direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Steenfabriekterrein IJsseloord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Montfoort ligt tussen het bedrijventerrein Krekenburg en het bedrijventerrein van Jan Snel B.V. een gebied met een agrarische bestemming. Op dit perceel bevindt zich onder andere een monumentale steenovenschuur en bijbehorende voormalige bazenwoning. De eigenaar van deze gronden, het bedrijf Jan Snel B.V., heeft al lange tijd de wens om het bedrijventerrein uit te breiden met een vrachtwagenparkeerterrein. De uitbreiding wordt mogelijk geacht indien dit een opwaardering van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de naastgelegen percelen, waaronder de cultuurhistorisch waardevolle steenfabriek oplevert.

Deze planvorming kent een lange voorgeschiedenis. Omdat er in eerste instantie geen overeenstemming werd bereikt tussen de ondernemer, provincie Utrecht, gemeente Montfoort, omwonenden en belangenorganisaties is vanaf eind 2010 een andere weg ingeslagen. Een groep direct omwonenden en belangenorganisaties, waaronder de Werkgroep Behoud Lopikerwaard en Stichting Hugo Kotestein, heeft voorgesteld een plan te maken. Zo ontstond een lokale bewoners/belangengroep, die een volwaardige partij werd in een proces met de gemeente en Jan Snel B.V.. Afgesproken werd dat de bewoners/belangengroep het initiatief zou nemen binnen de samenwerking tussen deze drie partijen. Het resultaat van het initiatief is vastgelegd in het document 'Nieuwe toekomst IJsseloordterrein' uit 2012 waarin de belangrijkste randvoorwaarden voor (her)ontwikkeling zijn benoemd. Dit plan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • realiseren van een landschappelijk park van circa vijf hectare, waarvan delen openbaar toegankelijk zijn;
  • restauratie en herbestemming steenovenschuur en bazenwoning;
  • uitbreiding bedrijventerrein Jan Snel met 10.150 m2, landschappelijk ingepast door een grondwal.

Dit plan is in 2012 gepresenteerd aan de gemeente en de eigenaar van het bedrijventerrein Jan Snel. De gemeenteraad heeft het plan voor kennisneming aangenomen. De omwonenden hebben enthousiast gereageerd. De provincie heeft op basis van het plan per amendement een aanpassing gedaan in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening om de ontwikkeling - binnen bepaalde voorwaarden - mogelijk te maken.

Medio 2016 is het idee ontstaan om als onderdeel van de ontwikkeling de voormalige steenoven een nieuwe invulling te geven, bestaande uit een steenmuseum, bed & breakfast en ondergeschikte ruimten voor ateliers, ambachtelijke bedrijfjes, kantoor, horeca (bv. mini-congressen) en detailhandel in dienst van de primaire functies. Op het terrein komt eveneens een hobbymatige paardenhouderij met paarden die worden opgeleid voor de handel. Vanwege de komst van de paardenhouderij, bestaat de wens om bijbehorende faciliteiten, waaronder een paardenbak te realiseren.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuwe globale en flexibele bestemming om de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein en de herontwikkeling van het steenfabriekterrein IJsseloord binnen de gestelde randvoorwaarden mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Montfoort en wordt begrensd door:

  • in het noorden: de Hollandsche IJssel;
  • in het oosten: bedrijventerrein Krekenburg;
  • in het zuiden: Willeskop (N228);
  • in het westen: het bedrijventerrein van Jan Snel B.V.

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: openstreetmap.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Vastgesteld (Raad)  
Buitengebied 2012   11 maart 2013  
1e herziening Buitengebied 2012*   26 oktober 2015  

* de 1e herziening geldt volledig en dient gelezen te worden in combinatie met het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'.

Het plangebied heeft overwegend de bestemming 'Agrarisch - Rivierzone'. Ter plaatse van de bestaande bebouwing is een bouwvlak opgenomen. Tussen het bedrijventerrein Jan Snel B.V. en de agrarische bestemming is een smalle strook bestemd voor 'Groen'. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'

Op basis van het bestemmingsplan 1e herziening Buitengebied 2012, geldt voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5'.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een plankaart. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: Gebiedsvisie. In dit hoofdstuk wordt de bestaande en beoogde situatie beschreven en wordt ingegaan op de ruimtelijke inpassing;
  • hoofdstuk 3: Beleidskader en planologische toets. In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling aan nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid getoetst;
  • hoofdstuk 4: Omgevingsaspecten, onderzoeken naar onder andere milieu, parkeren en water;
  • hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving en uitleg planregels;
  • hoofdstuk 6: Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Montfoort is een gemeente langs de Hollandsche IJssel, gelegen in het zuidwestelijke gedeelte van de provincie Utrecht. In de kern van de gemeente ligt de historische stad Montfoort. Daaromheen ligt het buitengebied dat onderdeel uitmaakt van het Groene Hart. Hierin liggen de kernen en buurtschappen Achthoven, Blokland, Linschoten, Mastwijk en Willeskop. Het gemeentelijk buitengebied wordt gewaardeerd vanwege zowel de natuurlijke als de culturele waarde.

Het projectgebied ligt ten noordoosten van het buurtschap Willeskop (Figuur 2.1). Het buurtschap bestaat hoofdzakelijk uit boerderijen, kleine en grote bedrijven, waaronder fruitteeltbedrijven, en vrijstaande woningen. Het gebied ligt langs en/of tussen de Hollandsche IJssel en de N228. Willeskop is in het bezit van een groot aantal bouwwerken die volgens het Monumenten Inventarisatie Project (M.I.P.) van cultuurhistorisch belang zijn. Hiertoe behoren onder andere de overblijfselen van de gebouwde steenfabrieken. In het verleden zijn in Willeskop vier steenfabrieken gebouwd, waarvan Steenfabriek IJsseloord de eerste is geweest. Deze werd gebouwd in 1867 en is op de schuur en bazenwoning na gesloopt in 1944. Deze overblijfselen zijn volgens het M.I.P. van nationale waarde. De schuur met bijbehorende bazenwoning heeft in 2008 dan ook de status van gemeentelijk monument gekregen.

De overblijfselen van de voormalige steenfabriek IJsseloord staan in het projectgebied. Het projectgebied bestaat uit drie kavels. Aan de noordkant van de middelste kavel staat de bazenwoning en de steenovenschuur. Beide gebouwen zijn niet meer in gebruik en in verval. Rondom de bazenwoning staan oude bomen. De rest van de kavel en de andere twee kavels zijn ingericht voor agrarisch gebruik en worden door paarden begraasd. Tussen de kavel aan de westkant en de middelste kavel ligt de weg Krekenburg en tussen de middelste kavel en de kavel aan de oostkant ligt een watergang.

2.1.1 Functionele analyse

Het gebied om het plangebied heen is zoals gezegd in gebruik als agrarisch gebied, waar voornamelijk veehouderijen zich hebben gevestigd. Daarnaast is het gebied omgeven door bedrijventerreinen en door twee horecavoorzieningen. Qua horecavoorzieningen zijn in de omgeving café 'Het Hemeltje' en het gastenverblijf 'Aan de Hollandse IJssel' te vinden. Het plangebied ligt tussen twee bedrijventerreinen. Het bedrijf Jan Snel B.V. ligt aan de westkant en is gespecialiseerd in flexibel bouwen en speciaal transport. Te-Bi bestratingsmaterialen B.V. ligt aan de oostkant en heeft een 700 m² showtuin die 24/7 bezocht kan worden. Aan de oostkant grenst ook het bedrijf Interbanket met een lange fabriekshal.

2.1.2 Ruimtelijke analyse

Het projectgebied ligt in een landelijk gebied. Het landelijk gebied heeft een open structuur met van oudsher lintdorpen. Aan de noordkant ligt de Hollandse IJssel. Deze rivier wordt veelal gebruikt als recreatief vaarwater. Aan de zuidkant ligt de provinciale weg Willeskop (N228). Zowel aan de linker- als aan de rechterkant van de weg ligt een fietsstrook, waardoor de weg een breed profiel heeft. Vanaf de weg en de Hollandse IJssel is het projectgebied met daarop de steenoven goed te zien (Figuur 2.2). Aan de overzijde van de Hollandse IJssel ligt een gebied dat in de structuurvisie bestemd is als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Aan de westkant ligt het terrein van Jan Snel B.V.. Dit terrein is in zijn geheel verhard met één kantorenpand en drie grote loodsen. Op het terrein vindt productie van flexibele huisvestingsunits plaats. Verder worden (transport)auto's geparkeerd en bouwmaterialen en flexibele huisvestingsunits opgeslagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: Ligging Projectgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: Projectgebied vanaf N228 (Zuidkant)

2.2 Beoogde ontwikkeling

Aanleiding voor de beoogde ontwikkeling is een gewenste uitbreiding van Jan Snel B.V. met een vrachtwagenparkeerterrein in combinatie met de behoefte om de laatste restanten van de historie van de steenindustrie te behouden. De insteek van de bewoners- en belangengroep is dat uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk is als er een goede balans ontstaat tussen cultuurhistorie, landschap en economie met waarborging van de ruimtelijke kwaliteit. Het plan bestaat daardoor uit de ontwikkeling van het parkeerterrein, transformatie van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en uit een plan voor landschapsontwikkeling (figuur 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.3: Concept landschappelijke inrichting plangebied

Bedrijventerrein

Het bedrijf Jan Snel B.V. wil zijn bedrijfslocatie aan de oostzijde uitbreiden met een vrachtwagenparkeerterrein. Het gaat hierbij om een terrein van ongeveer 40 transportwagens. Deze transportwagens zullen hier met name in de avonden en in het weekend geparkeerd staan. Op het huidige terrein met behoefte aan opslag is geen ruimte om deze transportwagens te parkeren.

Jan Snel maakt en verhuurt flexibele huisvestingsunits. Voor de periode tussen de productie en de aflevering van deze units is veel opslagruimte nodig. De afgelopen jaren is de productie van het bedrijf toegenomen waardoor de opslag op eigen terrein meer ruimte in beslag heeft genomen. De ruimte voor het parkeren van vrachtwagens is daardoor aanzienlijk afgenomen. Op dit moment staan de wagens verspreid over het terrein geparkeerd. Dit levert nu al ongewenste en verkeersonveilige situaties op, omdat verschillende routes (transportwagens, voetgangers) elkaar passeren.

Voor de komende jaren wordt een groei van de productie van Jan Snel verwacht. Dat hangt samen met de economische vooruitzichten en maatschappelijke ontwikkelingen die vragen om flexibele bebouwing. Daardoor zal op eigen terrein nóg meer behoefte aan opslag nodig zijn. De afgelopen jaren is opslagruimte gevonden door andere bedrijven, die ook op het terrein gevestigd waren, uit te plaatsen. Hiermee kan echter niet worden voorzien in de totale ruimtebehoefte, waardoor uitbreiding van het terrein op dit moment de enige oplossing is voor het verkrijgen van een verkeersveilig en efficiënt bedrijventerrein.

Wegens veiligheidsvoorschriften waaraan het bedrijf moet voldoen is het van belang om een goede doorstroming en een duidelijke zonering met bijbehorende routing te creëren op het terrein. Dit kan bereikt worden met de komst van het vrachtwagenparkeerterrein. Hierdoor ontstaat een veiligere situatie voor de verschillende soorten terreingebruikers. Voetgangers, personenauto's en vrachtwagens worden op deze manier van elkaar gescheiden, zodat gevaarlijke situaties worden beperkt. Bovendien wordt met de komst van de parkeerterrein een extra vluchtroute gecreëerd, aangezien er voldoende ruimte wordt aangelegd om een goede uitweg te vinden. Bij de realisering van het plan wordt het namelijk mogelijk gemaakt om aan de oostzijde langs het kantorenpand te rijden. Hierdoor ontstaat een ringweg op het terrein, wat zorgt voor een optimale doorstroming.

Bij de uitbreiding van dit bedrijventerrein wordt de kavel die aan de westzijde van het plangebied ligt voor het grootste gedeelte ingevuld met een parkeerterrein. Langs het parkeerterrein komt een grondwal met een hoogte van ten minste 2,5 meter en soms zelfs 4 meter met daarop begroeiing. Deze wal, inclusief begroeiing bestaande uit struikgewas, zorgt ervoor dat het zicht op het terrein, de geparkeerde vrachtwagens en de geluiduitstraling wordt beperkt. De bomenrij langs de toegangsweg naar de steenfabriek, zorgt daarbij voor een verdere beperking van het zicht op het vrachtwagenparkeerterrein. Voor de veiligheid op het terrein wordt verlichting aangelegd. Een lichtplan dient ervoor te zorgen dat de lichtuitstraling beperkt blijft tot het terrein. De maximale oppervlakte van de uitbreiding bedraagt 1 ha.

Tussengebied

Als compensatie voor de uitbreiding van het bedrijventerrein zal het gebied tussen de twee bedrijventerreinen opnieuw ingericht worden. De invulling bestaat uit de volgende elementen:

  • renovatie steenfabriek t.b.v: steenmuseum, bed & breakfast, ondergeschikte ateliers, ambachtelijke bedrijfjes, kantoren, horeca, mini-congressen/multifunctionele ruimte en detailhandel;
  • ver-/nieuwbouw bazenwoning;
  • paardenhouderij;
  • aanleg natuurgebied.

Renovatie steenfabriek

De in het plangebied aanwezige steenoven wordt casco gerestaureerd. Na renovatie biedt het gebouw ruimte aan een steenmuseum, een bed & breakfast, ondergeschikte ateliers, kantoren, horeca en detailhandel. In het museum wordt de oude stijl (manier) van stenen en/of dakpannen maken getoond. Deze materialen zullen ook in het gebouw zelf verwerkt worden. Verder worden historische materialen/technieken en bijzondere stenen, zoals mineralen, versteende bomen en fossielen tentoongesteld en verkocht en is er ruimte voor andere ambachtelijke bedrijven om zich te vestigen. De tweede nieuwe hoofdfunctie van het pand is bed & breakfast. Gasten verblijven in karakteristieke kamers, waarin de waardevolle bebouwingselementen zichtbaar zijn. Ondergeschikt en ten behoeve van de hoofdfuncties is in het gebouw ruimte voor ateliers, ambachtelijke bedrijfjes, kantoren, horeca en detailhandel.

De horecafunctie is ondergeschikt aan het steenmuseum en bed & breakfast. Voor bezoekers bestaat de mogelijkheid om een kleine versnapering te nuttigen. Incidenteel zal er sprake zijn van een mini-congres in de vorm van bedrijfsdag, conferentie, receptie, trouwlocatie en of ontvangst.

Bazenwoning

De bestaande bazenwoning is technisch in slechte staat. Daarom zal deze grondig worden verbouwd met respect voor het monumentale uiterlijk van het pand. Hierbij zal gebruik gemaakt van de materialen die bij de sloop van het huidige pand vrijkomen. Deze wordt in de oude stijl terug gebouwd, waardoor het cultuurhistorische karakter van de bebouwing en het ensemble behouden blijft. Na herbouw wordt dit pand weer als woning in gebruik genomen.

Paardenhouderij

Ten noorden van het vrachtwagenparkeerterrein komt een hobbymatige paardenhouderij. In de vorm van een oude droogschuur worden hier vijf à zes paardenstallen gerealiseerd. Rond de stallen is ruimte voor een tredmolen, mestplaat en voor paddocks.

Aan de zuidkant van de droogschuur komt een vergunningsvrije buitenbak met de afmeting van circa 20 bij 40 meter. De buitenbak wordt afgeschermd met een lage haag, waardoor voor zowel de mens als het paard een optimale situatie ontstaat.

De oostkant van het plangebied wordt ingericht als natuurgebied met paardenweiden. Doordat de weidegronden bestaan uit kruiden- en bloemrijk hooiland in combinatie met oude cultuurgewassen (bv hop en gerst), wordt de biodiversiteit vergroot. Door de komst van rijen knotbomen, elzensingels, bosjes, een kleine hoogstamboomgaard en een lindelaan als oprit naar de steenoven, krijgt het gebied een landschappelijke invulling die past bij een rivieroever in het Groene Hart. Het terrein is te betreden vanaf de oprit aan de Willeskop en wordt beperkt opengesteld, zoals afgesproken tussen initiatiefnemers, de gemeente en de bewoners- en belangengroep.

2.3 Landschappelijk inrichtingsplan

De ontwiaaaakkeling van het plangebied heeft grote invloed op de (directe) omgeving van het plangebied. Hierdoor is het van belang dat de kwaliteit wordt geborgd. Deze borging maakt tevens onderdeel uit van de provinciale en gemeentelijke medewerking aan het voornemen.

Het voornemen en de landschappelijke kwaliteiten zijn vastgelegd in een landschappelijk inrichtingsplan. Het inrichtingsplan is als bijlage 1 opgenomen bij de toelichting.

Het landschappelijk inrichtingsplan gekoppeld aan een beheersovereenkomst zorgt ervoor dat de te realiseren landschappelijk kwaliteiten, waaronder doorzichten naar de oude steenfabriek, worden geborgd voor de toekomst. De uitvoering van het landschappelijk inrichtingsplan is tevens als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch doorgang te laten vinden, wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk is getoetst aan het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6, lid 2

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Voor stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd.

Toetsing

Uitvoeringsvereiste voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is de herontwikkeling van het landschap en het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Het voornemen voorziet daarom in een gecombineerde ontwikkeling van bedrijventerrein, landschap en herontwikkeling/transformatie van cultuurhistorisch erfgoed. In het kader van toetsing aan de ladder dienen de volgende onderdelen beoordeeld te worden: uitbreiding bedrijventerrein (10.150 m2), ontwikkeling steenmuseum (350m2), bed & breakfast (10 kamers) en horeca in de vorm van minicongres/multifunctionele ruimte (ca 300m2).

Ondergeschikt aan de hoofdfuncties steenmuseum, bed en breakfast en horeca in de vorm van minicongres/multifunctionele ruimte worden ateliers, ambachtelijke bedrijfjes, kantoren, horeca en detailhandel mogelijk gemaakt (maximaal 10 m2). Toetsing aan de ladder is voor deze ondergeschikte functies niet aan de orde.

Ook wordt de bazenwoning (voormalige bedrijfswoning) omgezet naar burgerwoning, wordt een hobbymatige paardenhouderij voor het fokken van maximaal 5 paarden en natuur mogelijk gemaakt. Dit zijn geen stedelijke ontwikkelingen. Toetsing aan de ladder is niet aan de orde.

Uitbreiding bedrijventerrein tbv vrachtwagenparkeerterrein

Het terrein van Jan Snel B.V. wordt aan de westzijde van het plangebied (aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein) uitgebreid met 1 ha., specifiek voor het parkeren van vrachtwagens. Bebouwing is niet toegestaan.

Voor de ontsluiting worden geen nieuwe verbindingen met het verkeersnetwerk gerealiseerd. Het terrein wordt aangesloten op de bestaande bedrijfsgronden. Hierdoor ontstaat op het bedrijfsperceel een nieuwe verkeerscirculatie, wat de veiligheid op het terrein ten goede komt. Ontsluiting op het bestaande verkeersnetwerk vindt plaats via de bestaande ontsluitingen van het bedrijfsterrein.

De noodzaak van deze uitbreiding speelt al meerdere jaren, gelijk aan de wens om het plangebied te herontwikkelingen.

Om verkeersveiligheidsredenen moet een vrachtwagenparkeerplaats worden aangelegd bij het terrein van Jan Snel B.V., waardoor risico's worden beperkt. Realisatie van parkeermogelijkheid nabij het bedrijf is noodzakelijk om onnodige extra rijbewegingen en parkeeroverlast buiten de terreingrens te voorkomen. Een toelichting op de noodzaak tot uitbreiding van het bedrijventerrein ten behoeve van een vrachtwagenparkeerplaats is opgenomen in bijlage 2. Hierin staat de noodzaak beschreven in het kader van de verkeerscirculatie en problematiek op het huidige terrein. Zie ook paragraaf 4.9.

Jan Snel B.V. heeft op zijn eigen terrein niet voldoende ruimte voor het parkeren van vrachtwagens. Ook niet na herinrichting van het bestaande terrein. Binnen het bedrijventerrein is ook geen plaats voor een vrachtwagenparkeerplaats. Het bedrijf heeft al bedrijven op het bedrijventerrein uitgeplaatst maar komt nog steeds ruimte te kort voor het parkeren van de vrachtwagens.

Het in zijn geheel verplaatsen van het bedrijf is financieel niet realistisch en het splitsen van bedrijfsonderdelen is uit bedrijfsmatig oogpunt niet gewenst. Het splitsen van bedrijfsonderdelen zorgt bovendien voor meer verkeersbewegingen en dat is uit veiligheidsoogpunt ongewenst. Andere bedrijventerreinen kunnen daarom geen invulling geven aan de specifieke behoefte van dit bedrijf. Uitbreiding van het bedrijventerrein ten gunste van aanliggende gronden (in eigendom) is de enige optie.

Zoals beschreven in paragraaf 1.1 is potentiële ontwikkeling en uitbreiding van het bedrijventerrein onder voorwaarden opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Met de voorgenomen uitbreiding wordt voldaan aan een (regionale) behoefte voor bedrijventerrein.

Steenfabriek, bed & breakfast en horeca in de vorm van minicongres/multifunctionele ruimte

De oude steenoven wordt verbouwd en krijgt een nieuwe functie. Hierdoor wordt het mogelijk om waardevol cultuurhistorisch erfgoed duurzaam te behouden. Met het beschermen en behouden van cultuurhistorisch erfgoed wordt invulling gegeven aan de landelijke, regionale en gemeentelijke behoefte.

Voor de invulling van de steenfabriek zijn drie hoofdfuncties voorzien: een steenmuseum, een bed & breakfast en horeca (bv. minicongres). Met het steenmuseum wordt voorzien in een lokale behoefte om het historische gebruik van de locatie en omgeving van het plangebied te bewaren voor toekomstige generaties. Het betreft geen 'standaard' museum, maar een bijzondere ruimte met tentoonstelling van de steenindustrie, waarbinnen de ruimtes multifunctioneel gebruikt kunnen worden. In de omgeving van het plangebied zijn geen vergelijkbare musea aanwezig. Hierdoor kan worden voldaan aan een (regionale) behoefte voor de voorziene functie.

De bed & breakfast zal ruimte bieden aan 8 tot 10 kamers (12-16 bedden) te realiseren op de verdieping van het gebouw. Een bed & breakfast is een kleinschalige functie, als onderdeel van het bedrijfsplan van het steenmuseum. Met de B&B wordt een bijdrage geleverd aan het verbreden en verbeteren van de recreatiesector van de gemeente Montfoort. In de nabijheid en omgeving van het plangebied zijn enkele vergelijkbare bedrijven aanwezig. Echter, gezien de landelijke trend van groei van de toeristische sector, worden geen negatieve effecten voorzien. De B&B levert een bijdrage aan de de vraag naar aanbod van kleinschalige overnachtingsmogelijkheden op het platteland, mede conform de wens van de gebiedscommissie Utrecht-West.

De horecafunctie is voorzien in de vorm van een minicongres/multifunctionele ruimte. Hierdoor wordt het mogelijk de voormalige steenfabriek en direct omliggende gronden te gebruiken voor bedrijfsdagen, conferentie, receptie trouwlocatie en ontvangst. Deze functie betreft een beperkte oppervlakte en vindt plaats in wisselwerking met het steenmuseum. Door de beperkte oppervlakte en het gebruik van bestaand leegstaand vastgoed is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Er is behoefte aan een vrachtwagenparkeerplaats bij een groot bestaand bedrijf om onnodige extra rijbewegingen te voorkomen en parkeeroverlast buiten de terreingrens te voorkomen. Er is geen ruimte binnen het bestaande bedrijventerrein. Andere bedrijventerreinen kunnen geen invulling geven aan deze specifieke behoefte op dit bedrijventerrein. Verplaatsing van het bedrijf of splitsing van bedrijfstakken is uit financieel en of bedrijfsmatig oogpunt niet realistisch. Splitsing levert bovendien meer verkeersbewegingen op en is ongewenst. Daarom is een locatie aansluitend aan het bestaande terrein noodzakelijk. Dit is regionaal afgestemd en opgenomen in de provinciale structuurvisie en verordening.

Om deze ontwikkeling te kunnen dragen is gekozen om bij te dragen aan de recreatiewaarde van het gebied rond de Hollandse IJssel. Door de ontwikkeling van het museum, B&B en het recreatie/natuurgebied wordt hier invulling aan gegeven.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)

De provincie beschrijft in haar Provinciale Ruimtelijke structuurvisie (PRS) (herijking 2016) het ruimtelijk beleid tot 2028. In de PRS zijn de doelstellingen, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid beschreven. De provincie wil aantrekkelijk zijn om te wonen, werken en recreëren. Hiervoor wordt ingezet op drie belangrijke pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen/steden en een landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden tot de onderstaande beleidsuitgangspunten. Ook is het stedelijk programma voor de gemeente Montfoort beschreven.

Duurzame leefomgeving

De ambitie is om in 2040 als provincie Utrecht klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Om dit te halen wordt bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden met deze ambitie. Voor klimaatbestendigheid is het belangrijk te beschikken over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem en waterveiligheid. Hoog water moet veilig afgevoerd kunnen worden, de dijken moeten de overstromingskans verder beperken en er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging. In het kader van klimaatbestendigheid is het onder andere van belang dat ingespeeld wordt op het voorkomen van wateroverlast en van hittestress bij een toenemend aantal dagen met tropische hitte. De bodemdaling in de veengebieden, die onder meer leidt tot toenemende kosten en verslechtering van de kwaliteit van het oppervlaktewater, moet wezenlijk worden afgeremd. Herinrichting en innovaties in de landbouw kunnen hieraan bijdragen. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico’s.

Vitale dorpen en steden

De regionale economie moet qua ontwikkeling vooral zijn gericht op vitaliteit en innovatie, aansluitend bij de economische kracht van de regio (zorg-, kennis- en creatieve economie en duurzaamheidseconomie). Het aanbod aan vestigingsmilieus sluit hier bij aan. Bestaande bedrijventerreinen worden aantrekkelijk en duurzaam door herstructurering. Ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen kan uitsluitend in relatie met de herstructurering van bestaande terreinen en wordt op regionaal niveau afgestemd. In aansluiting op het Topsectorenbeleid van het Rijk wil de provincie experimenteerruimte bieden voor het realiseren van proeftuinen voor duurzame innovaties.

De provincie positioneert Utrecht als een regio die toekomstbestendig is en kennis en cultuur in het hart van haar ontwikkeling plaatst in een op creativiteit en innovatie geënte economie.

Landelijk gebied met kwaliteit

Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Uiteraard is daarbij belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden.

De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. De door de provincie voorgestane ontwikkeling richt zich op behoud en versterking van de kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten sluiten vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap. De provincie wil de cultuurhistorische kwaliteiten van vooral de landgoederen en buitenplaatsen, het militaire erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap behouden, versterken en beleefbaar maken.

De landbouw is nog steeds de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. Goede productieomstandigheden en innovatiekracht geven de landbouw het noodzakelijke blijvend economisch perspectief. Ook professionalisering van de landbouwverbreding, zoals door zorg-, en recreatief en toeristisch aanbod, natuur-beheer, het leveren van streekproducten en de productie van duurzame energie (w.o. het benutten van reststromen en productie van groene grondstoffen) dragen bij aan dit perspectief.

Onder andere op grond van Europees beleid, bestaat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de natuur. Biodiversiteit en beleefbare natuur dragen daarnaast ook bij aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat van de provincie. Daarom wordt ingezet op het verder ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden. Verbetering van de wisselwerking tussen het bodem- en watersysteem, de natuur en het menselijk handelen, moet een kwaliteitsverbetering van de natuur opleveren. Voor de kwaliteit van de natuur is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. Enerzijds wordt ingezet om de bestaande natuur te beheren en waar mogelijk te verbeteren. Anderzijds wordt ingezet om nieuwe natuur te realiseren. Hiertoe is het Akkoord van Utrecht (9 juni 2011) opgesteld. Dit akkoord is een belangrijke pijler van het natuurbeleid en voor de uitvoering ervan.

In overeenstemming met het Akkoord van Utrecht wordt ingezet om circa 1.500 ha nieuwe natuur te realiseren binnen de EHS. Het akkoord voorziet ook in een groene contour (3.000 ha): door andere partijen kan hier op vrijwillige basis natuur worden gerealiseerd, door de inzet van aanvullende arrangementen. Na realisatie wordt dit omgezet in EHS. Zolang de nieuwe natuur hier nog niet is gerealiseerd wordt ruimte geboden om het bestaande gebruik voort te zetten, maar wordt voorkomen dat grootschalige ontwikkelingen die het hier realiseren van nieuwe natuur onmogelijk maken.

Zowel vanwege de toenemende vraag naar recreatie als het hebben van een tegenhanger van de toenemende verdichting in de dorpen en steden, zijn ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijetijdsbesteding gewenst. De Provincie wil samen met andere partijen voorzien in de toegenomen behoefte aan recreatiemogelijkheden op korte afstand van de woonomgeving. De eenheid tussen stad en ommelanden wil de Provincie versterken. De ontwikkeling van herkenbare en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte, even als de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte.

Stedelijk programma Montfoort

Voor de kern Montfoort is een uitbreiding ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein IJsselveld met maximaal 2 hectare in het segment ‘Modern gemengd’ opgenomen. Bij de planuitwerking moet er in verband met de waterveiligheid voldoende afstand worden gehouden tot de Hollandse IJssel. Voor de verkeersafwikkeling van dit nieuwe terrein mag er in verband met de doorstroming geen nieuwe ontsluiting op de N204 worden gerealiseerd. Voorts is een uitbreiding van 10.150 m2 bedrijventerrein aan de Willeskop opgenomen. Bij de realisering hiervan zullen overtuigende zekerheden en garanties moeten worden geboden over de (financiële) realisering van een duurzame inrichting van 4,5 hectare natuur en het herstel van de monumentale steenoven, zoals vastgelegd in de visie van de bewoners- en belangengroep IJsseloord. De bedoelde 10.150 m2 bedrijventerrein kan door de gemeente Montfoort alleen als parkeerplaats worden bestemd. Daarnaast dient de noodzaak tot realisatie te worden aangetoond, mede in relatie tot een mogelijke herschikking c.q. herinrichting van het al bestaande bedrijventerrein.

Toetsing

De ontwikkeling geeft invulling aan de genoemde doelstellingen. In de structuurvisie is de voorziene ontwikkeling van het plangebied specifiek opgenomen als onderdeel van het 'Stedelijke Programma Montfoort'. De ontwikkeling is hierin benoemd als uitbreiding van 1 hectare bedrijventerrein aan de Willeskop. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, waaraan wordt voldaan:

  • 1. het realiseren van een duurzame inrichting en het herstel van de monumentale steenoven is in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer opgenomen. Het landschappelijk inrichtingsplan in samenhang met een beheersovereenkomst zorgen voor het borgen van de realisatie en instandhouding van het plangebied. De realisatie en instandhouding van de landschappelijke inrichting is geborgd in de regels midddels een voorwaardelijke verplichting;
  • 2. in dit bestemmingsplan is opgenomen dat het extra bedrijventerrein uitsluitend kan worden gebruikt als parkeerterrein.
  • 3. Gemeente Montfoort hecht waarde aan het behoud en herstel van cultuurhistorische waarde. Door het opknappen van de oude steenoven en deze te gebruiken als museum om de oude cultuur te laten zien, wordt hieraan voldaan. Op de noodzaak is nader ingegaan bij de toetsing aan de ladder in paragraaf 3.2.1. Door het nieuwe plan worden de economische-, natuur- en de cultuurhistorische waarden van het gebied vergroot.
3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In de PRV zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten. Hierna is de ontwikkeling getoetst aan de relevante regels.

In de PRV is het plangebied aangewezen als 'toekomstig bedrijventerrein' en als 'Kernrandzone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0006.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kaart 'wonen en werken' (uitbreidingsgebied indicatief aangegeven)

In 'Artikel 3.20 Toekomstig bedrijventerrein' zijn hieraan voorwaarden verbonden:

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Toekomstig bedrijventerrein’ kan bestemmingen en regels bevatten voor nieuwvestiging van bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen zoals genoemd in de bijlage Bedrijventerreinen, onder het kopje uitbreiding, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen is verzekerd door middel van een herstructureringsplan, en
  • b. de nieuwvestiging of uitbreiding plaatsvindt in aansluiting op het stedelijk gebied, tenzij de bestemmingen en regels betrekking hebben op het toekomstige bedrijventerrein voor de locatie Amstelhoek en dat bedrijventerrein verplaatsing van bedrijven gevestigd in De Ronde Venen mogelijk maakt, en
  • c. de nieuwvestiging of uitbreiding wordt in samenhang ontwikkeld met de herstructurering van een bestaand bedrijventerrein waarbij de hoeveelheid nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein in evenredige verhouding staat tot omvang van de herstructurering van één of meerdere bestaande bedrijventerreinen, en
  • d. de tijdige realisering van de herstructurering is verzekerd, en
  • e. de nieuwvestiging of uitbreiding draagt bij aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone en
  • f. in de regels is door middel van een voorwaardelijke verplichting verzekerd dat de nieuwvestiging en uitbreiding pas kan plaatsvinden indien aan de voorwaarden a tot en met e is voldaan.

De toelichting moet een ruimtelijke onderbouwing bevatten waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan, een verantwoording waarbij de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd en een verantwoording waaruit blijkt dat de nieuwvestiging of uitbreiding in overeenstemming is met het regioconvenant.

Het plangebied is ook aangemerkt als 'Kernrandzone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0007.png"

Figuur 3.2: Uitsnede kaart 'Landelijk gebied' (kernrandzone)

In 'Artikel 3.7 Kernrandzone' zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van ontwikkelingen:

Een ruimtelijk besluit voor gronden die indicatief zijn aangewezen als ‘Kernrandzone’ kan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten, en
  • b. de verstedelijking is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur, en
  • c. tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, en
  • d. omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.

De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden waar toepassing wordt gegeven aan dit artikel bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt op welk gebied deze toepassing betrekking heeft en dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan; de ruimtelijke onderbouwing bevat voorts een beschrijving van de in het plangebied voorkomende ruimtelijke kwaliteit en de wijze waarop met het versterken daarvan is omgegaan. Hierbij wordt aangegeven hoe de verstedelijking aansluit op de ruimtelijke en landschappelijke structuur. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.

Tevens valt de noordrand van het projectgebied binnen de 'vrijwaringszone versterking regionale waterkering'. Binnen deze vrijwaringszone dient de waterkerende functie te worden beschermd.

Toetsing

De ontwikkeling van het plan voldoet aan Artikel 3.7 en 3.20. Het plan is in de bijlage bedrijventerreinen bij de verordening opgenomen. In de visie zijn specifieke eisen gesteld aan de ontwikkeling van het vrachtwagenparkeerterrein. Hierop is in paragraaf 3.3.1 ingegaan. Het plan sluit aan bij de randvoorwaarden voor landschappelijke inpassing en verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, die geformuleerd zijn in de 'Totaalvisie Montfoort 2030'. Het plan leidt niet tot beperkingen voor de omliggende agrarische bedrijven. Het planvoornemen voorziet geen ontwikkelingen die de waterkerende functie in gevaar brengen.

3.3.3 Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen – Groene Hart

De provincie Utrecht heeft de ambitie om de kernkwaliteiten van het Groene Hart te waarborgen en te ontwikkelen. Met het gebiedskatern Groene Hart uit de kwaliteitsgids wil de provincie inspiratie en houvast bieden voor het omgaan met ontwikkelingen en zo de landschappelijke kwaliteiten veilig stellen.

Een belangrijk kernkwaliteit van het Groene Hart is rust. Maar hierbij mogen niet alle gebieden in dit grote Nationaal Landschap over één kam worden geschoren. Het Nationaal Landschap vraagt om het respecteren en benutten van de verschillen in dynamiek. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het groene hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van reuring. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in 'rust en reuring' tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen.

