direct naar inhoud van Onderbouwing
Plan: TAM-omgevingsplan Willeskop 94
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01

Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vanwege wijzigingen in de bedrijfsvoering van Daiwa House Modular Europe B.V. aan de Willeskop 94 te Montfoort wil het bedrijf zijn terrein herstructureren. Voorheen bestonden de activiteiten van het bedrijf uit het hergebruik en herstel van oude modules (refurbishen) en productie van nieuwe modules met uitgebreide transportactiviteiten. Inmiddels is de focus verlegd naar vooral productie van nieuwe modules. Het bedrijf heeft hiervoor reeds twee nieuwe productiehallen gebouwd. De transportactiviteiten zijn verkocht en het refurbishen van modules is in 2023 verplaatst naar een andere locatie. Het huidige (nu nog) vrachtwagenparkeerterrein is hiermee grotendeels overbodig geworden, terwijl de vraag naar tijdelijke opslag van materialen en nieuwe modules is toegenomen. Het terrein moet geherstructureerd worden om te voldoen aan de nieuwe bedrijfsomstandigheden.

Met de beoogde ontwikkeling wil de initiatiefnemer de mogelijkheid voor opslag van modules, die nu aan de kant van de provinciale weg mogen plaatsvinden, verplaatsen naar het vrachtwagenparkeerterrein aan de oostkant van het bedrijf. Het nieuwe gebruik bestaat uit de tijdelijke opslag van modules (maximaal 7 meter hoog of maximaal twee modulaire units hoog) en opslag van materialen/goederen (maximaal 4 meter hoog). Een klein deel van het huidige vrachtwagenparkeerterrein blijft behouden voor het parkeren van de circa 10 vrachtwagens, met tevens ruimte voor enkele personenauto's van medewerkers en ruimte voor een rijstrook om de modules en vrachtwagens te kunnen manoeuvreren.

Aan de voorkant van het bedrijf komt, op de locatie waar momenteel de opslag plaats vindt, ruimte voor parkeren van auto's. Hier verdwijnt de mogelijkheid voor opslag dichtbij de weg. In het westelijk deel wordt de gebruiksactiviteit 'Groen' toegepast als scheiding met het westelijk parkeerterrein dat aan de buurt in gebruik wordt gegeven. De herstructurering van het terrein zorgt voor een beter aanzicht vanaf de zuidzijde en vanaf de provinciale weg en zorgt voor een veiligere terreinindeling door de bedrijfsstromen (productie en kantoor) te scheiden. In figuur 1.1 is de beoogde situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Beoogde situatie (bron: polderprof)

Daiwa House Modular Europe B.V. heeft met de buurt afgesproken dat de oostelijke gronden (rondom het 'parkeerterrein') groener worden aangekleed door de aanplant van meer bomen en het inmengen van klimop (dat is ook wintergroen). Dit is reeds mogelijk binnen de huidige functie 'Groen'/'grondwal'.

In het proces van herstructurering en kwaliteitsverbetering is verder afgesproken dat het strookje parkeerplaats (zie figuur 1.2) in gebruik wordt gegeven aan het buurtschap bij de Nieuweweg. In een bijeenkomst met de buurt is overlegd dat de buurt dit het liefst wil gebruiken als parkeerterrein. De functie hoeft dan ook niet te worden gewijzigd, de parkeerplaats vormt dan ook geen onderdeel van de planlocatie. Om de afscheiding tussen het bedrijf en de parkeerplaats te garanderen wordt een stukje grond omgezet naar de functie 'Groen'. De bestaande haag wordt ter plaatse doorgetrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0002.png"

Figuur 1.2: De parkeerstrook die wordt teruggegeven aan de buurt (bron: Google maps)

De beoogde ontwikkeling is in strijd met het (tijdelijke) omgevingsplan gemeente Montfoort met daarin (onder andere) de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2012' en 'Steenfabriek IJsseloord'. Voor het gewijzigde gebruik van de vrachtwagenparkeerplaats is reeds een tijdelijke vergunning verleend. Deze vergunning verloopt in augustus 2025. Om dit gebruik en de overige wijzigingen naar aanleiding van de herstructurering structureel vast te leggen wordt het omgevingsplan gewijzigd.

Er is voor gekozen om de ontwikkeling mogelijk te maken via een wijziging van het omgevingsplan in het tam-imro format (bestemmingsplan-variant). Deze wijziging van het omgevingsplan dient te voldoen aan de instructies van het Rijk en de provincie Utrecht, waaronder een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, en het beleid van Rijk, provincie Utrecht en gemeente Montfoort. De voorliggende onderbouwing voorziet daarin en is onderdeel van het besluit. In de planregels en op de verbeelding worden de nieuwe activiteiten vastgelegd.

1.2 Ligging locatie wijziging omgevingsplan

De locatie waar het omgevingsplan van de gemeente Montfoort wordt gewijzigd, ligt in het buitengebied aan de Willeskop 94 te Montfoort. Ten noordwesten ligt de Hollandsche IJssel en ten zuidoosten wordt het gebied begrensd door de straat Willeskop. In het zuidwesten grenst het terrein aan een kleine woonwijk en ten noordoosten ligt o.a. een paardenhouderij, museum en bed&breakfast locatie. Verder liggen in de omgeving enkele woningen en agrarische bedrijvigheid. De ligging van de planlocatie is globaal weergegeven in figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0003.png"

Figuur 1.3: Ligging locatie in omgeving (bron: Omgevingsloket, 2 mei 2025).

1.3 Procedure

Er is een wijzigingsbesluit opgesteld omdat opslag in het omgevingsplan niet mogelijk is op de beoogde locatie. Een aanvraag voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (Bopa) is in dit geval niet mogelijk omdat de mogelijkheid voor opslag van modules op één locatie, de voorkant van het bedrijf, moet komen te vervallen en op een locatie elders, aan de oostkant van het bedrijf, moet worden toegekend. Het intrekken van regels die op dit moment in het tijdelijk deel van het omgevingsplan opgenomen zijn, is niet mogelijk met een omgevingsvergunning voor een Bopa. Een wijziging van het omgevingsplan is voor deze ontwikkeling noodzakelijk. Er is gekozen om met het wijzigen van het omgevingsplan gebruik te maken van het format TAM-IMRO. Aangezien de gemeente nog niet beschikt over een definitief casco en/of regelbibliotheek, wordt het TAM-omgevingsplan opgesteld volgens de bestemmingsplanvariant.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. De huidige situatie wordt beschreven aan de hand van de feitelijk bestaande activiteiten en aanwezige bebouwing op de locatie. Bovendien wordt hier nader ingegaan op de invloed van de locatie op de omgeving en vice versa. De toekomstige situatie beschrijft het initiatief voor de planlocatie en de strijdigheden met het omgevingsplan. Hoofdstuk 3 beschrijft hoe participatie heeft plaatsgevonden en hoe dit heeft bijgedragen aan de voorgenomen inrichting van de percelen. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 en 5 het plan getoetst aan het relevante beleidskader en het beoordelingskader van de relevante aspecten van de fysieke leefomgeving. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van de wijziging van het omgevingsplan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 ingegaan op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ook wel afgekort als etfal).

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project en de omgeving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Feitelijke situatie

De planlocatie ligt in het buitengebied, ten zuidwesten van het centrum van Montfoort. Ten zuidoosten van de locatie bevindt zich de Willeskop, dit is een provinciale weg waarop de locatie wordt ontsloten. Langs deze weg bevinden zich diverse bedrijventerreinen en agrarische bedrijven. De planlocatie wordt in het noordwesten begrensd door de Hollandsche IJssel. De planlocatie wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten ten behoeve van modulaire bouw. Op het terrein bevinden zich enkele bedrijfsgebouwen. Daarnaast is opslag op het bedrijventerrein toegestaan, deze opslag vindt plaats verspreid over het terrein. Het oostelijke deel van het terrein, gelegen naast de bedrijfsbebouwing, wordt gebruikt voor de opslag van materiaal, in overeenstemming met een reeds verleende omgevingsvergunning. De voorzijde van het terrein fungeert voornamelijk als parkeerplaats. In het zuidelijkste punt van de locatie bevindt zich een bedrijfswoning. In onderstaande figuur is de huidige situatie ter plaatse van de locatie inzichtelijk gemaakt. De planlocatie is rood omlijnd aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0004.png"

Figuur 2.1: De planlocatie (rood omlijnd) vanaf bovenaanzicht (Bron: Streetsmart Cyclomedia, 2024)

2.1.2 Mogelijkheden omgevingsplan

Omgevingsplan gemeente Montfoort

Het omgevingsplan gemeente Montfoort bevat regels in het tijdelijk deel. De regels voor de onderhavige locatie zijn opgenomen in de volgende onderdelen (artikel 22.1 Omgevingswet):

  • a. de besluiten genoemd in artikel 4.6, eerste lid van de Invoeringswet Omgevingswet, waaronder:
    • 1. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
    • 2. een regel als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet;
    • 3. een verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij;
    • 4. een verordening als bedoeld in artikel 10.32a van de Wet milieubeheer en een besluit tot aanwijzing van een gebied op grond van die verordening;
  • b. de kaarten, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, en de besluiten, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van die wet;
  • c. de bruidsschat (zie artikel 22.1 van de Omgevingswet).

Hierna wordt kort ingegaan op de onderdelen uit het omgevingsplan die van belang zijn voor het voorliggende initiatief. In paragraaf 2.3 wordt beschreven met welke regels van het omgevingsplan de locatie in strijd is.

Ad a1. Het bestemmingsplan als onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan

Voor de planlocatie gelden het bestemmingsplan 'Steenfabriek IJsseloord' (vastgesteld op 5 maart 2018) en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' inclusief de herzieningen '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012' (vastgesteld, 13 december 2021) en '2e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012' (vastgesteld op 3 juni 2024). Daarnaast gelden het Paraplubestemmingsplan parkeernormen Montfoort (vastgesteld op 29 oktober 2018) en het Paraplubestemmingsplan wonen en logies (vastgesteld op 17 februari 2025) ter plaatse van de locatie.

