direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Rivierzone
Plan: Buitengebied 2012
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPBuitengebied2012-vo01

Artikel 4 Agrarisch - Rivierzone

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Rivierzone aangewezen gronden, zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 37.4 Neven- en vervolgfuncties, bestemd voor:

  • a. volwaardige veehouderijbedrijven, fruitteelt-, sierteelt- en tuinbouwbedrijven;
  • b. akkerbouwbedrijven en intensieve veehouderij uitsluitend als nevenactiviteit;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kernrandzone' is in afwijking het bepaalde in dit lid onder b, een intensieve veehouderij als nevenactiviteit uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', gelegen buiten de gronden die zijn aangeduid als kernrandzone, is tevens een volwaardige intensieve veehouderij toegestaan;
  • e. de verkoop van door het eigen bedrijf geproduceerde producten;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens voor een ontsluitingsweg.
  • g. mestvergistingsinstallaties;
  • h. windmolens.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de bestemming uitsluitend worden gebouwd hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, inclusief overkappingen en gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen en de daarbij behorende bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak, in aansluiting op de bestaande bebouwing, en evenwijdig aan de kavelrichting worden opgericht, met dien verstande dat nieuwbouw niet is toegestaan, indien bestaande bebouwing gebruikt wordt ten behoeve van niet-agrarische functies;
  • b. per bouwvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande overige bedrijfswoningen zijn toegestaan en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
  • c. op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • d. herbouw van een monument of een MIP-pand is uitsluitend toegestaan ten behoeve van ten hoogste het aantal woningen, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, mits de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • e. de inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 600 m³ bedragen met dien verstande dat indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 600 m³ , geldt voor de betrokken woning die inhoud als de maximaal toelaatbare;
  • f. de goothoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 4,5m en de bouwhoogte mag ten hoogste 8m bedragen;
  • g. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag ten hoogste 6m en de bouwhoogte mag ten hoogste 10m bedragen;
  • h. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bijgebouw mag ten hoogste 3m/5m bedragen;
  • i. het gezamenlijk grondoppervlak van de bij een bedrijfswoning behorende bijgebouwen mag ten hoogste 50 m² bedragen;
  • j. een mestbassin mag uitsluitend op de gronden die behoren tot een bouwvlak worden gebouwd, met een inhoud van ten hoogste 2.500 m³ en een oppervlakte van ten hoogste 750 m² ;
  • k. de bouwhoogte van silo's en hooibergen mag ten hoogste 15m bedragen;
  • l. de afstand van gebouwen dient ten minste 3m te bedragen:
    • 1. tot de insteek van een gemene watergang (scheisloot);
    • 2. tot een gemene bebouwingsgrens, voorzover deze niet gevormd wordt door een gemene watergang;
    • 3. tot een (bouw)perceelsgrens, voorzover deze niet gevormd wordt door een gemene watergang;
  • m. het gezamenlijk grondoppervlak van kassen inclusief boogkassen binnen de aanduiding 'fruitteelt' mag ten hoogte 300 m² bedragen;
  • n. de bouwhoogte van kassen mag ten hoogste 5,5m bedragen;
  • o. de oppervlakte van de gebouwen die worden benut voor intensieve veehouderij als neventak mag ten hoogste 2000 m² bedragen;
  • p. de afstand tussen percelen die in gebruik zijn voor de fruitteelt dan wel fruitteeltbedrijfscomplexen en een woning van derden dient ten minste 50m te bedragen;
  • q. de bijgebouwen dienen te worden opgericht achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • r. windmolens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met een maximum van 1 windmolen per bouwvlak en met dien verstande dat de bouwhoogte van een windmolen niet meer dan 20m mag bedragen;
  • s. de bouwhoogte van een mestvergistingsinstallatie mag ten hoogste 15m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 uitbreiding agrarisch bouwvlak
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2 onder a voor het veranderen en vergroten van een agrarisch bouwvlak, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 2. het bouwvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot.
4.3.2 tweede bedrijfswoning
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2 onder e voor uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning met 250 m3 voor een tweede wooneenheid voor de "rustende boer", mits het betrokken bedrijf nog niet over een tweede agrarische bedrijfswoning beschikt of heeft beschikt en deze uitbreiding vanwege persoonlijke omstandigheden noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. de tweede wooneenheid wordt aangebouwd;
    • 2. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief de tweede wooneenheid, niet meer bedraagt dan 800 m3;
    • 3. deze tweede wooneenheid, na het beëindigen van zijn functie ten behoeve van de rustende boer, geen zelfstandige wooneenheid mag gaan vormen.
4.3.3 bouwhoogtes
  • c. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2 onder f tot een goothoogte van 5,5m en een bouwhoogte van 9m.

