direct naar inhoud van Regels
Plan: Cattenbroekerdijk 28
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.WPCattenbrdijk28-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Cattenbroekerdijk 28 van de gemeente Montfoort;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0335.WPCattenbrdijk28-ON01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 verbeelding:

de plankaart van het bestemmingsplan "Cattenbroekerdijk 28" bestaande uit de verbeelding(en) met nummer(s) NL.IMRO.0335.WPCattenbrdijk28-ON01;

1.4 aanbouw/uitbouw:

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt en eenzelfde gebruik kent als het hoofdgebouw, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- of slaapgedeelten van een woning.

1.5 aan-huis-gebonden beroep en - bedrijf:
  • a. de uitoefening aan huis van een beroep of de beroepsmatige verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen terrein;
  • b. bedrijfsactiviteiten, voor zover die behoren tot categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • c. bedrijfsactiviteiten, die niet voorkomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op omgeving hiermee gelijk kunnen worden gesteld.
1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, fruitteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen.

1.8 agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd:

een agrarisch bedrijf met een omvang van minder dan een halve arbeidskracht en dat valt onder de werkingsfeer van de Wet Milieubeheer.

1.9 agrarisch hulpgebouw:

een agrarisch bedrijfsgebouw, zoals een melkstal, veldschuur of schuilgelegenheid voor dieren, gesitueerd op afstand van het agrarisch bouwvlak en noodzakelijk voor de doelmatige exploitatie van de agrarische gronden ter plaatse.

1.10 ambachtelijk bedrijf:
  • 1. een (producerend en/of verzorgend) bedrijf voor de uitoefening van ambachten, waarvoor een belangrijk deel in handwerkgoederen worden bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en welk wordt gekenmerkt door het geen hierna is vermeld onder 2;
  • 2. een bedrijf waarvan de uitoefening plaatsheeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
  • a. het productieproces wordt grotendeels “met de hand” of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd;
  • b. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.
1.11 agrarisch deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw;

1.12 agrarisch dienstverlenend bedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.13 antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.14 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.;

1.15 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.17 bed en breakfast:

het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders.

1.18 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke woning kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijgebouw:

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden gebouw.

1.22 bijzondere woonvoorzieningen:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;  

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 buitenrijbaan (paardenbak):

een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport dan wel het vrij los laten lopen van paarden, meestal als uitloop van een stal;

1.30 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door de tengevolge van een vroeger cultuur- of levenspatroon ontstane in het terrein waarneembare vormen van landschap, welke hetzij van waarde zijn voor de wetenschap, hetzij een zodanige zeldzaamheidswaarde bezitten dat het behoud van belang is te achten;

1.31 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie ten minste 0,3 m1 onder de noklijn is gelegen, de onderzijde van de constructie ten minste 0,3 m1 boven de dakgoot in het dakvlak is geplaatst en de zijkant ten minste 0,3 m1 van de zijkant van het dakvlak is gesitueerd;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.34 erker:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken). Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.37 hobbymatige paardenhouderij:

het houden van paarden waarbij tot een maximum van 5 paarden (hieronder veulens en pony's inbegrepen) wordt aangehouden voor eigen gebruik en vrijetijdsbesteding.

1.38 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.39 kampeerboerderij:

een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een gebouw op een voormalige agrarisch bouwvlak dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen;

1.40 kampeermiddel:

a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;

b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan voor zover geen bouwwerk zijnde

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.41 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf tot een maximum van 31 aaneengesloten dagen;

1.42 kleinschalige horecagelegenheid:

theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf, geen café, restaurant of andere soort horeca;

1.43 manege:

een bedrijf, waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden en/of pony's in eigendom van het bedrijf of in eigendom van derden. Het bedrijf voorziet in een kantine of soortgelijke horeca;

1.44 mantelzorg

Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.45 mestbassin:

een mestbassin als bedoeld in het Besluit mestbassins milieubeheer.

1.46 mestvergistingsinstallatie:

kleinschalige mestvergister waarbij de mest afkomstig is van één bedrijf.

1.47 nevenfunctie:

functie welke ondergeschikt is aan een hoofdfunctie, uit de hoofdfunctie dient minimaal 50% van de bedrijfsinkomsten te worden gegenereerd.

1.48 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en gebouwen voor telecommunicatie.

1.49 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;

1.50 peil:

Voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang; In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.51 plattelandswoning:

Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden, en die niet worden beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

1.52 productiegerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen van paarden en het trainen en africhten van ter plaatse gefokte paarden.

1.53 Staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt.

1.54 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen en/of kampeermiddel, waarop voorzieningen aanwezig zijn, die op het leidingnet van de nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten, kunnen worden aangesloten;

1.55 verkoop eigen bedrijf geproduceerde producten:

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarische bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/ in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/ in de regio zijn verwerkt of bewerkt;

1.56 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf in de omvang van ten minste één arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang en waarbij zicht is op continuïteit, bijvoorbeeld door bedrijfsopvolging, gedurende minimaal de komende tien jaar.

1.57 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.58 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden onderling

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de hoogte van een windmolen

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.9 oppervlakte van een overkapping

tussen de (neerwaarts geprojecteerde) buitenzijde van de afdekking van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volwaardige veehouderijbedrijven, met uitsluitend als nevenactiviteit een intensieve veehouderij;
  • b. de verkoop van de door het eigen bedrijf geproduceerde producten;
  • c. mestvergistingsinstallaties;
  • d. windmolens;
  • e. grondgebonden installaties voor de opwekking van zonne-energie;
  • f. bedrijfswoning;
  • g. volwaardige paardenhouderijen met de bijbehorende voorzieningen;
  • h. de nevenfuncties als genoemd in artikel 10;
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groen, water en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. gebouwen dienen evenwijdig aan de kavelrichting te worden opgericht;
  • c. nieuwbouw van gebouwen is niet toegestaan in geval de bestaande bebouwing gebruikt wordt ten behoeve van niet-agrarische functies.
3.2.2 Agrarische hoofdgebouwen

Voor het bouwen van agrarische hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 m;
  • c. de afstand tot een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • d. de afstand tot een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m.
3.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij agrarische hoofdgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij agrarische hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. deze mogen uitsluitend achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m en de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m;
  • c. de inhoud van een mestbassin bedraagt maximaal 2.500 m3 en het oppervlakte van een mestbassin bedraagt maximaal 750 m2.
3.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen een bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 650 m3, waarbij de inhoud van ondergrondse bouwwerken niet wordt meegeteld;
  • c. de afstand tot een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • d. de afstand tot een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • e. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  • f. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
  • g. dakkapellen op het dakvlak zijn aan de voorzijde van een gebouw toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de dakkapel voorzien is van een plat dak;
    • 2. de hoogte ten hoogste 1,75 m bedraagt, gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
    • 3. de onderzijde zich ten minste 0,5 m en ten hoogste 1 m boven de dakvoet bevindt;
    • 4. de bovenzijde zich ten minste 0,5 m onder de daknok bevindt;
    • 5. de zijkanten zich ten minste 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak bevinden;
    • 6. de gezamenlijke breedte van de dakkapellen niet meer dan 50% van het dakvlak aan de voorzijde beslaat
3.2.5 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 4 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • c. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen, behorende bij een bedrijfswoning, bedraagt ten hoogste 50 m2.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn nader aangegeven in artikel 9;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van een hekwerk ten dienste van een paardenbak maximaal 1,8 m;
  • c. in aanvulling op het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van een mestbassin maximaal 7 m en bedraagt de bouwhoogte van een mestvergistingsinstallatie maximaal 15 m;
  • d. in aanvulling op het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van een silo maximaal 15 m;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van een hooiberg maximaal 15 m;
  • f. windmolens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met een maximum van 1 windmolen per bouwvlak. De maximale bouwhoogte van een windmolen bedraagt maximaal 20 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijking goot- en bouwhoogte agrarische hoofdgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, onder a en b, ten behoeve van het verhogen van de goot- en bouwhoogte van agrarische hoofdgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte maximaal 8 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte maximaal 15 m bedraagt;
  • c. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • d. ter bepaling van het bedoelde in c wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige alvorens omgevingsvergunning wordt verleend;
  • e. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • f. advies zoals bedoeld in dit lid onder e is niet nodig, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
3.3.2 Afwijking verkleinen bouwafstand watergang en perceelsgrens agrarische hoofdgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, onder c en d, ten behoeve van de bouw van agrarische hoofdgebouwen, op 1,5 m afstand van de de perceelsgrens of watergang, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in a wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige alvorens omgevingsvergunning wordt verleend;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen ter voortzetting van het betrokken bedrijf
3.3.3 Afwijking verruimen inhoud en bouwhoogte mestbassin

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3, onder c, ten behoeve het vergroten een mestbassin tot een inhoud van maximaal 4.500 m3, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in a wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige alvorens omgevingsvergunning wordt verleend;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
3.3.4 Afwijking verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 onder e en f voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte maximaal 5,5 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte maximaal 9 m bedraagt;
  • c. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • d. ter bepaling van het bedoelde in c wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige alvorens omgevingsvergunning wordt verleend.
3.3.5 Afwijking tijdelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4, onder a en b, ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een bedrijfswoning of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de bedoelde woonruimte maximaal 250 m³ bedraagt;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning of het bijgebouw niet verhoogd wordt;
  • c. ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
  • d. het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting, en bij intrekking van de afwijking, ongedaan kan worden gemaakt;
  • e. alvorens te beslissen op een verzoek om afwijking, wint het bevoegd gezag advies in bij een door hen aan te wijzen medisch adviseur;
  • f. het bevoegd gezag trekt de verleende omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer nodig is.
3.3.6 Afwijking nieuwbouw, niet evenwijdig aan kavelrichting

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1, onder b, voor het toestaan van het oprichten van gebouwen niet evenwijdig aan de kavelrichting, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het landschap.

De omgevingsvergunningen als bedoeld in dit artikel worden uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Specifieke gebruiksbepalingen

In aanvulling op de gebruiksregels, zoals opgenomen in 10.2, gelden de volgende regels:

  • a. opslag van goederen is toegestaan tot een stapelhoogte van maximaal 4 m op onbebouwde gronden;
  • b. grondgebonden installaties voor de opwekking van zonne-energie zijn slechts toegestaan binnen agrarische bouwvlakken;
  • c. kuilplaten zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan;
  • d. met betrekking tot paardenbakken gelden de volgende gebruiksregels:
    • 1. paardenbakken ten behoeve van het houden van paarden zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan;
    • 2. de afstand van een paardenbak tot een naburig bouwperceel bedraagt tenminste 30 m;
    • 3. een paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast aan de hand van een door de landschapsdeskundige goedgekeurd beplantingsplan;
    • 4. buitenverlichting is niet toegestaan bij een paardenbak;
    • 5. ten hoogste 50 m² van alle aan-, uit- en bijgebouwen mag worden gebruikt ten dienste van het hobbymatig houden van paarden;
    • 6. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m2.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijking oppervlakten bebouwing ten behoeve van het houden van paarden

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder e 5, tot een oppervlakte van 75 m².

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijzigingsregel plattelandswoning

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming te wijzigen door de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' toe te voegen, teneinde bewoning van een bedrijfswoning door (het huishouden van) een persoon die geen functionele binding heeft met het binnen het (gekoppelde) bouwvlak gevestigde bedrijf mogelijk te maken, onder de voorwaarde dat de betreffende bedrijfswoning afgesplitst is van het agrarisch bedrijf en niet meer als zodanig in gebruik is.

3.6.2 Wijzigingsbevoegdheid ruimte-voor-ruimte regeling

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemmingen 'tuin' en 'wonen', met dien verstande dat planwijziging uitsluitend wordt toegepast indien:

  • a. de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse daadwerkelijk is beëindigd;
  • b. in voldoende mate is zeker gesteld dat alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en alle (verspreid liggende) kassen worden gesloopt;
  • c. ten minste 1.000 m² (cultuurhistorisch niet waardevolle) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt of ten minste 5.000 m² kassen wordt gesloopt. Dit oppervlakte mag het geheel zijn van opstallen op de naastgelegen gronden binnen de bestemming 'agrarisch' en de opstallen binnen de bestemming 'agrarisch met waarden - openheid'. Bedrijfsgebouwen en kassen waarvoor wel omgevingsvergunning aanwezig is, maar die nog niet zijn gerealiseerd, tellen hierbij niet mee;
  • d. de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan;
  • e. de nieuwe woning gerealiseerd wordt op het voormalige agrarische bouwvlak en ter plaatse van de nieuw te realiseren woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk is; hiervan is sprake als voldaan kan worden aan alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving inzake wegverkeerslawaai, industrielawaai, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemkwaliteit;
  • f. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de omgeving niet onevenredig worden belemmerd.

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de volgende regels in acht genomen:

  • 1. karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mag niet worden gesloopt;
  • 2. per voormalig agrarisch bedrijfscomplex mag, indien alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en tussen de 1.000 m² en 2.500 m² wordt gesloopt, één woning worden teruggebouwd;
  • 3. per voormalig agrarisch bedrijfscomplex mag, indien alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en tussen de 2.500 m² en 4.000 m² wordt gesloopt, twee woningen worden teruggebouwd;
  • 4. per voormalig agrarisch bedrijfscomplex mag, indien alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en meer dan 4.000 m² wordt gesloopt, drie woningen worden teruggebouwd;
  • 5. de inhoudsmaat van de nieuw te bouwen woning inclusief aanbouwen mag maximaal 600 m³; bedragen met dien verstande dat de maximale oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
  • 6. de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als burgerwoning.

Voor de hiervoor genoemde oppervlakten geldt dat deze oppervlakten het geheel mag zijn van opstallen op de naastgelegen gronden binnen de bestemming 'agrarisch' en de opstallen binnen de bestemming 'agrarisch met waarden - openheid'. Een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het gestelde in 3.6.2 onder d en aan de milieudeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde 3.6.2 onder e en f wordt voldaan.

3.6.3 Wijzigingsbevoegdheid vervolgfuncties

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemmingen:

  • a. wonen/hobbyboeren;
  • b. agrarische bedrijf bij wijze van deeltijd;
  • c. agrarische loonbedrijven;
  • d. africhtingsbedrijven voor paarden;
  • e. hoveniersbedrijf;
  • f. opslag/stalling van niet-agrarische goederen in bestaande bebouwing, niet zijnde kassen;
  • g. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • h. kinderboerderij;
  • i. manege;
  • j. paardenstalling;
  • k. kampeerterrein;
  • l. kampeerboerderij;
  • m. hotel/restaurant;
  • n. dierenpension / hondenfokkerij;
  • o. tentoonstellingsruimte / museum;
  • p. zorgboerderij
  • q. kinderdagverblijf;  

waarbij rekening gehouden dient te worden met het volgende:

  • I. een en ander met dien verstande dat de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie worden betrokken, waarbij uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de mate van kwetsbaarheid van het betrokken gebied en de ligging van het betrokken perceel, mede ten opzichte van zowel natuurgebied als bebouwde kom;
  • a. het belang van de waterhuishouding;
  • b. de wenselijkheid van zinvol gebruik van gebouwen en onbebouwde gronden, ook ter versterking van het economisch draagvlak in het plangebied;
  • c. de belangen van omliggende (agrarische) bedrijven; de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • d. de aard en omvang van de nieuwe functie, mede in relatie tot de omvang en de situering van de aanwezige bebouwing;
  • e. de behoefte de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied zoveel mogelijk te versterken, met name in relatie tot nieuwe niet-agrarische functies ter plaatse van agrarische bouwvlakken, onder meer door landschapsbouw en landschappelijke inpassing, sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en stimulering van herstel/behoud van rijks- en gemeentelijke monumenten en MIP-panden en streekeigen karakteristieken;
  • f. voordat tot bestemmingswijziging over gegaan wordt, dient door middel van een mobiliteitstoets inzichtelijk gemaakt te zijn dat de bestemmingswijziging niet leidt tot een onevenredige belasting van het wegennet.

  • II. de volgende aanvullende regels gelden:
  • a. in het wijzigingsplan wordt bij wijze van bouwregel bepaald dat de gebouwen in geen enkel opzicht mogen worden uitgebreid, behoudens voor zover daarvoor ingevolge de navolgende regels van kan worden afgeweken;
  • b. ter zake wordt een overeenkomst gesloten, voordat planwijziging wordt toegepast;
  • c. in het wijzigingsplan wordt door middel van een specifieke aanduiding aangegeven dat het een vervolgfunctie betreft op een voormalig agrarisch bouwvlak;
  • d. planwijziging ten behoeve van een kampeerterrein mag uitsluitend strekken ten behoeve van een kampeerterrein met niet-permanente standplaatsen. Bij de planwijziging kunnen ook gronden buiten het betreffende bouwvlak worden betrokken, waarbij deze gronden uitsluitend gebruikt mogen worden ten behoeve van niet-permanente standplaatsen; deze gronden dienen in beginsel direct aansluitend aan het bestaande bouwvlak gesitueerd te worden;
  • e. de oppervlakte van een kampeerterrein bedraagt maximaal 2 ha;
  • f. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten dienste van het agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd bedraagt maximaal 450 m²;

  • III. de volgende bouwregels gelden:
  • a. ter plaatse van bouwvlakken mogen voor de bedoelde functies geen nieuwe gebouwen worden gebouwd. Evenmin mogen de bestaande gebouwen worden uitgebreid in oppervlakten en bouwhoogten;
  • b. een binnenrijbaan in geen geval is toegestaan, óók niet binnen de bouwvlakken;
  • c. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken.
  • d. buitenopslag is in geen geval toegestaan;
  • e. er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
3.6.4 Afwijking nieuwbouw tbv nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.6.3, onder III onder a, ten behoeve van nieuwbouw in ruil voor afbraak van aanwezige gebouwen die noch solitair, noch in samenhang met andere bebouwing cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen, met inachtneming van het volgende:

  • a. indien er sprake is van totale sloop van deze bijgebouwen en deze hebben een geringere oppervlakte dan 200 m², mag 100% van de gesaneerde oppervlakte aan bijgebouwen worden teruggebouwd;
  • b. indien bij totale sanering meer dan 200 m² wordt gesloopt, mag naast de 200 m² 50% van het meerdere dat wordt gesloopt eveneens worden teruggebouwd tot een maximum van 500 m²;
  • c. indien de bestaande bijgebouwen slechts gedeeltelijk worden gesloopt, mag slechts 50% van het te slopen oppervlak worden teruggebouwd, tenzij op het perceel minder dan 200 m² aan bijgebouwen aanwezig is; in dat geval mag 100% van de gesaneerde oppervlakte worden teruggebouwd;
  • d. de herbouw dient te passen in een (her)inrichtingsplan voor het betreffende bouwvlak, waarbij erfbeplanting wordt aangebracht en waarbij doorzichten naar de achterliggende polders indien mogelijk worden hersteld; er dient zekerheid te zijn verkregen dat het (her)inrichtingsplan daadwerkelijk zal worden uitgevoerd, met inachtneming van hetgeen hierover in de regels is bepaald;
  • e. in geval van nieuwbouw ten behoeve van een woonzorgvoorziening mag 100% van het gesaneerde oppervlakte worden teruggebouwd.
3.6.5 Afwijking staat van inrichten tbv nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.6.3, onder g, teneinde:

  • a. bedrijven toe te laten in maximaal één categorie hoger, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze en getoetst aan de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de ingevolge tabel 4.2 algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf geen inrichting is als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze) geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Staat van Bedrijfsactiviteiten in die zin te wijzigen dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, voor zover wijziging van de milieubelasting van het desbetreffende bedrijfstype daartoe aanleiding geeft.

