd;
  • c. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
    • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;
    • 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving;
    • 3. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond;
    • 4. een watervergunning van het Hoogheemraadschap is verleend.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

17.2 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de beleidsregels 'Nota parkeernormen Montfoort 2015', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, deze nieuwe versie wordt aangehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  • d. Bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de beleidsregels 'Nota parkeernormen Montfoort 2015', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, deze nieuwe versie wordt aangehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en c en worden toegestaan dat niet aan de genoemde parkeernormen wordt voldaan, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Steenfabriekterrein IJsseloord'.