direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Horsten
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voormalige gemeente Helden heeft in 2008 in het gebied Egchelse Heide ruim 22 ha grond gekocht voor de ontwikkeling van een Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Egchelse Heide. De doelstelling van het LOG was aanvankelijk om te voorzien in de mogelijkheid van nieuwvestiging van intensieve veehouderijen die elders binnen de gemeente een knelpunt vormden. De gemeente heeft destijds alle gronden opgekocht om maximale sturing te houden op milieuaspecten, met name geur, vanwege afspraken die zijn gemaakt met de inwoners van Egchel.

Voor het hele LOG is 2013 een bestemmingsplan vastgesteld, waarna de Raad van State dit plan in 2015 heeft vernietigd. Het vernietigde bestemmingsplan voor het LOG voorzag in de directe vestiging van twee intensieve veehouderijbedrijven en de nieuwvestiging van maximaal nog vier intensieve veehouderijen was mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid. Van beide rechtstreeks bestemde bedrijven heeft één bedrijf te kennen gegeven geen gebruik meer te willen maken van de aankoop van de kavel. Het andere bedrijf heeft de kavel wel gekocht en met deze ondernemer is een overeenkomst gesloten op basis waarvan de gemeente onder andere de verplichting heeft de realisatie van de intensieve veehouderij planologisch mogelijk te maken. Met dit (ontwerp)bestemmingsplan De Horsten wordt invulling gegeven aan deze verplichting.

Mede door veranderende omstandigheden in de agrarische sector, veel agrarische bedrijven gaan stoppen of zijn al gestopt, heeft de grondverkoop in het gebied lang stil gelegen. Er waren geen intensieve veehouderijen meer die een knelpunt vormden en die hierdoor dringend op zoek waren naar een locatie om een nieuw bedrijf te kunnen starten. Eén van de twee bedrijven die rechtstreeks werden toegestaan in het LOG (in het vernietigde bestemmingsplan van 2013) heeft afgezien van de nieuwvestiging in het LOG. De beoogde centrale mestverwerker is ook niet doorgegaan. En er lagen contractuele verplichtingen met de andere ondernemer die wel een kavel aan De Horsten had aangekocht.

De Raad heeft daarom op 29 september 2015 besloten de begrenzing van het LOG te handhaven en de invulling en kaders te verbreden, en ingestemd met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het LOG met verbrede kaders. Dit zonder de gemaakte afspraken met de inwoners van Egchel te kort te doen. Het oplossen van een knelpunt is als voorwaarde voor nieuwvestiging in het LOG losgelaten. Het was van belang dat de kavels verkocht konden worden door de gemeente en er was wel belangstelling bij ondernemers uit de omgeving. De verbrede kaders boden de mogelijkheid tot nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen uit de gemeente Peel en Maas. Met het bouwvlak per kavel werd aangesloten bij bestemmingsplan Buitengebied: (2,5 ha) tot maximaal 4 ha. Verder werd een alternatieve invulling van het LOG mogelijk gemaakt (alternatief voor o.a. de centrale mestverwerking).

In 2017 heeft de laatste grondtransactie plaatsgevonden en zijn er twee intensieve veehouderijen gevestigd, in plaats van de aanvankelijk beoogde zes bedrijven. Het oppervlakte van het totale LOG kwam hiermee uit op ongeveer 20 ha. Bij de verkoop van de gronden aan De Horsten aan de betreffende ondernemer zijn door de gemeente afspraken gemaakt over de ontwikkelmogelijkheden op de aangekochte gronden in het LOG. Aanvankelijk voor de twee kavels aan De Horsten 20 en De Horsten 17 en later kwam de kavel aan de Melkweg hier nog bij (voorheen Melkweg 22; dit was de kavel voor de aanvankelijke beoogde centrale mestverwerking).

In januari 2017 en februari 2018 is de gemeenteraad bijgepraat over de op stapel zijnde ontwikkeling van de twee ondernemers die het LOG willen invullen. Aanvankelijk was de kavel aan de Melkweg bedoeld voor nog een derde ondernemer, maar deze kavel is verdeeld tussen de twee ondernemers die daadwerkelijk in het LOG zijn gevestigd: De Horsten 17-20 en Rongvenweg 14. Destijds is aangegeven dat het in procedure brengen van het nieuwe bestemmingsplan mede afhankelijk is van de verkoop en invullingswijze door deze bedrijven. De gewijzigde inzichten met betrekking tot de geuremissie van gecombineerde luchtwassers (minder effectief) en de ontwikkelingen op het gebied van gezondheidseffecten voor de omgeving (onder andere fijnstof) zijn mede aanleiding geweest om de mogelijkheden en wijze met betrekking tot de beoogde invulling van het LOG nog eens kritisch te bekijken. Om de ontwikkelingen in het gebied toch mogelijk te maken is in de tussentijd gewerkt met omgevingsvergunningen, waardoor twee partijen zich inmiddels in het gebied hebben kunnen vestigen/uitbreiden.

De eigenaar van De Horsten 17 en De Horsten 20 was in 2012 het bedrijf dat de eerste kavel (nu De Horsten 20) heeft gekocht. Aanvankelijk was uitbreiding van de varkenshouderij op de Jacobusstraat 42 beoogd. Deze varkenshouderij ligt bij de woonkern Egchel, waardoor bekeken is of dit bedrijf op grotere afstand van de woonkern in het LOG kon ontwikkelen. In 2012 is op deze 'thuislocatie' de laatste nieuwe stal gebouwd. Deze ondernemer heeft uiteindelijk drie kavels aangekocht, waarvan De Horsten 20, De Horsten 17 en de kavel aan de Melkweg (voor mestopslag en mestverwerking). Door de vernietiging van het bestemmingsplan voor het LOG Egchelse Heide kon de gemeente haar verplichting ten aanzien van maken van een bestemmingsplan voor het te vestigen bedrijf niet nakomen. Om toch voor een deel hieraan te kunnen voldoen, is ervoor gekozen om via een omgevingsvergunning (voor onder andere het afwijken van het bestemmingsplan) de oprichting van nieuwe stallen met bijbehorende voorzieningen planologisch mogelijk te maken.

Deze ondernemer heeft het toekomstplan voor het totale beoogde bedrijf globaal uitgewerkt en wil deze bedrijfsopzet gefaseerd gaan realiseren in de komende jaren. Daarvoor zijn alle benodigde gronden aangekocht (in totaal ongeveer 12 ha) en is een overeenkomst gesloten tussen de ondernemer en de gemeente. In de geactualiseerde overeenkomst van 20 mei 2021 staat een inspanningsverplichting voor de gemeente om de beoogde bedrijfsopzet qua bestemming en vergunningen mogelijk te maken. Het bedrijfsontwikkelingsplan is nog niet geconcretiseerd door de ondernemer. Er zijn dan ook nog geen vergunningaanvragen, specifieke onderzoeken of onderbouwingen opgesteld of ingediend.

Om als gemeente toch te voldoen aan de inspanningsverplichting die is aangegaan wordt nu een kaderstellend bestemmingsplan opgesteld voor het globale bedrijfsontwikkelingsplan. Medewerking is mogelijk op basis van een partiële bestemmingsplanherziening als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro).

In dit bestemmingsplan zal in de regels voor een aantal aspecten een normering, plafond of voorwaardelijke verplichting opgenomen worden, die dan verder uitgewerkt en onderbouwd moeten worden in een latere aanvraag voor een omgevingsvergunning. De vergunde stallen, mestopslagen en mestscheiding (bestaande situatie) worden ook planologisch verankerd in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0001.png"

Figuur 1. Ligging van het LOG Egchelse Heide (rood omlijnd gebied)

Ontwikkeling van varkenshouderij op De Horsten 20 en De Horsten 17

Op 21 september 2012 is een omgevingsvergunning verleend voor de varkenshouderij aan De Horsten 20 en de oprichting van de eerste biggenstal voor 6.250 gespeende biggen. Op 18 mei 2020 is vervolgens voor deze varkenshouderij een omgevingsvergunning fase 1 verleend voor het uitbreiden van de varkenshouderij aan De Horsten 20 (biggen) en De Horsten 17 (zeugen). Deze omgevingsvergunning is verleend voor planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo) en het oprichten/veranderen/in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1 lid 1 onder e Wabo). Deze onherroepelijke omgevingsvergunning ziet toe op de nieuwbouw van een biggenstal en een zeugenstal, als uitbreiding op de reeds aanwezige biggenstal en twee mestsilo's ten behoeve van mestscheiding. Inmiddels is deze uitbreiding ook feitelijk gerealiseerd.

De ondernemer heeft een totaal bedrijfsontwikkelingsplan voor nog 3 nieuwe biggenstallen en 3 nieuwe zeugenstallen. Vanwege de uitbreiding in dieren moet ook de mestopslag- en mestverwerkingscapaciteit uitgebreid worden. Voor het totale ontwikkelingsplan aan De Horsten is een rechtsgeldige, onherroepelijke vergunning art. 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming aanwezig (Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 20 augustus 2020, zaaknummer 2018-206531). Deze vergunning is verleend op basis van de onderliggende op 1 oktober 2015 verleende en onherroepelijke Nbwet-vergunning voor De Horsten 20 (zaaknummer 2014-0012 met kenmerk 2015/71566). Hiervoor zijn ammoniakrechten van een stoppende veehouderijen in de regio aangekocht voor externe saldering, onder andere van een veehouderij aan de Roggelseweg.

1.2 Kaderstellend bestemmingsplan

Dit betreft een kaderstellend bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de planologische kaders gesteld waarbinnen de latere gefaseerde aanvragen om een omgevingsvergunning ingepast moeten worden. Het totale bedrijfsontwikkelingsplan ligt er op hoofdlijnen als een soort van schetsplan, maar moet voor de noodzakelijke vergunningaanvraag binnen deze kaders verder uitgewerkt, ontworpen en onderbouwd worden. De bestaande situatie wordt ook planologisch verankerd in dit bestemmingsplan.

Het beoogde plangebied is ongeveer 12 ha groot, met 3 bouwvlakken van in totaal 8,66 ha:

  • 1. Bouwvlak voor intensieve veehouderij op kavel De Horsten 20: 28.093 m2 (2,8 ha)
  • 2. Bouwvlak voor intensieve veehouderij op kavel De Horsten 17: 30.548 m2 (3,1 ha)
  • 3. Bouwvlak voor mestverwerking, loods, bedrijfswoning e.v. op kavel Melkweg: 27.965 m2 (2,8 ha). Binnen dit bouwvlak worden geen dierenverblijven toegestaan.


Het bouwvlak per kavel voor intensieve veehouderij mag volgens het Raadsbesluit van 29 september 2015 maximaal 4 ha bedragen. De twee kavels voor de varkenshouderij zijn samen met de kavel voor de mestverwerking, bedrijfswoning e.v. eigendom van dezelfde varkenshouderij; en tevens eigenaar van de varkenshouderij op Jacobusstraat 42. Voornoemde bouwvlakken per kavel (bij de opsommingstekens) hebben een relatie met elkaar en betreffende dezelfde intensieve veehouderij. Nu zich twee bedrijven in plaats van zes bedrijven de gronden in het LOG hebben aangekocht en de begrenzing van het LOG door de Raad in 2015 niet is gewijzigd, is het een logisch gevolg dat de twee veehouderijbedrijven in dit gebied ontwikkelen (in totaal) meer dan 4 ha bouwvlak voor intensieve veehouderij krijgen. Binnen plangebied De Horsten zijn dit twee bouwvlakken met een gezamenlijk oppervlakte van ongeveer 6 ha.


De afspraken met de inwoners van Egchel over geur zijn hierdoor niet in het geding. Doordat de drie bouwblokken binnen plangebied De Horsten een relatie met elkaar hebben wordt de geuremissie uit alle beoogde bouwblokken (uit alle stallen opgeteld) betrokken in één berekening van de voorgrondbelasting geur en vervolgens getoetst aan de geurnormen (voorgrond). Als dit drie afzonderlijke intensieve veehouderijen (met ieder een bouwblok tot maximaal 4 ha) zouden zijn geweest, zoals aanvankelijk beoogd voor het LOG, dan zou de voorgrondbelasting berekend worden op basis van de geuremissie per afzonderlijk veehouderijbedrijf en afzonderlijk getoetst worden aan de voorgrondnormen en in dat geval is per bedrijf een hogere geuremissie mogelijk dan in het geval het één veehouderijbedrijf betreft. Dit voordeel van het voorgenomen plan is vooral relevant voor de woningen in de directe omgeving (in het buitengebied), aangezien alleen voor de kern Egchel en de bufferzone is bepaald dat het leefklimaat t.a.v. geur niet mag verslechteren ten gevolge van ontwikkelingen in het LOG. Doordat het nu één intensieve veehouderij betreft met twee bouwvlakken voor stallen en één bouwvlak voor mestverwerking, is de voorgrond geurbelasting op de Karissendijk 10 de beperkende factor voor de vergunbare geuremissie en diervbezetting, en is een lagere totale geuremissie vergunbaar dan als het drie afzonderlijke bedrijven zouden zijn geweest. (Het aspect geur wordt verder toegelicht in paragraaf 5.2.6).

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan De Horsten in Egchel. De locatie ligt in het agrarisch ontwikkelgebied tussen Egchel en het afwateringskanaal. De kern Egchel ligt op een afstand van ongeveer 1,5 km van het plangebied. De omgeving van het plangebied bestaat overwegend uit agrarische gronden, intensieve veehouderijen en een enkele burgerwoning. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Melkweg. De Horsten loopt door het midden van het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere grote intensieve veehouderijen aanwezig. Verder wordt het plangebied omringd door onbebouwde landbouwgronden en doorkruist door een 380kV hoogspanningsleiding met daaronder een onbebouwd perceel met een waterbergingsvoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0002.png"

Figuur 2. Globale ligging plangebied

Het plangebied is ongeveer 12 ha groot. Binnen het plangebied liggen de locatieadressen De Horsten 20 en 18 (biggenlocatie; in dit bestemmingsplan noemen we dit De Horsten 20) en De Horsten 17 (zeugenlocatie). Vanwege I&R-regelgeving hebben de stallen meerdere locatieadressen. Aan het perceel met de mestopslag en mestverwerking is geen adres toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0003.png" Figuur 3. Plangebied, rood omkaderd

De begrenzing van het plangebied wordt aan de zuidzijde gevormd door de Melkweg. De straat De Horsten doorkruist het plangebied. Aan de oostzijde ligt de varkenshouderij Rongvenweg 14. Dit is het tweede bedrijf dat zich in het (voormalige) LOG heeft gevestigd. Dit varkensbedrijf is ook nog in ontwikkeling. Verder wordt het plangebied omringd door onbebouwde landbouwgrond.

1.4 Geldend planologisch regime

Bestemmingsplannen

Voor het gehele plangebied is het bestemmingsplan “Buitengebied Helden” van toepassing zoals vastgesteld op 16 september 1991. De gronden hebben de bestemming ‘agrarische doeleinden gebied met landschappelijke openheid’.

Aanvullend is, op 9 januari 2006, door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Helden het bestemmingsplan „Voorschriften herziening Ariba, gemeente Helden" vastgesteld. Dit bestemmingsplan, dat op 18 april 2006 is goedgekeurd door GS van Limburg, voorziet in het vastleggen van de provinciale POL-uitwerking BOM+ en het vastleggen van de zonering voor de intensieve veehouderij, zoals deze in het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg is vastgesteld.