Het gedeelte van de locatie dat onderdeel is van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012', heeft grotendeels de bestemming 'Bedrijventerrein'. Op de locatie geldt dat bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 zijn toegestaan. Figuur 2.2 laat de uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' zien. Binnen deze bestemming zijn verschillende aanduidingen aangebracht om het gebruik te verruimen of beperken. In figuur 2.3 zijn de huidige locaties aan de Willeskop te zien waar een ruimer gebruik is toegestaan, namelijk opslag voor de voorgevelrooilijn tot maximaal 6 meter hoog. In diezelfde strook ligt tevens de aanduiding 'bedrijfswoning'. Verder ligt de aanduiding 'opslag' over de gehele bestemming 'Bedrijventerrein'. Hier is opslag mogelijk op onbebouwde gronden achter de voorgevelrooilijn met een afwijking tot 9 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0005.png"

Figuur 2.2: Uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan gemeente Montfoort met aanduiding locatie (rood kader) (Bron: Omgevingsloket).

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0006.png"

Figuur 2.3: Opslag tot 6 meter hoog aan de voorzijde van het bedrijf (bron: Omgevingsloket)

Het gedeelte van de planlocatie dat onderdeel is van het bestemmingsplan 'Steenfabriek IJsseloord', heeft eveneens de bestemming 'Bedrijventerrein' voor een bedrijf t/m milieucategorie 3.2. Dit oostelijke gedeelde van de planlocatie is uitsluitend te gebruiken als vrachtwagenparkeerplaats met bijbehorende voorzieningen. Figuur 2.4 laat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Steenfabriek IJsseloord' zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0007.png"

Figuur 2.4: Uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Steenfabriek IJsseloord' onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan gemeente Montfoort met aanduiding locatie (rood kader) (Bron: Omgevingsloket).

Daarnaast geldt op basis van '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012' voor het grootste deel van de planlocatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', en voor een kleiner deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

Daarnaast wordt in de regels van dit plan vastgelegd dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding in figuur 2.5 7 meter bedraagt. Deze bouwhoogte is reeds vastgelegd in de voor deze locatie geldende vergunning met kenmerk Z-2017-50811/62242, maar is onjuist opgenomen in het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0008.png"

Figuur 2.5: Locatie maatvoering bouwhoogte op uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan gemeente Montfoort met aanduiding locatie (rood kader) (Bron: Omgevingsloket).

Ad a2, 3 en 4 Verordeningen

Tot het tijdelijke deel van het omgevingsplan behoren ook de gemeentelijke archeologieverordening, de geurverordening en de verordening afvoer regen- en grondwater, mits de gemeente een dergelijke verordening heeft vastgesteld. In dit geval zijn de volgende verordeningen van toepassing:

  • Erfgoedverordening gemeente Montfoort 2024;
  • Verordening lokaal geurbeleid landelijk gebied Montfoort.

Ad b. Bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart

De bodemkwaliteitskaart, bestaande uit een bodemfunctieklassenkaart, ontgravingskaart en toepassingskaart, is een door de gemeente vastgestelde kaart met daarop de bodemkwaliteit per gebied. De gemeente Montfoort heeft samen met omliggende gemeenten in het werkgebied van ODRU een Bodemkwaliteitskaart en een bodemfunctieklassenkaart. Op de bodemkwaliteitskaart ligt de planlocatie in zone A1, oude bebouwing. Op de bodemfunctieklassekaart ligt de planlocatie in een gebied dat de functieklasse 'Wonen' heeft.

Ad c. Bruidsschat

In de bruidsschat zijn verschillende regels opgenomen die relevant kunnen zijn voor een nieuwe ontwikkeling. De bruidsschat bevat voorrangsbepalingen en overgangsrecht, regels over bouwwerken, open erven en terreinen, regels over milieubelastende activiteiten, regels over aanleggen of wijzigen van wegen of spoorwegen zonder geluidproductieplafond en regels over gemeentelijke omgevingsvergunningen.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Ontwikkeling

De gewijzigde bedrijfsvoering vraagt om een herstructurering van het terrein. Het oostelijke terrein wordt gewijzigd door op bepaalde delen opslag toe te staan tot maximaal 4 of 7 meter hoogte. De locatie van de maximale hoogte is weergegeven in figuur 2.1. Op de locatie 'hoge opslag 7m' wordt ingericht als opslag van modules (maximaal stapels van 2 units). Andere materialen/onderdelen voor productie worden opgeslagen langs de wal op de locatie 'lage opslag 4m'. In het zuidelijk deel blijft het parkeren van vrachtwagens en auto's en materialen/goederen tot 4 meter hoog mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0009.png"

Figuur 2.1: Locatie van de opslag en bijbehorende hoogtes (huidige aanduiding 'parkeerterrein')

Van buitenaf naar het bedrijfsterrein gekeken, zal van de begroeide wal tot de hoogste loods een getrapt effect ontstaan waarbij de hoogte tot de hoogste hal toeneemt. Om de landschappelijke kwaliteit van de wal te behouden en te verbeteren zijn tussen de struiken grote bomen geplant. Om en bij het hekwerk is klimop aangeplant, die zowel door het hekwerk heen groeit en ook in de bomen groeit, waardoor er (ook in de winter) een zeer groene aanblik is van het terrein. De opslag is daardoor nauwelijks waarneembaar.

Om dit toe te voegen gebruik van opslag aan de oostzijde van het terrein mogelijk te maken en bij te laten dragen aan de kwaliteitsverbetering vervalt voor de aangegeven strook uit figuur 2.2 en 2.3, langs de weg Willeskop, de mogelijkheid voor het gebruik tot opslag. In figuur 2.2 en 2.3 is aangegeven op welk deel van het terrein geen opslag meer mogelijk is na de vaststelling van dit wijzigingsbesluit. Het terrein langs de Willeskop wordt gebruikt voor parkeren (van auto's). Dit is al toegestaan binnen het huidige gebruik op deze locatie. Om de mogelijkheid tot het opslaan van goederen zichtbaar uit te sluiten wordt een aanduiding opgenomen waarin de mogelijk tot opslag komt te vervallen voor dit deel van het terrein. Hierin wordt afgeweken van de specifieke gebruiksregels waarin opslag van goederen op de onbebouwde gronden is toegestaan achter de voorgevelrooilijn en met een totale stapelhoogte van ten hoogste 4 m. Dit gebruik wordt specifiek uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0010.png"

Figuur 2.2: Locatie te vervallen aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag 6m'

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0011.png"

Figuur 2.3: In rood waar de aanduiding voor 'opslag' vervalt en er geen opslag van goederen op onbebouwde gronden en achter de voorgevelrooilijn meer wordt toegestaan.

Verder wordt het terrein dat nu nog in gebruik is als autoparkeerplaats (zie figuur 1.3) in gebruik gegeven aan de buurt om te gebruiken als parkeerruimte. Dit is op een buurtbijeenkomst in mei 2023 samen met de buurt besproken en besloten. Er is geen behoefte om de onderliggende functie te wijzigen. Daar waar nu de overgang zit van het bedrijfsterrein naar deze parkeerplaats is een groene inrichting voorzien en wordt daarom bestemd als 'Groen'. Op deze manier kan het bedrijf met zijn herstructurering een positieve/kwalitatieve bijdrage leveren aan een vitale woonomgeving voor het buurtschap aan de Nieuweweg. Dit resulteert in een betere aanblik van het terrein, minder verrommeling en daarmee verbeterde ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van de huidige autoparkeerplaats.

Ten slotte waren in het verleden op dit terrein meerdere bedrijven gevestigd, elk met een eigen kantoor. Momenteel is er echter nog slechts één bedrijf aanwezig. Om die reden wordt in de planregels niet langer gesproken van 2.000 vierkante meters kantoorvloeroppervlakte per bedrijf, maar van maximaal 3.500 vierkante meter kantoorruimte op het gehele terrein. Dit betreft een reductie van het totaal toegestane aantal vierkante meters voor kantoor op het terrein.

Herstel omissie goot- en bouwhoogte voor op het terrein

Uit de eerder verleende omgevingsvergunning met kenmerk Z-2017-50811/62242 blijkt dat de aangegeven goot- en bouwhoogte van 6 meter voor bedrijfsgebouwen (uitgelicht gebied in figuur 2.4) per abuis niet correct is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012', inclusief herzieningen. Dit had 6,788 meter moeten zijn. Deze omissie is in dit tam-omgevingsplan hersteld door hier een maximum goot- en bouwhoogte van 7 meter op te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0012.png"

Figuur 2.4 - gebied waar de goot- en bouwhoogte wordt hersteld naar 7 meter

2.3 Strijdigheden omgevingsplan

De beoogde ontwikkeling is in strijd met het omgevingsplan. Dit plan voorziet namelijk niet in de mogelijkheid voor opslag van modules en opslag van goederen/materiaal op de beoogde nieuwe locatie, waarop het wijzigingsbesluit van toepassing is. Daarnaast wordt in het westelijke deel de gebruiksactiviteit 'Groen' toegepast. Voor de beoogde ontwikkeling worden alle ter plaatse geldende regels in het bestemmingsplan voor de locatie in het tijdelijk deel van het omgevingsplan gemeente Montfoort ingetrokken.

2.4 Milieueffectrapportage

2.4.1 Algemeen

In Bijlage V van het Omgevingsbesluit (Ob) is aangegeven welke activiteiten mer-(beoordelings)plichtig zijn. Activiteiten die zijn genoemd in kolom 1 zijn mer-plichtig als wordt voldaan aan de drempelwaarden uit kolom 2 en mer-beoordelingsplichtig in gevallen als genoemd in kolom 3. In kolom 4 staat aangegeven bij welk besluit de mer-(beoordelings)plicht geldt.


Voor mer-beoordelingsplichtige activiteiten moet worden onderzocht of deze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. De criteria om dit vast te stellen zijn genoemd in bijlage III van Richtlijn 2011/92/EU (richtlijn m.e.r.). Samengevat zijn dit de kenmerken van een plan, de locatie van een plan en soort en kenmerken van de verschillende milieueffecten.

De initiatiefnemer van een in Bijlage V aangewezen project moet daarvan mededeling doen bij het bevoegd gezag, doorgaans het college van B&W (artikel 16.45, lid 1 van de Omgevingswet). In die mededeling (de aanmeldingsnotitie) is een beschrijving van het project, de locatie en de mogelijke milieueffecten opgenomen (artikel 11.10 Ob). Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken of sprake is van aanzienlijke milieueffecten en neemt die beoordeling op in de omgevingsvergunning (artikel 11.11 Ob).

