1.1 plan:
Het bestemmingsplan van de gemeente Montfoort.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand
NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk1-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw/uitbouw:
Een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn
verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt en eenzelfde gebruik kent als het
hoofdgebouw, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- of slaapgedeelten van
een woning.
1.4 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 agrarisch bedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van
gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische
bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, fruitteeltbedrijven, sierteeltbedrijven
en productiegerichte paardenhouderijen.
1.7 agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd:
Een agrarisch bedrijf met een omvang van minder dan een halve arbeidskracht en dat valt
onder de werkingsfeer van de Wet Milieubeheer.
1.8 agrarische bedrijfswoning:
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke woning kennelijk slechts is bestemd
voor bewoning door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar noodzakelijk is,
gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.
1.9 archeologisch (rijks)monument:
Van rijkswege, op basis van de Monumentenwet 1988 beschermde plaats in het landschap
die waardevol is vanwege de aanwezige sporen uit het verleden.
1.10 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage:
Het in het bestemmingsplan aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel
van een bestemmingsvlak, bouwperceel of bouwvlak dat maximaal mag worden bebouwd.
1.12 bedrijfswoning:
Een woning in of bij een bedrijf, die slechts bewoond mag worden door (het huishouden van)
een persoon die werkzaam is bij het bedrijf.
1.13 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijgebouw:
Een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te
onderscheiden gebouw.
1.16 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats.
1.17 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.18 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens:
Een grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de
grond.
1.22 cultuurhistorische waarde:
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is
ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of
dat gebied heeft gemaakt.
1.23 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/ of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 erf:
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat
gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is,
deze die inrichting niet verbieden.
1.25 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 (agrarisch) loonbedrijf:
Een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of
levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven.
1.27 mestbassin:
Een mestbassin als bedoeld in het Besluit mestbassins milieubeheer.
1.28 mestvergistingsinstallatie:
Kleinschalige mestvergister waarbij de mest afkomstig is van één bedrijf.
1.29 nevenfunctie:
Functie welke ondergeschikt is aan een hoofdfunctie, uit de hoofdfunctie dient minimaal 50%
van de bedrijfsinkomsten te worden gegenereerd met dien verstande dat deze bepaling
over bedrijfsinkomsten niet geldt voor nevenfuncties bij de bestemming Wonen.
1.30 nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes,
gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes,
telefooncellen en gebouwen voor telecommunicatie.
1.31 paden:
Voet- en fietspaden.
1.32 peil:
Voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de
weg ter plaatse van de hoofdtoegang; In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.33 plattelandswoning:
Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door
een derde bewoond mag worden, en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen
van het bijbehorende agrarische bedrijf.
1.34 volwaardig agrarisch bedrijf:
Een agrarisch bedrijf in de omvang van ten minste één arbeidskracht met een daarbij
passende bedrijfsomvang en waarbij zicht is op continuïteit, bijvoorbeeld door
bedrijfsopvolging, gedurende minimaal de komende tien jaar.
1.35 woning:
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden.