Bij het realiseren van woningen of het wijzigen van een bestemming naar wonen dient rekening
gehouden te worden met (mogelijke) milieuaspecten van bedrijven in de nabijheid. Voor het
waarborgen of realiseren van een goed woon- en leefklimaat wordt milieuzonering gehanteerd.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven (milieubelastend) een passende locatie
in nabijheid van woningen (milieugevoelig) krijgen en dat deze op een verantwoorde manier
van elkaar gescheiden worden.
Een hulpmiddel voor milieuzonering is de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” waarvan
de laatste versie stamt uit 2009. Deze handreiking gaat uit van de hinderaspecten geur,
stof, geluid en veiligheid.
Bij het bepalen van richtafstanden is het omgevingstype van belang. Er zijn voor milieuzonering
drie omgevingstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. Een
‘rustige woonwijk’ is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Naast de wijkgebonden
voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor en er is weinig verstoring door
verkeer. Omgevingstype ‘rustig buitengebied’ betreft een gebied waar eveneens weinig verstoringen
zijn. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is er sprake van functiemenging en/of
ligging nabij drukke wegen. De richtafstanden mogen bij ‘gemengd gebied’ met één stap
verlaagd worden.
In de omgeving van het plangebied komen diverse veehouderijen voor. De milieuhinder afkomstig
milieuzonering. Voor intensieve veehouderij gelden normen op basis van de Wet geurhinder
veehouderijen (Wgv). De wijziging van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning heeft
geen effect op omliggende agrarische bedrijven. De plattelandswoning blijft onderdeel van
de veehouderij, zodat de veehouderij niet wordt belemmerd.
De Wet geurhinder en veehouderij beschermt mensen tegen overmatige geurhinder vanwege
dierverblijven. Omgekeerd is het niet toegestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan overmatige
hinder. Voor het beoordelen van het woon- en leefklimaat vanwege geur van veehouderijen
is de voorgrond- en achtergrondbelasting van belang. De voorgrondbelasting ter
plaatse van een geurgevoelig object is de geurbelasting die wordt veroorzaakt door de voor
dat geurgevoelig object dominante veehouderij. De achtergrondbelasting is de totale geurbelasting
ter plaatse van een geurgevoelig object veroorzaakt door alle veehouderijen in de
omgeving van een geurgevoelig object. In dit geval is de voorgrondbelasting bepalend vanwege
de intensieve veehouderij waartoe de woning behoorde. Vervolgens wordt geurbelasting
“vertaald” naar geurhinder en wordt een uitspraak gedaan of het percentage gehinderde
acceptabel is.
Voor het beoordelen van geurhinder is een onderzoek Wet geurhinder en veehouderij
uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat het berekende percentage ter plaatse van de
plattelandswoning, op basis van wettelijke waarden, als aanvaardbaar te beschouwen is. Op
basis van de berekende geurbelasting blijkt dat het woon- en leefklimaat (op basis van
milieukwaliteitscriteria van het RIVM) ter plaatse van het plangebied te typeren is als ‘tamelijk
slecht’. Een dergelijke typering past bij het buitengebieden wordt, zoals hiervoor aangegeven,
door de wetgever aanvaardbaar geacht. Daarmee wordt de wijziging van het
bestemmingsplan naar een plattelandswoning, vanuit het aspect geur, geschikt geacht.
Voor het beoordelen van de milieuhinder is uitgegaan van een zogenaamd “gemengd gebied”
wegens de aanwezigheid van verschillende bestemmingen rondom het plangebied. In
de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” editie 2009 staat dit omschreven als een
gebied met een matige tot sterke functiemenging. De richtafstanden zijn daarom met een
afstandstap verlaagd ten opzichte van de in de VNG-handreiking opgenomen richtafstanden.
In tabel 1 zijn de richtafstanden per gebiedstype weergegeven.
Inwaartse zonering
De milieubelastende functies in de omgeving van het plan worden geïnventariseerd en de
mogelijke hinder van de milieubelastende functies op de milieugevoelige bestemming binnen
het plan wordt in beeld gebracht. In tabel 2 staan de resultaten van de inwaartse milieuzonering.
Aan de richtafstanden wordt voldaan met uitzondering van de intensieve veehouderij aan de
Waardsedijk 1A, beoogde plattelandswoning behoort bij dit bedrijf.