Op de 'ambitiekaart' uit de kwaliteitsgids valt het plangebied binnen de aanduiding 'rivierlinten'. De rivierlinten rond de velden vragen een meer genuanceerde benadering dan de linten in de velden. Zij vormen de natuurlijke uitlopers van de oude stroomruggen, verbinden de stad met het buitengebied en moeten daarom meer ruimte kunnen bieden voor vormen van reuring, voor nieuwe, niet agrarische functies zoals verblijfsrecreatie en landelijk wonen.

Toetsing

Het ontwikkelen van het nieuwe landschap tussen de twee bedrijventerreinen, betreft een combinatie van de vormen rust en reuring, passend bij de ambitie die wordt beschreven in de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen. Het plangebied maakt onderdeel uit van een uiterwaard, waar reuring aanwezig is in de vorm van de bedrijventerreinen aan weerszijden van het plangebied. Rust is terug te vinden in de vorm van de weide gronden aan de zuidzijde van de provinciale weg. Het voornemen voorziet in rust behorende bij de ontwikkeling van nieuwe natuur en reuring passend bij de komst van de nieuwe paardenstal, het steenmuseum, horeca (bv. minicongres/multifunctionele ruimte) en de vrachtwagenparkeerplaats. Kijkend naar de bebouwing aan weerszijden van het plangebied, past de bebouwing van de paardenstal bij de omgeving. De bebouwing past ook binnen de ontwikkelingsprincipes voor de 'rivierlinten', die schaalvergroting op het achtererf en het bouwen van een statig huis langs de rivier mogelijk maken. Met de ontwikkeling wordt de dynamiek van rust en reuring op een vernieuwende wijze in het gebied vormgegeven. De inrichting van het landschap is vastgelegd in het landschappelijk inrichtingsplan (zie bijlage 1).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 TotaalVisie Montfoort 2030

In de TotaalVisie Montfoort 2030 worden keuzes gemaakt hoe Montfoort zich verder kan ontwikkelen richting 2030. In lijn met de visie heeft de gemeente Montfoort in 2030 minimaal dezelfde kwaliteiten als op het huidige moment, maar dan met verbeterde voorzieningen, een betere en veiligere bereikbaarheid en een gevarieerder woonklimaat voor alle leeftijds- en inkomensgroepen. Montfoort behoudt haar imago als een groene gemeente in het open weidelandschap, waarbij de historische dorpskern, de omliggende waterwegen, het landgoed en de weides rondom de kern zorgen voor een blijvende aantrekkingskracht.

Het plangebied is aangemerkt als 'Ontwikkeling groen en bedrijven'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0008.jpg"

Figuur 3.3: Uitsnede kaart Totaalvisie

Hierover is in de visie aangegeven dat het om een losstaande ontwikkeling in de Hollandse IJsselzone gaat, namelijk de visievorming op het gebied rondom de oude steenoven bij Willeskop. Bewoners en lokale bedrijven zijn bezig met een multifunctionele ontwikkeling met groen en bedrijven, passend in de landschappelijke structuur.

Toetsing

Met het planvoornemen wordt specifiek invulling gegeven aan de gewenste invulling van groen en bedrijven.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan De Groene Driehoek, 2005

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) De Groene Driehoek is opgesteld voor het buitengebied van de drie gemeenten Lopik, Oudewater en Montfoort. Het LOP geeft inzicht in de mogelijkheden en keuzen voor de verdere landschapsontwikkeling.

Het plangebied is op gebiedsniveau aangewezen als 'Stroomrug Lange Linschoten en Hollandse IJssel'. Aan weerszijden van beide rivieren volgen wegen de stroomruggen. De stroomruggen worden gekenmerkt door een half open landschap met veel bebouwing, beplantingen, boomgaarden, oude rivierarmen, binnendijks een onregelmatige slagenverkaveling en buitendijks (in de uiterwaarden) een onregelmatige blokverkaveling.

Voor de stroomruggen is een gebiedsvisie opgesteld, die onder meer voorziet in de volgende ontwikkelingen:

  • stimuleren van de aanleg van erfbeplantingen, kleinschalig bos, hoogstamboomgaarden, hagen en hakhout aansluitend aan de erven en bebouwingslinten;
  • verduidelijken van de loop van de provinciale weg N228 met een wegbeplanting;
  • behouden en ontwikkelen wegbeplanting langs de N204;
  • realiseren nieuwe natuur en ecologische verbindingszone op diverse locaties in de uiterwaarden (rietland en ruigte, stroomdalgrasland vochtig en nat, struweel, bos van rivierklei);
  • landschappelijk inpassen van het bedrijventerrein van Montfoort aan de westzijde vanaf de N204 en noordelijk aan de zijde van het IJsselveld.

Toetsing

Bij de ontwikkeling van het plan wordt beplanting aangelegd conform het landschappelijk inrichtingsplan (zie bijlage 1) zoals knotbomen, bomenrijen en boomgaarden. Met de aanleg van de beplanting worden de kavelstructuren benadrukt. Langs de wegkant komt tevens beplanting, waardoor de lijn van de provinciale weg N228 wordt verduidelijkt. Met de ontwikkeling van een nat en kruidenrijk grasland zal nieuwe natuur worden ontwikkeld. Deze hierboven beschreven ontwikkelingen sluiten allemaal aan op het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) De Groene Driehoek.

3.5 Conclusie

Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling past binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van het plangebied getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving. De paragrafen voor de verschillende milieuthema's zijn als volgt opgebouwd: eerst wordt de vigerende wet- en regelgeving beschreven, vervolgens wordt de ontwikkeling hieraan getoetst en ten slotte wordt een conclusie beschreven per sectoraal aspect.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

Activiteiten en drempelwaarden

Een aantal van de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt worden genoemd in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Geen van de drempelwaarden wordt overschreden.

Categorie D11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is mer-beoordelingsplichtig in gevallen waarin sprake is van:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Geen van deze drempelwaarden wordt overschreden.

Categorie D11.3: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein is mer-beoordelingsplichtig bij een oppervlakte van 75 ha of meer. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1 ha en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde .

Categorie D14: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren is als het gaat om paarden mer-beoordelingsplichtig bij 100 (of meer) paarden. Ook deze drempwaarde wordt niet overschreden.

Vormvrije mer-beoordeling

Voor activiteiten waarbij geen sprake is van een overschrijding van drempelwaarden dient een zogenaamde 'vormvrije mer-beoordeling' te worden uitgevoerd. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. voor categorie D 11.2, D11.3 en D14), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen van hoofdstuk 4 zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk.

Het bevoegd gezag dient een formeel besluit te nemen dat ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan geen mer-procedure wordt doorlopen. Dit besluit dient in een zo vroeg mogelijk stadium (maar uiterlijk bij het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan) te worden genomen.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Beleid en Normstelling

Rijksbeleid

Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valetta) zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd.

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed was tot voor kort vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988, met een nadere uitwerking in de Wet op de Archeologische MonumentenZorg (Wamz) uit 2007.

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden waarmee de Monumentenwet 1988 ten aanzien van het archeologisch erfgoed is vervangen. Belangrijke uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988, zoals de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en het inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening en de financiering van onderzoek (‘de verstoorder betaald), blijven echter onverminderd van kracht.

Beleidsnota monumentenzorg 2011 – 2015,

Met het gemeentelijk monumentenbeleid beoogt de gemeente panden en objecten in stand te houden die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarden, bouwkundige aard of architectuur. De gemeente wil door het behoud en herstel van deze panden en objecten tevens een bijdrage leveren aan het versterken van de identiteit en het karakter van de gemeente. Daarnaast dient herbestemming van monumenten die hun oorspronkelijke functie verliezen, vergemakkelijkt te worden.

Archeologiebeleid gemeente Montfoort" (2010)

De gemeente Montfoort heeft haar archeologisch beleid verwerkt in de nota "Archeologiebeleid gemeente Montfoort" (2010). Onderdeel daarvan is een archeologische beleidskaart (zie figuur 4.1), waarop het gemeentelijk grondgebied in diverse beleidscategorieën is onderverdeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0009.jpg"

Figuur 4.1: Uitsnede beleidskaart archeologie, plangebied binnen blauwe cirkel

Het plangebied valt op deze kaart binnen beleidscategorie 4. Deze categorie 4 omvat zones en terreinen met een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden. Op basis hiervan is archeologisch vooronderzoek noodzakelijk om de archeologische verwachting nader te specificeren.

Onderzoek (Rapport 2014.42, dd. 15 april 2014)

Bureau voor Archeologie heeft een bureau- en booronderzoek uitgevoerd voor de herontwikkeling van het projectgebied aan de Willeskop 90 te Montfoort (zie bijlage 3).

Het onderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van de KNA, protocollen 4002 en 4003. In het kader van het onderzoek zijn kaarten, databases en literatuur geraadpleegd, om te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting van het gebied.

Het plangebied ligt op de oever van de Hollandse IJssel. Deze stroom werd actief in de Romeinse tijd en is in de Late Middeleeuwen afgedamd. Op en in deze afzettingen kunnen archeologische resten uit de Romeinse tijd en later aanwezig zijn. Tot nu toe zijn op afzettingen van deze stroom hoofdzakelijk resten uit de Middeleeuwen aangetroffen. In het plangebied was in de 19de en begin 20ste eeuw Steenbakkerij IJsseloord gevestigd. Historische gegevens en hoogtekaarten laten zien dat het plangebied waarschijnlijk is afgegraven tijdens de gebruiksfase.

In het plangebied zijn negenentwintig boringen geplaatst tot vier meter diep. De bodemopbouw bestaat hoofdzakelijk uit oever- op beddingafzettingen van de Hollandsche IJssel. In de noordelijke zone van het plangebied, ter hoogte van het erf en parallel langs de dijk, is sprake van de restgeul die na de afdamming in de Late Middeleeuwen snel is dichtgeslibd, getuige het wegduiken van het beddingzand en aanwezigheid van duidelijk humeuze lagen binnen het klastische pakket. In de zuidelijke zone van het plangebied, langs de sloot parallel aan de weg Willeskop, zijn komafzettingen aanwezig.

In de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die duiden op archeologische waarden. De 19de-eeuwse steenbakkerij en de sloop ervan in de 20ste eeuw heeft voor verstoring gezorgd in vooral het westelijke deel van het plangebied.

Conclusie (Rapport 2014.42, dd. 15 april 2014)

In het onderzoek wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven. Ondanks dat dit onderzoek met de grootst mogelijke zorgvuldigheid is uitgevoerd, is het echter nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. In dat geval is het bij bodemverstorende activiteiten verplicht om eventuele vondsten en grondsporen te melden bij de Minister van OCW conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Montfoort.

Aanvullend onderzoek (Rapport 545, dd. 27 september 2017)

Als gevolg van aanzienlijke planwijzigingen sinds het oorspronkelijk onderzoek uit 2014, is op voorspraak van het bevoegd gezag een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de aan te leggen paddock, vijver en watergangen. Bureau voor Archeologie heeft hiervoor een Plan van Aanpak (zie bijlage 4) opgesteld, waarna het onderzoek is uitgevoerd (zie bijlage 5).

In het plangebied zijn negentien boringen gezet tot op maximaal 200 cm -mv. De boringen bevestigen dat de ondergrond bestaat uit oever- op beddingafzettingen. De top van de oeverafzettingen is omgewerkt. In het oostelijk deel tussen 20 en 45 cm -mv. In het westelijk deel zijn de oeverafzettingen dieper omgewerkt, tot maximaal 120 cm -mv.

Conclusie  (Rapport 545, dd. 27 september 2017)

In de intacte oeverafzettingen zijn geen ontkalkte niveaus of archeologische lagen aanwezig die wijzen op de aanwezigheid van archeologische waarden. Het ontbreken van een ontkalkt niveau aan het maaiveld wijst erop dat de bodem mogelijk is afgegraven.

Geadviseerd wordt het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.3.2 Cultuurhistorie

Beleid

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek en conclusie

De voormalige steenfabriek en bijbehorende bazenwoning zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Deze waarde is in het geldende bestemmingsplan vastgelegd met een aanduiding. In dit nieuwe bestemmingsplan worden deze overgenomen.

Vanaf het begin van de planvorming voor het gebied is gezocht naar een goede balans tussen cultuurhistorie, economie en landschap, waarbij de functie cultuurhistorie betrekking heeft op de restauratie en herbestemming van de steenovenschuur en bazenwoning. Overige cultuur(historische) waarden, zowel landschappelijk als stedenbouwkundig, zijn niet aanwezig binnen het plangebied.

De steenfabriek IJsseloord was één van de steenfabrieken langs de Hollandse IJssel die in de 19e en 20e eeuw zijn gesticht. De steenfabriek is opgericht in 1864 en produceerde de steenformaten rijnformaat, Utrechtse vorm en Utrechtse Waalvorm. Van de gebouwen zijn alleen nog de bazenwoning uit ca. 1864 en de (droog)schuur uit ca. 1905 overgebleven.

In het in 2011 uitgevoerde restauratieonderzoek van de Stichting BOEi (zie bijlage 6) wordt geconstateerd dat beide gebouwen goed te restaureren zijn. De steenovenschuur is van goede kwaliteit en de spantenconstructie uniek. De bazenwoning is er slechter aan toe.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden beide panden in goed overleg gerenoveerd. Hierbij wordt toegezien op het behoud van de waardevolle elementen. De herontwikkeling van het gehele plangebied doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden van beide panden, maar zorgt ervoor dat deze behouden blijven.

4.4 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk een belangenafweging te maken waaruit blijkt dat:

  • ter plaatse van omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en omliggende woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie wordt uitgegaan van richtafstanden vanuit hinderveroorzakende functies tot aan hindergevoelige functies, zoals woningen. Om te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening moeten deze richtafstanden in acht genomen worden.

Onderzoek

Omgevingstype

In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse functies waaronder bedrijventerreinen, agrarische bedrijven, wonen en horeca. Vanwege de ligging van deze diverse functies in de directe omgeving kan het gebied getypeerd worden als 'gemengd gebied'.

Beoogde activiteiten binnen het plangebied

In het plangebied wordt het volgende mogelijk gemaakt:

  • vrachtwagenparkeerterrein;
  • een (nieuwe) woning met tuin;
  • steenmuseum, Bed & Breakfast en horeca (bv mini-congressen/multifunctionele ruimte) in de oude steenfabriek;
  • hobbymatige paardenhouderij.

In de steenfabriek wordt tevens ruimte gereserveerd voor ondergeschikte functies in de vorm van ateliers, ambachtelijke bedrijfjes, kantoren, horeca en detailhandel. Gezien de beperkte effecten van deze functies, worden deze niet meegenomen in toetsing aan het aspect bedrijven en milieuzonering.

In de directe omgeving van het plangebied zijn woningen aanwezig. Ook wordt binnen het plangebied een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Woningen worden volgens de VNG publicatie getypeerd als milieugevoelige functies. Voor de bovenstaande ontwikkelingen in het plangebied gelden volgens de VNG-publicatie diverse (richt)afstanden ten opzichte van deze woningen (uitgaande van gemengd gebied), zie tabel 4.1.

Tabel 4.1: (richt)afstanden milieuhinderlijke functies

Ontwikkeling   Bron   (Richt)afstand t.o.v. gemengd gebied  
Vrachtwagenparkeerterrein Jan Snel   VNG-publicatie “stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties)”   50 m  
Paardenhouderij   VNG-publicatie “paardenfokkerijen” en “maneges”   30 m*  
Steenmuseum   VNG-publicatie “musea”   0 m  
Bed & Breakfast   Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra   0 m  
Horeca (bv. mini-congressen)   Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra / Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   0 m  

* De richtafstanden uit de VNG-publicatie worden gemeten van de inrichtingsgrens van het bedrijf tot de gevel van het gevoelige object. Voor bedrijfsmatige paardenhouderijen dient op grond van de Wet geurhinder en veehouderij / het Activiteitenbesluit rekening te worden gehouden met afstandseisen die worden gemeten tussen de emissiepunten (ter plaatse van dierverblijven) tot de gevels van omliggende geurgevoelige objecten. De minimaal aan te houden afstand ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt 50 meter .

Jan Snel

Het vrachtwagenparkeerterrein van Jan Snel aan de Willeskop wordt ingepakt door een grondwal waardoor de milieuhinder van dit terrein aanzienlijk beperkt wordt. Hierdoor is het mogelijk om ten opzichte van bestaande en nieuwe woning(en) een kleinere afstand dan 50 meter aan te houden. De beoogde woning is op circa 90 m afstand gelegen. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. De bestaande woningen in de omgeving zijn echter op kortere afstand gelegen dan 50 m. Daarom is akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 7). Uit de berekeningen blijkt dat voldaan wordt aan de normen uit de VNG-publicatie en het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau. Ter plaatse van de omliggende bestaande woningen en beoogde nieuwe woning is daarom sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.

Het uitgevoerde akoestisch onderzoek (bijlage 7) is enkel gericht op de akoestische gevolgen van de uitbreiding van het terrein. Als gevolg van de ontwikkeling, zal de bestaande inrichting (het bestaande bedrijventerrein) ook wijzigen. Voor een goede toetsing van de ruimtelijke kwaliteit na de uitbreiding is het noodzakelijk om de geluidbijdrage van de bestaande inrichting (voor de situatie na realisatie van de uitbreiding) inzichtelijk te maken. Recent (medio juli 2017) is een wijziging van de gebruiksvergunning voor het bedrijf Jan Snel aangevraagd. In dat kader is een akoestisch onderzoek verricht. Uit het onderzoek blijkt dat voldaan kan worden aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit met uitzondering van één positie, Willeskop 59. Ter plaatse van deze woning geldt voor de nachtperiode reeds een maatwerkvoorschrift (41 dB(A) gedurende de nachtperiode), waaraan wordt voldaan. Geconcludeerd wordt dat de inrichting in de huidige staat kan voldoen aan de grenswaarden. De uitbreiding met de vrachtwagenparkeerplaats levert een beperkte extra geluidsbelasting.

Op basis van 'expert judgement' wordt gesteld dat in geval van cumulatie van de geluidsbelasting (huidige inrichting en vrachtwagenparkeerterrein), de cumulatie niet zal leiden tot overschrijding van de grenswaarden. Het vrachtwagenparkeerterrein is dan ook ruimtelijk inpasbaar ten aanzien van akoestiek.

In het kader van het Activiteitenbesluit, dient bij elke significante wijziging van een inrichting, een wijziging van de gebruiksvergunning aangevraagd moeten worden, in combinatie met een akoestisch onderzoek. Zo ook bij de daadwerkelijke ingebruikname van het vrachtwagenparkeerterrein. Cumulatieve berekening zullen dan ook worden uitgevoerd in het kader van de ingebruikname.

Paardenhouderij

De paardenhouderij die binnen het plangebied is voorzien betreft een hobbymatige activiteit. De richtafstanden uit de VNG-publicatie zijn van toepassing op bedrijfsmatige activiteiten. Datzelfde geldt voor afstandseisen en normen uit de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. Toetsing aan de afstandseisen is voor de hobbymatige paardenhouderij niet aan de orde. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te worden besteed aan de mogelijke gevolgen voor de milieusituatie ter plaatse van omliggende woningen en andere gevoelige functies.

Geurhinder

De afstand tot omliggende woningen bedraagt meer dan 50 meter. Ter plaatse van deze woningen zal dan ook geen sprake zijn van hinder ten gevolge van de paardenhouderij.

Ook andere gebouwen waar mensen langdurig verblijven dienen te worden beschouwd als geurgevoelig object. Uitgaande van een strikte interpretatie dienen de meeste functies die in de voormalige steenoven worden mogelijk gemaakt te worden beschouwd als geurgevoelig object. De afstand tussen de dierverblijven en de voormalige steenoven bedraagt circa 15 meter. Gezien het hobbymatige karakter van de paardenhouderij (het aantal paarden wordt beperkt tot maximaal 5) en de aard en omvang van de functies die worden mogelijk gemaakt binnen de bestemming GD (kleinschalige functies waar de meeste aanwezigen relatief kort verblijven) wordt geen onaanvaardbare hinder verwacht.

Ten zuiden van de paardenhouderij is een vrachtwagenparkeerterrein voorzien. Deze functie is niet geurgevoelig. Dat geldt wel in zekere mate voor de bedrijfshal ten westen van het plangebied (op circa 25 meter). Ook hier geldt dat gezien het hobbymatige karakter van de paardenhouderij en de aard van het geurgevoelig object (bedrijfshal) geen onaanvaardbare hinder wordt verwacht.

Overige hinder

In de omgeving van een paardenbak kan sprake zijn van stofhinder. De buitenbak wordt afgeschermd met een lage haag, waardoor voor zowel de mens als het paard een optimale situatie ontstaat en geen hinder zal optreden. Daarnaast wordt lichthinder uitgesloten omdat de paardenbak niet wordt verlicht.

Museum, bed & breakfast, en ondergeschikte functies, waaronder horeca (bv. mini-congressen)

Ter plaatse van de voormalige steenfabriek wordt, zoals eerder genoemd, voorzien in een divers pallet aan toekomstige functies. Uit tabel 4.1 blijkt dat voor deze functies in een gemengd gebied een richtafstand van 0 meter geldt. In een gemengd gebied zijn een museum, bed & breakfast en horeca dan ook direct naast woningen toelaatbaar. Zelfs wanneer uitgegaan wordt van gebiedstype 'rustige woonwijk' wordt voldaan aan de richtafstand van deze functies. In dit gebiedstype geldt voor deze functies een richtafstand van 10 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige functie (voormalige bazenwoning) bedraagt 27 meter. Indien aan de oostzijde van de steenfabriek een klein terras wordt aangelegd in het kader van de bed & breakfast en horeca voorziening, bedraagt de afstand minimaal 15 meter. Om milieuhinder van het terras verder te beperken is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat buiten geen versterkte muziek is toegestaan.

Milieuhinder mini-congressen

Om het kleinschalige karakter van de 'mini-congressen' te waarborgen, waardoor milieuhinder beperkt blijft, zijn in de regels van dit bestemmingsplan de volgende regels opgenomen:

  • ter plaatse zijn maximaal 200 bezoekers toegestaan;
  • beperkte activiteiten in de avondperiode (van 19.00 uur tot 23.00 uur);
  • geen activiteiten in de nachtperiode (van 23.00 uur tot 7.00 uur);
  • geen versterkte muziek buiten de bebouwing.

Conclusie

Ten aanzien van de gemengde functies in de voormalige steenfabriek wordt voldaan aan de richtafstanden. Hindereffecten zijn niet aan de orde. Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan extra regels opgenomen om milieuhinder te beperken.

Bestaande activiteiten buiten het plangebied

Omdat binnen het bestemmingsplan gevoelige functies worden mogelijk gemaakt, dient aandacht te worden besteed aan de (potentieel) milieuhinderlijke functies in de omgeving.

Ten oosten van het plangebied ligt een bedrijventerrein waar meerdere bedrijven zijn gevestigd zoals Te-Bi, Interbanket B.V., Cuisine on Tour en Recsoparts.nl. Op dit bedrijventerrein worden bedrijven tot categorie 3.1 toegestaan. Hiervoor geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 30 m. De afstand tot de beoogde woning bedraagt circa 80 meter. Aan de richtafstand wordt dan ook voldaan. Tot slot ligt ten zuiden van het plangebied Café Het 'Hemeltje. Volgens de VNG-publicatie geldt voor een café een richtafstand van 0 m in een gemengd gebied. Café Het 'Hemeltje vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen. Aangezien zowel voor de bedrijven op het bedrijventerrein als voor de horecagelegenheid ruimschoots wordt voldaan aan de geldende richtafstand, wordt geconcludeerd dat deze bedrijven door de nieuwe gevoelige functies niet in de bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de beoogde functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ten aanzien van veehouderijen in de omgeving van het plangebied geldt dat binnen de voormalige steenfabriek geurgevoelige objecten worden gerealiseerd. Tevens is woning in het plangebied een geurgevoelig object.

  • Op Waardsedijk 11 is een rundveehouderij gevestigd. De bestaande woning in het plangebied wordt herstelt, waarbij de afstand tot het agrarisch bedrijf aan de Waardsedijk niet kleiner wordt. Verder is van belang dat de afstand tussen de erfgrens van de veehouderij en het bestaande gebouw (steenfabriek) waarbinnen geurgevoelige objecten worden mogelijk gemaakt ruim 50 meter bedraagt. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het bedrijf aan de Waardsedijk 11 door de beoogde ontwikkelingen niet in de bedrijfsvoering wordt beperkt. Gezien de afstand tot de rundveehouderij en de aard en omvang van de functies die binnen het plangebied worden mogelijk gemaakt, is ter plaatse sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • Op Waardsedijk 14a is een vleeskuikensbedrijf gevestigd. Voor dit bedrijf geldt dat de woning aan de Waardsedijk 13 beperkend is. De nieuwe gemengde bestemming is niet belemmerend voor dit bedrijf. Doordat de locatie van de gemengde bestemming en de plaats van de eventuele geurgevoelige objecten is vastgelegd op de verbeelding en in de regels, worden de omliggende agrarische bedrijven als gevolg van deze ontwikkeling niet beperkt in hun bedrijvigheid. Gezien de situatiering van het vleeskuikenbedrijf, de bestaande woningen in de directe omgeving en de woning en de beoogde gevoelige functies binnen het plangebied, wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied geen hoge geurbelastingen zullen optreden en sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woning en omliggende bestaande woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven in en nabij het plangebied niet in de bedrijfsvoering worden beperkt.

4.5 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

In 2014 is door Bodemkwaliteitsbureau Grondslag een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek maakt als bijlage 8 en 9 onderdeel uit van de toelichting.

Geconcludeerd wordt dat lichte verhogingen in grond en grondwater geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling. In de grond en het grondwater zijn over het algemeen plaatselijk hooguit lichte verhogingen aangetoond. Als plaatselijke bijzonderheden zijn in grond een kleinschalige olieverontreiniging (boring 35) en in grondwater een matig verhoogd gehalte barium aangetoond (peilbuis 32).

De volgende bijzonderheden worden onderscheiden:

  • In boring 35 is sprake van een kleinschalige olieverontreiniging. Het gehalte is maximaal matig verhoogd in de bodemlaag 0,65-1,50 m-mv en wordt veroorzaakt door een zwaar olietype (motorolie/smeerolie). Zintuiglijk is de olie niet waarneembaar (geen geur). Uit aanvullend onderzoek blijkt dat de verontreiniging zeer kleinschalig is, hooguit 12 m2. De dikte van de matig verontreinigde laag bedraagt 85 cm, de omvang wordt daarmee geschat op hooguit 10 m3. De verontreiniging heeft vermoedelijk een relatie met een afvoerbuis die hier uit het pand naar buiten steekt, hoewel niet bekend is waarvoor deze buis gebruikt is. De situatie is voldoende onderzocht.
  • In het grondwater uit peilbuis 32 is een matige verhoging aan barium gemeten. Een dergelijke verhogingen aan barium kan worden toegeschreven aan een natuurlijke achtergrondverhoging en geeft geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.
  • Aan de westzijde van de voormalige directeurswoning, bij boring 43, is op het maaiveld een fragment asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Het betreft een fragment golfplaat met een grootte van 7 cm. De aard van het fragment (golfplaat) doet vermoeden dat dit een deel is van een oude dakbedekking of schoeiing. De baksteenbijmengingen die op een groot deel van de onderzoekslocatie in de bodem zijn waargenomen hebben een herkomst die geen verdenking voor asbest geeft. Deze resten duiden op restanten van de steenproductie (hele stenen zonder cement, dakpannen) en niet op bouw- of slooppuin. Het asbesthoudende fragment wordt gezien als incidenteel zwerfasbest en geeft geen aanleiding om de grond als asbestverdacht aan te merken.

Aanbevelingen

Geadviseerd wordt om de matige olieverontreiniging op de noordwestelijke hoek van het historische pand (bij boring 35) te verwijderen wanneer er ontwikkeling plaats vindt.

De onderzoeksresultaten vormen ons inziens voor het overige milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor de nieuwe bestemming.

Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de bouw vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. Indien de gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, is in sommige gevallen hergebruik mogelijk zonder aanvullend onderzoek.

Toetsing

Het uitgevoerde onderzoek is in opdracht van het bevoegd gezag getoetst door Omgevingsdienst regio Utrecht. Na aanleiding van de toetsing is een aanvullende memo opgesteld. De memo is als bijlage 10 bijgevoegd bij deze toelichting.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.6 Ecologie

Beleid en Normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 4. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 5. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 6. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht

In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.2). Het plangebied maakt ook geen deel uit van NNN. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Uiterwaarden Lek, ligt op een afstand van circa 7,5 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt aan de overzijde van de Hollandsche IJssel (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0010.png"

Figuur 4.2: Ligging plangebied ten opzichte van NNN-gebieden (Bron: Provinciale Ruimtelijke Verordening)

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0011.png"

Figuur 4.3: Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Bron: Aerius)

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Tevens kunnen effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Gelet op de omvang van de ontwikkeling en afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, genereert de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

In 2014 is ter plaatse van het plangebeid een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 11). Uit de quickscan komt naar voren dat het plangebied mogelijk van waarde is voor vleermuizen, vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (uilen) en vissen (kleine modderkruiper). De kleine modderkruiper is met ingang van de Wet natuurbescherming niet meer beschermd.

Uit het nadere onderzoek uit 2014 (bijlage 12) blijkt dat het gebied en omgeving van betekenis als:

  • marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en watervleermuis. Gedurende en na de realisatie van de plannen kunnen vleermuizen blijven foerageren en vliegen. De plannen beïnvloeden deze functie derhalve niet. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
  • vaste rust- en verblijfplaats voor de kerkuil. Het ontbreekt aan overige vogelsoorten met een vaste rust- en verblijfplaats. Als de vaste rust- en verblijfplaats van de kerkuil met de plannen nadelig wordt beïnvloed is ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist.

In 2016 is door Mertens nader veldonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de kerkuil (bijlage 13). Tijdens het veldbezoek zijn sporen gevonden van de bosuil, de soort is vermoedelijk al sinds langere tijd aanwezig. Het is niet aannemelijk dat de soort broed in de steenfabriek, nesten van de bosuil zijn overigens in tegenstelling tot die van de kerkuil niet jaarrond beschermd. Er zijn geen sporen gevonden van de kerkuil, effecten op deze soort kunnen worden uitgesloten. Op grond hiervan is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming meer vereist voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

In 2017 is een actualiserende quickscan uitgevoerd (zie bijlage 14). Uit het onderzoek blijkt dat de bosuil nog steeds verblijft in de schuur. Er is een bosuilkast opgehangen in de omgeving van de schuur. Omdat de bosuil een echte holenbroeder is en de schuur geen typerend broedbiotoop vormt, wordt verwacht dat de bosuil snel gebruik zal maken van de kast. Uit de quikcscan blijkt dat de aannames uit de onderzoeken uit 2014/2016 nog representatief zijn, er hebben geen relevante wijzigingen plaatsgevonden. Door rekening te houden met het broedseizoen en de zorgplicht wordt overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen en geldt de algemene zorgplicht.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en Normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Conform de professionele risicokaart (www.risicokaart.nl) vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, spoor, water of door buisleidingen. Volgens de risicokaart zijn er verder geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.8 Wegverkeerslawaai

Beleid en Normstelling

In de Wet geluidhinder (Wgh) is aangegeven dat langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - geluidszones bevinden waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Onderzoek

De situatie kan voor de Wet geluidhinder (Wgh) worden beschouwd als een bestaande situatie. Met het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning vindt er geen significante wijziging in het gebruik van de woning plaats en blijft de afstand tot de weg gelijk. Ondanks dat de woning binnen de onderzoekszone van de weg ligt, is dan ook geen onderzoek noodzakelijk, aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk maakt binnen de onderzoekszone van de weg. Uit figuur 4.4 blijkt tevens dat de voorkeurswaarde (48 d(B) ter plaatse van de gevel van de woning niet wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0012.png"

Figuur 4.4: Indicatieve geluidsbelasting volgens gemeentelijk rekenmodel verkeerslawaai inclusief aftrek conform artikel 110g Wgh (bron: website Omgevingsdienst regio Utrecht op 5 juli 2017)

In de woning moet de wettelijke binnenwaarde van 33 dB gehaald worden. Gewezen wordt op figuur 4.4 Dit betreft een uitsnede uit het Geoloket op de website van de Omgevingsdienst. Uit de figuur volgt dat de geluidsbelasting op de gevels ruimschoots lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB voor verkeerslawaai. Indien bij de herbouw van de woning wordt voldaan aan de minimale eisen uit het Bouwbesluit voor de geluidwering van de gevels, dan wordt de binnenwaarde van maximaal 33 dB ruimschoots gehaald. Er zijn dus geen aanvullende gevelmaatregelen noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voor het aspect wegverkeerslawaai wordt voldaan aan de wettelijke eisen en er geen aanvullende maatregelen aan de woning noodzakelijk zijn.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeerscirculatie terrein Jan Snel B.V.

Belangrijk onderdeel van de ontwikkeling is de uitbreiding van het bedrijventerrein van Jan Snel B.V. met een vrachtwagenparkeerplaats. Ten aanzien van de noodzaak van deze uitbreiding is onderzoek gedaan door SVA Stiphout Verkeersadvies. Het onderzoek is als bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting. Het onderzoek richt zich op de huidige verkeerssituatie en de noodzakelijke aanpassingen.

In de bestaande verkeerssituatie zijn op het bedrijfsterrein van Jan Snel B.V. de volgende verkeersknelpunten aanwezig:

  • tekort parkeercapaciteit voor vrachtverkeer;
  • verkeerscirculatieproblemen.

Parkeercapaciteit Jan Snel terrein

Op het bedrijfsterrein wordt geparkeerd door personenauto’s en vrachtwagens. Direct rechts bij binnenkomst van het bedrijfsterrein bevindt zich de parkeerplaats voor personenauto’s. Voor het vrachtverkeer zijn geen/nauwelijks formele parkeervoorzieningen op het bedrijfsterrein aanwezig. In de praktijk komt dit erop neer dat overal op het bedrijfsterrein geparkeerde vrachtwagens staan en op de bedrijfslocatie Willeskop 139 geparkeerd moet worden. De gevolgen zijn dat vaak, uit het oogpunt van veiligheid, op ongewenste locaties geparkeerd wordt / moet worden.

Op het bedrijfsterrein van Jan Snel B.V. is geen vrije ruimte meer beschikbaar. Door het herinrichten van de buitenruimte van het bedrijfsterrein kan wellicht ruimte gecreëerd worden maar dit is nooit voldoende om een (of meerdere) vrachtwagenparkeerplaats(en) van voldoende omvang te kunnen realiseren. Vanwege de logistieke bedrijfsprocessen kunnen opslaglocaties bovendien niet zomaar gewijzigd worden. De parkeersituatie voor het vrachtverkeer kan daarom alleen structureel verbeterd worden wanneer uitbreiding van de parkeercapaciteit voor vrachtwagens buiten het bestaande bedrijfsterrein kan plaatsvinden.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de uitbreiding van het bedriiventerrein ten behoeve van de benodigde vrachtwagenparkeerplaats.

Verkeerscirculatieproblemen Jan Snel terrein

Door het ontbreken van voldoende parkeergelegenheid voor vrachtverkeer ontstaan ook andere verkeersproblemen. Geparkeerde vrachtwagens belemmeren op veel plaatsen op het bedrijfsterrein de doorgang en de verkeerscirculatie. Hierdoor worden de verkeersruimten op het bedrijfsterrein smal en onoverzichtelijk waardoor vervolgens onveilige verkeerssituaties en bereikbaarheidsproblemen kunnen ontstaan.

Door de aanleg van de vrachtwagenparkeerplaats ontstaan mogelijkheden om het bedrijfsterrein veiliger en doelmatiger in te richten. In aanvulling op de aanleg van de vrachtwagenparkeerplaats worden tevens de volgende verkeersmaatregelen getroffen om de verkeerscirculatie en veiligheid op het terrein te verbeteren;

  • instellen parkeerverboden bij brandkranen;
  • instellen verkeerscirculatie;
  • instellen voorrangsregels;
  • aanleg voetgangersoversteekplaatsen.