Omgevingsvergunningen

Op de agrarische bedrijfslocatie is sinds 2012 een varkenshouderij gevestigd. Het agrarische bedrijf heeft zich hier gevestigd op basis van de opgestelde gebiedsvisie op het landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide. Voor de bouw van de aanwezige biggenstal is op 21 september 2012 een omgevingsvergunning verleend met afwijking van het bestemmingsplan. Deze vergunning maakte het mogelijk om de vergunde stal in strijd met het vigerende bestemmingsplan te realiseren. Ook voor de mestsilo’s en bijbehorende voorzieningen is een omgevingsvergunning verleend voor afwijken van het bestemmingsplan.

Voor het bedrijf is op 14 mei 2020 een eerste fase omgevingsvergunning verleend voor planologisch strijdig gebruik en oprichten/veranderen/in werking hebben van een inrichting. De tweede fase omgevingsvergunning is op 22 oktober 2020 verleend voor bouwen. De omgevingsvergunning uit 2020 maakt het mogelijk om de locatie voor periodieke, mobiele mestverwerking om te zetten naar een permanente, inpandige mestverwerkingsinstallatie. Hier mag alleen (eigen) drijfmest van De Horsten 17 en 20 en Jacobusstraat 42 verwerkt worden. Binnen deze locaties wordt in totaal ca. 15.078 m³ mest geproduceerd. Bij de verlening van de omgevingsvergunning is rekening gehouden met een voorgenomen uitbreiding op termijn op De Horsten. De omgevingsvergunning voorziet om die reden in een verwerkingscapaciteit van 20.000 m³ drijfmest.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0004.png"

Figuur 4. Uitsnede ruimtelijkeplannen.nl, omgevingsvergunning 2020

In onderstaande afbeelding staat de situatieschets van de vergunde situatie. De vergunde situatie komt overeen met de bestaande, feitelijke situatie. De bestaande bouwvlakken zijn samen 26.500 m2 groot (2,65 ha).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0005.png"

Figuur 5. Vergunde situatie

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven;
  • in hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • in hoofdstuk 4 wordt het voorgenomen plan beschreven;
  • in hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod;
  • in hoofdstuk 6 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
  • in hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • in hoofdstuk 8 worden de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Voor 1800 lag het plangebied in een landschap dat bestond uit heide met vennen en moerassen.
Gaandeweg de negentiende eeuw is het plangebied ontgonnen en in gebruik genomen als weiland en
bos. In deze periode is ook een aantal wegen langs het plangebied ontstaan, die het gebied toegankelijk maakten voor de bewoners van Egchel.

In het verleden maakte het projectgebied en omgeving onderdeel uit van een grootschalig heidegebied (woeste gronden), doorsneden door paden en karresporen, maar vrij van bebouwing. Halverwege de 19e eeuw werden grote delen van deze woeste gronden bebost ten behoeve van de mijnbouw in Zuid-Limburg, waar een grote behoefte bestond aan hout om de mijnen te stutten. Het bos is geleidelijk aan in de 20e eeuw verdwenen en de gronden zijn ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig zijn er in de omgeving een aantal varkenshouderijen opgericht. Deze hebben zich in de loop der jaren doorontwikkeld tot de huidige omvang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0006.png" Situatie 1925, locatie was nog bos

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0007.png" Situatie 1980, locatie is inmiddels landbouwgrond

Figuur 6. Historische situatie

Het landschap heeft zich door de jaren heen ontwikkeld tot een grootschalig en open landschap, te typeren als een jonge heideontginning.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het dorp Egchel ligt in een heideontginningslandschap op een overgang van meer droge naar natte
gronden. De geschiedenis van het landschap is tegenwoordig nog steeds te herkennen. Naar het
zuiden toe vormen historische wegen tussen Egchel en het landschap een duidelijk herkenbaar
patroon. Veel groenelementen in het plangebied lopen langs de historische wegen. Hiernaast liggen
hier en daar groenelementen haaks op de wegen. Dit zijn veelal bomenrijen. Tussen de akkers liggen enkele watergangen met braamstruweel.

De meer open agrarische gronden beschikken over lange vergezichten in de richting van de
historische wegen. Ten zuiden van het plangebied ligt het Afwateringskanaal en de Kanaaldijk,
geflankeerd met bomenrijen. Het afwateringskanaal vormt een fraaie scheidslijn in het landschap. Direct ten zuiden van het afwateringskanaal ligt het windmolenpark Egchelse heide.

2.3 Functionele structuur

Omgeving

Het plangebied maakt onderdeel uit van het (voormalige) landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide (LOG Egchelse Heide). De begrenzing van het LOG is vastgelegd in de structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw (IV en glas), als onderdeel van de structuurvisie buitengebied Peel en Maas. Het LOG Egchelse Heide is een gebied van ruim 20 ha gelegen tussen de Karissendijk, Melkweg en Rongvenweg ten zuidwesten van het dorp Egchel. Het is een gebied met een sterk agrarisch karakter, zonder belemmerende factoren die een duurzame ontwikkeling van veehouderijen in de weg staan.

De primaire functie van het plangebied is een agrarische bedrijfslocatie met bijbehorende gebouwen en voorzieningen. De weg De Horsten doorkruist het plangebied. De agrarische bedrijfslocatie wordt omringd door weiland en akkerland. In de omgeving komen verschillende functies voor, maar het grootste aandeel wordt gevormd door de functie (intensieve) veehouderij. Ten noorden van De Horsten 17 is nog een beëindigde nertsenhouderijlocatie aanwezig. De toekomstige functie van deze locatie is nog niet bekend. Verder zijn er veel grote, toekomstgerichte varkenshouderijen aanwezig. Buiten het (voormalige) LOG Egchelse Heide is in het buitengebied sprake van menging tussen agrarische en niet-agrarisische bedrijvigheid en wonen.

Plangebied
Het plangebied ligt aan De Horsten in Egchel en ligt in het agrarisch ontwikkelgebied tussen de woonkern Egchel en het afwateringskanaal. Binnen het plangebied is sinds 2012 een varkenshouderij gevestigd. Dit bedrijf heeft zich hier gevestigd op basis van de gebiedsvisie voor het landbouwontwikkelingsgebied. In paragraaf 1.3 is de vergunde, bestaande situatie toegelicht.

Het bestaande bouwvlak is 2,65 ha groot. Tussen de bouwvlakken loopt een 380 kV hoogspanningslijn. Buiten de bouwvlakken is een deel van de gronden in het plangebied ingericht als waterberging en bestemd voor landschappelijke inpassing. Overige grond is in agrarisch gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0008.png"

Figuur 7. Globale begrenzing van het plangebied (rood omlijnd)

2.3.1 Bebouwing en overige voorzieningen

De bebouwing en voorzieningen, zoals mogelijk gemaakt met omgevingsvergunningen, is onder te verdelen in drie deelgebieden (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0009.png"

Figuur 8. Bestaande situatie - 3 deelgebieden

Deelgebied 1:

Op deze locatie is de vergunde biggenstal aanwezig. Met deze nieuwbouw stal heeft het bedrijf zich in 2012 op deze locatie gevestigd. In deze stal worden 6.240 gespeende biggen gehouden. In 2020 is een omgevingsvergunning verleend voor een tweede biggenstal binnen deelgebied 1. De omliggende landbouwgronden worden gebruikt voor het telen van akkerbouwgewassen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0010.png"

Figuur 9. Luchtfoto biggenstallen op De Horsten 20 in deelgebied 1 (Bron: App Slagboom en Peeters, obliekviewer, 18 april 2022)

Deelgebied 2:

Aan de overzijde van de bestaande biggenstal zijn twee mestsilo’s en verharding aanwezig. Deze zijn vergund in 2012. Deze verharding wordt gebruikt voor het bereiken van de silo’s en de plaatsing van de gehuurde mestscheider. Voor deze locatie is een omgevingsvergunning verleend om ter plaatste maximaal 12x per jaar 'eigen' mest van De Horsten en Jacobusstraat 42 te scheiden in een dunne en dikke fractie. Er wordt geen mest van derden verwerkt op deze locatie. De dunne fractie wordt verpompt naar de mestsilo en de dikke fractie wordt tijdelijk opgeslagen in de opslagvoorziening. De opslagcapaciteit van de vergunde, bestaande mestopslagvoorzieningen betreft:

  • drijfmest: mestsilo maximaal 1.092 m3
  • dunne fractie: mestsilo maximaal 535 m3
  • dikke fractie: opslagvoorziening stapelbare mest 250 m3

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0011.png"

Figuur 10. Luchtfoto mestsilo's met drijvende afdekking in deelgebied 2 (Bron: App Slagboom en Peeters, obliekviewer, 18 april 2022)

Deelgebied 3:

Even verderop in de straat De Horsten is een landbouwperceel aanwezig waar met verlenen van de omgevingsvergunning in 2020 een zeugenstal is toegestaan. Deze stal is recent gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0012.png"

Figuur 11. Luchtfoto zeugenstal op De Horsten 17 in deelgebied 3. Ten zuiden van de stal het stuk perceel onder de hoogspanningslijn dat is gericht als waterbergingsvoorziening (Bron: App Slagboom en Peeters, obliekviewer, 18 april 2022)

2.3.2 Dieraantallen

In de omgevingsvergunning uit 2020 zijn onderstaande dierenaantallen vergund. Navolgende figuur bevat tevens een overzicht van bijbehorende ammoniak-, geur- en fijnstofemissies.

Tabel 1: Dierbezetting en stalemissies in de bestaande situatie conform de omgevingsvergunning van 2020

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0013.png"

2.3.3 Groen

Ten behoeve van de omgevingsvergunning van 22 oktober 2020 (voor de bestaande situatie) is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (Landschapsplan, projectnummer 16420-BA010/18307-AA005, laatst gewijzigd 17 december 2019, ingediend 20 december 2019, en het Onderhoudsplan landschappelijke inpassing, kenmerk FA/16420.BA010/418502, laatst gewijzigd 15 januari 2020, ingediend 30 januari 2020). Deze is opgenomen in de omgevingsvergunning van 2020 met hierin een verplichting voor de ondernemer om de landschappelijke inpassing te realiseren en te onderhouden. De inpassing moet volgens de voorschriften uiterlijk gerealiseerd zijn in de eerstvolgende plantperiode (1 november t/m 1 maart) nadat het 'bouwwerk' is opgeleverd. In 2022 zijn de vergunde nieuwe stallen opgeleverd. Na realisatie is de ondernemer verplicht de landschappelijke inpassing te beheren en in stand te houden conform het onderhoudsplan.

Voor het totale ontwikkelingsplan is een nieuw landschappelijk inpassingsplan gemaakt (Landschapsplan in het kader van inpassing en integratie van locatie bedrijf De Horsten Egchel, Ron Janssen, 2023). Deze maakt onderdeel uit van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het onderhavige bestemmingsplan en voorziet in de inpassing van het hele toekomstige bedrijf, rekening houdend met een gefaseerde realisatie. In paragraaf 3.2 wordt de landschappelijke inpassing van het bedrijf verder toegelicht.

Binnen het plangebied heeft de gemeente landschappelijke elementen gerealiseerd conform het landschapsplan voor het LOG. Aan de oostzijde van De Horsten is vanaf de kruising met de Melkweg een boomsingel aangeplant. Op de noordelijke perceelsgrens van de kavel De Horsten 17 is een groenstructuur aangeplant. Verder is er in het midden van het plangebied een groenstructuur met waterbergingsvoorziening gerealiseerd.

2.3.4 Vergunning Wet natuurbescherming

Voor het totale ontwikkelplan is een rechtsgeldige, onherroepelijke vergunning art. 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming voor Natura2000-gebieden aanwezig (Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 20 augustus 2020, zaaknummer 2018-206531). Deze vergunning ziet toe op stalemissies en bij het bedrijf horende vervoersbewegingen. Hiervan is een gedeelte nog niet gerealiseerd en wordt slechts een gedeelte van de vergunde stikstofemissies (NH3 en NOx) uitgestoten. De ammoniakemissie die vergund is voor de bestaande stallen 1, 2 en 5 staat opgenomen in voorgaande tabel 1.

De natuurvergunning is een toestemming om de vergunde activiteiten uit te mogen voeren en wordt één op één ingepast in het bestemmingsplan in combinatie met een planregel op basis waarvan een toename in stikstofemissie en -depositie ten opzichte van deze natuurvergunning niet wordt toegestaan.

De natuurvergunning heeft betrekking op een emissie van 7.077,58.kg NH3/jaar uit stallen en 13,58 kg NOx/jaar door verkeer. Deze emissies zijn gebaseerd op de in 2020 geldende emissiefactoren. De natuurvergunning heeft betrekking op de vergunde dieraantallen met stalsystemen en niet op de stikstofemissies en -deposities. De gehanteerde emissiefactoren voor ammoniak zijn nog steeds actueel. De emissiefactoren voor voertuigen zijn licht gedaald.

De depositieberekeningen die ten grondslag liggen aan deze natuurvergunning en de hiervoor uitgevoerde passende beoordeling zijn uitgevoerd met Aerius Calculator V2019. De vergunde stikstofdepositie op Natura2000-gebieden is op basis van de vergunde activiteiten herberekend met de meest actuele emissiefactoren en laatste versie van Aerius Calculator V2022. Hierin zijn ook de Duitse Natura2000-gebieden betrokken.

In paragraaf 5.2.10.2 wordt het stikstofaspect in relatie tot de Wet natuurbescherming verder uitgewerkt.

2.3.5 Verkeer

De beoogde ontwikkeling vindt plaats aan De Horsten. Deze weg is een verharde weg tot aan de inrit van zeugenlocatie en wordt ontsloten aan de Melkweg aan de zuidzijde. Deze weg wordt niet door doorgaand verkeer gebruikt. Via de Melkweg zijn de provinciale wegen N562 en N275 goed bereikbaar. Het aan- en afrijdend verkeer bestaat hoofdzakelijk uit vrachtwagens voor transport van voer, varkens en mest. Naast aan- en afvoer van producten en goederen vinden er ook tussen de varkenshouderijlocaties transportbewegingen plaats. De biggen die worden geboren in de zeugenstal worden bijvoorbeeld naar de biggenstallen getransporteerd. Het aantal vervoersbewegingen in de bestaande situatie bedraagt maximaal:

  • 30 vrachtwagens per week (360 zware voertuigen per jaar);
  • 25 personenauto's per week (300 lichte voertuigen per jaar).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0014.png"

Figuur 12. Wegenstructuur in en rondom het plangebied

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Planvoornemen

De ondernemer heeft zich in 2012 gevestigd op De Horsten met een biggenstal en twee mestsilo's zoals te zien op de oude luchtfoto's in figuur 2. Deze nieuwvestiging heeft plaatsgevonden op basis van de gebiedsvisie voor het landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide (LOG Egchelse Heide).

In 2012 en 2020 is een omgevingsvergunning verleend voor twee biggenstallen op De Horsten 20 en een nieuwe zeugenstal op De Horsten 17. Deze uitbreidingen zijn feitelijk gerealiseerd. De ondernemer heeft een totaal bedrijfsontwikkelingsplan dat gefaseerd gerealiseerd zal worden. De huidige planologische kaders en regelingen bevatten geen rechtstreekse mogelijkheden voor de gefaseerde uitbreidingen. Het kaderstellende bestemmingsplan voorziet wel in het planologische kader voor het totale bedrijfsontwikkelingsplan. Voor het totale plan is door de provincie Limburg al een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming verleend. Deze natuurvergunning is inmiddels ook onherroepelijk.