2.4.2 Toetsing

In het kader van het Omgevingsbesluit wijzigt de situatie niet. Er is ook geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals omschreven in de bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Er is geen m.e.r.-beoordeling nodig voor de voorgenomen ontwikkeling. Het Omgevingsbesluit is voor dit plan niet van toepassing.

Hoofdstuk 3 Participatie

De gemeenteraad van de gemeente Montfoort heeft participatiebeleid. Voor een wijziging van het omgevingsplan kan participatie worden vereist vanuit de gemeente. De gemeente Montfoort heeft gevraagd om in het kader van de permanente vergunning voor Daiwa House Modular Europe B.V. bewoners en belanghebbenden naar hun mening en ervaringen te vragen met de tijdelijke vergunning en de aanvraag van Daiwa House Modular Europe B.V. voor een definitieve vergunning. In het kader van participatie is een participatief draagvlakonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het draagvlakonderzoek is opgenomen in bijlage 1.

Hoofdstuk 4 Beleidskader en toetsing daaraan

4.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 4.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 4.3. Tot slot wordt in paragraaf 4.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

4.2 Rijk

4.2.1 Nationale omgevingsvisie

Met de Nationale omgevingsvisie (NOVI) wordt richting gegeven aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende 30 jaar ingrijpend zullen veranderen. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • a. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • b. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • c. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • d. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • a. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • b. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • c. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Toetsing

De NOVI kenmerkt zich door een hoog abstractieniveau en bevat geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling voldoet daarmee aan het Rijksbeleid, omdat het verplaatsen van de mogelijkheden voor opslag niet in strijd is met de belangen en opgaven van de Nationale omgevingsvisie.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht (maart, 2021)

In de Omgevingsvisie stuurt de provincie op het blijven van het groene, gezonde en slimme middelpunt van Nederland, ook in 2050. Daarbij staat de provincie voor een flinke uitdaging: het aantal inwoners, woningen, banen en verplaatsingen groeit fors. Tegelijkertijd is de ruimte beperkt. De grootste vraag is hoe de verschillende functies ruimtelijk met elkaar kunnen worden gecombineerd. Daarbij worden prioriteiten gesteld om keuzes te kunnen maken. Niet alles kan altijd en overal. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.

Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:

  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.

Toetsing en conclusie

Het terrein van het bedrijf is, afgezien van de huidige vrachtwagenparkeerplaats, geheel gelegen in het door de provincie aangewezen stedelijk gebied. De vrachtwagenparkeerplaats valt binnen het door de provincie aangewezen landelijk gebied. De locatie van de vrachtwagenparkeerplaats mocht in het bestemmingsplan Steenfabriek IJsseloord (NL.IMRO.0335.201703IJsseloord-VG01) alleen onder voorwaarden (realisering van een duurzame inrichting van 4,5 hectare natuur en het herstel van de monumentale steenoven) worden gerealiseerd en uitsluitend worden gebruikt als parkeerplaats. Aan deze voorwaarden is destijds voldaan. Met de beoogde ontwikkeling blijft een deel van de parkeerplaats beschikbaar als (vrachtwagen-)parkeerterrein. Een ander deel wordt ingezet voor de opslag van modules en materialen/goederen. Het beoogde gebruik is passend in de omgeving en zorgt ervoor dat het terrein optimaal en veilig gebruikt kan worden. Door de opslag op eigen terrein te regelen hoeft voor de opslag niet te worden uitgeweken naar een tussenlocatie waardoor de verkeersbewegingen van het bedrijf beperkt blijven. De herstructurering zorgt voor een gezond, toekomstbestendig bedrijf en verbetert de ruimtelijke kwaliteit en veiligheid op het terrein. De aanwezige opslag is door de (extra) aangebrachte beplanting maar beperkt zichtbaar vanaf locaties buiten het bedrijfsterrein. De huidige opslaglocatie is pal langs de weg gelegen en biedt daardoor een (vanaf de weg) meer verrommelde aanblik. Door deze opslaglocatie te verplaatsen naar het parkeerterrein wordt de aanblik van het bedrijfsterrein verbeterd. De ontwikkeling past binnen provinciaal beleid.

4.4 Gemeente Montfoort

4.4.1 Omgevingsvisie Monfoort (2021)

In de Omgevingsvisie Montfoort smelt de gemeente verschillende belangen samen om tot een integrale ontwikkelrichting voor de gemeente Montfoort te komen. Daarbij wil de gemeente de bestaande identiteit en kwaliteiten behouden en verbeteren middels nieuwe ontwikkelingen. De Omgevingsvisie schetst hiervoor de kaders. Tevens dient de visie als een uitnodiging om bij te dragen aan het behoud en verbeteren van onze leefomgeving.

Montfoort positioneert zich als een toekomstbestendige gemeente met vitale kernen in een waardevol landschap. De gemeente heeft hiervoor 10 strategische keuzes gemaakt passend bij deze koers:

  • 1. De leefomgeving moet passen bij de identiteit, waarbij landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden beschermd en verbeterd.
  • 2. Een vitale, leefbare en inclusieve gemeente te zijn.
  • 3. Ruimte voor woningbouw.
  • 4. Ruimte voor lokale maakindustrie.
  • 5. Mobiliteit: lokaal nadruk op langzaam verkeer, regionaal de nadruk op versnellen.
  • 6. (Zeer beperkte) ruimte voor energiebronnen in het buitengebied en op bedrijventerreinen.
  • 7. Recreatieve en toeristische mogelijkheden uitbouwen.
  • 8. Gebruik van klimaatadaptatie om de gemeente groener, gezonder en veiliger te maken.
  • 9. Meewerken aan een toekomstbestendige landbouw met ruimte voor natuur.
  • 10. Vanuit de fysieke leefomgeving sturen op een gezonde en veilige samenleving.

Toetsing en conclusie

Het bedrijventerrein ligt in de IJsselzone. De IJsselzone is een gebied waar wonen, werken, recreatie, groen en water centraal staan, en waar de Hollandsche IJssel de aantrekkelijke groenblauwe ader is door het open landschap. De ontwikkeling betreft geen uitbreiding, maar een interne verplaatsing op het terrein voor opslag en parkeren. Het terrein wordt geherstructureerd, zodat het beter aansluit bij de huidige activiteiten en tegelijkertijd ruimtelijke kwaliteit toevoegt. Het bedrijf heeft vooruitlopend op dit wijzigingsbesluit de landschappelijke inpassing verbeterd door in de aarden wal naast struiken ook bomen te planten en een klimop tegen het hekwerk aan te planten. De ontwikkeling past binnen het beleid van de Omgevingsvisie Montfoort.

4.5 Waterbeheerprogramma 2022-2027 Stroomopwaarts

Het waterschap Stichtse Rijnlanden beschikt over het waterbeheerprogramma 'Stroomopwaarts samen voor de toekomst' 2022-2027. De doelen hiervan zijn samen met de partners van het waterschap tot stand gebracht. Het programma beschrijft de ambities en inzet van het waterschap voor schoon en gezond water, duurzaamheid en een waterveilig en klimaatbestendig gebied. Het waterschap deelt zijn doelen in het programma op in vier inhoudelijke thema's:

  • 1. Zuiver afvalwater. Energieneutraal en circulair: Het waterschap Stichtse Rijnlanden stelt tegelijkertijd met dit waterbeheerprogramma een nieuwe zuiveringsvisie op. In deze visie staat het nog verder zuiveren van afvalwater centraal, zowel wat betreft nutriënten als 'nieuwe stoffen'. Als onderdeel van deze visie heeft het waterschap de slibstrategie 2040 opgesteld, die concreet richting en invulling geeft aan het verduurzamen van de verwerking van het zuiveringsslib. Daarnaast probeert het waterschap de voor het klimaatschadelijke broeikasgassen op de zuiveringen zoveel mogelijk terug te dringen. Daarnaast zet het waterschap in op het verkleinen van zijn CO2-voetafdruk en wilt in 2030 energieneutraal zijn door een vermindering in verbruik en met de opwekking van herwinbare energie voor eigen en maatschappelijk gebruik. Ten slotte zet het waterschap in het kader van een circulair waterschap in op het sluiten van grondstofkringlopen en minimaal gebruik van nieuwe grondstoffen. Het doel is daarom om in 2025 50% van het materiaal in het werk te hergebruiken en in 2030 75% . Daarnaast is het doel om in 2030 100% circulair aan te besteden. Bovendien streeft het waterschap ernaar om in 2040 50% van de grondstoffen uit eigen afval(water-)stromen terug te winnen.
  • 2. Robuust en gezond watersysteem in een klimaatbestendig gebied: Het waterschap wil samen met het gebied actief sturen op een robuust watersysteem en passend landgebruik, met een inrichting die bestand is tegen hogere temperaturen en te veel of te weinig water. Er wordt daarom in samenwerking met gebiedspartners integraal én gebiedsgericht gewerkt aan een waterrobuust, toekomstbestendig en klimaatbestendig gebied, regionaal watersysteem en grondwater beheer. Daarnaast wordt bodemdaling tegengegaan en wordt de uitstoot van broeikassen in veenweidegebied beperkt. Daarnaast focust het waterschap zich op het vergroten van de biodiversiteit.
  • 3. Waterbewust leven en genieten van water: Het waterschap besteedt in zijn waterbeheerprogramma ook aandacht aan de recreatieve functie van water, zoals zwemmen, varen en de hengelsport. Het waterschap erkend dat door langere warme perioden de behoefte aan waterrecreatie nog verder zal toenemen.
  • 4. Waterveilige leef- en werkomgeving: Om te zorgen voor een goede bescherming tegen overstromingen zet het waterschap in op het dijkversterking voor 2050 én op beleid voor de langere termijn. Voor beleidsontwikkeling voor waterveiligheid van het hoofdwatersysteem werkt het waterschap samen met het Rijk, Rijkswaterstaat, decentrale overheden en belanghebbenden.

Toetsing en conclusie

Het waterbeheerprogramma geeft sturing aan grote ontwikkelingen in het gebied. Voorliggende ontwikkeling is relatief klein en betreft enkel het verplaatsen van de mogelijkheden voor opslag en het toepassen van de gebruiksactiviteit 'Groen' op een kleine locatie. Het waterbeheerprogramma omvat niet het detailniveau van de voorliggende ontwikkeling. Derhalve wordt de verplaatsing van de mogelijkheden voor opslag en parkeren, evenals het toepassen van de gebruiksactiviteit 'Groen', als passend beschouwd binnen de uitgangspunten van het waterbeheerprogramma.