3.6.6 Wijziging langzaam verkeersverbindingen

Het bevoegd gezag is, op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan t te wijzigen ten behoeve van langzaam verkeersverbindingen met inachtneming van de volgende regels:

  • a. een besluit tot wijziging mag niet eerder worden genomen dan nadat de betrokken gronden door de voor beheer en onderhoud verantwoordelijke instanties zijn verworven;
  • b. de gezamenlijke breedte van de wandel- en fietspaden mag ten hoogste 5 m bedragen.
  • c. er mag in de nabijgelegen weidevogelgebieden geen verstoring optreden.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - openheid

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - openheid' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volwaardige veehouderijbedrijven, met uitsluitend als nevenactiviteit een intensieve veehouderij;
  • b. de verkoop van de door het eigen bedrijf geproduceerde producten;
  • c. mestvergistingsinstallaties;
  • d. windmolens;
  • e. grondgebonden installaties voor de opwekking van zonne-energie;
  • f. volwaardige productiegerichte paardenhouderijen met de bijbehorende voorzieningen;
  • g. de nevenfuncties als genoemd in artikel 10;
  • h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groen, water en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. gebouwen dienen evenwijdig aan de kavelrichting te worden opgericht;
  • c. nieuwbouw van gebouwen is niet toegestaan in geval de bestaande bebouwing gebruikt wordt ten behoeve van niet-agrarische functies;
4.2.2 Agrarische hoofdgebouwen

Voor het bouwen van agrarische hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 m;
  • c. de afstand tot een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • d. de afstand tot een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m.
4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij agrarische hoofdgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij agrarische hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. deze mogen uitsluitend achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m en de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m;
  • c. de inhoud van een mestbassin bedraagt maximaal 2.500 m3 en het oppervlakte van een mestbassin bedraagt maximaal 750 m2.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn nader aangegeven in artikel 9;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van een hekwerk ten dienste van een paardenbak maximaal 1,8 m;
  • c. in aanvulling op het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van een mestbassin maximaal 7 m en bedraagt de bouwhoogte van een mestvergistingsinstallatie maximaal 15 m;
  • d. in aanvulling op het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van een silo maximaal 15 m;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van een hooiberg maximaal 15 m;
  • f. windmolens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met een maximum van 1 windmolen per bouwvlak. De maximale bouwhoogte van een windmolen bedraagt maximaal 20 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijking goot- en bouwhoogte agrarische hoofdgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, onder a en b, ten behoeve van het verhogen van de goot- en bouwhoogte van agrarische hoofdgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte maximaal 8 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte maximaal 15 m bedraagt;
  • c. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • d. ter bepaling van het bedoelde in c wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige alvorens omgevingsvergunning wordt verleend;
  • e. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • f. advies zoals bedoeld in dit lid onder e is niet nodig, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
4.3.2 Afwijking verkleinen bouwafstand watergang en perceelsgrens agrarische hoofdgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, onder c en d, ten behoeve van de bouw van agrarische hoofdgebouwen, op 1,5 m afstand van de de perceelsgrens of watergang, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in a wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige alvorens omgevingsvergunning wordt verleend;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen ter voortzetting van het betrokken bedrijf
4.3.3 Afwijking verruimen inhoud en bouwhoogte mestbassin

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3, onder c, ten behoeve het vergroten een mestbassin tot een inhoud van maximaal 4.500 m3, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in a wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige alvorens omgevingsvergunning wordt verleend;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
4.3.4 Afwijking nieuwbouw, niet evenwijdig aan kavelrichting

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1, onder b, voor het toestaan van het oprichten van gebouwen niet evenwijdig aan de kavelrichting, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het landschap.

De omgevingsvergunningen als bedoeld in dit artikel worden uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Specifieke gebruiksbepalingen

In aanvulling op de gebruiksregels, zoals opgenomen in 10.2 gelden de volgende regels:

  • a. opslag van goederen is toegestaan tot een stapelhoogte van maximaal 4 m op onbebouwde gronden;
  • b. grondgebonden installaties voor de opwekking van zonne-energie zijn slechts toegestaan binnen agrarische bouwvlakken;
  • c. kuilplaten zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan;
  • d. met betrekking tot paardenbakken gelden de volgende gebruiksregels:
    • 1. paardenbakken ten behoeve van het houden van paarden zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan;
    • 2. de afstand van een paardenbak tot een naburig bouwperceel bedraagt tenminste 30 m;
    • 3. een paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast aan de hand van een door de landschapsdeskundige goedgekeurd beplantingsplan;
    • 4. buitenverlichting is niet toegestaan bij een paardenbak;
    • 5. ten hoogste 50 m² van alle aan-, uit- en bijgebouwen mag worden gebruikt ten dienste van het hobbymatig houden van paarden;
    • 6. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m2.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijking oppervlakten bebouwing ten behoeve van het houden van paarden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder e 5, tot een oppervlakte van 75 m².