Het bedrijfsontwikkelingsplan bestaat uit:

  • Drie nieuwe biggenstallen op De Horsten 20-18 en drie nieuwe zeugenstallen op De Horsten 17.
  • Uitbreiding van de opslagcapaciteit van de mestsilo's en een nieuw mestbassin. Dit ten behoeve van de bewerking van de mest die binnen het plangebied wordt geproduceerd en 'eigen' mest die op de locatie aan de Jacobusstraat 42 wordt geproduceerd (scheiden van de dunne en dikke fractie, verwerkingscapaciteit maximaal 35.000 m3 per jaar). De mest zal worden bewerkt in een nieuw te bouwen mestverwerkingsloods.
  • Een voerloods voor het mengen van enkelvoudige grondstoffen en premixen tot varkensvoer (droogvoer) en enkele nieuwe sleufsilo's;
  • Een nieuwe bedrijfswoning gericht op de Melkweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0015.png"

Figuur 13. Situatieschets van het toekomstplan (globale situering)

Beoogde huisvesting voor arbeidsmigranten wordt niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan
De ondernemer wil graag maximaal 8 arbeidsmigranten tijdelijke huisvesting kunnen bieden binnen het plangebied. Deze werknemers moeten uitsluitend werkzaam zijn op dit varkensbedrijf en mogen maximaal 18 maanden hier wonen (short stay huisvesting). In de onderzoeken die zijn uitgevoerd voor dit bestemmingsplan is de gewenste huisvesting voor arbeidsmigranten, gesitueerd nabij de voerloods achter de nieuwe bedrijfswoning, betrokken. Besloten is om op een later moment nog eens kritisch te onderzoeken waar de short stay huisvesting voor arbeidsmigranten het beste een plek kan krijgen binnen het plangebied. Dit betekent dat de huisvesting van arbeidsmigranten geen onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Hiervoor dient op een later moment een afzonderlijke, buitenplanse planologische procedure gevolgd te worden.

De beoogde situering van de bedrijfsbebouwing, stallen, mestverwerking, opslagloods en nieuwe bedrijfswoning wordt ook voor een groot deel bepaald door de hoogspanningsleiding die door het plangebied loopt, vanwege de geldende beperkingen in de bouwregels voor gebouwen en bouwwerken en de magneetvelden. In voorgaande situatieschets is hiermee rekening gehouden. De voorgenomen opzet is de meest realistische invulling van de totale varkenshouderij met bijbehorende gewenste bedrijfsactiviteiten en voorzieningen. De voorgenomen bedrijfsactiviteiten worden navolgend toegelicht:


- Uitbreiding varkensstallen

Naast de gerealiseerde, vergunde stallen maakt het bestemmingsplan nog drie nieuwe biggenstallen en drie nieuwe zeugenstallen planologisch mogelijk. Het totaal aantal varkens bedraagt na volledige realisatie: 33.120 gespeende biggen, 5.000 (op)fokzeugen en 16 dekberen. In de volgende tabel is de dierbezetting van het totale bedrijfsontwikkelingsplan opgenomen.

Locatie   Rav-code   Diersoort   Dieraantal  
De Horsten 20   D1.1.15.4   Gespeende biggen   33.120  
De Horsten 17   D1.3.12.4   Guste en dragende zeugen   3.340  
  D1.2.17.4   Kraamzeugen   1.060  
  D3.2.15.4   Opfokzeugen   600  
  D2.4.4   Dekberen   16  

Tabel 3. Diersoort en dieraantallen totale bedrijfsontwikkelingsplan De Horsten 20 en 17 Egchel

Alle stallen zijn / worden voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem met watergordijn en biologische wasser met een emissiereductie van 85% ammoniak, 45% geur en 80% fijnstof (BWL 2010.02.V7).

Stof   Emissie  
Ammoniak   7.077,48 kg / jaar  
Geur   200.821 Ou / s  
Fijnstof (PM10)   666,8 kg / jaar  

Tabel 4. Stalemissies totale bedrijfsontwikkelingsplan De Horsten 20 en 17 Egchel

- Bewerking van mest

Op de locatie vindt mestbewerking plaats van uitsluitend de ter plaatse geproduceerde drijfmest (mestscheiding in een dunne en dikke fractie), met een uitzondering voor de drijfmest afkomstig van Jacobusstraat 42 in Egchel, een andere locatie van de ondernemer. Deze uitzondering wordt gemaakt omdat mestverwerking op De Horsten vanwege de grotere afstand tot Egchel het woon- en leefklimaat ten goede komt. In de omgevingsvergunning van 2020 staat opgenomen dat alleen eigen mest verwerkt mag worden, zijnde De Horsten 20 en 17 én Jacobusstraat 42. Alleen mestscheiding is toegestaan.

Als uitgebreid wordt in dierplaatsen zal de mestproductie toenemen en de mestbewerkings- en opslagcapaciteit moeten worden uitgebreid. De totale mestbewerkingscapaciteit is voorzien op maximaal 35.000 m3 per jaar. De extra mestopslagcapaciteit wordt gerealiseerd met een nieuw mestbassin en enkele nieuwe mestsilo's. Omdat de mestbewerkingscapaciteit toeneemt zal de mestbewerking inpandig gaan plaatsvinden in een nieuwe loods. Alle voorzieningen voor mestbewerking worden gerealiseerd aan de zijde van de aanwezige mestsilo's.

- Voerloods, sleufsilo's en loods

Vanwege de bedrijfsomvang loont het om ter plaatse zelf voer te mengen. Hiervoor is men voornemens om een voerloods en enkele sleufsilo's te realiseren waar de enkelvoudige grondstoffen en premixen worden opgeslagen. In de loods worden deze producten gemengd, waarna het (droog)voer naar de stallen wordt getransporteerd. Er worden geen bijproducten (afvalstoffen) opgeslagen en verwerkt tot brijvoer. Er is hierdoor geen risico op geurhinder vanuit de voerloods en voeropslagen. Deze loods wordt nabij de bestaande mestsilo's gerealiseerd.

- Bedrijfswoning

Bij de voormalige veehouderij op het adres Melkweg 22 was een bedrijfswoning aanwezig. Deze bedrijfswoning was gesitueerd binnen het plangebied, tegenover de eerste biggenstal waarvoor in 2012 vergunning is verleend. Deze veehouderijlocatie is gesaneerd en de bedrijfswoning is in 2014 gesloopt (bron: topotijdreis.nl). Tot op heden is er nog geen nieuwe bedrijfswoning gebouwd of een vergunning voor aangevraagd. Door de gemeente is de realisatie van één nieuwe bedrijfswoning toegezegd. De bedrijfswoning met bijgebouw is beoogd aan de zuidzijde van het plangebied, ten oosten van De Horsten en met de voorzijde gericht op de Melkweg. In dit bestemmingsplan is de exacte plaats van het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning' bepaald, rekening houden met wegverkeerslawaai en met magneetveldzones van de hoogspanningsleiding.

- Erfverharding

In verband met de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding over het perceel is het niet mogelijk om gebouwen op te richten onder deze hoogspanningslijn en gelden beperkingen in bouwhoogte in verschillende zones vanaf beide zijden van de hoogspannningslijn. Onder de hoogspanningslijn kan wel erfverharding worden aangelegd om beide loodsen te kunnen bereiken.

- Maatvoeringen

Het beoogde plangebied omvat ongeveer 12 ha en bevat 3 bouwvlakken van in totaal 8,66 ha:

  • Bouwvlak kavel De Horsten 20-18: 28.093 m2
  • Bouwvlak kavel De Horsten 17: 30.548 m2
  • Bouwvlak kavel mestverwerking, bedrijfswoning e.v.: 27.965 m2 (geen stallen toegestaan)

De rest van het plangebied, buiten de bouwvlakken, heeft de functies landschappelijke inpassing en waterberging.

De bestaande bouwvlakken zijn o.b.v. de verleende omgevingsvergunningen samen ongeveer 2,65 ha groot, waarmee de totale uitbreiding van de bouwvlakken ten opzichte van de bestaande situatie (afgerond) 6 ha omvat.

Het bouwvlak per kavel voor intensieve veehouderij mag volgens het Raadsbesluit van 29 september 2015 maximaal 4 ha bedragen. Er zit een relatie tussen de bouwvlakken. De twee kavels voor de varkenshouderij zijn samen met de kavel voor de mestverwerking, bedrijfswoning e.v., eigendom van dezelfde varkenshouderij (tevens eigenaar van de varkenshouderij op Jacobusstraat 42). De bestaande 'bouwvlakken' zijn op basis van de verleende omgevingsvergunningen samen ongeveer 2,65 ha groot, waarmee de uitbreiding van bouwvlakken ten opzichte van bestaand / vergund afgerond 6 ha omvat.

Nu slechts twee bedrijven in plaats van zes bedrijven de gronden in het LOG hebben aangekocht en de begrenzing van het LOG door de Raad in 2015 niet is gewijzigd, is het een logisch gevolg dat dit veehouderijbedrijf op De Horsten drie bouwvlakken kleiner dan 4 ha krijgt, waarvan slechts twee bouwvlakken bestemd zijn voor intensieve veehouderij (= stallen toegestaan) met een gezamenlijk oppervlakte van ongeveer 6 ha.

De afspraken met de inwoners van Egchel over (met name geur) zijn hierdoor niet in het geding. Doordat de drie bouwblokken een relatie met elkaar hebben wordt de geuremissie uit alle beoogde bouwblokken (stallen) betrokken in de berekening van voorgrondbelasting en getoetst aan de geurnormen (voorgrond). Als dit drie afzonderlijke intensieve veehouderijen zouden zijn geweest (zoals aanvankelijk beoogd voor het LOG) dan zou de voorgrondbelasting berekend worden op basis van de geuremissie per afzonderlijk veehouderijbedrijf en afzonderlijk getoetst worden aan de voorgrondnormen en is per bedrijf een hogere geuremissie mogelijk. Dit is vooral relevant voor de woningen in de directe omgeving (in het buitengebied), aangezien alleen voor de kern Egchel en de bufferzone is bepaald dat het leefklimaat t.a.v. geur niet mag verslechteren. Doordat het nu één intensieve veehouderij betreft met twee bouwvlakken voor stallen, is de voorgrond geurbelasting op de Karissendijk 10 de beperkende factor voor de ontwikkelingsmogelijkheden en is een lagere totale geuremissie vergunbaar dan als het drie afzonderlijke bedrijven zouden zijn geweest.

3.2 Landschappelijke inpassing

Voor het totale ontwikkelingsplan is een nieuw landschappelijk inpassingsplan gemaakt (Landschapsplan in het kader van inpassing en integratie van locatie bedrijf De Horsten Egchel, Ron Janssen, 26 juni 2023). Deze is bijgevoegd als Bijlage 3 bij de regels. De gefaseerde realisatie is geborgd in de regels door middel van een voorwaardelijke verplichting.

De landschappelijke inpassing die de ondernemer moet realiseren op eigen grond heeft in het bestemmingsplan de specifieke aanduiding 'landschappelijke inpassing' gekregen. Het realiseren en in stand houden van de landschappelijke inpassing is geborgd in de planregels, met een mogelijkheid tot afwijken middels een omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de kwaliteit verbetert en de visuele afscherming behouden blijft. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen als Bijlage 3 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0016.png" Figuur 14. Landschapsplan 26 juni 2023 totaal bedrijfsontwikkelingsplan (Bijlage 3)

Het biedt onvoldoende waarborgen om bij dit kaderstellend bestemmingsplan voor een gefaseerde uitbreiding, waarvan niet duidelijk is wanneer gebouwd wordt en of alle beoogde stallen gebouwd worden, te verplichten om pas na de gereedkoming van het totale planvoornemen de landschappelijke inpassing te realiseren. Praktisch gezien moet er ook tijdens iedere bouwfase voldoende vrije manoeuvreerruimte zijn voor mobiele werktuigen en de tijdelijke opslag van bouwmaterialen. Het is daarom ook niet wenselijk om na de realisatie van de eerste uitbreiding te verplichten de totale landschappelijke inpassing in één keer te realiseren. Daarom is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarbij rekening wordt gehouden met een gefaseerde realisatie overeenkomstig de fasering die genoemd is in het landschappelijk inpassingsplan. Fase 1 betreft de inpassing van de bestaande stallen en het zuidoostelijk perceel van de kavel grenzend aan de Melkweg. Deze fase kan meteen in het eerstvolgende plantseizoen na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan al worden gerealiseerd. Fase 2, 3 en 4 kunnen na gereedkoming van het laatste bedrijfsgebouw worden aangeplant. Het volstaat om hiervoor een periode van maximaal 16 maanden op te nemen.

3.3 Verkeer & parkeren

De gemeente Peel en Maas kent een fijnmazig wegennet. De hoofdontsluiting van de gemeente verloopt via de rijkswegen A67, A73 en A2. De gemeente sluit via de provinciale wegen N275, N279, N265, N277 en N562 aan op het rijkswegennet. De Roggelseweg (N562) ten oosten van het plangebied kent een snelheidsregime van 80 km/uur. De wegen in de omgeving van het plangebied maken deel uit van een verblijfsgebied. Binnen de bebouwde kom betreft het wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur en daarbuiten van 60 km/uur.

Het plangebied ligt aan weerszijden van De Horsten. Deze weg is niet bedoeld voor doorgaand verkeer (geen ontsluiting op een weg van hogere orde of verbinding tussen woonkernen). Via de Melkweg zijn de provinciale wegen N562 en N275 goed bereikbaar.

De Horsten ligt tussen de Melkweg en de kern Egchel. Vanaf de splitsing met de Melkweg is De Horsten geasfalteerd tot net voorbij de zeugenstal op De Horsten 17. Hierdoor wordt De Horsten vooral gebruikt door bestemmingsverkeer voor het varkensbedrijf en landbouwverkeer naar de aangrenzende landbouwgronden. Ondanks dat de weg voor een groot deel niet verhard is, rijdt er waarschijnlijk wel sluipverkeer richting de kern Egchel. De Rongvenweg ligt echter op een steenworp afstand en is wel volledig geasfalteerd tot aan Egchel en daardoor een meer voor de hand liggende keuze voor de bestuurders die de korte route naar de kern Egchel willen nemen. Voor vrachtverkeer is er een goede ontsluitingsroute, waardoor er geen aanleiding is om de onverharde weg De Horsten richting Egchel te kiezen.

De beoogde ontwikkeling zal leiden tot een toename van het aantal vervoersbewegingen van met name vrachtwagens. Naast aan- en afvoer van met name dieren, mest en voer vinden er ook tussen de locaties interne vervoersbewegingen plaats. De biggen die worden geboren in de zeugenstallen worden na spenen naar de biggenstallen verplaatst en worden hier grootgebracht tot circa 25 kg. Biggen die ingezet worden voor de vervanging van de eigen zeugenstapel gaan als opfokzeugen vanuit de biggenstallen terug naar de (opfok)zeugenstallen. De overige biggen worden op circa 25 kg van het bedrijf afgevoerd om op een ander bedrijf afgemest te worden als vleesvarken. De hoeveelheid mesttransporten worden beperkt door het toepassen van mestscheiding en aanvoer van de mest vanuit de stallen via pijpleidingen (behoudens de drijfmest afkomstig van de locatie aan de Jacobusstraat 42). Het geschatte maximale aantal vervoersbewegingen over deze weg (gebaseerd op kengetallen en praktijkcijfers) is weergegeven in de volgende tabel.

  Bezoekers en personeel   Mest
(-stoffen)  
Voer   Dieren   Totaal
per jaar  
Gemiddeld
per week  
Licht (personenauto's en bestelbussen)   4.200         4.200   81  
Zwaar (vrachtwagens en tractoren)     1.900   760   1.740   4.712   91  

Tabel 5: Geschatte maximale verkeersbewegingen (aantal voertuigen x 2) in het planvoornemen

De verschillende activiteiten en bijbehorende transporten verdelen zich over de verschillende dagen van de week. Gedurende een reguliere weekdag zijn de vervoersbewegingen beperkt. De Melkweg is geschikt om deze beperkte toename van vervoersbewegingen af te kunnen wikkelen. De algemene verkeersveiligheid zal niet in het gedrang komen door de beoogde bedrijfsontwikkeling. De voertuigen kunnen het bedrijf bereiken door de aanwezige inritten te gebruiken. Op de locaties is voldoende ruimte en erfverharding aanwezig, zodat vrachtwagens op eigen terrein kunnen manoeuvreren en parkeren en personeel, dienstverleners en bezoekers ook op eigen terrein hun voertuig kunnen parkeren. De wegbreedte en weginrichting van De Horsten, Melkweg en de Roggelsweg (N662) zijn in afstemming met het gebruik.

Hoofdstuk 4 Beleid & regelgeving

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht (horizon 2050).

Op 21 nationale belangen wil het Rijk richting geven. De nationale belangen in het NOVI die relevant zijn voor de beoogde uitbreiding van een intensieve veehouderijbedrijf zijn:

  • 4. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 5. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 6. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 7. Beperken van klimaatverandering.
  • 8. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 9. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid.
  • 10. Waarborgen van een goede waterkwaliteit.
  • 11. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 12. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 13. Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.

De volgende vier prioriteiten worden onderscheiden:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De inspanningen om de kwaliteit van water, bodem en lucht te verbeteren moeten in 2050 resultaat hebben gehad met als doel gezondheidsbescherming. Dit geldt ook rondom intensieve veehouderijen. Bij nieuwe bouw- en ontwikkelopgaven is natuurinclusieve ontwikkeling de norm, ook in landelijk gebied. Kringlopen van (voedings)stoffen, water en energie zijn in stand gehouden of hersteld en verontreinigingen worden zo veel mogelijk voorkomen.

De Nederlandse landbouwsector behoudt volgens het NOVI zijn positie als koploper, maar dan met duurzame kringlooplandbouw. In de nabijheid van kwetsbare natuur, maar ook elders, is natuurinclusieve kringlooplandbouw de praktijk. Landbouw, landschap en biodiversiteit versterken elkaar. In de niet-grondgebonden veehouderij zijn integrale duurzame stallen de standaard: stallen die gezond zijn voor de dieren en voor de leefomgeving, waar zuinig en efficiënt wordt omgegaan met grondstoffen en nutriënten en een hoog niveau van dierenwelzijn is bereikt. Dergelijke intensieve landbouw is gelokaliseerd op goed aangesloten locaties, waar reststromen van de ene sector gebruikt worden als grondstof voor de andere (meststoffen) en ketenbedrijven bij elkaar geplaatst zijn om onnodige transportbewegingen te voorkomen.

Op goed geschikte gronden van het land is de productiefunctie van de kringlooplandbouw uitgangspunt. Daaraan wordt ruimte gegeven, waardoor er met weinig milieubelasting voedsel kan worden geproduceerd en er (veelal gecombineerd met voedselproductie) ruimte is voor natuur, wonen, landschap, bereikbaarheid en duurzame energie.


Betekenis voor het plan

Dit bestemmingsplan voorziet in een toekomstbestendige ontwikkeling van veehouderij op een hiervoor geschikte plek in het landelijk gebied. In dit voormalige LOG kan met weinig milieubelasting varkensvlees geproduceerd worden. De landschappelijke inpassing voorziet in een verbetering van de natuur- en ecologische waarde in het gebied. Gevolgen en effecten op de kwaliteit van bodem, water, lucht en externe veiligheid zijn afgewogen in het licht van de ontwikkeling (zie hoofdstuk 5). Uit deze beoordeling blijkt dat onderhavig planvoornemen geen nadelige effecten heeft op of ondervindt van bodem, water, lucht of externe veiligheid.

De stallen worden nieuw gebouwd met toepassing van de best beschikbare technieken en aandacht voor dierwelzijn en diergezondheid. Het totale ontwikkelingsplan bevat geen verdergaande maatregelen voor het verbeteren van dierenwelzijn of toepassen van kringlooplandbouw dan dat wettelijk voorgeschreven is en is in dit opzicht gangbaar te noemen. Het bestemmingsplan biedt wel de planologische mogelijkheden tot nemen van maatregelen voor verbeterd dierenwelzijn en kringlooplandbouw, maar bevat geen sturende verplichtingen. Dit is een ondernemerskeuze.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR: 1) Rijksvaarwegen, 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren, 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie, 7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) Ecologische hoofdstructuur, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, 12) IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

De opname van het nationale belang 9) 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen.

Betekenis voor het plan

In de directe omgeving van de projectlocatie is een hoogspanningslijn aanwezig. Deze is opgenomen in het Barro, zie onderstaande afbeelding. Andere aanduidingen zijn niet opgenomen in het Barro.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0017.png"

Figuur 15. Ligging hoogspanningslijn

In de regels van het Barro is opgenomen dat deze hoogspanningsverbinding dient te worden opgenomen in een vast te stellen bestemmingsplan zodat deze verbinding planologisch is verankerd. Andere voorwaarden zijn er voor deze hoogsspanningsverbinding niet opgenomen in het Barro. Verdere regels binnen de Barro zijn niet van toepassing voor deze ontwikkeling.

4.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Hiervoor moeten dan 3 stappen worden doorlopen:

  • 1. Er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);
  • 2. Er wordt beschreven in hoeverre de behoefte zoals beschreven in trede 1 binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2);
  • 3. Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen wordt aanvullend beschreven in hoeverre locaties buiten bestaand stedelijk gebied passend ontsloten zijn of zodanig worden ontwikkeld, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer.

De ladder van duurzame verstedelijking is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Betekenis voor het plan

In de voorliggende situatie is sprake van een uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf op een locatie die is aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Deze ontwikkeling geldt niet als ‘stedelijke ontwikkeling’. Derhalve hoeft onderhavige ontwikkeling niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 POL 2014 (Provinciaal omgevingsplan Limburg 2014)

Het POL 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld In het POL staat de ambitie voor de provincie Limburg weergeven voor wat betreft de (fysieke) kwaliteit van het leef- en vestigingsklimaat en hoe deze behouden en versterkt kan worden. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

Het POL 2014 is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken. De belangrijkste hoofdstukken waar de beoogde ontwikkeling mee te maken heeft zijn hoofdstuk 2 (Ruimte) en hoofdstuk 3 (Natuur). In hoofdstuk 2 zijn regels opgenomen voor ruimtelijke ontwikkelingen die worden verankerd in een bestemmingsplan of omgevingsvergunning. Er zijn regels opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen, ontwikkelingen nabij natuurgebieden en ontwikkelingen voor de intensieve veehouderij en glastuinbouwbedrijven.

In paragraaf 3.1 zijn de provinciale regels voor bescherming van de Natura 2000-gebieden opgenomen. In deze paragraaf zijn met name verplichtingen gesteld voor stalsystemen bij nieuwe stallen. Door te verplichten dat nieuwe stallen worden voorzien van emissiearme systemen die verdergaan dan de nationale regels wordt de stikstofdepositie binnen de Natura 2000-gebieden beperkt, wat een positief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van habitats binnen de gebieden. Voor varkenshouderijen is opgenomen dat nieuwe stallen een minimale ammoniakreductie moeten bewerkstelligen van 85%. De overige paragrafen in hoofdstuk 3 zijn niet relevant voor de beoogde ontwikkelingen en worden om deze reden niet nader toegelicht.

Beleid voor de land- en tuinbouw

In het POL krijgt de aanpak 'schone stallen' in het POL de nodige aandacht. De Verordening veehouderijen en Natura2000 is opgenomen in het POL2014. De opgaven voor de Limburgse land- en tuinbouw zijn als volgt:

  • Als onderdeel van duurzame productie worden de emissies naar lucht, water en bodem, in het bijzonder ammoniak, geur, fijn stof, nitraat en gewasbeschermingsmiddelen, teruggedrongen.
  • Ruimte bieden aan doorgroei van bestaande land- en tuinbouwbedrijven, in een goede balans met omgevingswaarden.
  • Ruimte bieden voor de vestiging van nieuwe bedrijven; bij intensieve veehouderij- en glastuinbouwbedrijven wordt gefocust op (een beperkt aantal) daarvoor geschikte locaties in het landelijk gebied.
  • Een perspectief bieden voor de ontwikkeling van agglomeratielandbouw op daarvoor geschikte locaties. Met agglomeratielandbouw wordt bedoeld: intensieve productie van vlees, eieren en kasgroenten, dáár waar de productieomstandigheden optimaal zijn. Dicht bij de afzetmarkt en dichtbij logistieke en multimodale knooppunten waar de grondstoffen en producten efficiënt kunnen worden vervoerd. Maar ook grootschalig, zodat industriële mestverwerking en efficiënte luchtreinigingstechnieken economisch haalbaar zijn.
  • Kwaliteitsslag in het landelijk gebied voor verduurzaming van bestaande agrarische bedrijven, hergebruik van leegkomende (beeldbepalende) gebouwen en sloop van leegkomende bebouwing waar geen passend alternatief voor aanwezig is.


Het is van groot belang dat de agrarische sector en overheden samen werken aan het vergroten van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap in de land- en tuinbouwsector. Dat moet tot uiting komen in bedrijfsvoeringsconcepten waarin ondernemers extra maatregelen nemen om de effecten op de omgeving te reduceren: minder hinder, minder bodem- en (grond)waterbelasting, minder water- en energieverbruik, gecombineerd met een goede landschappelijke inpassing. De algemene stelregel is dat ontwikkelruimte geboden wordt op basis van een integrale kwaliteitsverbetering van de omgeving. Een ondernemer die duurzaam onderneemt, beperkt zich niet enkel tot milieu- en ruimtelijke componenten in zijn bedrijfsvoering, maar heeft nadrukkelijk aandacht voor duurzaam ondernemerschap en duurzame bedrijfsvoering. Nadrukkelijk geeft de provincie aandacht aan de voorlopers in de agrarische sector.

De ontwikkeling in de veehouderij manifesteert zich voor het overgrote deel in de vorm van doorgroei van bestaande bedrijven. De doorgaande schaalvergroting, de milieueisen, de combinaties met energieopwekking of mestverwerking maken dat er bij veel bedrijven een behoefte bestaat om uit te breiden. Regelgeving voor ammoniak, fijn stof en geur zijn in hoge mate bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij, evenals de maatschappelijke inbedding van de veehouderij in zijn omgeving. Er wordt ontwikkelruimte geboden op basis van een integrale kwaliteitsverbetering in de omgeving. Er wordt daarmee niet gestuurd op dieraantallen. Integrale kwaliteit is de maatstaf, maar dan wel kwaliteit ruim boven de wettelijke basis. De rode draad is dat innovaties worden gestimuleerd, hetgeen voortschrijdend tot verbeterde emissiereducties zal leiden. Het stimuleren van koplopers neemt daarbij een belangrijke rol in.


Zonering

Binnen Limburg maakt de provincie allereerst onderscheid tussen bebouwd gebied en landelijk gebied. Dit onderscheid hangt samen met de ambities gericht op enerzijds vitale en sterke steden, leefbaarheid van kernen en bereikbaarheid van voorzieningen in zijn algemeenheid, en anderzijds het behoud van een goede landbouwstructuur, veerkrachtige watersystemen en robuuste natuurnetwerken. Het buitengebied is in het POL2014 verdeeld in 4 type zones 'goudgroene natuurzone', 'zilvergroene natuurzone', 'bronsgroene landschapszone' en 'buitengebied'.

Afhankelijk van de bestemmingen en aanduidingen op de kaarten van het POL, kan een bepaalde locatie zich ontwikkelen. De volgende thematische kaarten zijn opgenomen in het POL: Zonering Limburg, Limburg Regionaal, Economie, Infrastructuur en bereikbaarheid, Energie, Wonen en leefbaarheid, Natuur, Maasvallei, Regionaal water, Landschap en cultuurhistorie, Landbouw en Ondergrond.

Betekenis voor het plan

Op de kaart met thema 'Landbouw, veehouderij' ligt het plangebied binnen de aanduiding ‘Ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij’. Dit is een indicatieve begrenzing van het gebied waarbinnen nieuwvestiging en uitbreiding van een intensieve veehouderij toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0018.png"

Figuur 16: Kaart thema 'landbouw, intensieve veehouderij', POL 2014

Binnen het 'Landelijk gebied' in de zone 'Buitengebied' wordt ruimte geboden aan de doorontwikkeling van intensieve veehouderijbedrijven, mits deze buiten extensiveringsgebieden zijn gelegen, dit zorgvuldig gebeurt en hierbij wordt voldaan aan de overige wet- en regelgeving. Binnen het 'Ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij' staat de ontwikkeling van de intensieve veehouderij voorop. In deze zone is nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen mogelijk. Regels omtrent ontwikkeling van veehouderijen zijn opgenomen in de omgevingsverordening Limburg 2014.

Uitbreiding van het bedrijf past in de beleidsdoelstelling van de provincie om een duurzame ontwikkeling van de Limburgse land- en tuinbouw na te streven. De provincie biedt ruimte aan doorgroei voor bestaande bedrijven, mits dit in goede balans is met de omgevingswaarden. In het POL2014 is geen maatvoering opgenomen voor de maximale omvang van agrarische bedrijven.

Uitbreiding van de varkenshouderij op de beoogde locaties aan De Horsten past binnen de uitgangspunten van het POL2014. In het landelijk gebied van Limburg zijn verschillende functies vaak nabij elkaar gelegen. Dit kan leiden tot aantasting van leefbaarheid in dorpen en aantasting van natuur en landschap, maar ook veehouderijen die niet kunnen uitbreiden. Het streven is om de intensieve veehouderijen rondom dorpen en natuurgebieden op termijn af te bouwen.

Daarnaast moeten intensieve veehouderijen worden geconcentreerd op duurzame locaties zodat bedrijven op deze plek ontwikkelingsruimte krijgen. Op deze manier ontstaat een afwaartse beweging: intensieve veehouderijen komen verder van kwetsbare gebieden te liggen en daardoor vermindert de negatieve invloed van de veehouderijen op de omgeving. Door clustering van nieuwe met bestaande bebouwing in het landbouwconcentratiegebied worden andere, minder geschikte gebieden gevrijwaard. In het ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij zijn geen te beschermen omgevingskwaliteiten aanwezig. Bij inpassing van het bedrijf in het ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij is aandacht voor landschappelijke inpassing en de waterhuishouding en vindt de uitbreiding in goede balans met de omgeving plaats.

Mestverwerking

In het POL 2014 is in het hoofdstuk land- en tuinbouw onder de paragraaf bevorderen innovaties ook een gedeelte gewijd aan de mestverwerking. Daarin wordt aangegeven dat uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven met een mestbewerkingsinstallatie of een biomassa-installatie (in samenwerkingsverband met andere agrarische bedrijven) op bedrijfsniveau onder voorwaarden mogelijk is. In alle gevallen dient er aandacht te zijn voor:

  • de schaal en locaties van de ontwikkeling dienen te passen bij gebiedskwaliteiten;
  • bijdrage aan verbetering leefomgeving (emissies, transport, ruimtelijke kwaliteit);
  • indien samenwerkingsverband /meerdere bedrijfslocaties: beste locatiemethode;
  • dialoog met belanghebbenden.


Ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij en grootschalige clusters land- en tuinbouwbedrijven lenen zich voor regionale mestverwerking. De koppeling tussen mestverwerking en energievragers biedt kansen en speelt mee bij de locatiekeuze. In de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014, 20 december 2016' is aanvullend beleid opgenomen voor mestverwerking (aanvullend op de POL 2014).

De regio Noord-Limburg (waar de gemeente Peel en Maas ook onder valt) heeft in overleg met de provincie verschillende land- en tuinbouwonderwerpen regionaal uitgewerkt. Beleidsuitgangspunten voor mestverwerking in de Regionale visie Land- en Tuinbouw Noord-Limburg van april 2019 zijn:

  • Uitgangspunt is dat in de regio niet meer ruimte voor mestverwerking wordt geboden dan nodig is om de hoeveelheid mest die in de regio wordt geproduceerd te verwerken.
  • Mestverwerking is een vorm van agglomeratielandbouw. De beleidsuitgangspunten van agglomeratielandbouw zijn ook van toepassing op mestverwerking: in het buitengebied alleen acceptabel in gebieden waar de ontwikkeling ruimtelijk inpasbaar is en er sprake is van een toekomstbestendige locatie.
  • Bij nieuwe grootschalige initiatieven wordt in eerste instantie ingezet op vestiging op bedrijventerreinen. Indien dit niet haalbaar is, wordt gezocht naar bestaande toekomstbestendige locaties in het landelijk gebied.

Betekenis voor het plan

Het plan voldoet ten aanzien van de mestverwerking aan de beleidsuitgangspunten van de provincie Limburg en de Regionale visie Land- en tuinbouw Noord-Limburg. Het plangebied ligt in het (voormalige) LOG Egchelse Heide en is een toekomstbestendige locatie.

Alleen de drijfmest van eigen bedrijven wordt verwerkt. Het verwerken van mest van derden wordt niet rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan. Maximaal mag er 35.000 m3 mest per jaar worden verwerkt. Dit zijn het bedrijf aan De Horsten, maar ook de thuislocatie Jacobusstraat 42. Het van de Jacobusstraat afvoeren van mest en verwerken op De Horsten heeft een positief effect op de woonkern Egchel.

De mest wordt op De Horsten via pijpleidingen vanuit de stallen afgevoerd naar de mestsilo's, waardoor er minder transportbewegingen plaatsvinden. Alleen de mest van de Jacobusstraat 42 wordt met een vrachtwagen aangevoerd.

4.2.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Limburg (2021)

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsvisie en omgevingsverordening nodig passend binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Provinciale Staten hebben op 21 oktober 2021 de Omgevingsvisie Limburg en op 17 december 2021 de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld.

De Omgevingsvisie Limburg is op 25 oktober 2021 in werking getreden. De Omgevingsvisie is een strategische en langetermijnvisie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

Omdat de Omgevingsverordening is gebaseerd op de Omgevingswet kan deze niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet zelf. Het Rijk heeft de inwerkingtreding van de Omgevingswet uitgesteld tot 1 januari 2024. Daarmee wordt automatisch de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Limburg ook uitgesteld tot die datum. Tot die tijd blijven de regels uit de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden. Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, naijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

Gedeputeerde Staten hebben op 19 juli 2022 een ontwerp-wijzigingsverordening vastgesteld, waarmee zowel de Omgevingsverordening Limburg 2014 als de Omgevingsverordening Limburg (2021) gewijzigd en aangevuld worden. De regels die worden toegevoegd aan de Omgevingsverordening Limburg 2014 kunnen direct na vaststelling en publicatie in werking treden.

Relevant voor het bestemmingsplan De Horsten is de nieuwe instructieregel die gemeenten verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met het veranderende klimaat.

Volgens de Omgevingsverordening 2021 ligt het gebied niet in een extensiveringsgebied intensieve veehouderij. De artikelen 10.1, 10.2 en 10.3 bieden een grondslag voor de uitbreiding. Uit deze artikelen volgt ook dat de ontwikkeling per saldo geen negatieve invloed kan hebben op de aspecten die bij een integrale afweging moeten worden betrokken, in het bijzonder landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, woon-, werk- en leefklimaat en economische structuur.

Het oorspronkelijke idee van verplaatsing van intensieve veehouderijbedrijven naar de ontwikkelingsgebieden IV heeft in sommige gevallen effect gehad, maar is in algemene zin (financieel) niet haalbaar gebleken. Bovendien blijkt dat ondernemers eerder kiezen voor meerdere locaties, wat de noodzaak voor bedrijfsverplaatsingen minder noodzakelijk maakt. Om meer sturing te hebben op hervestiging van IV-bedrijven op toekomstbestendige locaties, schrapt de provincie de ontwikkelingsgebieden IV uit het provinciale beleid. In de Omgevingsverordening behoudt de provincie de mogelijkheid voor kwalitatieve incidentele nieuwvestiging voor IV-bedrijven op een toekomstbestendige locatie. Kwaliteitswinst zoals sloop, het wegbestemmen van latente ruimte en de afname van emissiekwetsbare gebieden wordt hierbij als randvoorwaarde gesteld. Daarbij biedt de provincie de mogelijkheid voor gefaseerde afbouw op de niet-toekomstbestendige locaties. Dit biedt een alternatief voor het schrappen van de ontwikkelingsgebieden IV. In sommige situaties kan geuroverlast een aandachtspunt vormen. De aandacht is daarnaast gericht op mogelijke risico's die de land- en tuinbouw op de gezondheid van bewoners heeft. De provincie beziet vanuit de bestaande locaties hoe de omgevingskwaliteit verbeterd kan worden, onder andere via sturing met een integrale gebiedsaanpak op de kwaliteitsverbetering van bestaande knelsituaties.

Conform afspraak in het beleidskader 'Koers naar de toekomst, provinciaal beleidskader voor de Limburgse landbouw en agrifoodsector 2020-2023' handhaaft de Provincie het beleid van het uitvoeringsprogramma vitale veehouderij (2018). De aanpak beschrijft hoe de veehouderij - met aandacht voor omgevingsvraagstukken - ook in de toekomst een belangrijke rol kan blijven spelen in de Limburgse economie. Met de gemeenten is een traject in gang gezet om te komen tot duidelijkere afspraken over de inzet van provinciaal en gemeentelijk instrumentarium om de gestelde beleidsdoelen te realiseren en te komen tot vermindering van de ammoniakemissie, het aantal mensen dat geuroverlast ondervindt en het aantal knelpunten fijnstof.

Betekenis voor het plan

Omdat de beoogde ontwikkeling betrekking heeft op uitbreiding van een varkenshouderij wordt getoetst aan de voorwaarden en is de kaart met thema 'Landbouw, veehouderij' van toepassing. Op deze kaart ligt het plangebied binnen de aanduiding 'ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij'. Binnen deze aanduiding is uitbreiding van een intensieve veehouderij toegestaan.

De beoogde uitbreiding is een vervolgstap op een reeds in 2012 ingezet traject en met de ondernemer gemaakte afspraken om verslechtering in Egchel te voorkomen, waarbij geen sprake van een contractuele verplichting is voor het afbouwen van de locatie Jacobusstraat 42.

Doordat bestaande en nieuwe stallen zijn/worden voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem met 85% ammoniakreductie wordt op stalniveau aan de provinciale ammoniakreductieverplichting voldaan.

4.2.3 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu

De beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) uit 2010 regelt de 'extra' condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen mogelijk zijn. Het LKM geeft aan hoe een type ontwikkeling moet bijdragen aan kwaliteitsverbetering. Daarbij wordt duidelijk verschil gemaakt tussen gebiedseigen en niet gebiedseigen ontwikkelingen. Waar sprake is van gebiedseigen ontwikkelingen is in principe inpassing en maatwerk leidend. Ook de niet-gebiedseigen ontwikkelingen dienen goed ruimtelijk en landschappelijk te worden ingepast, maar voor deze ontwikkelingen geldt daarnaast een kwaliteitsbijdrage die in het LKM als richtlijn of als drempelwaarde is aangegeven. Het LKM richt zich op relatief kleinschalige ontwikkelingen vanuit het particulier initiatief. De essentie van het LKM is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met landschappelijke kwaliteitsverbetering, natuurontwikkeling en ontstening. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit.

Het doel van dit kwaliteitsmenu is dat gemeenten en provincie een instrument in handen hebben om noodzakelijke en/of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied kunnen combineren met kwaliteitsverbetering in het buitengebied, zogenaamde ontwikkelingsplanologie. Dat betekent dat, als er ontwikkelingen plaatsvinden die niet passen in het omgevingsplan, er een tegenprestatie geleverd moet worden. Gemeenten dienen het kwaliteitsmenu op gemeentelijk niveau uit te werken en in een structuurvisie vast te leggen. De tegenprestatie dient te bestaan uit landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap waarbinnen de maatregelen genomen worden. Dat kan sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap of extra investering in architectonische kwaliteit zijn.

Betekenis voor het plan

De provincie vraagt de gemeenten om het beleid uit het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) over te nemen en uit te werken zodat een gemeentelijk kwaliteitsmenu ontstaat. Het LKM heeft zijn uitwerking naar lokaal niveau gekregen in het 'Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas'. Dit kwaliteitskader is beschreven in paragraaf 4.4.5.

4.3 Regionaal beleid

 

4.3.1 POL-uitwerking Regionale visie Land- en tuinbouw Noord-Limburg (2019)

In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014) heeft de provincie de ambitie vastgelegd om in Limburg een leef- en vestigingsklimaat van voortreffelijke kwaliteit te realiseren. Het creëren van een nog aantrekkelijker landelijk gebied is van belang voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in de hele provincie. Bewust van de regionale verschillen in Limburg heeft de provincie de gemeenten uitgedaagd om op regionaal niveau bepaalde POL-thema's verder uit te werken.

In de regionale visie Land- en Tuinbouw is de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting voor de land- en tuinbouw in de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg vastgelegd. De visie heeft betrekking op de afstemming van de beleidsprincipes, van de werkwijze ingeval van nieuwe initiatieven, van initiatieven met een bovenlokaal/regionaal effect en over een uitvoeringsprogramma met lokale en regionale acties.

Het doel is dat de land- en tuinbouw in de regio Noord-Limburg een sterke economische sector is en kan blijven. Dit is alleen mogelijk indien de ontwikkeling van agrarische bedrijven blijft bijdragen aan de (ruimtelijke) kwaliteit van het landelijk gebied. De regio Noord-Limburg zet namelijk ook in op het behouden en versterken van een aantrekkelijk landelijk gebied. Kwaliteit staat in alle opzichten voorop. Het gaat hierbij om kwaliteit van wonen, werken én recreëren. Alle aanwezige of toe te voegen functies moeten in balans met elkaar kunnen functioneren, zodat er ook voor de toekomst ontwikkelingsruimte voor de land- en tuinbouw in Noord-Limburg blijft. Ook dat is een belangrijke kwaliteit van de regio.

- Land- en tuinbouw krijgt de ruimte, maar kent ook zijn grenzen

Door de regionale en lokale verschillen én de dynamiek van een breed pallet aan ontwikkelingen zijn de effecten van agrarische ontwikkelingen op gebieds- en locatieniveau minder goed te voorspellen. Om die reden wordt naast de algemene kaders ook sterk ingezet op het sturen op gebiedskwaliteit als leidend principe. Maatwerkoplossingen komen hier uit voort. Dit vraagt een grotere interactie tussen ondernemer, omgeving en overheid. Voor agrarische bedrijven betekent dit dat ze omgevingsbewust moeten acteren.

- Andere manier van werken gevraagd

Een omgevingsbewuste land- en tuinbouwsector vraagt om een andere manier van werken. Niet alleen door de agrarisch ondernemers, maar zeker ook door omwonenden, belangenorganisaties én overheid. Het gaat om een integrale procesaanpak om te komen tot maatwerkoplossingen. Dit vraagt om een omgevingsdialoog en om een kwalitatief beoordelingskader als hulpmiddel voor het aangaan van deze dialoog.

- Toekomstbestendigheid kan per locatie verschillen

Niet elke bedrijfslocatie heeft dezelfde ontwikkelingsruimte voor de verschillende agrarische bedrijfsactiviteiten, op de korte dan wel lange termijn. Het toekomstperspectief voor een agrariër wordt dan ook voor een belangrijk deel bepaald door de kwaliteit van de locatie. Idealiter liggen alle agrarische bedrijven op 'toekomstbestendige locaties'. Dit zijn locaties waar ondernemers voor de langere termijn hun agrarisch bedrijf passend bij de omgeving kunnen door ontwikkelen. In een dialoog met de ondernemer wordt de toekomstbestendigheid van een locatie belicht vanuit een drietal invalshoeken: 1) beleid, 2) gebied, waarbij het regionaal ruimtelijk kwaliteitskader als hulpmiddel en inspiratiebron wordt gebruikt en 3) locatie, waarbij aan de hand van aspecten als landschap, infrastructuur, woon- en klimaat enz. de effecten van het initiatief worden beschreven.

Betekenis voor het plan

Het plangebied is gelegen in een gebied dat specifiek is aangewezen al gebied waarin de intensieve veehouderij uitbreidingsmogelijkheden heeft. Het betreft een gebied met een goed toekomstperspectief voor veehouderijen. Agrarische bedrijven zijn passend bij de omgeving en kunnen doorontwikkelen. Gezien het type gebied en type bedrijf past het initiatief binnen de POL-uitwerking Regionale visie Land- en tuinbouw Noord-Limburg (2019).

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Perspectievennota Toekomst in beeld; perspectieven voor Peel en Maas

In het kader van de fusie van de gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel, is op 17 september 2008 de gezamenlijke perspectievennota ‘Toekomst in beeld, perspectieven voor Peel en Maas’ vastgesteld. In deze nota wordt aangegeven dat Peel en Maas een bepalende economische speler is, profiterend van de kleinschalige en gevarieerde structuur als plattelandsgemeente. De kenmerken van de omgeving en de inwoners, de ligging in de Regio Venlo en de nabijheid van de Technologische Top Regio Zuid Oost Nederland vormen de basis voor een zeer aantrekkelijk woon-, werk- en leefmilieu.

In de perspectievennota worden drie principes genoemd die richting geven aan de ontwikkeling van Peel en Maas en tevens de strategische kaders voor beleid vormen: diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing. Peel en Maas laat zich kenschetsen als een plattelandsgemeente. De agrarische sector is prominent aanwezig. Met de verplaatsing van productiecapaciteit komt het accent ook hier meer en meer te liggen op de kennisintensieve werkgelegenheid, de “green life sciences”.

Door in te zetten op variatie van economische dragers versterkt Peel en Maas de robuustheid van de economische structuur. Peel en Maas zet in op de doorontwikkeling van de aanwezige sectoren met bijzondere aandacht voor de agrarische sector, MKB, recreatie en toerisme en dienstverlening, door middel van een afgestemd arbeidsmarkt, productiemilieu- en structuurbeleid. De agrarische sector - inclusief transport en logistiek - blijft een onmisbaar onderdeel van de economische structuur van Peel en Maas. De primaire sector heeft goede perspectieven en is druk doende de langetermijnontwikkeling van schaalvergroting, innovatie en verbreding vorm te geven.

Betekenis voor het plan

Het plangebied is gelegen in een gebied dat specifiek is aangewezen al gebied waarin de intensieve veehouderij passend is. Doorontwikkeling van het bedrijf op deze locatie sluit aan bij het doel de economische structuur in het gebied te versterken. Gezien het type gebied en type bedrijf past het initiatief binnen de beleidsdoelstellingen.

4.4.2 Structuurvisie Buitengebied

Op 20 december 2011 is door de gemeenteraad van Peel en Maas de structuurvisie ‘Buitengebied Peel en Maas’. Deze structuurvisie is een overkoepelend document bestaande uit verschillende deelaspecten. In het structuurplan is de locatie gelegen in grootschalig open ontginningslandschap.

De motivering wordt gevonden in het feit dat deze activiteiten op geen andere locatie mogelijkheden hebben dan in het buitengebied. Voor alle vormen zal bij uitbreidingen of vestigingen (bijvoorbeeld bij vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing) een tegenprestatie geleverd moeten worden.

