direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Willeskop 94
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01

Regels

Preambule

Dit plan beoogt een herstructurering van het bedrijfsterrein mogelijk te maken op de locatie Willeskop 94 te Montfoort.
Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Montfoort.

De in deze wijziging van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als afdelingen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Montfoort.

In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a' gelezen worden.

In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22a' gelezen worden.

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.1 toepassing omgevingsplan

artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn van overeenkomstige toepassing op dit omgevingsplan, tenzij hierna daarvan is afgeweken.

1.2 plan

het TAM-omgevingsplan Willeskop 94 met identificatienummer NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01 van de gemeente Montfoort.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar gelet op de functie van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.5 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.6 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.7 bouwwerkperceel

perceel dat als uitgangspunt dient bij het toetsen van een bouwwerk aan de regels van dit besluit.

1.8 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een omgevingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.9 erf- of terreinafscheiding

een gebouwde voorziening van enig materiaal bedoeld om een perceel of erf, of een deel daarvan af te scheiden, zoals een (tuin)muur, een (tuin)hek of een rasterwerk waarlangs beplanting groeit; een erf- of terreinafscheiding hoeft dus in principe niet alleen geplaatst te zijn op een perceelsgrens om als zodanig te worden opgevat.

1.10 gebouw

bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.11 kantoor

een ruimte in een gebouw dat primair bedoeld is voor administratieve, zakelijke en intellectuele werkzaamheden. Dit omvat activiteiten zoals bureauwerk, vergaderen en zakelijke dienstverlening.

1.12 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van ondergrondse afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.13 opslag

opslag van goederen en tastbare producten die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan.

1.14 paden

voet- en fietspaden.

1.15 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw op een perceel loopt tot aan de zijdelingse bouwwerkperceelsgrenzen.

1.16 windmolen

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.17 woning

een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van dit omgevingsplan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Willeskop 94, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

In aanvulling op artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:

3.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

3.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

3.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

3.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.6 afstanden onderling

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erf scheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

3.7 oppervlakte van een overkapping

tussen de (neerwaarts geprojecteerde) buitenzijde van de afdekking van de overkapping.

Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod

Niet genoemde activiteiten en activiteiten die in strijd zijn met dit plan zijn niet toegestaan.

Hoofdstuk 2 Regels voor functies en activiteiten

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als Bedrijventerrein heeft de volgende functies:

a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 3.2': bedrijven behorende tot de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

  • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning;

het aanleggen, in gebruik nemen en in stand houden van bijbehorende voorzieningen zoals:

  • b. groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laden en lossen en toegangswegen.
5.2 Beperking vergunningvrij artikel 22.27

Artikel 22.27 , aanhef en onder a, van dit omgevingsplan, wordt als volgt aangevuld: 7° en, voor zover het bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan kwalificeert als een bodemgevoelig gebouw, de oppervlakte ervan niet meer bedraagt dan 50 m2.

5.3 Beoordelingsregels bouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ook de volgende beoordelingsregels:

5.3.1 Algemene bouwregels

Op de als Bedrijventerrein aangewezen gronden mogen ten dienste van de functie gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. indien op de verbeelding een percentage is ingeschreven, geeft dit aan hoeveel van een individueel bouwwerkperceel ten hoogste mag worden bebouwd, de bedrijfswoning daaronder begrepen, uitgezonderd de bij de bedrijfswoning horende bouwwerken;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de afstand van gebouwen tot andere gebouwen en perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken' is het realiseren van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken niet toegestaan.