4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijzigingsbevoegdheid ruimte-voor-ruimte regeling

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden - openheid' te wijzigen in de bestemmingen 'tuin' en 'wonen', met dien verstande dat planwijziging uitsluitend wordt toegepast indien:

  • a. de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse daadwerkelijk is beëindigd;
  • b. in voldoende mate is zeker gesteld dat alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en alle (verspreid liggende) kassen worden gesloopt;
  • c. ten minste 1.000 m² (cultuurhistorisch niet waardevolle) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt of ten minste 5.000 m² kassen wordt gesloopt. Dit oppervlakte mag het geheel zijn van opstallen op de naastgelegen gronden binnen de bestemming 'agrarisch' en de opstallen binnen de bestemming 'agrarisch met waarden - openheid'. Bedrijfsgebouwen en kassen waarvoor wel omgevingsvergunning aanwezig is, maar die nog niet zijn gerealiseerd, tellen hierbij niet mee;
  • d. de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan;
  • e. de nieuwe woning gerealiseerd wordt op het voormalige agrarische bouwvlak en ter plaatse van de nieuw te realiseren woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk is; hiervan is sprake als voldaan kan worden aan alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving inzake wegverkeerslawaai, industrielawaai, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemkwaliteit;
  • f. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de omgeving niet onevenredig worden belemmerd.

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de volgende regels in acht genomen:

  • 1. karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mag niet worden gesloopt;
  • 2. per voormalig agrarisch bedrijfscomplex mag, indien alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en tussen de 1.000 m² en 2.500 m² wordt gesloopt, één woning worden teruggebouwd;';
  • 3. per voormalig agrarisch bedrijfscomplex mag, indien alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en tussen de 2.500 m² en 4.000 m² wordt gesloopt, twee woningen worden teruggebouwd;
  • 4. per voormalig agrarisch bedrijfscomplex mag, indien alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en meer dan 4.000 m² wordt gesloopt, drie woningen worden teruggebouwd;
  • 5. de inhoudsmaat van de nieuw te bouwen woning inclusief aanbouwen mag maximaal 600 m³; bedragen met dien verstande dat de maximale oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
  • 6. de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als burgerwoning;

Voor de hiervoor genoemde oppervlakten geldt dat deze oppervlakten het geheel mag zijn van opstallen op de naastgelegen gronden binnen de bestemming 'agrarisch' en de opstallen binnen de bestemming 'agrarisch met waarden - openheid'. Een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het gestelde in 4.6.1 onder d en aan de milieudeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde 4.6.1 onder e en f wordt voldaan.

4.6.2 Wijzigingsbevoegdheid vervolgfuncties

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden - openheid' te wijzigen in de bestemmingen:

  • a. wonen/hobbyboeren;
  • b. agrarische bedrijf bij wijze van deeltijd;
  • c. agrarische loonbedrijven;
  • d. africhtingsbedrijven voor paarden;
  • e. hoveniersbedrijf;
  • f. opslag/stalling van niet-agrarische goederen in bestaande bebouwing, niet zijnde kassen;
  • g. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • h. kinderboerderij;
  • i. manege;
  • j. paardenstalling;
  • k. kampeerterrein;
  • l. kampeerboerderij;
  • m. hotel/restaurant;
  • n. dierenpension / hondenfokkerij;
  • o. tentoonstellingsruimte / museum;
  • p. zorgboerderij
  • q. kinderdagverblijf;  

waarbij rekening gehouden dient te worden met het volgende:

  • I. een en ander met dien verstande dat de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie worden betrokken, waarbij uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de mate van kwetsbaarheid van het betrokken gebied en de ligging van het betrokken perceel, mede ten opzichte van zowel natuurgebied als bebouwde kom;
  • a. het belang van de waterhuishouding;
  • b. de wenselijkheid van zinvol gebruik van gebouwen en onbebouwde gronden, ook ter versterking van het economisch draagvlak in het plangebied;
  • c. de belangen van omliggende (agrarische) bedrijven; de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • d. de aard en omvang van de nieuwe functie, mede in relatie tot de omvang en de situering van de aanwezige bebouwing;
  • e. de behoefte de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied zoveel mogelijk te versterken, met name in relatie tot nieuwe niet-agrarische functies ter plaatse van agrarische bouwvlakken, onder meer door landschapsbouw en landschappelijke inpassing, sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en stimulering van herstel/behoud van rijks- en gemeentelijke monumenten en MIP-panden en streekeigen karakteristieken;
  • f. voordat tot bestemmingswijziging over gegaan wordt, dient door middel van een mobiliteitstoets inzichtelijk gemaakt te zijn dat de bestemmingswijziging niet leidt tot een onevenredige belasting van het wegennet.

  • II. de volgende aanvullende regels gelden:
  • a. in het wijzigingsplan wordt bij wijze van bouwregel bepaald dat de gebouwen in geen enkel opzicht mogen worden uitgebreid, behoudens voor zover daarvoor ingevolge de navolgende regels van kan worden afgeweken;
  • b. ter zake wordt een overeenkomst gesloten, voordat planwijziging wordt toegepast;
  • c. in het wijzigingsplan wordt door middel van een specifieke aanduiding aangegeven dat het een vervolgfunctie betreft op een voormalig agrarisch bouwvlak;
  • d. planwijziging ten behoeve van een kampeerterrein mag uitsluitend strekken ten behoeve van een kampeerterrein met niet-permanente standplaatsen. Bij de planwijziging kunnen ook gronden buiten het betreffende bouwvlak worden betrokken, waarbij deze gronden uitsluitend gebruikt mogen worden ten behoeve van niet-permanente standplaatsen; deze gronden dienen in beginsel direct aansluitend aan het bestaande bouwvlak gesitueerd te worden;
  • e. de oppervlakte van een kampeerterrein bedraagt maximaal 2 ha;
  • f. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten dienste van het agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd bedraagt maximaal 450 m²;

  • III. de volgende bouwregels gelden:
  • a. ter plaatse van bouwvlakken mogen voor de bedoelde functies geen nieuwe gebouwen worden gebouwd. Evenmin mogen de bestaande gebouwen worden uitgebreid in oppervlakten en bouwhoogten;
  • b. een binnenrijbaan in geen geval is toegestaan, óók niet binnen de bouwvlakken;
  • c. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken.
  • d. buitenopslag is in geen geval toegestaan;
  • e. er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
4.6.3 Afwijking nieuwbouw tbv nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.6.2, onder III onder a, ten behoeve van nieuwbouw in ruil voor afbraak van aanwezige gebouwen die noch solitair, noch in samenhang met andere bebouwing cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen, met inachtneming van het volgende:

  • a. indien er sprake is van totale sloop van deze bijgebouwen en deze hebben een geringere oppervlakte dan 200 m², mag 100% van de gesaneerde oppervlakte aan bijgebouwen worden teruggebouwd;
  • b. indien bij totale sanering meer dan 200 m² wordt gesloopt, mag naast de 200 m² 50% van het meerdere dat wordt gesloopt eveneens worden teruggebouwd tot een maximum van 500 m²;
  • c. indien de bestaande bijgebouwen slechts gedeeltelijk worden gesloopt, mag slechts 50% van het te slopen oppervlak worden teruggebouwd, tenzij op het perceel minder dan 200 m² aan bijgebouwen aanwezig is; in dat geval mag 100% van de gesaneerde oppervlakte worden teruggebouwd;
  • d. de herbouw dient te passen in een (her)inrichtingsplan voor het betreffende bouwvlak, waarbij erfbeplanting wordt aangebracht en waarbij doorzichten naar de achterliggende polders indien mogelijk worden hersteld; er dient zekerheid te zijn verkregen dat het (her)inrichtingsplan daadwerkelijk zal worden uitgevoerd, met inachtneming van hetgeen hierover in de regels is bepaald;
  • e. in geval van nieuwbouw ten behoeve van een woonzorgvoorziening mag 100% van het gesaneerde oppervlakte worden teruggebouwd.
4.6.4 Afwijking staat van inrichten tbv nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.6.2, onder g, teneinde:

  • a. bedrijven toe te laten in maximaal één categorie hoger, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze en getoetst aan de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de ingevolge tabel 4.2 algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf geen inrichting is als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze) geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Staat van Bedrijfsactiviteiten in die zin te wijzigen dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, voor zover wijziging van de milieubelasting van het desbetreffende bedrijfstype daartoe aanleiding geeft.

4.6.5 Wijziging langzaam verkeersverbindingen

Het bevoegd gezag is, op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan t te wijzigen ten behoeve van langzaam verkeersverbindingen met inachtneming van de volgende regels:

  • a. een besluit tot wijziging mag niet eerder worden genomen dan nadat de betrokken gronden door de voor beheer en onderhoud verantwoordelijke instanties zijn verworven;
  • b. de gezamenlijke breedte van de wandel- en fietspaden mag ten hoogste 5 m bedragen.
  • c. er mag in de nabijgelegen weidevogelgebieden geen verstoring optreden.

Artikel 5 Leiding - water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterleiding.

5.2 Bouwregels

Op de in 5.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd.

5.3 Afwijking bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gebouwen ten dienste van de voor deze gronden geldende hoofd- en/of dubbelbestemming, met dien verstande dat:

  • a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in 5.1;
  • b. er vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'leiding - water' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. diepploegen;
  • e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van waterlopen;
  • i. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
5.4.2 Uitzondering

Het verbod van 5.4.1 onder a is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
5.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in 5.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachte gevolgen, geen onevenredige aantasting van de belangen van de watervoorziening ontstaat of kan ontstaan. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder 5.4.1 wordt de beheerder gehoord.

Artikel 6 Waarde - archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    • 3. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'waarde - archeologie 4' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.3.2 Uitzondering

Het verbod van 6.3.1 onder a is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij 6.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • e. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
6.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in 6.3.1 onder a bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleide van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.

Artikel 7 Waarde - archeologie 6

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. niet M.E.R.-plichtig is;
    • 3. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'waarde - archeologie 6' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.3.2 Uitzondering

Het verbod van 7.3.1 onder a is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij 7.2 in acht is genomen;
  • b. niet onder een M.E.R.-plichtig project vallen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of
  • e. als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
7.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in 7.3.1 onder a bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleide van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Algemene bouwregels

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. de ruimte tussen bouwwerken;
  • b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
9.2 Toegestane overschrijding

De bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
9.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in hoofdstuk 2 van deze regels anders is bepaald - niet meer bedragen dan:

  • a. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 m;
  • b. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
  • c. van overkappingen 3 m;
  • d. van lichtmasten 12 m;
  • e. van overig straatmeubilair 6 m;
  • f. van antennes 5 m;
  • g. van tuinmeubilair 2 m;
  • h. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
9.4 Ondergronds bouwen

Ondergrondse bouwwerken binnen de bouwvlakken zijn toegestaan.