  • d. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2. onder g tot een goothoogte van 10m en een bouwhoogte van 15m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is.

  • e. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2 onder k tot een hoogte van ten hoogste 23m, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsvoering en -ontwikkeling noodzakelijk is.
4.3.4 agrarische hulpgebouwen
  • f. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2 onder a voor de bouw van agrarische hulpgebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, indien zulks ter plaatse uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. het gezamenlijk grondoppervlak ten hoogste 50 m2 per bedrijf bedraagt;
    • 2. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 3m en de bouwhoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
    • 3. het grondoppervlak van de bedrijfskavel waarop een gebouw wordt geplaatst ten minste 1 ha bedraagt;
    • 4. de afstand van een gebouw tot het bij het bedrijf behorende bouwvlak ten minste 500 m bedraagt.
4.3.5 situering mestbassins
  • g. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2 onder j voor de bouw van een mestbassin buiten het bouwvlak, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, mits het bassin zo dicht mogelijk bij de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd en de inhoud van een mestbassin ten hoogste 2500 m3 en de oppervlakte ten hoogste 750 m2 bedraagt.

4.3.6 afstand tot zijdelings perceelsgrens
  • h. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2 onder l voor de bouw van gebouwen op ten minste 1,5m afstand van andere gebouwen of perceelsgrenzen, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is en de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, die van de aangrenzende gronden daaronder begrepen.
4.3.7 tijdelijke opslag
  • i. In geval van vrijkomende bedrijfsgebouwen, niet zijnde het hoofdbedrijfsgebouw, bij gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het tijdelijk gebruik voor opslagdoeleinden ten behoeve van elders gevestigde niet-agrarische bedrijven of caravanstalling met dien verstande dat aan later ingediende aanvragen om agrarische bebouwing pas medewerking kan worden verleend nadat de voor niet-agrarische doeleinden gebruikte opstallen weer voor agrarische doeleinden geschikt zijn gemaakt of vervangen door een nieuw agrarisch bedrijfsgebouw.
4.3.8 vergroten mestbassins
  • j. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2 onder j voor het vergroten van een mestbassin tot een maximale inhoud van 4500 m3 en een maximale bouwhoogte van 6m indien zulks voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is.
4.3.9 woningsplitsing
  • k. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3 onder b ten behoeve van splitsing in twee woningen indien sprake is van een woning ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' indien en voor zover:
    • 1. er sprake is van een agrarische bedrijfswoning met een inpandig bedrijfsgedeelte;
    • 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
    • 3. de karakteristieke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
    • 4. de wijze waarop de woningen aaneen zijn gebouwd niet wordt gewijzigd;
    • 5. de nieuwe wooneenheid is gerelateerd aan het agrarisch bedrijf en wordt gebruikt door de in het agrarisch bedrijf werkzame personen;
    • 6. vrijstelling wordt niet verleend indien voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan woningsplitsing reeds heeft plaatsgevonden.

  • l. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, b, d, e, f, g en h te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag:
    • 1. of sprake is van een volwaardig dan wel reëel agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1;
    • 2. of een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf het verlenen van vrijstelling noodzakelijk maakt.

  • m. Advies als bedoeld in onder l hoeft niet te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
4.4.1 vergroten agrarisch bouwvlak
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het vergroten van een bouwvlak, indien dit in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting is afgestemd op de voorgenomen bedrijfsuitbreiding;
    • 2. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 3. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 2 ha bedraagt.
4.4.2 wijziging ten behoeve van nieuwe bedrijvigheid
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen teneinde een nieuw agrarische bouwvlak aan te wijzen ten behoeve van de vestiging of verplaatsing van een volwaardig veehouderij, fruitteelt-, sierteelt- of tuinbouwbedrijf, indien dit in verband met de doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling dan wel om milieutechnische redenen noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 1 ha bedraagt;
    • 2. het grondoppervlak van het betrokken perceel ten minste 1 ha en de breedte ten minste 60.00 m bedraagt;
    • 3. de agrarische bedrijfswoning slechts mag worden gebouwd, na of gelijktijdig met het totstandkomen van bedrijfsgebouwen, waarvan de aard en omvang is afgestemd op de bedrijfsomvang;
    • 4. indien het nieuw bouwvlak wordt gesitueerd in de op bijlage 1 aangegeven kernrandzone, dit bouwvlak moet worden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kernrandzone', kernrandzone.
  • c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen teneinde een nieuw bouwvlak op afstand aan te wijzen ten behoeve van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf, indien dit uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling dan wel om milieutechnische redenen noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. het gezamenlijke grondoppervlak van het bestaande en het nieuwe bouwvlak ten hoogste 2 ha bedraagt;
    • 2. het bestaande en het nieuwe bouwvlak als één bouwvlak wordt aangemerkt en om die reden geen extra bedrijfswoning mag worden gebouwd op het nieuwe bouwvlak.

  • d. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan een bestaand bouwvlak voor zover gelegen buiten de gronden met de aanduiding 'kernrandzone' de aanduiding 'intensieve veehouderij toe te kennen teneinde de omschakeling van een intensief veehouderijbedrijf als neventak naar een volwaardig intensief veehouderijbedrijf mogelijk te maken, met dien verstande dat:
    • 1. ten minste een arbeidskracht een volledige dagtaak heeft in het intensieve veehouderijbedrijf;
    • 2. het grondoppervlak van het betrokken perceel ten hoogste 1 ha bedraagt;
    • 3. voldoende afstand tot gevoelige functies wordt aangehouden om (stank)hinder te voorkomen.

  • e. Alvorens omtrent het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de leden b. tm d. te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of de planwijziging voor een doelmatige bedrijfsvoering van het betrokken bedrijf noodzakelijk is.
4.4.3 wijziging ten behoeve van wonen
  • f. Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarische bedrijf bevoegd de bestemming van het betreffende agrarische bouwvlak te wijzigen in hetzij de bestemming Wonen, hetzij in de bestemming Bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. voor wat betreft de bestemming Wonen geldt dat:
      • uitsluitend de agrarische bedrijfswoningen met het daaraan gebouwde agrarische bedrijfsgebouw, waarvan het agrarische gebruik beëindigd is als woning mogen worden gebruikt en de oppervlakte van de voormalige agrarische bebouwing niet mag worden vergroot;
      • het ter plaatse aanwezige aantal woningen niet mag worden vermeerderd;
      • het gebruik ten behoeve van wonen uitsluitend is toegestaan, indien de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven, vanwege de daarvan te ondervinden milieuhinder, niet wordt belemmerd;
      • verplaatsing van de agrarische bedrijfswoning niet is toegestaan;
      • de hoogtematen en inhoudsmaten van de betrokken gebouwen dienen te worden gehandhaafd overeenkomstig de maten, zoals deze luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
    • 2. voor wat betreft de bestemming Bedrijf geldt dat:
      • als vormen van bedrijfsmatig gebruik in het algemeen zijn toegestaan volwaardige loonwerk- en veehandelsbedrijven, opslagdoeleinden ten behoeve van elders gevestigde bedrijven en caravanstallingen, dierenpensions, maneges en kampeerboerderijen en op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kernrandzone', kernrandzone, tevens agrarische hulp- en nevenbedrijven, kinderboerderijen, kinderdagverblijven, tuincentra, bedrijven gericht op het stallen, verzorgen, trainen en dresseren van paarden en hoveniersbedrijven;
      • er geen sprake mag zijn van een broedplaatsfunctie voor startende bedrijven;
      • van de bestaande voormalige bedrijfsbebouwing gebruik dient te worden gemaakt en de oppervlakte van deze bebouwing niet mag worden vergroot;
      • deze bedrijfsmatige vormen van gebruik uitsluitend zijn toegestaan, indien de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven, vanwege de daarvan te ondervinden milieuhinder, niet wordt belemmerd;
      • het verboden is de onbebouwde bij de wijziging betrokken gronden te gebruiken voor stalling en opslag;
      • de aanwezigheid van een goede ontsluiting en waar nodig voldoende parkeergelegenheid verzekerd dient te zijn;
      • voor wat betreft de dierenpensions voldoende afstand tot geluidsgevoelige functies dient te worden aangehouden;
      • voor de vestiging van maneges de aanwezigheid van, voor ruiters toegankelijke, (bos-)gebieden gewenst is;
      • de hoogtematen en inhoudsmaten van de gebouwen dienen te worden gehandhaafd overeenkomstig de maten, zoals deze luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
      • het verboden is de desbetreffende gronden en bouwwerken nadat het besluit tot wijziging van de bestemming inwerking is getreden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de dan aan de grond toegekende functie.