Hierdoor wordt aangesloten bij de internationale verplichtingen voor werkveiligheid.

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het vrachtwagenparkeerterrein wordt ontsloten over het terrein van Jan Snel via de bestaande aansluitingen op de N228. Hiervoor wordt geen nieuwe ontsluiting gecreëerd.

De oude steenfabriek (inclusief de nieuwe functies) en de bazenwoning worden ontsloten over de oude weg Krekenburg op de Willeskop (N228). Hier wordt de bestaande aansluiting verbeterd naar provinciale maatstaven. De N228 is een gemeentelijke gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximum snelheid van 60 km/h. In westelijke richting voert de weg naar Oudewater. In oostelijke richting sluit de N228 aan op de M.A. Reinaldaweg (N204) en de kern Montfoort. De N204 leidt in noordelijke richting naar de A12.

Langs de Willeskop liggen fietspaden. De dichtstbijzijnde openbaar vervoer halte ligt aan de Willeskop, op een loopafstand van circa 200 m vanaf de Krekenburg. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Nieuwegein, IJsselstein, Oudewater en Woerden.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

Verkeersgeneratie

Verkeer wordt gegenereerd door de nieuwe functies welke worden mogelijk gemaakt. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat de aanleg van het vrachtwagenparkeerterrein geen extra verkeersaantrekking genereerd. Het gaat hier dan ook om het verplaatsen van de geparkeerde vrachtwagens van het bestaande bedrijfsterrein van Jan Snel B.V. naar de vrachtwagenparkeerplaats.

De nieuwe functies zijn:

  • de bazenwoning (omzetting bedrijfswoning naar burgerwoning, door leegstand wordt deze meegenomen);
  • steenmuseum;
  • bed & breakfast;
  • horeca (bv. mini-congressen).

In de steenfabriek wordt tevens ruimte gereserveerd voor ondergeschikte functies in de vorm van ateliers, ambachtelijke bedrijfjes, kantoren, horeca en detailhandel. Gezien de beperkte effecten van deze functies, worden deze niet meegenomen in de berekening van de verkeersaantrekking.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van kentallen uit de publicatie 317 (CROW). Montfoort is weinig stedelijk en het gebied is gelegen in het buitengebied. De omrekenfactor van weekdag naar werkdag (indien van toepassing) bedraagt 1,33.

De horecafunctie in de vorm van een mini-congressen vindt plaats in wisselwerking met het steenmuseum en maakt gebruik van hetzelfde gebouw oppervlak. Omdat een mini congres een hogere verkeersaantrekking genereert dan het steenmuseum (zie kader), is deze functie opgenomen in de berekening. Bij de berekening van de verkeersgeneratie van een mini congres is uitgegaan van maximaal 200 bezoekers, 2 personen per auto en geen turn-over gedurende de dag. Voor deze afwijking is gekozen gezien het bijzonder karakter en de locatie in het buitengebied.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie van het steenmuseum zijn geen kencijfers beschikbaar. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gebruikt:
Het steenmuseum krijgt ruimte in de steenfabriek. Voor de berekening is uitgegaan van circa 350 m2. voor het museum. Bij de verkeersberekening van deze functie is als uitgangspunt gehanteerd 3 maal per dag een bezette parkeerplaats. De verkeersgeneratie van het steenmuseum bedraagt 23,4 mvt/etm.  

Tabel 4.2: Verkeersgeneratie

            verkeergeneratie mvt/etm  
Functie in plan   Functiegroep   Functietype   programma   per   kencijfer CROW   Weekdag   Werkdag  
Bazenwoning   Wonen   koop vrijstaand   1   woning   8,2   8,2   9,1  
Horeca in de vorm van een mini-congres   nvt   nvt   200   bezoekers   2 personen per auto, geen turn-over   200   200  
Bed & Breakfast   Horeca en recreatie   2* hotel   6   kamer   1,59   9,5   9,5  
          Totaal mvt/etm   217,7   218,6  

Uit bovenstaande blijkt dat de verkeersgeneratie 219 mvt/etm zal bedragen. Het extra verkeer zal zich afwikkelen op de Willeskop. De Willeskop heeft momenteel een etmaalintensiteit van 5.880 motorvoertuigen. De toename van 219 motorvoortuigen op de totale intensiteit zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Gelijk aan de berekening van de verkeersgeneratie is voor de parkeerbalans rekening gehouden met de nieuwe functies:

  • de bazenwoning (omzetting bedrijfswoning naar burgerwoning, door leegstand wordt deze meegenomen);
  • steenmuseum;
  • bed & breakfast;
  • horeca (bv. mini congres).

Gelijk aan de berekening voor de verkeersgeneratie, maken de functie steenmuseum en horeca in de vorm van een mini-congres in wisselwerking gebruik van dezelfde ruimte. Aangezien de parkeerbelasting van horeca in de vorm van een mini-congres zwaarder is dan het steenmuseum, is deze functie in de berekening opgenomen.

Voor de berekening van de parkeerbelasting van horeca in de vorm van een mini-congres is als uitgangspunt genomen maximaal 200 bezoekers, 2 personen per auto en geen turn-over. Voor deze afwijking is gekozen gezien het bijzonder karakter en de locatie in het buitengebied.

In de steenfabriek wordt tevens ruimte gereserveerd voor ondergeschikte functies in de vorm van ateliers, ambachtelijke bedrijfjes, kantoren, horeca en detailhandel. Gezien de beperkte effecten van deze functies, worden deze niet meegenomen in de berekening van de parkeerbehoefte.

Het voornemen maakt een hobbymatige paardenhouderij voor maximaal 5 paarden mogelijk. Indien sprake zou zijn van een bedrijfsmatige paardenhouderij, zouden per box 0,4 parkeerplaats = in totaal 3 parkeerplaatsen voor de paardenhouderij aanwezig moeten zijn. Aangezien in onderhavige situatie echter sprake is van een hobbymatige en geen bedrijfsmatige paardenhouderij, is deze functie, met bijbehorende parkeerbehoefte, niet meegenomen in de parkeerbalans. Voor het parkeren van deze functie voorziet het plangebied in voldoende capaciteit. Er kan ten allen tijde gebruik worden gemaakt van de aanwezige parkeerplaatsen.

Voor de berekening is gebruik gemaakt van kentallen uit de Nota parkeernormen Montfoort 2015. Montfoort is weinig stedelijk en het plangebied is gelegen in het buitengebied.

Tabel 4.3: Parkeerbalans

            parkeerbehoefte  
Functie in plan   Functiegroep   Functietype   programma   per   kencijfer   normatief   maatgevend / Werkdagnacht  
Bazenwoning   Wonen   koop vrijstaand   1   woning   2,0   2,0   2,0  
Horeca in de vorm van een mini- congres   nvt   nvt   200   bezoekers   2 personen per auto, geen turn-over   100   100  
Bed & Breakfast   Horeca en recreatie   2* hotel   10   kamer   1   10   10  
          Totaal pp   112   112  

Bij de inrichting van het plangebied wordt ten noorden van de paardenhouderij een parkeerterrein aangelegd ten behoeve van de functies in de steenoven. Het parkeerterrein biedt ruimte aan 31 vaste parkeerplaatsen. Bij de woning zal op eigen terrein ruimte zijn voor het plaatsen van 3 auto's. Tijdens een mini congres dient te worden voorzien in 78 extra parkeerplaatsen. Hiervan is een deel (+/- 40 pp ) aanwezig binnen het plangebied, direct ten zuiden van de paardenbak. Om te voldoen aan de resterende parkeervraag, worden afspraken gemaakt met het naastgelegen bedrijf Te-Bi bestratingsmaterialen. De eigenaar van Te-Bi bestratingsmaterialen is tevens de mede-initiatiefnemer van voorliggende ontwikkeling. Beide locaties liggen op acceptabele loopafstand van de steenfabriek.

Wanneer geen mini-congres plaatsvindt en de locatie in gebruikt is ten behoeve van het steenmuseum wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Conclusie

De bereikbaarheid is voor de verschillende vervoerswijzen goed te noemen. Het extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Op eigen terrein zullen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Tijdens mini-congressen worden afspraken gemaakt met omliggende bedrijven.

4.10 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.

Tabel 4.4: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek en conclusie

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 219 mvt/etmaal (zie paragraaf 4.9 Verkeer en parkeren). Uit de NIBM-tool (zie figuur 4.5) blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,17 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,04 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0013.png"

Figuur 4.5 Uitkomsten NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Willeskop (N228). Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wm zijn gelegen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Planologisch relevante kabels en leidingen

Beleid en Normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.12 Water

Beleid en Normstelling

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 29 maart 2016. Naar aanleiding hiervan wordt nader overleg gevoerd met het waterschap.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

De Stichtse Rijnlanden heeft de Waterkoers 2016-2021 opgesteld. Met deze Waterkoers wil het waterschap zich flexibel opstellen en ruimte bieden voor initiatieven uit de samenleving: van 'zorgen voor' naar 'samen doen'. De Stichtse Rijnlanden werkt aan veiligheid, voldoende en gezond water, tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Daarnaast werkt de Stichtse Rijnlanden aan de fysieke leefomgeving en wilt het anticiperen op veranderingen over de grenzen heen. Ook wil het waterschap inspelen op ontwikkelingen (trends) in de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken. De Stichtse Rijnlanden formuleert de volgende ambities:

  • Gezond water
  • Veilig tegen overstromingen
  • Gezuiverd afvalwater
  • Voldoende water
  • Genieten van water

In de waterkoers worden deze ambities verder uitgewerkt.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is De Stichtse Rijnlanden als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur (2009), regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen tussen het bedrijventerrein Krekenburg en het bedrijventerrein Jan Snel B.V. aan Willeskop (N228) en bestaat uit agrarische grond.

Bodem en grondwater

Volgens de bodemkaart bestaat de bodem uit zware zavel en zware klei. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

In en nabij het plangebied zijn tertiaire watergangen gelegen (figuur 4.6). Voor deze tertiaire watergangen geldt een beschermingszone van 2 meter. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0014.png"

Figuur 4.6 Watergangen in en nabij plangebied. Bron: Legger Stichtste Rijnlanden

Veiligheid en waterkeringen

Ten noorden van het plangebied ligt een regionale waterkering, een niet-direct-kerende primaire waterkering en een overige waterkering (figuur 4.7-4.9). Het plangebied is niet gelegen in de kern- en beschermingszone van de niet-direct-kerende primaire waterkering. Het plangebied valt echter wel binnen de (kern- en) beschermingszone van de regionale waterkering overige waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de keringen mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0015.png"

Figuur 4.7. Ligging plangebied nabij niet-direct-kerende primaire waterkering. Bron: Legger Stichtste Rijnlanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0016.png"

Figuur 4.8. Ligging plangebied nabij regionale waterkering. Bron: Legger Stichtste Rijnlanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01_0017.png"

Figuur 4.9. Ligging plangebied nabij overige waterkering. Bron: Legger Stichtste Rijnlanden

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is momenteel niet aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

In het plangebied worden meerdere ontwikkelingen beoogd waaronder:

  • vrachtwagenparkeerterrein;
  • een nieuwe woning met tuin;
  • steenmuseum, bed & breakfast en horeca (bv. mini congres);
  • hobbymatige paardenhouderij (met stal, mestopslag, binnenbak en buitenbak).

Naast bovenstaande is er de wens om in de nabije toekomst aan de noordzijde van de waterkering, in de Hollandse IJssel een steiger aan te leggen. Hiervoor dient de kruin van de dijk met 3 meter verschoven te worden. Het aanleggen van de steiger en het aanpassen van de waterkering is in strijd met het beleid van het hoogheemraadschap. Momenteel zijn gesprekken gaande over dit onderwerp. In de nabije toekomst wordt het hoogheemraadschapsbeleid mogelijk aangepast. Om hier op in te spelen wordt in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, om de aanleg van de steiger in de toekomst mogelijk te maken.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verhard oppervlak van meer dan 1.000 m² buiten de bebouwde kom dient volgens de Keur gecompenseerd te worden. In de huidige situatie is circa 2.065 m2 verhard. In de toekomstige situatie is circa 14.000 m2 verhard. De toename van verharding bedraagt 11.935 m2. Watercompenserende maatregelen zijn daarom noodzakelijk. De compensatie-eis van het hoogheemraadschap is 15% van de toename in verharding. In totaal moet daarom 1.790 m2 gecompenseerd worden. Daarnaast wordt 35 m2 wateroppervlak gedempt wat één op één gecompenseerd moet worden. De totale benodigde compensatie bedraagt 1.825 m2. Ter compensatie wordt 1875 m2 aan oppervlaktewater gerealiseerd in de vorm van een vijver en de aanleg van en verbreding van bestaande watergangen. Er wordt dan ook voldoende gecompenseerd. Tevens worden natuurvriendelijke oevers aangelegd met een oppervlak van 545 m2.

De natuurvriendelijke oever: Een door de mens ingerichte oever ,waarbij ontwikkeling van natuur, landschap en ecologie expliciet wordt gestimuleerd. De oever die op natuurlijke wijze is ingericht of ontstaan heeft tot doel een geleidelijke en brede overgang van nat naar droog, zodat deze interessant is voor flora en fauna. Hierdoor kan tevens de waterkwaliteit verbeterd worden.  

Vanwege de gedeeltelijke wijziging van de bestaande watergangen wordt een aanlegvergunning aangevraagd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Vanaf de nieuwe parkeerplaats voor vrachtwagens van Jan Snel B.V. wordt het hemelwater via een overloop (met zand- en olieafscheider) afgevoerd naar het oostelijk gelegen (natuur)gebied. Daar zal een sloot met rietbegroeiing als natuurlijke waterzuivering dienen. In het hele natuurterrein worden natuurvriendelijke oevers aangelegd met een beperkt water zuiverende werking.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt deels binnen de (kern-) en beschermingszone van een regionale waterkering en overige waterkering. In overleg met het hoogheemraadschap is bepaald dat met het oog op de veiligheid van de waterkering de beplanting op de dijk wordt vervangen. Tevens wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid het mogelijk gemaakt om de dijk deels te verleggen. Nader overleg met het waterschap is dan ook noodzakelijk.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Voor de realisatie van de ontwikkelingen in het plangebied is vanwege de relevante toename van verharding een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. Tevens is een vergunning op basis van de keur noodzakelijk indien gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid om een steiger aan te leggen waardoor de dijk gedeeltelijk wordt verlegd.

Conclusie

Door de toename van het verhard oppervlak is een een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk en dienen watercompenserende maatregelen genomen te worden. Deze maatregelen worden binnen het plangebied uitgevoerd en in het kader van de diverse omgevingsvergunning aanvragen verder uitgewerkt. Ten gevolge van de gedeeltelijke aanpassing van de watergangen wordt een aanlegvergunning aangevraagd. Indien tot slot gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheid dient met waterschap de ontwikkeling verder afgestemd te worden en is tevens een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

4.13 Duurzaamheid

Wettelijk toetsingskader

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu in het Bouwbesluit zijn:

  • 1. Minimale isolatiewaarden (Rc) voor de dichte delen van de uitwendige scheidingsconstructie:
      • 4,5 m2K/W voor de gevel
      • 6,0 m2K/W voor het dak
      • 3,5 m2K/W voor de vloer
  • 2. Een gemiddelde u-waarde van maximaal 1,65 W/m2K voor ramen (glas en kozijn) en deuren. Daarnaast een maximale u-waarde van 2,2 W/m2K voor de verschillende onderdelen van ramen, deuren en kozijnen;
  • 3. Een maximale EPC-waarde afhankelijk van het type gebouw. Voor woningen is de eis EPC < 0,4;
  • 4. Een berekening van de Milieuprestatie Gebouw (MPG). De MPG-verplichting geldt voor alle woningen en woongebouwen.

Om te voldoen aan punt 1 t/m 3 moet een EPC-berekening aangeleverd worden. Voor de MPG kan gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor een berekening uit te voeren met bijvoorbeeld GPR Gebouw.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

Bij zowel het bouwen als renoveren van woningen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Montfoort heeft verklaard duurzaam bouwen als uitgangspunt te nemen bij nieuwbouwprojecten. De gemeente heeft zich aangesloten bij de systematiek van GPR gebouw.

De ambitie is om per thema (milieu, energie, toekomstwaarde, gebruikskwaliteit en gezondheid) een GPR-score van minimaal 7 te realiseren.

De gemeente Montfoort stelt het gebruik van GPR Gebouw gratis beschikbaar aan initiatiefnemers. De gemeente verstrekt een gebruikersnaam en wachtwoord, waarmee gratis en vrijblijvend kan worden ingelogd op www.gprgebouw.nl.

Nederland in 2050 vrij van aardgas

Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een aardgasvrije maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.

Extra hypotheekruimte voor energiezuinige woningen

De Tijdelijke Regeling Hypothecair Krediet maakt het mogelijk om extra hypotheekruimte te krijgen voor duurzaamheid. Huiseigenaren die energiebesparende maatregelen willen meefinancieren kunnen hiervoor meer hypotheekruimte krijgen. Voor energie neutrale woningen of nul-op-meter woningen is deze extra ruimte vanaf 1 januari 2017 tot € 25.000. Dit gaat buiten de normale inkomenstoets om. Er zijn wel voorwaarden, waaronder een bruto minimum jaarinkomen van € 33.000,- en een maximum totaal hypotheekbedrag van 106 % van de marktwaarde van de woning ná het nemen van de maatregelen.

Onderzoek en conclusie

Het voornemen voorziet in de herontwikkeling en renovatie van de voormalige steenovenschuur en bazenwoning. Tevens wordt voorzien in de bouw van een nieuwe paardenstal. Bij de renovatie van genoemde panden en de nieuwbouw van de paardenstal wordt het aspect duurzaamheid conform het genoemde beleid waar mogelijk verwerkt. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen, zal het voornemen getoetst worden aan dit beleid.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving en uitleg planregels

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal opgesteld, uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd, zodat deze ook digitaal raadpleegbaar zijn. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op deze wijze wordt uniformiteit gegarandeerd.

5.2 Planvorm

De planvorm voor dit bestemmingsplan sluit aan bij de opzet van de bestemmingsplannen van de gemeente Montfoort.

5.3 Opbouw planregels

5.3.1 Inleiding

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregel.
5.3.2 Inleidende regels

Begrippen ( Artikel 1 )

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de hoogte van bouwwerken wordt gemeten of berekend.

5.3.3 Bestemmingsregels

Bedrijventerrein (Artikel 3)

De bestemming 'Bedrijventerrein' is opgenomen voor de uitbreiding van het bedrijf Jan Snel voor de aanleg van een vrachtwagenparkeerterrein. Overige vormen van bedrijvigheid worden hier niet toegestaan. Het terrein met de aanduiding 'parkeerterrein' is dan ook uitsluitend bedoeld voor het parkeren van vrachtwagens. Overige voorzieningen en functies behorend bij deze bestemming, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laden en lossen en toegangswegen zijn wel geoorloofd.

Gemengd (Artikel 4)

Bij gronden bestemd als 'Gemengd', zijn de volgende activiteiten toegestaan: steenmuseum, galerij, bed & breakfast, horeca in de vorm van een mini congres en ter plaatse van de aanduiding een hobbymatige paardenhouderij. Tevens bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen. Ten behoeve van de functies in de steenoven zijn ondergeschikte voorzieningen toegestaan, waaronder ateliers, ambachtelijke bedrijfjes, horeca, kantoren en detailhandel. Ten behoeve van de hobbymatige paardenhouderij zijn ook een paardenstal, paardenbak, paddock, tredmolen en mestplaat toegestaan.

Groen (Artikel 5)

Rondom het grootste deel van de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Gemengd' is de bestemming Groen opgenomen als een buffer met de omgeving. Binnen de bestemming wordt met de aanduiding 'grondwal' in combinatie met een hoogte aanduiding de locatie en hoogte van de grondwallen vastgelegd. Deze dienen ter versterking van de bufferfunctie en zorgen dat oa. het vrachtwagenparkeerterrein aan het zicht wordt onttrokken.

Natuur (Artikel 6)

Voor gronden bestemd als Natuur geldt het behoud en/of herstel van actuele en potentiële ecologische, landschappelijke en natuurwaarden; extensieve dagrecreatie; agrarisch medegebruik ten behoeve van het weiden van paarden. Tevens bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.

Tuin (Artikel 7)

De bij de bazenwoning (burgerwoning) behorende tuin is als zodanig bestemd.

Water (Artikel 8)

De te behouden en aan te leggen watergangen binnen het plangebied worden bestemd tot 'Water'.

Wonen (Artikel 9)

De voormalige bazenwoning is bestemd tot Wonen. Binnen het bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan. Op de tot "wonen" bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

Waarde - Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie - 5 (Artikel 10 en Artikel 11)

De aanwezige archeologische waarden worden middels deze bestemmingen beschermd.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 12)

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering en bescherming van de waterkering.

5.3.4 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel (Artikel 13)

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels ( Artikel 14 )

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 15)

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen kan worden afgeweken van de bouwregels, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages en om de bouwgrenzen te overschrijden. De eigenaar dient hiertoe een omgevingsvergunning voor (binnenplanse) afwijking van het bestemmingsplan aan te vragen. Van deze bevoegdheid mag overigens alleen gebruik worden gemaakt wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 16)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

Overig regels ( Artikel 17 )

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

Lid twee van de overige regels is een parkeerregeling opgenomen.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht ( Artikel 18 )

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel (Artikel 19)

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). De gemeente toetst de uitvoerbaarheid aan de hand van een exploitatieplan. Bij de vaststelling van een ruimtelijk besluit dient vervolgens ook het exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

In het plangebied is sprake van een 'particuliere' ontwikkeling. De initiatiefnemer/eigenaar zal met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten om de kosten voor de begeleiding van het bestemmingplan, de daarbij behorende procedures te verzekeren en eventuele planschade te dekken. De verantwoordelijkheid en het risico van de exploitatie ligt volledig bij de initiatiefnemer. Het vaststellen van een exploitatieplan is zodoende niet noodzakelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan zal dit door de gemeenteraad worden besloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Ontwerpbestemmingsplan

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden naar de vooroverlegpartners. Een samenvatting van de ingekomen reacties is samengevat en beantwoord in een nota vooroverleg. De nota is als bijlage 15 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Het plan heeft met ingang van 29 november 2017 gedurende 6 weken (tot en met 10 januari 2018) ter inzage gelegen. Binnen de gestelde termijn is één zienswijze ingediend op het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijze is samengevat en beantwoording in een Nota van beantwoording zienswijzen. De nota is als bijlage 16 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Zowel naar aanleiding van de zienswijze alsook ambtelijk zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan (zie bijlage 16).

6.2.2 Vaststelling bestemmingsplan

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen kan het ontwerpbestemmingsplan worden aangepast. De gemeenteraad beslist hierover bij het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.

6.2.3 Participatie

Een groep direct omwonenden en belangenorganisaties, waaronder de Werkgroep Behoud Lopikerwaard en Stichting Hugo Kotestein, heeft voorgesteld een plan te maken voor de herontwikkeling van de steenfabriek en de omliggende gronden. Zo ontstond een lokale bewoners/belangengroep, die een volwaardige partij werd in een proces met de gemeente en Jan Snel B.V..

De belangengroep heeft vervolgens samen met de gemeente en Jan Snel B.V. een visie opgesteld voor het gehele gebied. Deze visie is ter hand genomen door de huidige ontwikkelaar van het gebied, waarna deze is uitgewerkt zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. Tijdens de ontwikkeling van het voorliggend ontwerp inrichtingsplan is het plan meermaals besproken met de belangengroep.

Gedurende het gehele proces is en wordt veelvuldig overleg gepleegd met omwonenden en betrokkenen om de ontwikkeling samen vorm te geven. Hiervoor worden geregeld inloop avonden georganiseerd voor de direct betrokkenen.