9.5 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • 1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • 2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Toegelaten nevenfuncties
10.1.1 Nevenfuncties

In aanvulling op de gebruiksbepalingen, zoals benoemd in 3.1 en 4.1 zijn de onderstaande nevenfuncties toegestaan binnen agrarische bouwvlakken:

Aard van de nevenfunctie   Maximaal oppervlak voor gebruik    
Aan landbouw verwante functies/bedrijvigheid      
Verkoop agrarische producten     180 m2   
Africhtingsbedrijven voor paarden     1.000 m2   
Mestvergisting/co-vergisting     600 m2   
Niet-agrarische bedrijfsactiviteiten      
Hoveniersbedrijf     200 m2   
Opslag/stalling van niet agrarische goederen in bestaande bebouwing niet zijnde kassen     500 m2    
Recreatie      
Kano- roeiboot- of fietsenverhuur     100 m2   
Boerengolf     2 ha    
Poldersport     2 ha    
Deltavliegen/ paragliden   2 ha    
Kleinschalige verblijfsrecreatie    
Kleinschalig kamperen     3.000 m2   
Bed & breakfast     200 m2   
kampeerboerderij     200 m2   
Overige dienstverlening      
Kleinschalige horecagelegenheid     100 m2   
Aan-huis-gebonden beroep     50 m2   
Tentoonstellingsruimte: museum     500 m2   
Kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang     150 m2  
Huisvesting arbeidsmigranten in bestaande bebouwing     500 m2  

Een en ander met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van een nevenfunctie maximaal 100 m2 aan nieuwbouw mag worden gerealiseerd;
  • b. het geheel aan nieuwbouw voor nevenfuncties maximaal 500 m2 bedraagt.
10.1.2 Gebruiksbepalingen kleinschalig kamperen

Het plaatsen van kampeermiddelen is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  • a. kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode 1 maart tot 1 november;
  • b. per kleinschalig kampeerterrein zijn maximaal 15 kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat stacaravans niet zijn toegestaan en binnen het toegestane aantal kampeermiddelen maximaal 3 trekkershutten aanwezig mogen zijn met een maximale oppervlakte van 25 m² per trekkershut;
  • c. ten behoeve van kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd.
10.1.3 Gebruiksbepaling aan-huis-gebonden-beroepen

In een woning en/of de bijbehorende bijgebouwen zijn een aan-huis-verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin dat de woonfunctie de primaire functie dient te blijven; dit betekent dat niet meer dan 50 m² van het vloeroppervlak van de woning of het bijgebouw ten behoeve van de activiteiten mag worden gebruikt;
  • b. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie;
  • c. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
  • d. de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk in het openbaar gebied veroorzaken;
  • f. er mag geen bedrijfsmatige opslag in de openlucht plaatsvinden.
10.1.4 Gebruiksbepaling huisvesting migranten

De locatie van de bestaande agrarische bebouwing dient zich op een daartoe geschikte en berekende ontsluiting te bevinden.

De agrarische bedrijfsvoering dient als hoofdfunctie te blijven bestaan. Als gevolg van het beoogde hergebruik mogen geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende functies. Bij deze vorm van huisvesting dient er een gemeenschappelijke ruimte, niet zijnde sanitaire- en bergruimte, te zijn. Deze ruimte is minimaal 40 m2. Per boerderij mogen maximaal tien arbeidsmigranten gehuisvest worden, met een maximum van één arbeidsmigrant per kamer. Een gebruiksvergunning is noodzakelijk. Wanneer een kamer wordt verhuurd, dient dit gemeld te worden te worden bij de gemeente. Tevens dient een kopie van het huurcontract overlegd te worden.

10.2 Algemene gebruiksregels
10.2.1 Strijdig gebruik, algemeen

Het is verboden de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, waaronder in ieder geval het volgende gebruik valt:

  • a. geluidszoneringsplrichtige inrichtingen evenals Bevi-inrichtingen;
  • b. wonen in een bijgebouw;
  • c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
10.2.2 Strijdig gebruik nevenfuncties

Het is verboden om ten behoeve van de in 10.1.1 bedoelde functies de volgende bouwwerken en activiteiten plaats te laten vinden:

  • a. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame, lichtmasten en lichtbakken is niet toegestaan;
  • b. een binnenrijbaan voor een africhtingsbedrijf voor paarden en paardenstalling;
  • c. voor de nevenfuncties is buitenopslag in geen geval toegestaan.
10.3 Afwijking
10.3.1 Meestdoelmatige gebruik

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. maximale en minimale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als verbeeld dan wel omschreven in de regels, mits:
    • 1. de afwijking van enige maat ten hoogste bedraagt 10%;
    • 2. bestemmingsgrenzen niet worden overschreden;
    • 3. het percentage genoemd onder 1. niet wordt overschreden door eerder verleende omgevingsvergunningen;
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste drie meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste tien procent worden vergroot.

Artikel 13 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 14.1 met maximaal 10 %.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Bepaling 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Cattenbroekerdijk 28.

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Montfoort op ..................