Waardsedijk 1A
De afstand tussen Waardsedijk 1A en het plangebied bedraagt ca. 0 meter en is hiermee lager
dan de vastgestelde VNG-richtafstanden op gebied van stof en geluid voor een varkenshouderij
met milieucategorie 4.1. De afstanden van 10 meter voor stof en 30 meter voor geluid
hebben echter impact op milieugevoelige bestemmingen, een plattelandswoning heeft een
lager beschermingsniveau dan een burgerwoning. Wel dient bij een plattelandswoning het
woon- en leefklimaat te worden beoordeeld. Zoals uit tabel 2 blijkt wordt alleen met betrekking
tot stof (luchtkwaliteit) en geluid niet voldaan aan de richtafstanden. Het aspect geur is geen
onderdeel van de inwaartse zonering voor varkenshouderijen. Dit aspect wordt verder beoordeeld
in hoofdstuk 3.8.
Beoordeling luchtkwaliteit (stof)
Op het gebied van stof is de fijnstof-concentratie afkomstig van de varkenshouderij berekend
op de woning Waardsedijk 1. Uit de berekening van de Omgevingsdienst (zie bijlage 2) met
ISL3a blijkt dat de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) op de woning
(Waardsedijk 1) 17,61 microgram/m3 bedraagt. Met deze concentratie wordt zowel voldaan
aan de norm voor PM10 als voor PM 2,5. De overschrijding van de daggemiddelde concentratie
(PM10) is berekend op 6,1 dagen en voldoet daarmee ook aan de norm van maximaal
35 overschrijdingsdagen per jaar.
Op gebied van geluid staat de plattelandswoning bekend als voormalig agrarische bedrijfswoning.
Volgens de Wabo (artikel 1.1a) en het Activiteitenbesluit (artikel 1.3c) maken dergelijke
objecten deel uit van de inrichting. Toetsing aan de bestaande inrichting is daarom niet
van toepassing.
Beoordeling geluid
Ten aanzien van geluid kan worden gesteld dat geen wettelijke eisen gelden voor de beoordeling
van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De gemeente maakt zelf de afweging
of een plattelandswoning wenselijk is. Aangezien het aantal woningen niet wijzigt, is er geen
fysieke aanpassing aan de orde. Ook ligt de woning alleen op 0 meter afstand met de bestemmingsgrens
in gedachte. De werkelijke afstand tot de varkenshouderij bedraagt circa 40 meter.
Conclusie
Op basis van de inwaartse milieuzonering blijkt dat binnen het plan een aanvaardbaar woonen
leefklimaat kan worden gerealiseerd. Verder vormen de overige bestemmingen geen belemmeringen
naar de milieugevoelige bestemmingen binnen het plan en de omgeving. Ook
ondervinden de omliggende bedrijven geen belemmering in hun (bedrijfs)activiteiten.
Ook het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan. De plattelandswoning blijft onderdeel
van de intensieve veehouderij (zie artikel 1.1a Wabo), zodat deze veehouderij niet zal
worden belemmerd. Er zijn ook geen belemmeringen voor andere omliggende veehouderijen
omdat het een bestaande woning is en deze blijft behoren bij een veehouderij.
3.2 Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd in welke mate het geluid veroorzaakt door gezoneerde
wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen
(woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten.
Op basis van de wet zijn voor de geluidgevoelige bestemmingen voorkeursgrenswaarden opgenomen
waaraan in principe voldaan moet worden:
- wegverkeer 48 dB
- spoorwegverkeer 55 dB
- industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen 50 dB(A)
Onderzoek
De Wet geluidhinder maakt geen onderscheidt tussen verschillende type woningen en is alleen
relevant bij de realisatie van een nieuwe woning of eventueel een verruiming van een bestaande
woning. De bestaande woning aan de Waardsedijk 1 in Montfoort wordt niet gewijzigd,
waardoor toetsing aan de Wet geluidhinder niet van toepassing is.
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
3.3 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met
gevaarlijke stoffen en is onderverdeeld in:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein;
- het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de omgang met externe veiligheid rond buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals gas en brandbare vloeistoffen);
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) legt veiligheidsnormen op aan transprot van gevaarlijke stoffen via weg, binnenvaart en spoorweg. Voor de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen geldt het Basisnet. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd.
Ten aanzien van risico’s wordt onderscheid gemaakt in het Plaatsgebonden risico en het
groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een
risico-bron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd
op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen
die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken
is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen
ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000
personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van
een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof,
gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het
groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp
en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en
resteffecten.
Onderzoek
De risico’s ten aanzien van externe veiligheid zijn geïnventariseerd op basis van de Signaleringskaart
externe veiligheid. Op afbeelding 2 is te zien hoe dit zich vertaald naar het plangebied.
Uit de signaleringskaart blijkt dat er zich in de dichte nabijhheid van het plangebied geen risicobronnen
bevinden. De twee noemenswaardige risicobronnen op afstand zijn aan de noordzijde.
Bouwmarkt Jongeneel bevindt zich aan de oostkant van de M.A. Reinaldaweg en is geindiceerd
als opslagplaats voor vuurwerk. Wegens de grote afstand tot het plangebied en de
beperkte veiligheidscontour heeft dit geen invloed op het plan.
De tweede risicobron ligt ten westen van de M.A. Reinaldaweg, N.F.J.R. Scholman. Hier bevindt
zich een bovengrondse tank met propaan als inhoud. Ook hier geldt dat de risicobron te ver
van het plangebied ligt om een risico te vormen voor het plan. Om die reden is ook deze
risicobron niet relevant voor dit initiatief.
Conclusie
Het aspect Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
3.4 Luchtkwaliteit
Het houden van vee leidt tot de uitstoot van fijnstof. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn
milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen (Wet luchtkwaliteit), waaronder een
grenswaarde voorzwevende deeltjes (fijnstof = PM10 en PM2,5). De volgende grenswaarden
voor fijnstof zijn opgenomen:
- De jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) is maximaal 40 microgram/m3.
- De jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM2,5) is maximaal 25 microgram/m3.
- De daggemiddelde concentratie (PM10) van 50 microgram/m3, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar worden overschreden.
Onderzoek
Met het computerprogramma ISL3a is de fijnstof-concentratie afkomstig van de varkenshouderij
Waardsedijk 1a (320 vleesvarkens) berekend op de woning Waardsedijk 1. Uit de berekening
met ISL3a blijkt dat de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) op
de woning (Waardsedijk 1) 17,61 microgram/m3 bedraagt. Met deze concentratie wordt zowel
voldaan aan de norm voor PM10 als voor PM2,5. De overschrijding van de daggemiddelde
concentratie (PM10) is berekend op 6,1 dagen en voldoet daarmee ook aan de norm van
maximaal 35 overschrijdingsdagen per jaar. Luchtkwaliteit vormt hierdoor geen belemmering
voor het plan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan
3.5 Water
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/
watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop
in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan
voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding
staat bij de watertoets voorop. Vervolgens komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in
beeld.
Beleid
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat ervan uit dat water geen gewone handelswaar is, maar
een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is
daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater,
overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische
ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor
verdere achteruitgang worden behoed; emissies verbeteren; duurzaam gebruik van water
wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan (2016-2021)
Op 10 december 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris
van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan
2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en inrichting van het nationale waterbeleid
in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik tot 2050.
Het Rijk speelt proactief in op klimaatverandering. Doel is het robuust en toekomstgericht inrichten
van ons watersysteem, gericht op bescherming tegen overstromingen, het voorkomen
van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en gezond ecosysteem,
als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid is integraal van opzet door natuur,
scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel
mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het Rijk initieert zelf en werkt
samen met andere partijen, stimuleert en informeert om de beleidsdoelen te bereiken.
Provinciaal Bodem- Water en milieuplan 2016-2021
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De
wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig. Internationaal zijn er
regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd.
Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op.
Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het
verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie
zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat
in de provincie.
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
- een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
- bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
- een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
- een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken
en recreëren mensen relatief dicht op elkaar, waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen
relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam
gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei
van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook
het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor
bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie
toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te
voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden
te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad benut mag worden,
zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het
stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondSPA
water - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit
of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve
effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Waterkoers 2016-2021
De Waterkoers 2016-2021 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden geeft de koers aan
die het hoogheemraadschap de komende jaren gaat varen. Voor waterkeringen, landelijk
gebied, stedelijk gebied en waterketen zijn er programma's opgesteld.
