1.1 plan:
het bestemmingsplan Achter Willeskop 9 & 11 van de Gemeente Montfoort.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0335.BPachtWillesk9en11-on01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke woning kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.
1.7 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.10 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.11 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.12 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.13 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.14 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.15 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.16 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.
1.17 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.18 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.19 erker:
een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken). Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.21 landschapselement:
een landschappelijke beplanting of een klein natuurelementen, welke onderdeel uitmaakt van het lokaal landschappelijk raamwerk;
1.22 manege:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony’s (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
1.23 mantelzorg:
Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.24 nevenfunctie:
functie welke ondergeschikt is aan een hoofdfunctie, uit de hoofdfunctie dient minimaal 50% van de bedrijfsinkomsten te worden gegenereerd.
1.25 nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en gebouwen voor telecommunicatie.
1.26 ontsluitingsweg:
een weg die uitsluitend dient om toegang te geven tot percelen en niet is ontworpen voor doorgaand verkeer.
1.27 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geheel zonder wanden, voorzien van een gesloten dak.
1.28 paddock:
Een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond, meestal met een zandbodem, ingericht en bedoeld voor het vrij laten loslopen van paarden.
1.29 peil:
Voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang; In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.30 rijbak:
een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte of van een aangepaste bodem, waar naast africhting en training van het paard eveneens toetsing van de prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
1.31 stapmolen:
een bouwwerk dat met behulp van een (elektro)motor een of meer paarden dwingt in dezelfde cirkel te lopen, draven of galopperen;
1.32 sportkantine:
een verblijfslocatie waarin de verstrekking van drank- en etenswaren gericht is op gebruikers van de sportvoorziening;
1.33 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw op een perceel loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.
1.34 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 afstanden onderling:
Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erf scheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.7 oppervlakte van een overkapping:
tussen de (neerwaarts geprojecteerde) buitenzijde van de afdekking van de overkapping.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en/of herstel van actuele en potentiële ecologische, landschappelijke en natuurwaarden, alsmede voor:
- landschapselementen;
- in samenhang hiermee extensief recreatief medegebruik, waaronder fietsen, wandelen en watersport;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, paden en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor
Natuur bestemde gronden mogen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de bestemming uitsluitend worden gebouwd terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 1,50 m.
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen;
- het bouwen van overkappingen of lichtmasten is niet toegestaan.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Omgevingsvergunning
- Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het scheuren of frezen van grasland;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
- het vellen of rooien van houtgewassen;
- het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
- het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- Het verbod als bedoeld in dit lid onder a. is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
- uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
- De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit onder b zijn slechts toelaatbaar, indien:
- de landschappelijke en natuurwaarden van de in artikel 3 lid 1 bedoelde gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
- de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
- het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
- het aanbrengen van de in dit lid onder a7, genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur gelet op de waarde van het natuurgebied van geringe betekenis moet worden geacht;
- bij het scheuren of frezen van grasland een afstand van 1 m uit de slootkant wordt aangehouden.
3.3.2 Adviesprocedure omgevingsvergunningen
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige.
4.1 Bestemmingsomschrijving
- sportvoorzieningen uitsluitend in de vorm van een manege;
- twee bedrijfswoningen, zulks met dien verstande dat deze enkel op de 2e bouwlaag zijn toegestaan;
- uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca' ondergeschikte horeca in de vorm van een sportkantine;
- uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - rijbak' een rijbak;
- uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paddock' paddocks;
- uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - stapmolen' een stapmolen en een longeercirkel;
- uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - mestopslag' een voorziening voor mestopslag;
- bij deze bestemming behorende erven, ontsluitingswegen, parkeer- en nutsvoorzieningen, water en groen.
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
- de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
- de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m;
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
- bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan.
4.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
- de bedrijfswoningen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
- de bedrijfswoningen uitsluitend op de 2e bouwlaag mogen worden gerealiseerd;
- de gezamenlijk oppervlakte voor alle bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 250 m²;
- de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 650 m³;
- de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfswoning zijn nader aangegeven in artikel 4 lid 2.1.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
- bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m mag bedragen;
- de bouwhoogte voor antennes mag maximaal 5 m bedragen;
- de bouwhoogte voor tuinmeubilair mag maximaal 2 m bedragen;
- de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen;
- in afwijking van het bepaalde onder b tot met met e mag de hoogte van een hekwerk ten dienste van een rijbak of paddock, zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 sub d en artikel 4 lid 1 sub e, niet meer bedragen dan 1,8 m;
- in afwijking van het bepaalde onder b tot met met e mag de hoogte van stapmolens en longeercirkels, zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 sub f, niet meer bedragen dan 3 m;
- in afwijking van het bepaalde onder b tot met met e mag de bouwhoogte van de voorziening voor mestopslag, zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 sub g, niet meer bedragen van 1,5 m;
- overkappingen zijn niet toegestaan.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Verlichting
Het is niet toegestaan buitenverlichting te realiseren anders dan ter geleiding van het verkeer.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting
Het in gebruik nemen van bouwwerken ter plaatse van de bestemming
Sport - Manege zonder realisatie en instandhouding van landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan, dat als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd, is niet toegestaan.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Verlichting
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in
artikel 4 lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van verlichting bij de rijbak, paddocks, stapmolen of longeerring indien, naar oordeel van het bevoegd gezag, is aangetoond dat:
- de verlichting niet voor onevenredige hinder van omwonenden zorgt;
- de verlichting landschappelijk inpasbaar is.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
- bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-)waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de bestemming
Waarde - Archeologie 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.3.2 Uitzondering
Het verbod van
artikel 5 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 5 lid 2 in acht is genomen;
- een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m²;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in
artikel 5 lid 3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleide van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 6
6.1 Bestemmingsomschrijving
- bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-)waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de bestemming
Waarde - Archeologie 6 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.3.2 Uitzondering
Het verbod van
artikel 6 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 6 lid 2 in acht is genomen;
- niet onder een M.E.R.-plichtig project vallen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in
artikel 6 lid 3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleide van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Bouwgrenzen
De bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
- tot gebouwen behorende erkers en serres mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
8.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in hoofdstuk 2 van deze regels anders is bepaald - niet meer bedragen dan:
- van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 m;
- van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
- van overkappingen 3 m;
- van lichtmasten 6 m;
- van overig straatmeubilair 6 m;
- van antennes 5 m;
- van tuinmeubilair 2 m;
- van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
8.3 Ondergronds bouwen
Ondergrondse bouwwerken zijn niet toegestaan.
8.4 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- de ruimte tussen bouwwerken;
- parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Inrichtingen
Inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, jo. Artikel 2.4. van het inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer van 5 januari 1993 (stbl.1993.no 50) evenals Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan.
9.2 Scheuren en frezen
Tenzij anders is bepaald in deze regels, is scheuren en frezen toegestaan ten behoeve van normaal agrarisch gebruik van de gronden. Onder normaal agrarisch gebruik wordt in ieder geval graslandvernieuwing en ruwvoerteelt verstaan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Afwijken van maten en overschrijding van bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
10.2 Ondergronds bouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 8 lid 3 voor de bouw van een kelder of een garage, met dien verstande dat:
- op (delen van) ondergrondse bouwwerken buiten het bouwvlak deze uitsluitend mogen worden gebouwd voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan de toegestane maximumoppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag positief advies in de waterbeheerder.
Artikel 11 Overige regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoevevan overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Achter Willeskop 9 & 11'.