In dit gebied is voor wat betreft toekomstige ontwikkelingen sprake van versterking van verschillende grondgebonden agrarische functies en verbrede landbouw op bestaande locaties, versterking van de intensieve veehouderij en glastuinbouw in daarvoor aangeduide gebieden, versterking van (kleinschalige) bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, binnen de landbouw een ruime toelating van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen, welke goed mogelijk zijn als de openheid maar zoveel mogelijk behouden blijft. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn niet of onder strengere voorwaarden toegestaan in deze gebiedstypologie. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels.

Binnen dit landschap kan een intensieve veehouderij doorgroeien tot een oppervlakte van maximaal 2,5 ha. Binnen het landbouwontwikkelingsgebied, waarbinnen de locatie ook is gelegen, zijn de ontwikkelingsmogelijkheden primair gericht op agrarische bedrijvigheid. In de Structuurvisie ‘Intensieve veehouderij en Glastuinbouw buitengebied’ is het beleid voor intensieve veehouderijen uit de 'Structuurvisie Buitengebied' nader uitgewerkt. een afwijkende maatvoering opgenomen voor het landbouwontwikkelingsgebied.

Betekenis voor het plan

Het betreft hier een veehouderij die geen andere locatiemogelijkheden heeft dan in het buitengebied. Het landschap is door haar grootschaligheid geschikt voor het versterken van de agrarisch sector en het mogelijk maken van veehouderijen met een grote omvang.

In paragraaf 4.4.3 is nader ingegaan op de nadere uitwerking van de Structuurvisie Buitengebied zoals verwoord in de Structuurvisie ‘Intensieve veehouderij en Glastuinbouw buitengebied’.

Het archeologiebeleid is ook opgenomen binnen de structuurvisie. De projectlocatie is in dit beleid opgenomen binnen een gebied met lage archeologische verwachting. Nader archeologisch onderzoek is voor de beoogde ontwikkeling niet nodig.

4.4.3 Omgevingsvisie Peel en Maas

Op 5 juli 2022 is de Omgevingsvisie Peel en Maas vastgesteld. Dit is een instrument in het kader van de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. De omgevingsvisie is een dynamisch document. Op dit moment is een eerste versie van de omgevingsvisie vastgesteld, met het bestaande beleid als uitgangspunt. Bestaande structuurvisies waaronder die voor het buitengebied blijven dan ook als onderliggend (buitenwettelijk) beleid gehandhaafd. De omgevingsvisie is een visie over de fysieke leefomgeving op hoofdlijnen voor de hele gemeente.

De land- en tuinbouw in Peel en Maas blijft een belangrijke economische drager van het buitengebied. Dit is alleen mogelijk onder de voorwaarde dat ontwikkeling van agrarische bedrijven blijft bijdragen aan de (ruimtelijke) kwaliteit van het landelijk gebied en gepaard gaat met een verdere verduurzaming van de landbouw. Uitbreiding is mogelijk op toekomstbestendige locaties. Dit zijn locaties waar ondernemers voor de langere termijn hun agrarisch bedrijf passend bij de omgeving kunnen ontwikkelen. Ontwikkeling van grootschalige agrarische bedrijvigheid wordt alleen toegestaan in gebieden waar het passend is op basis van de gebiedsgerichte aanpak en op toekomstbestendige locaties. In het kader van behoud en versterking van het woon- en leefklimaat van de kernen wordt de afwaartse beweging van intensieve veehouderij van de kernen gestimuleerd. Voor de uitbreiding van agrarische bedrijven wordt een tegenprestatie gevraagd bestaande uit een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en vooral het inzetten op sloop van niet-toekomstbestendige locaties.

Betekenis voor het plan

Het plan betreft de (door)ontwikkeling van een grootschalig agrarisch bedrijf in een gebied waar het passend is op basis van de gebiedsgerichte aanpak en toekomstbestendige locaties. Het plan sluit aan bij de hoofdlijnen van deze visie. Zie verder de toelichting bij de structuurvisie Buitengebied in paragraaf 4.4.2. Bij de landschappelijke inpassing ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt aansluiting gezocht bij het kwaliteitskader buitengebied, zie toelichting bij paragraaf 4.4.5.

4.4.4 Beleidsdocumenten Landbouwontwikkelingsgebied

Het plangebied is gelegen in het (voormalige) landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide. Aanleiding voor het aanwijzen van het gebied ten zuiden van de kern Echel als landbouwontwikkelingsgebied was het Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg dat haar basis vindt in de Reconstructiewet. Het Reconstructieplan was onderdeel van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg en had als doel om conflicterende belangen, zoals de leefbaarheid van de dorpen versus milieueffecten als gevolg van intensieve veehouderijen, ruimtelijk te scheiden. Dat betekent dat de intensieve veehouderij in kwetsbare gebieden (rond dorpen en natuurgebieden) op termijn wordt afgebouwd. Door de jaren heen zijn diverse beleidsdocumenten opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied.

LOG Egchelse Heide is een gebied van ruim 20 hectare gelegen tussen Karissendijk/De Horsten, Melkweg en Rongvenweg. Het is een gebied met nu al een sterk agrarisch karakter en geen belemmerende factoren in de directe omgeving. De begrenzing van het LOG is vastgelegd in de structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw (IV en glas), als onderdeel van de structuurvisie buitengebied Peel en Maas.

Doel van de realisatie van het landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide is om intensieve veehouderijen binnen de gemeente Peel en Maas meer ontwikkelruimte te geven, door intensieve veehouderijen die op de huidige locatie een knelpunt vormen te verplaatsen naar het LOG.

Op 1 juli 2014 is de Reconstructiewet concentratiegebieden komen te vervallen. Tevens is het bestemmingsplan dat is opgesteld ten behoeve van het LOG gestrand bij de Raad van State in 2015. Echter de doelstelling van de provincie Limburg en gemeente Horst aan de Maas om in het landbouwontwikkelingsgebied intensieve veehouderij te concentreren en meer ontwikkelingsruimte te geven dan in de overige gebieden in de gemeente blijft bestaan. Daarom is hieronder nader ingegaan op de beleidskeuzes die in de loop der jaren zijn gemaakt in de diverse beleidsdocumenten ten behoeve van het landbouwontwikkelingsgebied.

Raadsbesluit 22 december 2008

In de raadsvergadering van 22 december 2008 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Helden de beleidskaders vastgesteld voor de gebiedsontwikkeling in Egchel. Middels het raasbesluit is onder meer geregeld dat de gronden in het LOG werden verworven om meer sturing te hebben op de vestiging van IV-bedrijven in het LOG Egchelse Heide. Hiermee kon het LOG concreet begrensd worden. Voor de vestiging en ontwikkeling van IV bedrijven is bepaald dat het woon- en leefklimaat er in Egchel er niet op achteruit mag gaan.

Structuurvisie ‘Intensieve veehouderij en Glastuinbouw buitengebied’

De Structuurvisie IV en Glastuinbouw bevat de hoofdlijnen voor het te voeren ruimtelijke beleid voor de sectoren intensieve veehouderij en glastuinbouw en dient als beleidskader voor het stimuleren en toetsen van bestaande en toekomstige initiatieven voor nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouw. De insteek van het IV en Glastuinbouwbeleid is om ontwikkelingsruimte te geven aan bestaande bedrijven op duurzame locaties op afstand van de kernen. Draagvlak in de samenleving is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij wordt enkel toegestaan in een LOG als er een knelpunt wordt opgelost op een ongewenste locatie. Specifiek voor de intensieve veehouderij wordt de meeste ruimte voor intensivering en schaalvergroting geboden in de LOG’s. Vanuit het provinciaal beleid, het reconstructieplan, zijn de zoekgebieden voor de landbouw ontwikkeling aangeduid. De gemeente Peel en Maas heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het gebied Egchelse Heide nader te begrenzen en als extra sturingsinstrument gronden aangekocht.

Structuurvisie gebiedsontwikkeling Egchel

Op 7 februari 2012 is de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Egchel door de gemeenteraad vastgesteld. Deze komt voort uit de wens om in de directe omgeving va het dorp Egchel zowel een LOG te ontwikkelen als een woongebied. In de structuurvisie is wat betreft de ontwikkeling van het LOG bepaald dat een aantal van de eerdere beleidskeuzes opnieuw worden vastgesteld, aangevuld met enkele nieuwe inzichten. De volgende uitgangspunten worden genoemd:

  • Bij het verplaatsen van bedrijven naar het Landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide dient de milieugebruiksruimte voor de nieuw te vestigen bedrijven op een zodanige wijze te worden vastgesteld dat het woon- en leefklimaat minimaal gelijk blijft;
  • De leefbaarheid in het dorp Egchel staat voorop; het woon- en leefklimaat moet minimaal gelijk blijven (uitgaande van de milieuvergunningen met peildatum 22 december 2008);
  • De milieugebruiksruimte geeft de informatie weer over de deelaspecten geur, ammoniak, fijnstof, geluid en licht;
  • Bedrijven die zich in het LOG vestigen moeten op een andere locatie een knelpunt oplossen in de gemeente Peel en Maas en dienen op de huidige locatie geen of onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden te hebben. Er is ruimte voor maximaal zes nieuw te vestigen intensieve veehouderijen. Nieuwvestiging van een pelsdierenhouderij in dit LOG is uitgesloten;
  • Ontwikkelmogelijkheden bieden aan ondernemers met een IV bedrijf met een innovatieve ontwikkelwens;
  • Ondersteuning voor behoud en toekomst van de leefbaarheid van het dorp Egchel door woningbouw;
  • Realisering van een duurzame woonwijk (Giel Peetershof) waarin (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) uitgangspunt is;
  • Het dorp Egchel is actief betrokken bij de gebiedsontwikkeling Egchel;
  • Ontwikkelingen in het overige gebied mogen de uitvoering van Giel Peetershof en LOG Egchelse Heide niet in gevaar brengen.

Betekenis voor het plan

Het onderhavige bedrijf heeft zich in 2012 op basis van de beleidskeuzes zoals verwoord in de diverse beleidsdocumenten gevestigd binnen het landbouwontwikkelingsgebied.

Met deze ontwikkeling wordt een bestaande varkenshouderij uitgebreid met extra stallen en het uitbreiding van mestbewerking. Binnen het LOG wordt volgens de diverse beleidsdocumenten volop ruimte gegeven aan de ontwikkeling van intensieve veehouderijen, mits het woon- en leefklimaat in de kern van Egchel aanvaardbaar blijft. Uit de diverse berekeningen omtrent geur, fijnstof en gezondheid, die onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan, blijkt dat het leefklimaat in de kern van Egchel aanvaardbaar blijft.

4.4.5 Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas

Binnen de gemeente Peel en Maas dienen ruimtelijke ontwikkelingen ook bij te dragen aan de kwaliteit van het buitengebied. Om hiervoor handvatten te geven is het kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. Bij iedere ontwikkeling dient ook een bijdrage te worden geleverd aan het omliggende landschap en milieu. Het kwaliteitskader bevat geen nieuw beleid. Het is een uitwerking van vaststaand beleid uit het structuurplan buitengebied Peel en Maas. Net als in het provinciaal beleid wordt er bij kwaliteitsverbeteringen onderscheid gemaakt in 3 soorten kwaliteitsverbeteringen:

  • 1. Basiskwaliteit (B): B is van toepassing bij iedere ontwikkeling binnen het bestaande bouwvlak en bij uitbreiding daarvan tot de referentiemaat in een agrarisch gebied. B wil zeggen dat nieuwe bebouwing en verharding goed ingepast moet worden. Als basis voor de omvang geldt dat sprake moet zijn van een oppervlakte landschappelijke inpassing dat overeenkomt met 10% van de oppervlakte van het deel van het bouwvlak waar de nieuwe bebouwing en het erf komt.
  • 2. Basiskwaliteit Plus (B+): B+ is van toepassing bij ontwikkelingen waar sprake is van een uitbreiding boven de referentiemaat. Als basis voor de omvang van de landschappelijke inpassing geldt dat sprake moet zijn van een oppervlakte landschappelijke inpassing dat overeenkomt met 10% van de oppervlakte van het gehele bouwvlak.
  • 3. Aanvullende Kwaliteitsverbetering (AK): AK dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van de kwaliteit van het landschap waarbinnen de maatregelen genomen worden. Per gebiedstype zijn er andere landschapskwaliteiten typerend en van belang.

Betekenis voor het plan

De projectlocatie is gelegen in grootschalig open ontginningslandschap. De inrichting bestaat uit rationele landschapsstructuren met grotendeels parallelle wegen. Met name ter plaatse van de Egchelse Heide (waar de projectlocatie is gelegen) is er sprake van een open landschap.

Het plangebied ligt in een gebied waarvoor het bestemmingsplan Buitengebied niet geldt, formeel
gezien is daarmee het gemeentelijk Kwaliteitskader uit de Structuurvisie niet aan de orde. Voor het LOG is namelijk een apart landschapsplan opgesteld. Bedrijven in dit LOG dienen nog hun eigen locatie
landschappelijk in te passen. Bij de landschappelijke inpassing wordt aansluiting gezocht bij het kwaliteitskader buitengebied. Dat wil zeggen dat een oppervlak van 10% van het bouwvlak landschappelijk ingepast dient te worden. Binnen het aanwezige landschapstype dient de openheid zo veel mogelijk behouden te blijven. Door concentratie van de bebouwing is de versnippering beperkt.

Om invulling aan het kwaliteitskader te geven is voor het hele plangebied een landschappelijk inpassingsplan opgesteld en als Bijlage 3 bij de regels gevoegd. In paragraaf 3.2 wordt een nadere toelichting gegeven op de landschappelijke inpassing van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

5.1.1 Aanleiding opstellen MER

Op 1 juli 2010 is de Wet Modernisering m.e.r. in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet milieubeheer daar waar het gaat om de procedures en de wettelijke bepalingen aangaande het (al dan niet verplicht) opstellen van een milieueffectrapport (MER) en heeft tot doel de regelgeving te vereenvoudigen. Samenhangend hiermee is op 1 april 2011 het besluit tot wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. In de Wet milieubeheer is opgenomen in welke gevallen het maken van een MER verplicht is.

Het opstellen van een milieueffectrapport (MER) is verplicht wanneer een bestemmingsplan ruimte biedt voor activiteiten die zijn genoemd in het Besluit m.e.r. en/of wanneer een Passende beoordeling op basis van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

Het planMER is bijgevoegd als Bijlage 1 (rapport) en Bijlage 2 (bijlagen) bij de toelichting.

Veehouderij

Het voorgenomen planologisch beleid in het bestemmingsplan maakt oprichting, uitbreiding en wijzigingen van een veehouderij mogelijk en is kaderstellend voor latere m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten voor veehouderijen met een omvang boven de m.e.r.-beoordelingsdrempel, zie navolgend tekstkader.

M.e.r.-plichtig bestemmingsplan
Op grond van de Bijlage van het Besluit m.e.r., categorie C14, is het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig als sprake is van een kaderstellend bestemmingsplan dat de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens mogelijk maakt voor meer dierplaatsen dan:
- 85.000 stuks mesthoenders (Rav1 cat. E 3 t/m 5),
- 60.000 stuks hennen (Rav cat. E 1 en E2),
- 3.000 stuks mestvarkens (Rav cat. D3) of
- 900 stuks zeugen (Rav cat. D 1.2, D 1.3 en D 3 voor zover het opfokzeugen betreft).