Watertoets
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in de huidige- en toekomstige situatie niet binnen beschermingszones van
het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Hemelwater
Wegens het fysieke gelijk blijven van het plangebied zal er geen toe- of afname plaatsvinden
van afvoer van hemelwater. De hydrologische situatie blijft hetzelfde.
Riolering
De huidige situatie voor riolering zal gelijk blijven in de toekomstige situatie.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.6 Verkeer en parkeren
Het plangebied ligt aan Waardsedijk, welke alleen bereikbaar is via de M.A. Reinaldaweg aan
de noordzijde en via Oudewater ten zuidwesten. Wegens de aanwezigheid van provinciale
weg N228 blijft het verkeer op de Waardsedijk beperkt. In de toekomstige situatie verandert
de bereikbaarheid van het plangebied niet. De nieuwe bestemming als plattelandswoning
heeft geen verkeer aantrekkende werking.
De parkeersituatie verandert niet. Het gebruik van het perceel blijft gelijk, en er blijft voldoende
ruimte om op eigen terrein te parkeren.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmeringen voor het vaststellen van het
plan.
3.7 Bodem
Bij functiewijzigingen is in de planologische procedure van belang, dat de beoogde functiewijziging
plaats kan vinden op een locatie waar de milieu hygiënische bodemgesteldheid dit
toelaat. De Woningwet staat niet toe dat er gebouwd wordt op verontreinigde grond. Als gevolg
van dit plan verandert de bebouwing niet. Ter plaatse is al een woonfunctie aanwezig in
de vorm van een bedrijfswoning met tuin. Voor de functiewijziging van agrarische bedrijfswoning
naar plattelandswoning behoeft de grond niet geroerd te worden. Een verkennend bodemonderzoek
is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.
3.8 Flora- en fauna
Volgens nationale- en internationale regelgeving is het verplicht om voorafgaand aan ruimtelijke
plannen onderzoek te doen naar de effecten op beschermde gebieden (Natura 2000 en
Natuurnetwerk Nederland (NNN)), en het eventuele voorkomen van beschermde flora en
fauna. Tevens is het volgens nationale regelgeving in sommige gevallen verplicht om melding
te doen van het kappen van houtopstanden.
Bescherming van Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden is in Nederland vanaf 1 januari
2017 geregeld via de Wet natuurbescherming (Wnb). Het beleid rond NNN is vastgelegd
in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Conclusie
Omdat hier niet gebouwd of gesloopt gaat worden, vinden er geen verstoringen plaats voor
flora- en fauna. Om deze redenen vormt flora- en fauna geen belemmering voor het plan.
3.9 Cultuurhistorie en archeologie
Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland
ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag
was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen
door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door
ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.
In de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden zijn de uitgangspunten van het Verdrag
van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming
van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling
en de financiering van opgravingen.
Onderzoek
Binnen het plangebied heeft de woning de functieaanduiding ‘cultuurhistorische waarden’,
waar bij ruimtelijke ingrepen rekening mee moet worden gehouden. De woning Waardsdedijk
1 maakt deel uit van een gemeentelijk monument, de langhuisboerderij “Ruim Zicht”
(Waardsedijk 1 – 1A). De boerderij behoort tot een oorspronkelijk agrarische lintbebouwing
langs de Hollandse IJssel. Het pand dateert uit het vierde kwart van negentiende eeuw. Het
geheel heeft de kenmerken van een fraai ensemble van boerderij, schuur, een drie- en vierroedige
hooiberg en silo. Typisch voorbeeld van een rijke, laat negentiende-eeuwse langhuisboerderij,
uitzonderlijk door zijn gaafheid. Het gebouw is gesplitst in twee woondelen. De gebinten
van het achterhuis zijn nog volledig onaangetast aanwezig.
Conclusie
Wegens de absentie van een bodemingreep voor dit plan is een archeologisch onderzoek
onnodig. Hierdoor vormt archeologie geen belemmering voor het plan. Hiernaast doet het
plan geen afbreuk aan aanwezige cultuurhistorische waarden. De historische wegenstructuur
wordt niet aangetast door de bestemming tot plattelandswoning. Er is ook geen cultuurhistorisch
waardevolle bebouwing die gesloopt of aangetast wordt.