Artikel 16 Natuur
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 37.4 Neven- en
vervolgfuncties, bestemd voor het behoud en/of herstel van actuele en potentiële landschappelijke en natuurwaarden, alsmede voor:
-
a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – landschapselement': tevens voor een landschapselement;
-
b. ter plaatse van de aanduiding 'eendenkooi': tevens voor de bescherming, instandhouding en het gebruik van een eendenkooi;
-
c. in samenhang hiermee extensief recreatief medegebruik, waaronder fietsen, wandelen en watersport;
-
d. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens voor een ontsluitingsweg;
-
e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, paden en nutsvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
Op de voor Natuur bestemde gronden mogen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de bestemming uitsluitend worden gebouwd terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 1.50 m.
16.3 Omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden
-
a. Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
1. het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
-
2. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
3. het scheuren of frezen van grasland;
-
4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
-
5. het vellen of rooien van houtgewassen;
-
6. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
-
7. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
-
8. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
-
b. Het verbod als bedoeld in lid 3 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
-
1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
-
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
-
4. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
-
c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in 16.3 zijn slechts toelaatbaar, indien:
-
1. de landschappelijke en natuurwaarden van de in 16.1 bedoelde gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
-
2. de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
-
3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75.00 m;
-
4. het aanbrengen van de in 16.3, onder h, genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur gelet op de waarde van het natuurgebied van geringe betekenis moet worden geacht;
-
5. bij het scheuren of frezen van grasland een afstand van 1.00 m uit de slootkant wordt aangehouden.
16.4 Adviesprocedure omgevingsvergunningen
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige.