direct naar inhoud van 3.10 Ecologie
Plan: Montfoort, De Plaats 5
Status: ontwerp
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.PBDeplaats5-on01

3.10 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Bestaande situatie

Het projectgebied betreft bestaande bebouwing en verhard terrein.

Beoogde ontwikkelingen

Op de locatie wordt de bestaande hoofdbebouwing verbouwd, de achterliggende bebouwing (opslagruimte) gesloopt en wordt op het achterste deel van het perceel nieuwe bebouwing teruggebouwd. Daarbij zijn de volgende werkzaamheden van toepassing:

  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (Ffw) van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ministerie van LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn en slechts gedurende de periode dat er wordt gebroed. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil en zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Ffw is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

De locatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt eveneens geen deel uit van de PEHS.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002 en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

In de te verbouwen en te slopen bebouwing broeden mogelijk beschermde soorten van categorie 2 als spreeuw, huismus en gierzwaluw. De bebouwing kan ook plaats bieden aan een vleermuiskolonie van bijvoorbeeld de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Vleermuizen zijn zwaar beschermd (categorie 3). In de bebouwing komen mogelijk ook licht beschermde soorten voor, zoals muizen.

Tabel 3.3 Beschermde soorten in het projectgebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw
categorie 1  
ontheffingsregeling Ffw  
  categorie 2   categorie 3  
huisspitsmuis   alle soorten inheemse vogels   alle vleermuizen  

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000, of de EHS.

Soortenbescherming

Voor de ingreep zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit de eerste kolom van tabel 1 (categorie 1, algemene soorten), aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. Broedvogels (categorie 2) mogen niet worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) op te starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

De bebouwing dient voorafgaand aan de werkzaamheden onderzocht te worden op de aanwezigheid van vleermuizen en broedvogels. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen of broedvogels in de bebouwing aanwezig blijken te zijn (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld), dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. Er geldt dan een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie (zoals nieuwe mogelijkheden voor verblijfsplaatsen creëren in de nieuwbouw). Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de gunstige staat van instandhouding van geen van de soorten in gevaar komen. Naar verwachting zal een eventuele ontheffing van de Ffw dan ook worden verkregen.

Conclusie

  • De Natuurbeschermingswet zal genoemde planontwikkeling niet in de weg staan.
  • Voor de Ffw geldt dat de planwerkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
  • Voor vleermuizen en broedvogels geldt dat voorafgaand aan de planontwikkelingen nader onderzoek verricht moet worden naar vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen op de locatie. Bij het aantreffen van vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van de betreffende soorten binnen het projectgebied en het aantasten daarvan door betreffende planwerkzaamheden, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.
  • Met inachtneming van eventuele mitigerende en compenserende voorwaarden zal de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg staan.