Hoofdstuk 5 Beoordelingsregels waaronder instructieregels

5.1 Inleiding

Voor het beoordelen van de ontwikkeling in voorliggend wijzigingsbesluit gelden verschillende beoordelingsregels. In dit hoofdstuk worden (onder andere) de instructieregels van het Rijk en de provincie behandeld. De instructieregels van het Rijk staan in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In het Bkl staan instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De instructieregels gaan over:

  • Waarborgen van de veiligheid;
  • Beschermen van de waterbelangen;
  • Beschermen van de gezondheid en van het milieu;
  • Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed;
  • Behoud van ruimte voor toekomstige functies;
  • Behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten;
  • Bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.

De instructieregels van de provincie staan in de omgevingsverordening. In de tabel in bijlage 3 zijn alle instructieregels geanalyseerd en is aangegeven welke artikelen voor de ontwikkeling relevant zijn. In de paragrafen 5.2 tot en met 5.9 zijn de relevante instructieregels en de daarbij behorende omgevingsaspecten en andere thema's uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 van het Bkl bevat geen instructieregels met betrekking tot een aantal (ruimtelijk) relevante aspecten. Echter, bij het toelaten van een nieuwe ontwikkeling dient met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wel aandacht aan deze aspecten te worden besteed. Dit zijn de aspecten mobiliteit, ecologie (soorten- en gebiedsbescherming). In de paragrafen 5.9 t/m 5.11 wordt ingegaan op deze aspecten in relatie tot de ontwikkeling.

5.2 Waarborgen van de veiligheid

5.2.1 Algemeen

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Bkl. De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Plaatsgebonden risico

Grenswaarden en standaardwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (artikel 5.7 lid 1 Bkl) worden in een omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (artikel 5.11 Bkl). Voor het PR gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).

Aandachtsgebieden

In artikel 5.12 in het Bkl zijn er brand-, explosie en gifwolkaandachtsgebieden voor het groepsrisico, deze zijn niet van toepassing als het gaat om een activiteit als bedoeld in bijlage VII, onder C, waarvoor een locatie bij ministeriële regeling als brandvoorschriftengebied is aangewezen. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (artikel 5.12 Bkl).

Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).

Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (artikel 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (artikel 4.90 tot en met 4.96 Bbl). Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang en verzorgingstehuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (artikel 5.14 Bkl).

Los van een eventueel voorschriftengebied kan een gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in het omgevingsplan.

Een berekening van het groepsrisico (GR) is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het GR te berekenen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.

5.2.2 Beoordeling en conclusie

Het plan maakt geen kwetsbare, beperkt kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen of locaties mogelijk zoals gedefinieerd in Bijlage VI bij het Bkl. Daarnaast voorziet de ontwikkeling niet in activiteiten met externe veiligheidsrisico's. Nader onderzoek naar externe veiligheid is daarom niet noodzakelijk.

Voor deze wijziging van het omgevingsplan zijn wel de algemene bepalingen in § 5.1.2.1 van het Bkl van belang. Op basis van artikel 5.2 van het Bkl wordt in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 10, onder a en b, van de Wet veiligheidsregio's, rekening gehouden met het belang van:

  • het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan;
  • de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen; en
  • de geneeskundige hulpverlening, bedoeld in artikel 1 van die wet.

Deze instructieregel is 'vertaald' in de artikelen 22.13 tot en met 22.15 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van rechtswege (de bruidsschat). Deze artikelen bevatten regels met het oog op het waarborgen van de veiligheid die een toereikende bluswatervoorziening, de bereikbaarheid van bouwwerken voor hulpverleningsdiensten en opstelplaatsen voor brandweervoertuigen waarborgen.

5.3 Beschermen van de waterbelangen

5.3.1 Algemeen

Hoofdstuk 5 van het Bkl bevat in paragraaf 5.1.3 instructieregels voor het beschermen van de waterbelangen. Op grond van artikel 5.37 Bkl dient in een omgevingsplan rekening gehouden te worden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Bij de vaststelling van het omgevingsplan worden de opvattingen van de waterbeheerders betrokken.

De planlocatie ligt binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit omgevingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

5.3.2 Toetsing

Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied vrijwel geheel verhard en gekenmerkt door gebouwen en voorzieningen van de bedrijfsvoering van Daiwa House Modular Europe B.V.

Bodem en grondwater

De planlocatie maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging binnen de bebouwde kom is de planlocatie niet gekarteerd. In Montfoort zijn de gronden gekenmerkt als veengronden, klei-op-veengronden en rivierkleigronden .

Waterkwantiteit, veiligheid

Conform de waterschapsverordening van hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. bevinden zich in de planlocatie geen watergangen. Binnen de planlocatie is in de huidige situatie geen waterlichaam aanwezig.

Afvalwaterketen en riolering

Ten behoeve van de afvoer van het afvalwater van de aanwezige bebouwing in de polders is er een gemeentelijke gescheiden (druk) rioolstelsel aanwezig. Het hemelwater van de daken en de straat kan direct worden geloosd op het oppervlaktewater.

Veiligheid en waterkeringen

De planlocatie bevindt zich in een beschermingszone- van een regionale waterkering, zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0013.png"

Figuur 5.3.1: Uitsnede legger hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden.

Toekomstige situatie

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater. Zo worden er geen bodemvervuilende functies mogelijk gemaakt en wordt het grondwaterpeil niet gewijzigd.

Waterkwantiteit

Er vindt geen verhardingstoename plaats. Er zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De planlocatie bevindt zich binnen de beschermingszone van een primaire waterkering. Binnen deze zone gelden beperkingen om de veiligheid en werking van de waterkering te waarborgen. Het voorliggende plan voorziet echter niet in bouwwerken, sloopactiviteiten, bodemroerende werkzaamheden of andere ingrepen die de stabiliteit, waterkerende functie of beheerbaarheid van de kering nadelig kunnen beïnvloeden. De functie en veiligheid van de waterkering blijven daarmee volledig behouden. Vervolgstappen met betrekking tot dit aspect zijn niet aan de orde.

Afvalwaterketen en riolering

De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed of relatie met riolering of de afvalwaterketen.

5.3.3 Conclusie

De ontwikkeling draagt voor de belangen van het water bij aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties omdat:

  • De planlocatie bevindt zich in een kern- of beschermingszone van een waterkering maar voorziet niet in wijzigingen waarbij de werking van de waterkering in het geding komt. Zodoende is het plan uitvoerbaar en zijn er geen vervolgstappen of regels benodigd.
  • De ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
  • Er is geen sprake van een toename van verhard oppervlak.

Er zijn geen aanvullende planregels nodig om te voldoen aan etfal en de instructieregels. Gelet op de huidige situatie en de beschouwing van de toekomstige situatie is in voldoende mate rekening gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen en de waterbelangen.

5.4 Kwaliteit van de buitenlucht

5.4.1 Algemeen

Als een plan betrekking heeft op een milieubelastende activiteit die leidt tot een verhoging van de concentratie in de buitenlucht van luchtverontreinigende stoffen, kan deze alleen worden verleend als de omgevingswaarden voor deze stoffen in acht worden genomen (artikel 8.17 Bkl). Dit wil zeggen dat deze omgevingswaarden niet mogen worden overschreden. De kans op overschrijding is met name aanwezig als een activiteit in of nabij een aandachtsgebied plaatsvindt. In deze gebieden (aangewezen in artikel 5.51, lid 2, van het Bkl) bestaat een reële kans op (een dreigende) overschrijding van een omgevingswaarde.

Onderzoek is niet nodig als de activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In artikel 5.54 Bkl zijn standaardactiviteiten genoemd die niet in betekenende mate bijdragen. Het gaat onder andere om het toelaten van gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, met:

1°. één ontsluitingsweg: ten hoogste 1.500 woningen; of

2°. twee ontsluitingswegen: ten hoogste 3.000 woningen.

5.4.2 Beoordeling en conclusie

Het plangebied bevindt zich niet in artikel 5.51 (van het Bkl) vermeldde aandachtsgebieden voor stikstofdioxide en fijnstof. Nader onderzoek naar effecten van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is de beoogde ontwikkeling in overeenstemming met de instructieregels van het Bkl.

Voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van de planlocatie gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) 2024. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Willeskop, ten zuiden van de planlocatie. Uit de CIMLK-kaart blijkt dat in 2023 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 12,65 µg/m³ voor NO2, 15,19 µg/m³ voor PM10 en 8,22 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen.

Conclusie

De ontwikkeling draagt voor het aspect luchtkwaliteit bij aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties omdat:

  • Het voornemen niet in of nabij een aandachtsgebied voor luchtkwaliteit is gelegen.
  • Uit de CIMLK blijkt dat er ter plaatse geen overschrijding plaats vindt aan de standaardwaarde voor luchtkwaliteit.

Gelet hierop vereisen de instructieregels niet tot het stellen van planregels.

5.5 Geluid door activiteiten

5.5.1 Algemeen

Besluit kwaliteit leefomgeving

Hoofdstuk 5 van het Bkl bevat in paragraaf 5.1.4.2 instructieregels voor geluid door activiteiten. Op basis van artikel 5.59 Bkl dient in het omgevingsplan rekening te worden gehouden met het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen. Daarnaast voorziet een omgevingsplan erin dat het geluid door een activiteit aanvaardbaar is (opnemen van waarden in het omgevingsplan). Dit is het geval als wordt voldaan aan de waarden als aangegeven in tabel 5.5.1 en tabel 5.5.2.

Tabel 5.5.1: Standaardwaarden toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0014.png"

Tabel 5.5.2: Grenswaarden toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0015.png"

Op grond van artikel 5.66, eerste lid, Bkl kan van de standaardwaarden worden afgeweken. Het toelaatbaar geluid op de gevel wordt begrensd door de grenswaarde van de binnenwaarde.

Geluidsregels in tijdelijke deel van het omgevingsplan

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn de geluidsregels uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer overgegaan naar het tijdelijke deel van het omgevingsplan, ook wel aangeduid als de ‘bruidsschat’. Deze regels vormen het toetsingskader voor geluid bij milieubelastende activiteiten waarvoor nog geen gemeentelijke regels zijn vastgesteld. De bruidsschat bevat normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau, afgestemd op dag-, avond- en nachtperioden. De normen zijn bedoeld om hinder bij geluidgevoelige objecten, zoals woningen, te beperken en een aanvaardbaar beschermingsniveau te waarborgen. Gemeenten kunnen op basis van deze regels maatwerkvoorschriften vaststellen, mits deze binnen de kaders van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) blijven. De bruidsschat biedt daarmee een beleidsneutrale overgang van het oude naar het nieuwe stelsel, waarbij bestaande beschermingsniveaus behouden blijven. Totdat gemeenten eigen regels in het omgevingsplan opnemen, blijven de bepalingen uit de bruidsschat van kracht en vormen zij het uitgangspunt voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit toetsingskader draagt bij aan een voorspelbare en juridisch houdbare beoordeling van geluid in de fysieke leefomgeving.

Omgevingsverordening

De omgevingsverordening bevat geen specifieke instructieregels met betrekking tot het thema geluid door activiteiten.

5.5.2 Toetsing

Binnen het plangebied vinden bedrijfsactiviteiten plaats die mogelijk geluidhinder kunnen veroorzaken bij nabijgelegen geluidgevoelige gebouwen, zoals woningen. In 2022 heeft adviesbureau LBP|SIGHT een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidemissie van het bedrijf Jan Snel, gevestigd aan de Willeskop 92/94 (zie Bijlage 2). Dit onderzoek is destijds uitgevoerd in het kader van het planologisch mogelijk maken van twee nieuwe bedrijfshallen en het wijzigen van de functie van de vrachtwagenparkeerplaats van parkeren naar opslag. De bedrijfshallen zijn inmiddels gerealiseerd. De functiewijziging van de parkeerplaats maakt onderdeel uit van het voorliggende wijzigingsplan.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de beoogde bedrijfsvoering, waaronder de herinrichting en functiewijziging van de vrachtwagenparkeerplaats, akoestisch uitvoerbaar zijn, mits rekening wordt gehouden met enkele voorwaarden en aandachtspunten. In het onderzoek is getoetst aan de geluidsnormen zoals die golden onder het Activiteitenbesluit milieubeheer, het destijds geldende toetsingskader. Daarbij is aanvullend specifiek rekening gehouden met het maatwerkvoorschrift dat van toepassing is op de woning aan de Willeskop 59.

In het kader van het voorliggende plan ligt het voor de hand om de relevante geluidsregels uit de ‘bruidschat’ van het tijdelijke deel van het omgevingsplan in stand te houden. Deze regels sluiten inhoudelijk aan op de voormalige bepalingen uit het Activiteitenbesluit en zorgen voor een soepele overgang in regelgeving, in lijn met de conclusies uit het akoestisch rapport.

De geluidreducerende maatregelen zoals beschreven in het akoestisch rapport worden opgenomen als maatwerkvoorschrift in een apart besluit/procedure. Deze maatregelen zijn als volgt:

Maatregelen voor de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur):

  • Laden en lossen van units/containers mag uitsluitend plaatsvinden op het terrein achter loods 5 t/m 8. Activiteiten aan de voorzijde bij de weg of aan de oostzijde zijn in deze periode niet toegestaan.
  • Gebruik van de shovel is in de nachtperiode alleen toegestaan op het terrein achter loods 5 t/m 8.
  • Vrachtverkeer mag in de nachtperiode rijden op andere delen van het terrein, met uitzondering van het gebied voor loods 1 t/m 4. Ook is manoeuvreren en parkeren op de voorste helft van het oostelijke terrein niet toegestaan.
  • Keerwandmaatregel: De keerwand aan de voorzijde van het oostelijke terrein (minimaal 2,5 meter hoog) moet met 15 meter worden verlengd in de richting van het kantoor. Dit maakt nachtelijk vrachtverkeer langs loods 9 mogelijk. Als alternatief voor deze verlenging kunnen vrachtwagens in de nachtperiode rijden via de route tussen loods 10 en 17, en niet langs loods 9.

Door deze maatregelen juridisch te borgen in een maatwerkbesluit, wordt gewaarborgd dat de inrichting ook onder het nieuwe plan voldoet aan de geldende geluidsnormen. Daarmee is sprake van een uitvoerbaar plan binnen het wettelijk kader.

5.5.3 Conclusie

Op basis van het akoestisch onderzoek uit 2022 is het plan uitvoerbaar binnen de geluidnormen van het Activiteitenbesluit, mits de voorgestelde mitigerende maatregelen (paragraaf 3.2 uit Bijlage 2) worden toegepast. Deze regels uit de bruidsschat sluiten inhoudelijk aan op de voormalige bepalingen uit het Activiteitenbesluit. De functiewijziging van de parkeerplaats maakt onderdeel uit van het voorliggende plan en sluit aan bij de uitgangspunten van het eerdere onderzoek. Door de geluidreducerende maatregelen vast te leggen in een maatwerkvoorschrift, wordt gewaarborgd dat de inrichting ook onder het nieuwe plan voldoet aan de geldende geluidsnormen en instructieregels.

5.6 Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen

5.6.1 Algemeen

Hoofdstuk 5 van het Bkl bevat in paragraaf 5.1.4.2a instructieregels voor geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Op basis van artikel 5.78l Bkl dient in een omgevingsplan rekening te worden gehouden met het geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen op geluidgevoelige gebouwen in een geluidaandachtsgebied en voorziet erin dat het geluid aanvaardbaar is. Het geluid is aanvaardbaar als wordt voldaan aan de standaardwaarden. Een overschrijding hiervan is mogelijk als er geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de standaardwaarden te voldoen, de overschrijding zoveel mogelijk wordt beperkt en er wordt voldaan aan de grenswaarden volgens tabel 5.6.1.

Tabel 5.6.1: Standaardwaarden en grenswaarden geluid per geluidbronsoort

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0016.png"

In een aantal gevallen kan een waarde hoger dan de grenswaarde aanvaardbaar worden geacht:

  • bij vervangende nieuwbouw maximaal 5 dB hoger dan de grenswaarde en het aantal geluidgevoelige gebouwen met meer geluid dan de grenswaarde mag niet wezenlijk toenemen;
  • bij functiewijziging maximaal 5 dB hoger dan de grenswaarde (transformatie);
  • bij zeehavengebonden activiteiten maximaal 5 dB hoger dan de grenswaarde;
  • bij een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen;
  • bij een niet-geluidgevoelige gevel.

Een overschrijding van de grenswaarden is alleen mogelijk als er geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de grenswaarden te voldoen, de overschrijding zoveel mogelijk wordt beperkt. Geluidbeperkende maatregelen worden in aanmerking genomen als die financieel doelmatig zijn en daartegen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard bestaan. Verder wordt rekening gehouden met het belang van een geluidluwe gevel.

Bij het overschrijden van de standaard- of grenswaarden wordt het gecumuleerde geluid beoordeeld en het gezamenlijk geluid bepaald en vastgelegd in het omgevingsplan.

5.6.2 Toetsing

Het plan voorziet niet in de toevoeging van geluidsgevoelige gebouwen. De effecten van de bedrijfsactiviteiten op nabij gelegen geluidsgevoelige gebouwen, waaronder de vervoersbewegingen van de bedrijfsfunctie, zijn behandeld in paragraaf 5.5.

5.6.3 Conclusie

Er zijn is geen nader onderzoek of aanvullende regels benodigd om te voldoen aan de instructieregels.

5.7 Bodemkwaliteit

5.7.1 Algemeen

Besluit kwaliteit leefomgeving

Met deze wijziging van het omgevingsplan wordt een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie toegelaten. De nieuw te bouwen woning en bijbehorende bouwwerken (de laatste voor zover groter dan 50 m2), kwalificeren als een bodemgevoelig gebouw (artikel 5.89g Bkl). Op deze activiteit zijn de instructieregels van paragraaf 5.1.4.5.1 van het Bkl van toepassing. Deze instructieregels verplichten tot de volgende zaken:

  • In het omgevingsplan opnemen van waarden voor de toelaatbare kwaliteit (artikel 5.89i Bkl);
  • Het omgevingsplan bepaalt dat het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.89i, eerste lid, alleen is toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (artikel 5.89k Bkl);
  • Als in het omgevingsplan is bepaald dat het bouwen van een bodemgevoelig gebouw vergunningplichtig is, worden in het omgevingsplan regels gesteld die ertoe strekken dat de omgevingsvergunning voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.89i, eerste lid, alleen wordt verleend als aannemelijk is dat de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen. Tevens wordt in het omgevingsplan bepaald dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning resultaten van bodemonderzoek en gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen (artikel 5.89ka Bkl);
  • Voor zover het bouwen van een bodemgevoelig gebouw niet vergunningplichtig is, bepaalt het omgevingsplan dat het verboden is een bodemgevoelig gebouw te bouwen op een bodemgevoelige locatie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden (artikel 5.89l Bkl);
  • Een omgevingsplan bepaalt dat bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.89i, eerste lid, een bodemgevoelig gebouw, of een gedeelte daarvan, op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik wordt genomen na de bouwactiviteit nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, bedoeld in artikel 5.89k, zijn getroffen (artikel 5.89m Bkl).

De bruidsschat blijft met deze wijziging van het omgevingsplan zoveel mogelijk in stand. Met § 22.2.7.2 van de bruidsschat wordt voor een belangrijk deel invulling gegeven aan de instructieregels van het Bkl. Op grond van deze paragraaf bestaat een binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken (artikel 22.26) met beoordelingsregels voor onder meer het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie (artikel 22.29, eerste lid, onder c en artikel 22.30). Tevens voorziet artikel 22.31 een informatieplicht als bedoeld in artikel 5.89m Bkl; deze is echter gekoppeld aan de omgevingsvergunning.

Echter, de bruidsschatregels voldoen op de volgende punten niet (helemaal) aan de instructieregels van het Bkl:

  • De vergunningplicht in de bruidsschat heeft geen betrekking op een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding hiervan, als bedoeld in artikel 22.27, onder a. Voor zover een bijbehoren bouwwerk > 50 m2 kwalificeert als een bodemgevoelig gebouw, zal de bouw ervan vergunning- of meldingsplichtig moeten zijn;
  • De informatieplicht als bedoeld in artikel 5.89m Bkl vloeit niet direct voort uit 22.31 van de bruidsschat maar via een nog aan een omgevingsvergunning te verbinden voorschrift.

Het voorgaande leidt ertoe dat regels aan het omgevingsplan verbonden dienen te worden om te kunnen voldoen aan de instructieregels van het Bkl.

5.7.2 Toetsing en conclusie

Het planvoornemen voorziet niet in een bouwactiviteit voor bodemgevoelige gebouwen op bodemgevoelige locaties. De ontwikkeling voorziet enkel in het verplaatsen van de mogelijkheden voor opslag en de toekenning van de functie 'Groen' aan een klein deel van de planlocatie. De ontwikkeling voorziet niet in een bouwactiviteit. Bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk voor de ontwikkeling.

Omdat met dit wijzigingsbesluit voor de hele locatie nieuwe regels worden vastgesteld, moet, om te voldoen aan de instructieregels van het Bkl, in aanvulling op de bruidsschat het volgende te worden geregeld:

  • Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk groter dan 50 m2, voor zover in de bruidsschat als vergunningvrij bouwwerk aangewezen, is een vergunningplichtige activiteit. Voor de bouw van een bijbehorend bouwwerk groter dan 50 m2 wordt door een aanvulling van de bruidsschat een vergunningplicht opgenomen.

5.8 Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed

5.8.1 Algemeen

Besluit kwaliteit leefomgeving

Hoofdstuk 5 van het Bkl bevat in paragraaf 5.1.5 instructieregels voor het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. Op basis van artikel 5.130 lid 1 van het Bkl moet met een ontwikkeling rekening worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Aantoonbaar betekent dat de verwachting gebaseerd is op relevante bodemkundige, archeologische of historische informatie. Daarnaast worden met het oog op het belang van het behoud van cultureel erfgoed in een omgevingsplan in ieder geval regels gesteld ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed, waarbij rekening wordt gehouden met de in artikel 5.130 lid 2 subleden (a-e) opgenomen beginselen. Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voor beschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen.

Voorafgaand aan de uitvoering van plannen moet onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Omgevingsverordening

De omgevingsverordening van de provincie Utrecht zijn in hoofdstuk 7 specifieke instructieregels opgenomen ter bescherming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Artikel 7.11 is relevant voor de ontwikkeling.

Artikel 7.11 Instructieregel landschap

  • 1. Landschap bestaat uit:
    • a. het Landschap Eemland;
    • b. het Landschap Gelderse Vallei;
    • c. het Landschap Groene Hart;
    • d. het Landschap Rivierengebied en
    • e. het Landschap Utrechtse Heuvelrug.
  • 2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de Bijlage XVI Kernkwaliteiten landschap bij deze verordening.
  • 3. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in Landschap bevat:
    • a. regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. geen regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  • 4. De motivering van een omgevingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.
5.8.2 Cultureel erfgoed

Binnen de planlocatie bevinden zich geen cultuurhistorische waarden waaraan met de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afbreuk wordt gedaan.

5.8.3 Archeologie

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Om invulling te geven aan het behouden van de archeologische waarden heeft de gemeente Montfoort op 14 maart 2011 archeologisch beleid vastgesteld in samenwerking met de gemeenten Lopik, Oudewater en Woerden. De Beleidsnota gemeentelijke archeologische monumentenzorg beschrijft de ambities van het archeologische beleid. Daarnaast reikt de nota een instrumentarium aan dat dient ter implementatie van het beleid. Onder deze archeologische beleidsinstrumenten vallen onder andere de archeologische verwachtings- en beleidskaart. Deze kaarten met archeologische waarden en verwachtingen zijn vertaald in archeologische dubbelbestemmingen en verankerd in onder andere de bestemmingsplannen Buitengebied 2012 en Steenfabriek IJsseloord. De archeologische beleidskaarten geven een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaarten maken inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures.

In de momenteel voor de planlocatie geldende bestemmingsplannen Buitengebied 2012 en Steenfabriek IJsseloord, onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan gemeente Montfoort, is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden.

Het grootste deel van de planlocatie ligt in zone 'Waarde - Archeologie 3'. Voor de zone 'Waarde - Archeologie 3' is archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van meer dan 200 m2 en/of die dieper reiken dan 50 centimeter beneden het maaiveld. En klein gedeelte ligt in zone 'Waarde Archeologie 5'. Voor de zone 'Waarde - Archeologie 5' is archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen en werkzaamheden die dieper reiken dan 30 centimeter beneden het maaiveld. Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Montfoort ligt de planlocatie binnen beleidscategorie 4 (zie figuur 5.8.1). Deze categorie 4 omvat zones en terreinen met een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0017.png"

Figuur 5.8.1: Uitsnede van de archeologische beleidskaart gemeente Montfoort, met ligging van de planlocatie (rode cirkel)

De ontwikkeling voorziet enkel in de verplaatsing van de mogelijkheden voor opslag en de wijziging van een klein gedeelte van de gebruiksactiviteit 'Bedrijventerrein' naar de gebruiksactiviteit 'Groen'. Voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling worden geen werkzaamheden in de bodem uitgevoerd. De ontwikkeling heeft dan ook geen impact op eventuele archeologische resten. Daarom is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.8.4 Landschap

De beoogde ontwikkeling omvat de verplaatsing van de mogelijkheden voor opslag en de wijziging van een klein gedeelte van de gebruiksactiviteit 'Bedrijventerrein' naar de gebruiksactiviteit 'Groen'. De projectlocatie is gelegen in het door de provincie aangewezen 'Landelijk Gebied'. De provincie Utrecht stelt dat voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied aansluiting moet worden gevonden bij de kernkwaliteiten van het landschap. Deze kernkwaliteiten heeft de provincie in de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen beschreven. In de Kwaliteitsgids worden vijf Utrechtse landschappen onderscheiden, namelijk Het Groene Hart, De Linies, Gelderse Vallei, Utrechtse Heuvelrug, Rivierengebied en Eemland. De planlocatie ligt in het Utrechtse landschap Het Groene Hart. Dit landschap wordt gekarakteriseerd door openheid, (veen)weidekarakter, inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing et cetera, landschappelijke diversiteit, rust en stilte. Op de ambitiekaart (zie figuur 5.8.2) uit de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen Gebiedskatern Het Groene Hart ligt de planlocatie in binnen bebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0018.png"

Figuur 5.8.2: Ambitiekaart uit Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen Gebiedskatern Het Groene Hart met ligging projectlocatie (rode cirkel)

Daarnaast ligt de locatie binnen de zone Rivierlint, zoals beschreven in het katern Groene Hart. Rivierlinten zijn natuurlijke uitlopers van oude stroomruggen. Dit is goed zichtbaar langs de Hollandse IJssel, waar het lint bij IJsselstein nog breed is, maar richting Montfoort en Oudewater, ter hoogte van Willeskop. versmalt tot een smal lint. Het rivierlint wordt gekenmerkt door bedrijvigheid, agrarische functies en landelijk wonen. De kleinschaligheid van het gebied is hierbij belangrijk.

Het rivierlint ligt iets hoger dan de omgeving en bestaat uit slingerende dijkjes met bebouwing en opgaande beplanting. Het afwisselende beeld van erven, weiden en beplanting, zoals knotbomen, bomenrijen, singels, boomgaardjes en riet, draagt bij aan de landschappelijke diversiteit. Een bijzondere kwaliteit van dit gebied is het zicht op de open, verstilde weidelandschappen.

Daarnaast vormt de naast de planlocatie gelegen steenfabriek met haar groene ruimte een kenmerkende plek langs de Hollandse IJssel en een belangrijke landschappelijke waarde binnen het rivierlint.

Toetsing

De ontwikkeling voorziet in de verplaatsing van de mogelijkheden voor opslag en de wijziging van een klein gedeelte van de gebruiksactiviteit 'Bedrijventerrein' naar de gebruiksactiviteit 'Groen'. Om het karakter van het rivierlint te behouden en de kwaliteit van de steenfabriek te waarborgen, is in de regels opgenomen dat het gebruik van het gebied met de bestemming 'Bedrijventerrein' alleen is toegestaan indien het landschappelijk inrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels, in stand blijft. In dit inrichtingsplan is de samenhang met de steenfabriek en de effecten daarop meegewogen en geborgd.

Omdat het landschappelijke inpassingsplan nog uitgaat van een parkeerterrein en geen rekening houdt met de beoogde mogelijkheden voor hogere opslag aan de oostzijde, is beoordeeld in welke mate de verplaatsing en verhoging van de opslag naar deze locatie invloed hebben op de landschappelijke kwaliteiten. Met de verplaatsing van de mogelijkheden voor opslag wordt op het oostelijke terrein op bepaalde delen opslag toegestaan tot maximaal 4 of 7 meter hoogte. Dit is hoger dan in de huidige situatie is toegestaan. De locatie van de maximale hoogte is weergegeven in figuur 5.8.3. De locatie 'hoge opslag 7m' wordt ingericht als opslag van modules (maximaal stapels van 2 units). Andere materialen/onderdelen voor productie worden opgeslagen langs de wal op de locatie 'lage opslag 4m'. Van buitenaf naar het bedrijfsterrein gekeken, zal van de begroeide wal tot de hoogste loods een getrapt effect ontstaan waarbij de hoogte tot de hoogste hal toeneemt. Om de landschappelijke kwaliteit te behouden en verbeteren heeft het bedrijf vooruitlopend de landschappelijke inpassing verbeterd door in de aarden wal naast struiken ook bomen te planten en klimop tegen het hekwerk aan te planten over de hele lengte van de wal. Hierdoor zal de opslag op de nieuwe locatie maar beperkt zichtbaar zijn vanaf locaties buiten het bedrijventerrein.

De planlocatie bevindt zich aan het lint van de Willeskop, gekenmerkt door agrarische percelen met weilanden, afgewisseld met woningen, bedrijventerreinen en groene voortuinen. De huidige opslaglocatie ligt direct aan de weg, waardoor deze een rommelige indruk maakt in het straatbeeld. Door de opslag te verplaatsen naar het parkeerterrein, wordt het aanzicht van het bedrijfsterrein aanzienlijk verbeterd. Deze aanpassing draagt bij aan een verbeterde uitstraling van het lint van de Willeskop. De landschappelijke structuur is nauwelijks aan verandering onderhevig en de kernkwaliteiten van Het Groene Hart blijven behouden. De ontwikkeling komt bovendien ten goede aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.

Daarnaast is voor de nieuwe locatie voor opslag bepaald dat daar geen hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht. Hiermee wordt voorkomen dat op deze plek extra bebouwing wordt toegevoegd wat ten koste gaat van het karakteristieke rivierlint en de steenfabriek.

Gelet op voorgaande is ontwikkeling dan ook in overeenstemming met artikel 7.11 en 7.11a van de provinciale omgevingsverordening.

Kwaliteiten van de steenfabriek

De steenfabriek, gelegen aan de noordzijde van de planlocatie, vormt een karakteristiek element binnen het rivierlint. De fabriek ligt in een groene enclave aan de rivier. Om dit karakteristieke aanzicht te behouden, is reeds aan de rand van het beoogde opslagterrein de aarden wal beplant met struiken en bomen. Langs het hekwerk wordt bovendien klimop aangebracht, zodat een groene uitstraling ontstaat. Uit de onderstaande doorsnede in figuur 5.8.4 blijkt dat door de aanplant van hogere beplanting op de wal de opslag op de nieuwe locatie slechts beperkt zichtbaar is vanaf de omgeving buiten het bedrijventerrein. Door de groene inpassing behoud de steenfabriek zijn ligging in een groene enclave. Bij het ontwerp van het nieuwe opslagterrein is rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van de steenfabriek en haar omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0019.png"

Figuur 5.8.3: Locatie van de opslag en bijbehorende hoogtes

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0020.png"

Figuur 5.8.4: Doorsnede beoogde locatie opslag vanaf de Willeskop

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0021.png"

Figuur 5.8.5: Locatie doorsnede beoogde locatie opslag vanaf de Willeskop

5.8.5 Welstand

Welstand gaat over hoe de uiterlijke kenmerken van een bouwwerk in de omgeving passen, denk aan vorm, kleur of gebruikte materialen. In het omgevingsplan zijn regels opgenomen met betrekking tot (1) repressief welstand (artikel 22.7, Omgevingsplan gemeente Montfoort), oftewel de excessenregeling en (2) beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk (artikel 22.29, Omgevingsplan gemeente Montfoort). De redelijke eisen van welstand zijn uitgewerkt in de Welstandsnota van de gemeente Montfoort.

Toetsing

De Welstandsnota van de gemeente Montfoort bevat de basisvoorwaarden waaraan bouwplannen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Met de wijziging van het omgevingsplan voor het verplaatsen van de mogelijkheid tot opslag worden geen bouwactiviteiten toegestaan en is een bouwplan dan ook niet aan de orde. Het aspect welstand is dan ook niet relevant voor de ontwikkeling.

5.8.6 Conclusie

De ontwikkeling doet geen afbreuk aan cultuurhistorische, archeologische en landschappelijke waarden. Gelet hierop is in voldoende mate rekening gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed en is de ontwikkeling in overeenstemming met de instructieregel in artikel 5.130 van het Bkl. Daarnaast blijven de landschappelijke kernkwaliteiten van Het Groene Hart, en in het bijzonder de zone Rivierlint, onaangetast en is de ontwikkeling in overeenstemming met de instructieregel in artikel 7.11 van de omgevingsverordening Utrecht. Daarnaast is de ontwikkeling landschappelijk goed inpasbaar en verbetert de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee is de ontwikkeling eveneens in overeenstemming met de instructieregel in artikel 9.10 van de omgevingsverordening Utrecht. De realisatie van de opslag op de beoogde locatie en de toepassing van de gebruiksactiviteit 'Groen' op een zeer beperkt gedeelte van de planlocatie is gelet op het thema beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed aanvaardbaar.

5.9 Mobiliteit en parkeren

5.9.1 Algemeen

Hoofdstuk 5 van het Bkl bevat geen instructieregels met betrekking tot mobiliteit en parkeren. Echter, bij het toelaten van een nieuwe ontwikkeling zal met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aangetoond moeten worden wat het effect is op de bereikbaarheid, verkeersafwikkeling en parkeerdruk. Daarnaast is in de omgevingsverordening van de provincie Utrecht in artikel 4.1 wel een specifieke instructieregel opgenomen ten behoeve van de bereikbaarheid.

Artikel 4.1 Instructieregel bereikbaarheid

  • 1. Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, waarborgt dat knelpunten in de bereikbaarheid niet toenemen en bij voorkeur afnemen.
  • 2. De motivering van een omgevingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze nieuwe ontwikkelingen tot gevolg hebben;
    • b. een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen;
    • c. een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende (regionale) verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan; en
    • d. een analyse of de bereikbaarheid door de beoogde ontwikkelingen verslechtert en of de reistijd significant toeneemt.
  • 3. Indien uit de Bereikbaarheidsscan blijkt dat er mogelijk sprake is van verslechtering van de bereikbaarheid of toename van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een bereikbaarheidsonderzoek als bedoeld in de Bijlage XIV Bereikbaarheidsanalyse bij deze verordening uitgevoerd. Binnen dit bereikbaarheidsonderzoek worden mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten uitgewerkt, waarbij ook realisatie en financiering van deze maatregelen aan bod komen.
5.9.2 Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling is beperkt tot een herstructurering van het bedrijfsterrein. Het bestaande vrachtwagenparkeerterrein aan de oostzijde van het terrein wordt getransformeerd tot een opslaglocatie. Om te bepalen wat de gevolgen zijn op de verkeersgeneratie van het totale bedrijf zijn voor de beoogde situatie bedrijfsgegevens aangeleverd met daarin het beoogde aantal vrachtwagenbewegingen en personenautobewegingen op etmaal basis. Voor de verkeersgeneratie van de huidig toegestane bedrijfsvoering ten behoeve van het vrachtwagenparkeerterrein wordt aangesloten bij de verkeersgeneratie zoals opgenomen in het akoestisch onderzoek (bijlage 7) zoals opgenomen in de bijlagen bij de toelichting van het bestemmingsplan 'Steenfabriek IJsseloord, 5 maart 2018'. Het gaat om een verkeersgeneratie van 120 vrachtwagens per etmaal. In dat betreffende akoestische onderzoek zijn echter enkel de vrachtwagenbewegingen behorende bij de bedrijfsvoering van destijds opgenomen. Gezien de beoogde ontwikkeling enkel het opheffen van het vrachtwagenparkeerterrein betreft, wordt voor het aantal personenautobewegingen aangehouden dat deze onder het huidig geldende bestemmingsplan gelijk zijn aan het aantal bewegingen zoals wordt gehanteerd voor de beoogde situatie. In tabel 5.9.1 zijn het aantal verkeersbewegingen in de bestaande en beoogde situatie inzichtelijk gemaakt.

Tabel 5.9.1 overzicht verkeersbewegingen in de bestaande en beoogde situatie

Huidige bedrijfsvoering  
Dagdeel   Dag (07-19 uur)   Avond (19-23 uur)   Nacht (23-07 uur)   Totaal  
Vrachtwagens (mvt/etmaal)   (100 x 2 =) 200   (12 x 2 =) 24   (8 x 2 =) 16   240  
Personenauto's (mvt/etmaal)   (300 x 2 =) 600   (20 x 2 =) 40   (20 x 2 =) 40   680  
Totaal (mvt/etmaal)   800   64   56   920  
Beoogde bedrijfsvoering  
Dagdeel   Dag (07-19 uur)   Avond (19-23 uur)   Nacht (23-07 uur)   Totaal  
Vrachtwagens (mvt/etmaal)   (50 x 2=) 100   (5 x 2=) 10   (5 x 2 =) 10   120  
Personenauto's (mvt/etmaal)   (300 x 2 =) 600   (20 x 2 =) 40   (20 x 2 =) 40   680  
Totaal (mvt/etmaal)   700   50   50   800  
Verschil (beoogd – huidig)   -100   -14   -6   -120  

Ten opzichte van de bestaande situatie zorgt de beoogde ontwikkeling voor een afname in het aantal verkeersbewegingen van 120 mvt/etmaal (specifiek vrachtwagens). Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling een positief effect heeft op de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling van het omliggende wegennet.

5.10 Ecologie: soortenbescherming

5.10.1 Algemeen

In het Bkl zijn regels opgenomen voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten- en diersoorten en regels ter bescherming van houtopstanden.

Soortenonderzoek naar beschermde soorten moet uitsluiten of er beschermde soorten en/of functies aanwezig zijn in of nabij het plangebied. Indien deze aanwezig zijn, worden de aantallen en locaties in kaart gebracht. Daarna wordt bepaald of de voorgenomen werkzaamheden in strijd zijn met hoofdstuk 11 (art. 11.37 vogelrichtlijnsoorten, art. 11.46 habitatrichtlijnsoorten en art. 11.54) van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Ontwikkelingen mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve gevolgen hebben op beschermde natuurwaarden (soorten, gebieden en /of houtopstanden). Er is daarom inzicht gewenst in de aanwezige beschermde natuurwaarden en de mogelijke effecten die op deze beschermde natuurwaarden kunnen optreden door de ontwikkeling.

5.10.2 Toetsing

Het plan is voornamelijk consoliderend en omvat geen activiteiten die mogelijk schade of verstoring aan beschermde soorten veroorzaken. Daarom is soortenonderzoek niet noodzakelijk.

In de Omgevingswet is een zorgplicht opgenomen (artikel 1.6 en 1.7). Vertaald naar het onderdeel natuur betekent dit een algemene fatsoenseis voor de redelijke omgang met planten en dieren. De zorgplicht houdt in dat alle mogelijke inspanning wordt gepleegd om onnodige schade aan planten en dieren te voorkomen. De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor een goede naleving van dit artikel.

Voor flora- en fauna-activiteiten die nadelig kunnen zijn voor planten en dieren, geldt de specifieke zorgplicht bij het verrichten van de activiteit (artikel 11.27 Bal). Bij activiteiten moet daarom worden nagegaan of er vogel- of habitatrichtlijnsoorten, nationaal beschermde soorten (Bijlage IX Omgevingswet) of Rode Lijst-soorten en voor die soorten belangrijke leefgebieden of natuurlijke habitats aanwezig (kunnen) zijn. De specifieke zorgplicht geldt bij alle dier- en plantensoorten, dus bij (inter)nationaal beschermde soorten én bij andere soorten.

5.10.3 Conclusie

Voor de ontwikkeling is geen noodzaak tot soortenonderzoek. Ten allen tijden geldt de zorgplicht welke dient te worden nageleefd door initiatiefnemer(s). Er zijn geen aanvullende planregels of vervolgstappen nodig om te voldoen aan etfal en de instructieregels.

5.11 Ecologie: gebiedsbescherming

5.11.1 Algemeen

Bij het toelaten van een nieuwe ontwikkeling dient met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aangetoond te worden wat het effect is op natuurgebieden (zoals Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland, houtopstanden). Het toelaten van een nieuwe ontwikkeling kan immers hinder en schade opleveren voor de natuur. Verder dient op basis van hoofdstuk 10 Bkl artikel 10.24 aangetoond te worden dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten.

Daarnaast is in de omgevingsverordening van de provincie Utrecht in artikel 9.29 een specifieke instructieregel opgenomen ten behoeve van de bescherming van een Aandachtsgebied stiltegebied.

Artikel 9.29 Instructieregel activiteiten aandachtsgebied stiltegebied

  • 1. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Aandachtsgebied stiltegebied bevat regels die rekening houden met de doelstellingen voor het geluidniveau bedoeld in Artikel 9.26.
  • 2. De motivering van een omgevingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de doelstelling voor het geluidniveau is omgegaan.
5.11.2 Toetsing

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft de Uiterwaarden Lek, gelegen op circa 7,6 kilometer afstand van de locatie. Ook valt de planlocatie buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN), inclusief de provinciale uitwerking in het Natuurnetwerk Utrecht. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 1,4 kilometer afstand. Gelet op de aard en omvang van het plan en de afstand tot beschermde natuurgebieden, is op voorhand niet aannemelijk dat significante negatieve effecten op deze gebieden optreden. Het plan voorziet bovendien niet in activiteiten die gepaard gaan met relevante stikstofdepositie of ingrepen in natuurwaarden. Nader ecologisch onderzoek of een voortoets is daarom niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0022.png"

Figuur 5.11.2 Plangebied (rode stip) en Natura 2000-gebieden (AERIUS Calculator,2025) 

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.TAMWilleskop94-ON01_0023.png"

Figuur 5.11.2 Plangebied en Natuurnetwerk Nederland (Provincie Utrecht, 2025)

Directe negatieve effecten van dit plan op de hierboven genoemde beschermde natuurgebieden worden, gelet op de aard en omvang van het plan in combinatie met de afstand van het plangebied tot deze natuurgebieden, niet verwacht.

Aandachtsgebied stiltegebied

In de nabijheid van de ontwikkeling bevinden zich de stiltegebieden Willeskop/Benschop en Hoenkoop/Polsbroek. De planlocatie ligt op minder dan 1,5 km afstand van beide gebieden en valt daarmee binnen het zogenoemde aandachtsgebied stiltegebied, zoals gedefinieerd in de Omgevingsverordening Utrecht. Binnen dit aandachtsgebied geldt een richtwaarde van maximaal 45 dB(A) gemiddeld over een etmaal, ter bescherming van de rust in de kern- en bufferzones van het stiltegebied.

Het voorliggende plan heeft een overwegend conserverend karakter en maakt geen nieuwe geluidveroorzakende activiteiten mogelijk. Specifiek uitgesloten binnen het plangebied zijn activiteiten zoals het gebruik van omroepinstallaties, modelvliegtuigen, gemotoriseerde toertochten, varen met waterscooters en het starten of landen met helikopters. Uitgaande van de bestaande situatie, waarin geen knelpunten zijn vastgesteld ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten en de nabijgelegen stiltegebieden, is er geen aanleiding voor aanvullend akoestisch onderzoek.

Beoordeling toekomstige situatie

Voor de volledigheid is de beoogde situatie beoordeeld. De kortste afstand tussen de ontwikkeling en het dichtstbijzijnde beoordelingspunt binnen het stiltegebied bedraagt meer dan 500 meter. Rekening houdend met geometrische afstandsverzwakking, lucht- en bodemdemping, bedraagt de geluidsreductie over deze afstand circa 66 dB. Dit betekent dat bij een continu bronvermogen van 111 dB(A) nog steeds wordt voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) ter plaatse van het stiltegebied.

De geluidproductie van activiteiten zoals het verplaatsen van de modulaire containerunits zal naar verwachting onder deze waarde blijven, mede doordat sprake is van een niet-continu karakter (bedrijfstijdcorrectie). Daarmee voldoet de ontwikkeling aan de instructieregel zoals opgenomen in artikel 9.29 van de Provinciale Omgevingsverordening Utrecht.

Concluderend kan worden gesteld dat de toekomstige geluidbronnen binnen het plangebied niet leiden tot een overschrijding van de richtwaarde van 45 dB(A) op meetpunten binnen de nabijgelegen stiltegebieden.

Stikstof

Het voorliggende plan voorziet in het juridisch-planologisch vastleggen van een bedrijfsvoering die reeds jarenlang op deze locatie aanwezig is. Gezien het overwegend conserverende karakter van het plan, waarbij geen sprake is van uitbreiding van activiteiten of toevoeging van nieuwe emissiebronnen, is het uitvoeren van een stikstofdepositieberekening niet noodzakelijk. De beoogde situatie wijkt slechts beperkt af van de bestaande situatie, waarbij enkel sprake is van een interne verplaatsing van functies binnen het plangebied.

Belangrijk is dat deze wijziging leidt tot een afname van verkeersbewegingen, wat juist resulteert in een vermindering van stikstofemissie. Een toename van stikstofdepositie kan om die reden worden uitgesloten. Bovendien bevindt het plangebied zich op een afstand van minimaal 7,4km van Natura 2000-gebieden dat significante effecten op deze beschermde natuurgebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten.

Op basis van bovenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat het plan, in vergelijking met de huidige situatie, niet zal leiden tot stikstofemissies die significante gevolgen kunnen hebben voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarmee is het achterwege laten van een stikstofberekening in dit geval gerechtvaardigd.

5.11.3 Conclusie

De planlocatie ligt op ruime afstand van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Gezien het conserverende karakter van het plan en de afname van verkeersbewegingen, is een toename van stikstofdepositie uitgesloten. Ook ten aanzien van de nabijgelegen stiltegebieden wordt voldaan aan de geldende richtwaarde van 45 dB(A), mede door de afstand en het beperkte geluidsniveau van de activiteiten. Nieuwe geluidveroorzakende functies zijn uitgesloten binnen het plangebied. Nader ecologisch of akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Voorgaand toont aan dat er wordt voldaan aan instructieregels en etfal.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt getoetst of de betreffende ontwikkeling economisch niet evident onuitvoerbaar is. Dit houdt in dat:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling niet evident financieel onuitvoerbaar mag zijn en
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling kostenverhaalplichtige activiteiten omvat, het kostenverhaal verzekerd moet zijn.

Financiële uitvoerbaarheid

Voor wat betreft de financieel-economische uitvoerbaarheid dient te worden beoordeeld of de ontwikkeling financieel haalbaar is. Als op voorhand duidelijk is dat de toegedachte functie om financiële redenen op langere termijn niet zal worden gerealiseerd, behoort de functie niet mogelijk te worden gemaakt.

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op het verplaatsen van de mogelijkheid tot opslag naar een andere locatie binnen de planlocatie en een functiewijzing van 'bedrijventerrein' naar 'groen' op een klein gedeelte van de planlocatie door de initiatiefnemer.

De initiatiefnemer realiseert deze ruimtelijke ontwikkeling voor eigen rekening en risico. De initiatiefnemer heeft aan de gemeente voldoende aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling financieel uitvoerbaar is. Daarmee is aan de eerste vereiste voldaan.

Kostenverhaal

De verplaatsing van de mogelijkheid tot opslag naar een andere locatie binnen de planlocatie en de functiewijzing van 'Bedrijventerrein' naar 'Groen' is op grond van artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit niet aangewezen als kostenverhaalplichtige activiteit, de ontwikkeling maakt geen bouwactiviteiten mogelijk. Hierdoor is het wettelijk verplicht kostenverhaal niet aan de orde en volgt dat de ruimtelijke ontwikkeling niet evident economisch onuitvoerbaar is.

Conclusie

Uit het bovenstaande volgt dat de ontwikkeling niet evident economisch onuitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

In dit hoofdstuk wordt onderbouwd of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Het relevante beleidskader en de relevante omgevingsaspecten en andere thema's zijn onderzocht. In hoofdstuk 4 en 5.1 zijn de toetsing aan het beleidskader en de relevante beoordelingsregels beschreven. Hieruit volgt of de ontwikkeling bijdraagt aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Samengevat:

Op basis van de beleidstoets, de onderbouwing van het beoordelingskader en de daaruit voortvloeiende belangenafweging, moeten voor de aspecten geluid en bodem aanvullende bepalingen worden opgenomen, eventuele maatregelen worden genomen of worden voldaan aan gestelde volwaarden om te voldoen aan het beleid en de instructieregels.

  • Om voor het aspect bodem overeen te stemmen met de instructieregels van het Bkl is een aanvullende bepaling opgenomen in de regels: Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk groter dan 50 m2, voor zover in de bruidsschat als vergunningvrij bouwwerk aangewezen, is een vergunningplichtige activiteit. Voor de bouw van een bijbehorend bouwwerk groter dan 50 m2 wordt door een aanvulling van de bruidsschat een vergunningplicht opgenomen.
  • De voorgestelde mitigerende geluidsmaatregelen uit paragraaf 3.2 van Bijlage 2 worden in een maatwerkvoorschrift vastgelegd via een apart besluit.

Indien bovenstaande punten in acht worden genomen, is de verplaatsing van de mogelijkheid tot opslag en de functiewijziging naar 'Groen' voor een klein gedeelte van de planlocatie in overeenstemming met het beleidskader en de beoordelingsregels.

Het wijzigingsbesluit heeft tot gevolg dat alle onderliggende planologische besluiten ter plaatse van de planlocatie aan de Willeskop 94 ingetrokken worden.

Conclusie:

Uit de integrale beoordeling van het beleid en instructieregels volgt dat er een balans bestaat tussen het beschermen en benutten ten gevolge van de verschillende functies die de locatie binnen het gebied kan vervullen. De ontwikkeling kan in dit wijzigingsbesluit mogelijk worden gemaakt want er wordt voldaan aan de instructieregels en de ontwikkeling draagt bij aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.