M.e.r.-beoordelingsplichtige besluiten
Op grond van de Bijlage van het Besluit m.e.r., categorie D14, zijn besluiten voor een omgevingsvergunning voor veehouderijbedrijven m.e.r.-(beoordelings)plichtig in gevallen met meer dierplaatsen dan:
- 40.000 stuks pluimvee;
- 2.000 stuks mestvarkens;
- 750 stuks zeugen;
- 3.750 stuks gespeende biggen;
- 5.000 stuks pelsdieren;
- stuks voedsters of 6.000 vlees- en opfokkonijnen;
- 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar;
- 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar;
- 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar;
- 1.200 stuks vleesrunderen;
- 2.000 stuks schapen of geiten;
- 100 stuks paarden of pony's;
- 1.000 stuks struisvogels.  

Het bestemmingsplan omvat het totale bedrijfsontwikkelingsplan van de gevestigde varkenshouderij (in hoofdstuk 2 volgt een uitgebreidere beschrijving van het planvoornemen) en maakt een uitbreiding met drie nieuwe biggenstallen (3 x 6.720 gespeende biggen) en drie nieuwe zeugenstallen (3x 1.250 (op)fokzeugen) mogelijk en is vanwege de kaderstelling plan-m.e.r.plichtig.

Mestbe- en verwerking

Mestbe- en verwerkingsinstallaties kunnen m.e.r.-plichtig zijn op basis van categorie C18.4 in de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage en kunnen m.e.r.(beoordelings-)plichtig zijn op basis van categorie D18.1 en D18.7:

  • C18.4: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van 100 ton per dag of meer (= ca. 36.000 ton per jaar).
  • D 18.1: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval, anders dan bedoeld onder D 18.3, D 18.6 of D 18.7. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit van 50 ton per dag of meer (= ca. 18.000 ton per jaar).
  • D18.7: De wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit van 50 ton per dag of meer (= ca. 18.000 ton per jaar).


Uitgaande van jurisprudentie (o.a. de MACE-uitspraak ABRvS 201508301/2/A1, ECLI:NL:RVS:2016:3057, 16 november 2016) geldt voor het be- en verwerken van uitsluitend 'eigen' mest geen m.e.r.-(beoordelings)plicht, omdat de mest na verwerking toegepast wordt als meststof en bijproduct (uitrijden op eigen landbouwgronden en/of onder economisch gunstige omstandigheden aan anderen leveren) en niet als afvalstof (bij verwerking van mest van derden is sprake van 'een last waarvan veehouders zich moeten ontdoen' en wordt de mest beschouwd als afvalstof).

Passende beoordeling Wet natuurbescherming

Ook het uitvoeren van een Passende beoordeling kan een aanleiding vormen voor de verplichting om een MER op te stellen. De Wet natuurbescherming en de m.e.r.-plicht zijn namelijk aan elkaar gekoppeld. Wanneer een plan wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht is (zoals een bestemmingsplan) én hiervoor een Passende beoordeling moet worden gemaakt, dan geldt rechtstreeks een m.e.r.-plicht.

Het kaderstellende bestemmingsplan kan mogelijk significante gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden. Omdat voor het planvoornemen een rechtsgeldige, onherroepelijke natuurvergunning aanwezig is kan deze natuurvergunning zogenaamd één op één ingepast worden in het bestemmingsplan, onder de voorwaarden dat geen nieuwe passende beoordeling meer nodig is. In dat geval is geen sprake van een rechtstreekse m.e.r.-plicht. Voor vergunningverlening heeft een passende beoordeling plaatsgevonden op basis van beleidskaders, kennis en inzichten van dat moment en een nieuwe passende beoordeling zou op dit moment geen nieuwe inzichten opleveren. Het kan echter niet uitgesloten worden dat ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan geen nieuwe inzichten zijn vanwege van wijzigingen in stikstofbeleid en/of emissiefactoren voor onder andere luchtwassers.

5.1.2 M.e.r. procedure

De gemeente is verantwoordelijk voor het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure inclusief het opstellen van een MER t.b.v.het bestemmingsplan. De veehouders zijn verantwoordelijk voor de vergunningaanvraag inclusief het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling, gekoppeld aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Het startdocument van de m.e.r.-procedure is de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). Het eindproduct van de procedure is het voorliggende milieueffectrapport (MER).

De m.e.r.-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • Openbare kennisgeving van het voornemen;
  • Raadpleging van de betrokken bestuurlijke organen en adviseurs over de reikwijdte en het detailniveau van de m.e.r.;
  • Bieden van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen;
  • Opstellen milieueffectrapport (MER);
  • Openbaar maken MER en opsturen aan wettelijke adviseurs & Commissie m.e.r;
  • Bieden van de mogelijkheid om zienswijzen op het MER in te dienen;
  • Toetsingsadvies Commissie m.e.r;
  • Besluit nemen inclusief motivatie hoe de m.e.r. in de planvorming is betrokken en bekendmaking besluit;
  • Evaluatie van effecten tijdens en na realisatie.


De gemeente publiceert dit MER samen met het ontwerp van het bestemmingsplan en legt beiden ter inzage. Iedereen kan in deze periode een reactie geven op het planMER en het ontwerp-bestemmingsplan. De Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: Commissie m.e.r.) is een onafhankelijk instantie die het MER op volledigheid en juistheid toets en een toetsingsadvies uitbrengt. De gemeente geeft in het bestemmingsplan aan hoe omgegaan wordt met de inspraakreacties op het planMER en het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. Voor het bestemmingsplan is de uitgebreide m.e.r.-procedure verplicht, zie hiervoor navolgend schema.


Notitie reikwijdte en detailniveau

Voor het bestemmingsplan is een Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) opgesteld. Deze notitie beschrijft de opzet en inhoud van het op te stellen MER. Bij het bepalen van de reikwijdte en detailniveau van dit MER raadpleegt het bevoegd gezag minstens de wettelijk voorgeschreven bestuursorganen (artikel 7.11b Wet milieubeheer). Burgemeester & wethouders van de gemeente Peel en Maas hebben op 22 augustus 2022 ingestemd met de ter inzage legging van de NRD. De NRD heeft vervolgens ter inzage gelegen van 14 september 2022 tot en met 25 oktober 2022. Iedereen kon een zienswijze geven op de inhoud van de NRD en aangeven wat in het milieueffectrapport moet worden onderzocht. De wettelijke adviseurs en betrokken overheids- en maatschappelijke organisaties (onder andere provincie, waterschap, buurgemeenten en de GGD) zijn apart geraadpleegd. In het MER is als bijlage een reactienota bijgevoegd waarin de binnengekomen reacties en adviezen zijn samengevat en waarbij wordt aangegeven of en hoe de reacties over de reikwijdte en het detailniveau van het MER zijn verwerkt in het milieuonderzoek.


Het MER en het bestemmingsplan

De gemeente legt het ontwerp bestemmingsplan samen met het MER ter inzage. Iedereen wordt in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken een zienswijze naar voren te brengen. De gemeente vraagt weer de wettelijke adviseurs en enkele betrokken overheids- en maatschappelijke organisaties om een advies uit te brengen. De Commissie m.e.r. wordt gevraagd het MER te toetsen. De Commissie m.e.r. toetst de kwaliteit en juistheid van het MER en beoordeelt of alle essentiële informatie aanwezig is om het besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan te kunnen nemen. Op basis van de zienswijzen en ontvangen adviezen stelt de gemeente een zienswijzennota op, waarin wordt beschreven hoe de inspraak en adviezen worden meegenomen in het definitief vast te stellen bestemmingsplan en mogelijk een aanvulling op het MER. Ook wordt beschreven op welke wijze de milieugevolgen worden geëvalueerd. In het MER wordt hiertoe een evaluatieprogramma opgenomen.

5.1.3 Kaderstellend bestemmingsplan

Om de realisatie van het totale bedrijfsontwikkelingsplan in fasen te faciliteren wordt voor het totale plan een kaderstellend bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan zal in de regels voor een aantal aspecten een normering, plafond of voorwaardelijke verplichting opgenomen worden die dan verder uitgewerkt moeten worden in de (latere) aanvraag om een omgevingsvergunning.

5.2 Milieu

5.2.1 Bodem
5.2.1.1 Wettelijk kader

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.

5.2.1.2 Betekenis voor het plan

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling waar sprake is van het toevoegen van woningen of andere verblijfsplaatsen waar personen langere tijd kunnen verblijven dient onderzocht te worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde ontwikkeling. Het bestemmingsplan staat nieuwbouw van een bedrijfswoning rechtstreeks toe op het perceel van de (voormalige) locatie Melkweg 22. In opdracht van de gemeente zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd voor het LOG Egchelse heide en de voormalige locatie Melkweg 22. De bodemonderzoeken zijn bijgevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting.

Een overzicht van alle uitgevoerde bodemonderzoeken:

  • Vooronderzoek Melkweg 22, Egchel. Het Milieubureau, rapport 98-050-06, d.d. 2 februari 1998. Dit onderzoek heeft betrekking op ± 700 m2 waar een stal gebouwd gaat worden. Hoewel verwezen wordt naar verdachte locaties elders op het terrein (ondergrondse HBO tank van 3.000 L en bovengrondse dieseltank van 1.200 L) wordt de onderzoekslocatie als onverdacht aangewezen en de uitvoering van een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
  • Verkennend bodemonderzoek Melkweg 22, Egchel. HMB BV, rapport 08250101A, d.d. 9 december 2008. Dit onderzoek op perceel H 245 heeft alleen betrekking op het bebouwde deel en directe omgeving. Er zijn geen boringen binnen geplaatst. Plaatselijk worden in de bovengrond een zwakke tot matige bijmenging met beton en baksteen aangetroffen. Zintuiglijk is op het maaiveld en in de grond geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Uit de analyses volgt dat plaatselijk een lichte verontreiniging met PAK aanwezig is. Alleen in boring 30 ter plaatse van de ondergrondse HBO-tank onder de oprit bij het woonhuis is op 2,0-2,5 m-mv een sterke verontreiniging met minerale olie aangetroffen (2.500 mg/kgds). Geadviseerd wordt hier een nader bodemonderzoek uit te voeren.
  • Vooronderzoek Landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide. Grontmij, rapport 284016, d.d. 24 december 2009. Dit vooronderzoek is uitgevoerd in opdracht van de gemeente Helden in het kader van een projectbesluit/MER voor herinrichting van de onderzoekslocatie en enkele aangrenzende percelen (totaal ± 22 ha).De conclusie is dat de agrarische oppervlakte (onverhard) onverdacht is. De locatie van de brandstoftank, welke in het rapport van HMB in 2008 is vermeld met de aanwezigheid van een sterke olieverontreiniging dient nader onderzocht te worden, alsmede de verdachte inpandige locaties welke nog niet onderzocht zijn.
  • Nader bodemonderzoek bij ondergrondse tank, Melkweg 22 te Egchel. HMB B.V. rapport 08250102B, d.d. 18 juni 2012. Hierin is vastgesteld dat bij de inmiddels verwijderde tank ± 5 m3 sterk is verontreinigd met minerale olie (2.500 mg/kgds). In een geplaatste peilbuis zijn in het grondwater geen verontreinigingen met minerale olie of vluchtige aromaten (BETXN) aangetroffen. Deze verontreiniging (vermoedelijk ontstaan vóór 1987) dient gesaneerd te worden, maar betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • Evaluatierapport bodemsanering Melkweg 22, Egchel. HMB B.V. rapport 08250103F, d.d. 6 november 2012. In dit rapport is beschreven dat de ingekaderde olieverontreiniging geheel is ontgraven en afgevoerd naar Theo POUW in Weert (8,38 ton). Bij de ontgraving is echter in de zuidoosthoek van de ontgravingsput op 0,7 m-mv een tyleenleiding aangetroffen, die aan de bovenzijde is afgedekt met asbestverdachte golfplaten. Deze asbestverontreiniging is nog niet ingekaderd.
  • Inspectierapport VTH, gemeente Peel en Maas, d.d. 16 januari 2014. Tijdens en de sloop heeft de gemeente de locatie meerdere malen bezocht en de waarnemingen gerapporteerd. In het najaar van 2013 is de woning en zijn de stallen gesloopt. Hierbij is in de woning nog asbest aangetroffen welke niet in het inventarisatierapport is vermeld. Hier is vervolgonderzoek naar gedaan waarmee in de verdere sloop rekening is gehouden. Ook is een melding gedaan van het brengen van meststoffen op of in de bodem. Nadat de opstallen en funderingen zijn gesloopt is in januari 2014 de puin ter plaatse gebroken. Op 6 februari 2014 is melding gedaan dat alles is gesloopt en alle puin is afgevoerd.
  • Vooronderzoek Melkweg (voormalig nr. 22), nummer 201081.BKK, BKK Bodemadvies, d.d. 15 februari 2021. Dit betreft een bodemonderzoek conform de NEN 5752 en bestaat uit een historisch onderzoek en locatiebezoek. Op basis van de historische gegevens en de waarnemingen tijdens het locatiebezoek op 21 januari 2021 zijn er geen aanleidingen een bodemverontreiniging op de locatie te verwachten. De onderzoekslocatie kan als 'onverdacht' worden aangemerkt. Feitelijk bodemonderzoek kan voor de onderzoekslocatie achterwege blijven.


Sinds uitvoering van deze onderzoeken zijn de onbebouwde en onverharde gronden alleen landbouwkundig in gebruik geweest. De kwaliteit van de bodem kan dan ook als onveranderd worden beschouwd. Met name ter plaatse van het perceel van de voormalige Melkweg 22, waar de nieuwe bedrijfswoning is voorzien.

Binnen de huidige bedrijfsvoering vinden bodembedreigende activiteiten plaats. Deze activiteiten hebben met name betrekking op opslag van mest, kadavers en kleine gebruikshoeveelheden medicijnen- en reinigingsmiddelen. De dikke mestfractie uit de mestscheider wordt opgeslagen op een vloeistofkerende vaste mestopslag met een opslagcapaciteit van 250 m³. De dunne fractie wordt teruggeleid naar de mestsilo's. Het gevaar van bodemverontreiniging kan in voldoende mate worden beperkt door een vloeistofkerende voorziening op de plaatsen waar de installatie wordt opgesteld. Door het toepassen van de hiervoor beschreven maatregel wordt de bodem in voldoende mate beschermd en is in de bestaande situatie sprake van verwaarloosbaar bodemrisico.

Er zijn ten aanzien van het aspect bodem geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.2.2 Milieuzonering
5.2.2.1 Beleidskader

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;

2. Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.2.2.2 Betekenis voor het plan

Richtafstanden milieubelastende activiteiten planvoornemen

Het plangebied ligt in omgevingstype 'rustig buitengebied', er zijn voornamelijk veehouderijen aanwezig, met daartussen enkele verspreid liggende burgerwoningen in het buitengebied.

Voor een varkenshouderij (fokken en houden van varkens) geldt dat op basis van de indicatieve bedrijvenlijst een richtafstand van 200 m voor geur, 30 m voor stof, 50 m voor geluid en 0 m voor gevaar in acht moet worden genomen ten opzichte van milieugevoelige functies, met name woningen. Omdat voor geur afkomstig van varkenshouderijen een specifiek toetsingskader geldt (en wordt toegelicht in volgende paragraaf) wordt dit aspect buiten beschouwing gelaten ten aanzien van milieuzonering.

Het bestemmingsplan maakt alle typen mestbe- en verwerking mogelijk, waarvan mestvergisting voor milieuzonering de meeste milieubelastende activiteit is. In het planvoornemen is voorzien in mestscheiding. Voor geur, geluid en stof kunnen dezelfde richtafstanden aangehouden als voor mestvergisting, alleen bij mestscheiding speelt het aspect gevaar niet en bij mestvergisting wel. De handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG adviseert rond installaties voor covergisting (sbi-2008, 40) een richtafstand van 100 m. Dit is gebaseerd op afstanden van 100 meter voor geur en geluid, 50 meter voor stof en 30 meter voor veiligheid. Voor installaties voor covergisting is de afstand voor veiligheid licht onderschat (RIVM 2008 en 2010, zie verder onder ‘Rapporten RIVM externe veiligheid'). Bepalend voor veiligheid is de opslag van vergistingsgas. Volgens RIVM geldt voor veiligheid een afstand van 50 meter.