5.3.2 Hoofdgebouwen bouwen - bedrijfswoning

Op de als Bedrijventerrein aangewezen gronden mag ten dienste van de functie een bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 650 m3, waarbij de inhoud van ondergrondse bouwwerken niet wordt meegeteld, met dien verstande dat, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit TAM-omgevingsplan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 650 m3, de afwijkende inhoudsmaat wordt gezien als maximaal toelaatbaar;
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 4,5 m en de bouwhoogte ten hoogste 8 m bedragen;
  • c. dakkapellen op het dakvlak zijn aan de voorzijde van een bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de dakkapel voorzien is van een plat dak;
    • 2. de hoogte ten hoogste 1,75 m bedraagt, gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
    • 3. de onderzijde zich ten minste 0,5 m en ten hoogste 1 m boven de dakvoet bevindt;
    • 4. de bovenzijde zich ten minste 0,5 m onder de daknok bevindt;
    • 5. de zijkanten zich ten minste 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak bevinden;
    • 6. de gezamenlijke breedte van de dakkapellen niet meer dan 50% van het dakvlak aan de voorzijde beslaat.

5.3.3 Bijbehorende bouwwerken bouwen - bedrijfswoning

In aanvulling op/in afwijking van artikel 22.27 en 22.36 van dit omgevingsplan gelden de volgende regels voor bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning:

  • a. het gezamenlijk grondoppervlak van de bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 50 m2 bedragen;
  • b. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 3m/5m bedragen;
  • c. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen en de bouwhoogte mag ten hoogste 5 m bedragen;

5.3.4 Hoofdgebouwen bouwen - bedrijfsgebouwen

Op de als Bedrijventerrein aangewezen gronden mag ten dienste van de gebruiksactiviteit een bedrijfsgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw ten hoogste 9 m mag bedragen, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven.

5.3.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen

In aanvulling op/in afwijking van artikel 22.27 en 22.36 van dit omgevingsplan gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken' de volgende regels voor bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
5.4 Specifieke beoordelingsregels - bouwen
  • a. In afwijking van lid 5.3.2 onder c kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor een bouwactiviteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels als de goothoogte ten hoogste 5.5 m en de bouwhoogte ten hoogste 9 m bedraagt.
  • b. In afwijking van lid 5.3.1 onder c kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor een bouwactiviteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels als het bouwen op geringere afstanden van, dan wel op de erfafscheiding, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is.
  • c. In afwijking van lid 5.3.2 onder b kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor een bouwactiviteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud niet meer dan 800 m3 mag bedragen;
    • 2. de grotere inhoud ter plaatse passend is binnen het landschap, hetgeen met een onderbouwing op basis van beeld- en landschapskwaliteit is aangetoond.
5.5 Specifieke functieregels
5.5.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. opslag van goederen op de onbebouwde gronden is toegestaan achter de voorgevelrooilijn en met een totale stapelhoogte van ten hoogste 4 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a is ter plaatse van de aanduiding 'opslag' een hogere opslag toegestaan, met een maximum van 9 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a geldt ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten' dat er geen opslag van goederen op onbebouwde gronden achter de voorgevelrooilijn mogen plaatsvinden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag 1' is opslag van modules en goederen buiten het bouwvlak toegestaan met een maximale stapelhoogte van 7 meter of twee modulaire units hoog;
  • e. ter plaatse van 'specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag 2' is de opslag van goederen toegestaan tot een maximale stapelhoogte van 4 m;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein uitgesloten' is het gebruik van de gronden als vrachtwagenparkeerterrein uitgesloten;
  • g. een kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte is niet toegestaan;
  • h. een kantoorvloeroppervlakte van meer dan 3.500 m² is in geen geval toegestaan;
  • i. seveso-inrichtingen zijn niet toegestaan ter plaatse van 'specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag 1', 'specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag 2' en 'parkeerterrein uitgesloten';
  • j. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag 1', 'specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag 2' en 'parkeerterrein uitgesloten';
  • k. activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken, zoals opgenomen in bijlage VIII bij het Besluit activiteiten leefomgeving, zijn niet toegestaan ter plaatse van 'specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag 1', 'specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag 2' en 'parkeerterrein uitgesloten'.

5.5.2 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inrichting

Het gebruik van het gebied dat is aangewezen als 'Bedrijventerrein' is alleen toegestaan indien het landschappelijk inrichtingsplan, Bijlage 2, in stand wordt gehouden.

5.5.3 Voorwaardelijke verplichting - grondwal

Het gebruik van het gebied dat is aangewezen als 'Bedrijventerrein' is alleen toegestaan indien de grondwal zoals aangegeven in onderstaande figuur wordt gerealiseerd en instandgehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0024.png"

Figuur: ligging grondwal ten behoeve van het 'Bedrijventerrein' [ondergrond: kadastrale percelen d.d. 2 februari 2023 & basisregistratie grootschalige topografie d.d. 15-12-2022]

5.6 Specifieke beoordelingsregels - gebruik
  • a. In afwijking van lid 5.1 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor een gebruiksactiviteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels toch verlenen indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de in 5.1  genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  • b. In afwijking van lid 5.1 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor een gebruiksactiviteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels toch verlenen voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 5.1 genoemd.

Artikel 6 Groen

6.1 Functieomschrijving

In het voor 'Groen' aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan: het aanleggen, in gebruik nemen en in standhouden van:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. water;
  • c. paden;
  • d. nutsvoorzieningen.
6.2 Beoordelingsregels bouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden de volgende beoordelingsregels:

6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen

In het voor 'Groen' aangewezen gebied mogen ten dienste van de functie uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Functieomschrijving

In het voor Leiding - Gas aangewezen gebied zijn, behalve voor de daar voorkomende functies, primair bedoeld voor de aanleg en instandhouding van gasleidingen alsmede secundair voor de andere in dit gebied liggende functies, voor zover zij met de functie Leiding - Gas samenvallen.

7.2 Beoordelingsregels bouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden de volgende beoordelingsregels:

7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen

In het voor Leiding - Gas aangewezen gebied mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de gasleiding worden gebouwd.

7.2.2 Specifieke beoordelingsregels

Met een omgevingsvergunning kan een bouwactiviteit voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gebouwen ten dienste van de voor deze gronden geldende hoofd- en/of dubbelbestemming toelaten die in strijd is met lid 7.2.1, met dien verstande dat:

  • a. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad en er geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • b. er vooraf schriftelijk advies wordt aangevraagd bij de leidingbeheerder. Het advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren binnen het gebied als bedoeld in 7.1:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. diepploegen;
  • e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van waterlopen;
  • i. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

7.3.2 Uitzondering

Het onder 7.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de functie gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip waarop dit TAM-omgevingsplan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.

7.3.3 Beoordelingsregel
  • a. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachte gevolgen, geen onevenredige aantasting van de belangen van de watervoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a wordt de beheerder gehoord.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

8.1 Functieomschrijving

Het voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gebied is, behalve voor de daar voorkomende functies, primair bedoeld voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-)waarden, alsmede secundair voor de andere binnen die gebied liggende functies.

8.2 Beoordelingsregels bouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden de volgende beoordelingsregels:

8.2.1 Algemene bouwregels

In dit gebied mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. In het voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gebied mag slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in 8.1 genoemde functies, mits de archeologische belangen zich daartegen niet verzetten;
  • b. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 8.1 genoemde functies uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van de andere, in dit gebied geldende functie(s) mag – met inachtneming van de voor de betrokken functie(s) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;

Uitzondering

  • d. het bepaalde in dit lid onder c1 en c2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm kan worden geplaatst.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
8.3.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van het voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gebied zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

8.3.2 Beoordelingsregels

De werken en werkzaamheden, zoals in 8.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleide van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

8.3.3 Uitzondering

Het verbod van lid 8.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5

9.1 Functieomschrijving

Het voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gebied is, behalve voor de daar voorkomende functies, primair bedoeld voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-)waarden, alsmede secundair voor de andere binnen die gebied liggende functies.

9.2 Beoordelingsregels bouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden de volgende beoordelingsregels:

9.2.1 Algemene bouwregels

In dit gebied mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. In het voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gebied mag slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in 9.1 genoemde functies, mits de archeologische belangen zich daartegen niet verzetten;
  • b. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 9.1 genoemde functies uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van de andere, in dit gebied geldende functie(s) mag – met inachtneming van de voor de betrokken functie(s) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;

Uitzondering

  • d. het bepaalde in dit lid onder c1 en c2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. niet M.E.R.-plichtig is.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
9.3.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van het voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gebied zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

9.3.2 Beoordelingsregels

De werken en werkzaamheden, zoals in 9.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleide van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

9.3.3 Uitzondering

Het verbod van lid 9.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 9.2 in acht is genomen;
  • b. niet onder een M.E.R.-plichtig project vallen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Functieomschrijving

In het voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gebied zijn, behalve voor de daar voorkomende functies, primair bedoeld voor de aanleg en instandhouding van een waterkering, de waterbeheersing en waterlopen, alsmede secundair voor de andere in dit gebied liggende functies, voor zover zij met de functie waterstaatsdoeleinden secundaire waterkering samenvallen.

10.2 Beoordelingsregels bouwen

In het voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gebied mogen slechts bouwwerken krachtens de in lid 10.1 genoemde functies worden gebouwd, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterkerende functie van deze gronden. Bouwen binnen de kernzone van de waterkering is niet toegestaan, tenzij het vervangen, vernieuwen en/of veranderen van bestaande bebouwing betreft waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Verbod

Het is verboden binnen het voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gebied zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken van het bevoegd gezag de navolgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 10 m²;
  • b. het meer dan 0,5 m ophogen af afgraven van gronden, het egaliseren van gronden, anders dan noodzakelijk is in verband met het normale gebruik van de gronden;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende installaties of apparatuur;
  • d. het dempen of verleggen van waterlopen.

10.3.2 Adviesprocedure omgevingsvergunningen

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons en entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
12.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag – tenzij in hoofdstuk 2 van deze regels anders is bepaald – niet meer bedragen dan:

  • a. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 m;
  • b. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
  • c. van overkappingen 3 m;
  • d. van lichtmasten 12 m;
  • e. van overig straatmeubilair 6 m;
  • f. van antennes 5 m;
  • g. van tuinmeubilair 2 m;
  • h. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
12.3 Ondergrondsbouwen
12.3.1 bouwwerken

Ondergrondse bouwwerken zijn niet toegestaan.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Bijbehorende bouwwerken

Wonen in een bijbehorend bouwwerk is niet toegestaan.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Maten

Indien niet op grond van een andere bevoegdheid van deze regels een omgevingsvergunning ter afwijking kan worden verleend, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • a. maximale en minimale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als verbeeld dan wel omschreven in de regels, mits:
    • 1. de afwijking van enige maat ten hoogste bedraagt 10%;
    • 2. functiegrenzen niet worden overschreden;
    • 3. het percentage genoemd onder 1. niet wordt overschreden door eerder verleende omgevingsvergunningen;
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

15.2 Parkeren
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwwerkperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen Montfoort 2020, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, gerekend wordt met de normen uit de nieuwe versie. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • c. De in lid a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's dient, qua afmetingen, ten minste te voldoen aan de volgende eisen:
    • 1. Personenauto:
      • Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 2,5 m;
      • Langsparkeren: 6,0 m bij 2,0 m;
    • 2. Gehandicaptenparkeerplaats:
      • Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 3,5 m;
      • Langsparkeren: 6,0 m bij 2,5 m (7,5 m bij 2,5 m als achter wordt in- en uitgestapt);
  • d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. Deze andere wijze dient door de aanvrager van een omgevingsvergunning gemotiveerd te worden.

15.3 Laad- en losruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.

Artikel 16 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

Artikel 17 Overgangsrecht gebruik

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  • 5. Het overgangsrecht voor gebruik zoals bedoeld in artikel 17 van dit TAM-omgevingsplan, heeft een geldingstermijn van 10 jaar vanaf de dag van de terinzagelegging van dit ontwerp TAM-omgevingsplan.

Artikel 18 Overgangsrecht bouwwerken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  • 4. Het overgangsrecht voor bouwwerken zoals bedoeld in artikel 18 van dit TAM-omgevingsplan, heeft een geldingstermijn van 10 jaar vanaf de dag van de terinzagelegging van dit ontwerp TAM-omgevingsplan.