De dichtstbij liggende woning van derden (Karissendijk 9) bevindt zich op een afstand van ca. 170 meter van de gebouwen en voorzieningen ten behoeve van het bedrijf. Op grond hiervan kan worden gesteld dat ruimschoots wordt voldaan aan de minimale richtafstanden voor milieuzonering.

5.2.3 Geluid
5.2.3.1 Wettelijk kader

Bij het aspect geluid in het ruimtelijk spoor gaat het om bescherming van mensen tegen geluidhinder, maar ook tegen gezondheidseffecten door geluid. In de ruimtelijke ordening wordt voor functies deels bescherming tegen geluid geboden door de Wet geluidhinder (Wgh) en deels door de Wro/Wabo (in het kader van een goede ruimtelijke ordening). Door de gemeente Peel en Maas is geen gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld.

De geluidsbelasting in het buitengebied wordt in het algemeen voornamelijk bepaald door de agrarische bedrijven, bestemmingsverkeer en doorgaand verkeer. De geluidbelasting van agrarische bedrijven (vooral ventilatoren en laden/lossen bij intensieve veehouderijen) wordt gereguleerd via de vergunningverlening. Hierdoor wordt voorkomen dat op gevoelige objecten en terreinen (met name woningen) geluidhinder boven de gestelde grenswaarde komt.

Volgens het VNG-handboek Bedrijven en Milieuzonering (2009) bedraagt voor het thema geluid de aan te houden afstand minimaal 50 meter tussen een inrichting en een gevoelige functie (met name woningen van derden). Is de afstand groter, dan wordt de kans op directe geluidhinder (uit ventilatoren en dergelijke) snel kleiner. Indirecte hinder door verkeer kan optreden als de extra verkeersbewegingen vlakbij een woning van derden of ander geluidsgevoelig object of terrein plaatsvinden.

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder biedt het wettelijk kader voor de bescherming van geluidsgevoelige gebouwen (oa. woningen) en geluidsgevoelige terreinen tegen het geluid van wegverkeer (niet 30 km wegen), spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen. In situaties waarop de Wgh niet van toepassing is (bijvoorbeeld bij bedrijven die niet op Wgh-gezoneerd bedrijventerrein liggen) vind de bescherming tegen geluid via de invulling van 'een goede ruimtelijke ordening' plaats (Wro/Wabo).

Bij het realiseren van een geluidsgevoelige bestemming nabij een bedrijf (niet gelegen op een gezoneerd industrieterrein) is de Wgh niet van toepassing. In deze situatie zijn in de ruimtelijke onderbouwing voor het aspect geluid de volgende punten van belang:

  • Een aanvaardbaar akoestisch klimaat bij de nieuwe geluidsgevoelige bestemming.
  • De planologische rechten (akoestische mogelijkheden) van het bestemmingsplan voor het perceel waarop het bestaande bedrijf is gevestigd. Worden deze niet onredelijk ingeperkt?
  • De akoestische milieubelangen van het bestaande bedrijf in de omgevingsvergunning of op basis van het Activiteitenbesluit.

In de beoordeling van een aanvaardbaar akoestisch klimaat kan aangesloten bij bestaande toetsingskaders voor vergunningverlening. Cumulatieve effecten moeten ook bij de beoordeling betrokken worden.

Handreiking industrielawaai en vergunningverlening

De geluidsbelasting door de varkenshouderij aan De Horsten moet aan de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening worden getoetst. Volgens deze handreiking worden bij het vaststellen van grenswaarden drie elementen onderscheiden:

  • De richtwaarde welke afhankelijk is van de aard van de omgeving;
  • De grenswaarde van 50 dB(A) waarboven in het algemeen in toenemende mate hinder zal optreden;
  • De ontheffingen van bovengenoemde waarden op grond van een bestuurlijk afwegingsproces.

Voor zowel nieuwe als bestaande inrichtingen geldt dat bij een eerste toetsing de aanbevolen richtwaarden gehanteerd dienen te worden. Het plangebied kenmerkt zich als 'landelijke omgeving'. Hiervoor zijn de volgende richtwaarden van toepassing:

Langtijdgemiddeld geluidsniveau Lar,LT   Dag   Avond   Nacht  
Landelijke omgeving   40 dB(A)   35 dB(A)   30 dB(A)  
Maximaal geluidsniveau Lmax   Dag   Avond   Nacht  
Landelijke omgeving   70 dB(A)   65 dB(A)   60 dB(A)  

Tabel 5: Richtwaarden Handreiking industrielawaai en vergunningverlening

Overschrijding van de richtwaarde is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Dit referentieniveau wordt ter plaatse door metingen bepaald of berekend uit de optredende geluidbelasting door het wegverkeer. De hoogste van de beide waarden is maatgevend voor het referentieniveau van het omgevingsgeluid.

Ook moeten beperkingen gesteld worden aan het optredende maximale geluidsniveau. Gestreefd dient te worden naar het voorkomen van incidentele verhogingen van het geluid groter dan 10 dB(A) ten opzichte van het equivalente niveau over de betreffende periode. Lagere maximale geluidsniveaus worden, gezien de van nature aanwezige geluiden, niet als hinderlijk beschouwd. In die gevallen waarbij niet aan de grenswaarden kan worden voldaan, kunnen op basis van de afwijkingsbevoegdheid wegens bijzondere omstandigheden hogere maximale geluidsniveaus worden vergund.

Circulaire beoordeling geluidhinder wegverkeer (indirecte hinder)

De verkeersaantrekkende werking van de inrichting kan geluidshinder tot gevolg hebben voor woningen die zich langs de aan- en afrijroutes van de desbetreffende inrichting bevinden. Verkeersaantrekkende werking wordt ook indirecte hinder genoemd. Dit verkeer dient, volgens de circulaire Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wet Milieubeheer (Minister van VROM, Staatscourant 29 februari 1996, nr. 44 / Schrikkelcirculaire), beoordeeld te worden op basis van de equivalente geluidsniveaus door de berekende etmaalwaarde te toetsen aan de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) en indien noodzakelijk geacht na bestuurlijke afweging aan de maximale grenswaarde van 65 dB(A). Dit houdt in dat aan het geluidsniveau uitsluitend een maximum wordt gesteld in de vorm van een gemiddelde geluidsbelasting in een etmaal. Er is geen maximum meer gesteld aan het piekniveau.

5.2.3.2 Betekenis voor het plan

De structuurvisie IV en Glastuinbouw buitengebied en Structuurvisie gebiedsontwikkeling Egchel werken door in dit bestemmingsplan. De structuurvisies geven onder andere een selectie en nadere begrenzing van de beoogde landbouwontwikkelingsgebieden (voormalig LOG). Uit het bijbehorende MER blijkt dat het beleid uit deze structuurvisie positieve effecten heeft op de geluidhinder. Bij de begrenzing van de LOG's is rekening gehouden met een grote afstand tot woonkernen en andere geluidsgevoelige objecten, om het ontstaan van (nieuwe) hindersituaties te voorkomen.

Industrielawaai (directe hinder)

Voor de bestaande situatie is in 2020 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek zijn het gemiddelde geluidsniveau en het piekgeluidsniveau berekend op de woningen die in de omgeving van het bedrijf liggen. Verder is aandacht besteed aan de geluidsbelasting door het verkeer van en naar het bedrijf. In het onderzoek is rekening gehouden met alle relevante geluidsbronnen die tijdens een drukke dag kunnen voorkomen. Het gaat onder andere om de stalventilatie, het lossen van voer, het laden en lossen van vee en het in werking hebben van een mestscheidingsinstallatie (bron: Akoestisch onderzoek 2019-3111-0, Sain Milieuadvies, 16 okt 2019).

In de dag- en avondperiode zit het geluidsniveau ruim onder de wettelijke richt- en grenswaarden. In de nachtperiode is het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de RBS gelijk aan de richtwaarde op de woningen Karissendijk 9 en Melkweg 18. De geluidsemissie in de nacht wordt veroorzaakt door laden van biggen voor 7:00 uur, het periodiek gedurende enkele dagen laden en lossen van drijfmest en dunne fractie in de periode dat de mobiele mestscheider in werking is, de mobiele mestscheider zelf (in de buitenlucht) en de ventilatoren van de dichtstbij gelegen stallen. Voor deze activiteiten is een geldende omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan aanwezig.

In het geluidsonderzoek (RBS) is echter uitgegaan van een worst case benadering waarin alle geluidsrelevante activiteiten tegelijk plaatsvinden en met name de mobiele mestscheider het gehele etmaal in werking is inclusief laden en lossen van drijfmest en dunne fractie. Feitelijk vindt deze worst case situatie periodiek gedurende een aantal achtereenvolgende dagen plaats. Op dagen dat er geen mestscheiding plaatsvindt zal het geluidsniveau onder de richt- en grenswaarden blijven en is het laden van biggen in de nachtperiode maatgevend.

In het planvoornemen is geen sprake meer van periodieke mobiele mestscheiding in de buitenlucht, maar zal de mestverwerkingsinstallatie inpandig opgesteld worden en zal in de loods continu mest gescheiden worden, waardoor mestscheiding in de nachtperiode niet meer nodig is. De afstand van de mestverwerkingsinstalltie tot de woningen aan de Karissendijk wordt ook groter. Ook wordt de opslagcapaciteit van drijfmest en dunne fractie vergroot, waardoor de mesttransporten in de nachtperiode (voor 7.00 uur) zouden kunnen vervallen indien dit nodig blijkt te zijn.

De luchtwassers en ventilatoren op de stallen worden gedempt door het filterpakket van de luchtwasser en worden op zo groot mogelijke afstand van de woningen gesitueerd (= aan de oostzijde van de stallen). Aangezien sprake is van nieuwbouw zullen nieuwe ventilatoren toegepast worden en deze zijn over het algemeen een stuk stiller dan de oudere typen in bestaande stallen. Uiterraard is de geluidsemissie van de ventilatoren afhankelijk van de ventilatorkeuze van de ondernemer (merk en type).

De diertransporten zullen toenemen, dus ook de diertransporten, echter de biggen komen van de zeugenstallen naar de biggenstallen en worden niet meer van buiten de inrichting aangevoerd, waardoor deze activiteit ook niet noodzakelijkerwijs in de nachtperiode hoeft plaats te vinden. Het laden van biggen voor afvoer van het bedrijf zal wel in de nachtperiode (vroege ochtend voor 7u) blijven plaatsvinden en ook toenemen als het aantal biggenplaatsen wordt uitgebreid. Wel kunnen de schaalvoordelen maximaal benut worden en meer biggen per vracht afgevoerd worden. Dit kan aangemerkt worden als een incidentele bedrijfssituatie; maximaal 12 keer per jaar.

De bebouwing (stallen) tussen de Karissendijk en geluidsbronnen binnen de inrichting kan ook een afschermende werking hebben, afhankelijk van de situering.

Ten aanzien van het planvoornemen wordt geconcludeerd dat er voldoende milieugebruiksruimte aanwezig is ten aanzien van geluid en voldoende mogelijkheden om aan de geluidsnormen te voldoen. Mede omdat ruimschoots wordt voldaan aan de minimale richtafstanden voor milieuzonering, zie vorige paragraaf.

Mestverwerking in een afgesloten mestverwerkingsloods zorgt voor een reductie van de geluidsemissie.Dit is gewaarborgd in de regels.Laden en lossen kan zoveel mogelijk of geheel overdag plaatsvinden. Op dit punt is het kaderstellende bestemmingsplan uitvoerbaar. Voor de omgevingsvergunning zal de bedrijfsopzet pas specifiek uitgewerkt worden. Om dat het bedrijf een IPPC-inrichting is (valt onder de werking van de Richtlijn industriele emissies) mag de iedere uitbreiding pas in bedrijf worden genomen als er een omgevingsvergunning is. Hiervoor is een akoestisch onderzoek verplicht. De omgevingsvergunning moet voldoen aan de beste beschikbare technieken (BBT). Voor IPPC-installaties staan de beste beschikbare technieken in BBT-conclusies. In geval van IPPC-installaties zijn controle- of monitoringsvoorschriften verplicht met als voorwaarde dat de monitoringseisen worden gebaseerd op voor die IPPC-installatie relevante BBT-conclusies en bijbehorende informatiedocumenten over beste beschikbare technieken.

Aan- en afrijdend verkeer (indirecte hinder)

Indirecte hinder door verkeer is niet aan de orde, aangezien op De Horsten en aan de splitsing met de Melkweg geen woningen van derden of andere geluidsgevoelige objecten aanwezig zijn. Op de Melkweg gaat het inrichtingsgebonden verkeer op in het heersende verkeersbeeld. Bij de eerste woning van derden onderscheidt het inrichtingsgebonden verkeer zich niet er in snelheid en rij- en stopgedrag van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg kan bevinden.

 

Wegverkeerslawaai

De nieuwe bedrijfswoning is een nieuw geluidsgevoelig object en ligt binnen een geluidzone van wegverkeer. In een akoestisch onderzoek is ten behoeve van de nieuwe bedrijfswoning de gevelbelasting onderzocht (Akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting De Horsten te Egchel, rapportnummer M218712.001.002/JME, Aelmans ROM BV, 1 februari 2023). Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4 bij de toelichting. De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op De Horsten overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet ter plaatse van de specifieke aanduidingen voor de bedrijfswoning.

5.2.4 IPPC
5.2.4.1 Wettelijk kader

RIE-richtlijn

De Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU) is een Europese richtlijn inzake de geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreinigingen. Bijlage 1 van deze richtlijn geeft aan wanneer sprake is van een IPPC-installatie (= installatie voor industriële activiteiten). IPPC is enkel van toepassing bij vergunningverlening aan grote varkens- en pluimveebedrijven (op dit moment is dit >40.000 plaatsen voor pluimvee, >2000 plaatsen voor vleesvarkens of >750 plaatsen voor zeugen. Er is een herziening van de RIE voorzien en dit zal waarschijnlijk resulteren in een verlaging van deze drempelwaarden en een verbreding van de scope van type veehouderijen die onder de werking van de RIE vallen).

Het doel van de RIE-richtlijn is om door middel van maatregelen emissies in lucht, water, bodem te voorkomen of te beperken om zo afwenteling van emissies tussen de milieucompartimenten te voorkomen en tot een zo hoog mogelijke bescherming van het milieu in zin geheel te komen. Dit houdt in dat de Best Beschikbare Technieken (BBT) toegepast moeten worden, een omgevingstoets uitgevoerd moet worden en belangrijke verontreinigingen voorkomen moeten worden.

Hiervoor is tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing nog van toepassing. Deze beleidslijn komt te vervallen zodra de Omgevingswet in werking treedt. De Beleidslijn geeft een generieke invulling aan de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en bepaalt dat het bevoegd gezag voor een veehouderij die onder de werkingssfeer van de voormalige IPPC-richtlijn (nu: RIE-richtlijn) valt, moet beoordelen of voorschriften in de omgevingsvergunning milieu nodig zijn die verder gaan dan het toepassen van de beste beschikbare technieken (BBT). Het stellen van verdergaande voorschriften kan nodig zijn om technische kenmerken en de geografische ligging van de installatie of de plaatselijke milieuomstandigheden. Centraal in de Beleidslijn staat dat bij een emissie boven de 5.000 kg ammoniak, strengere emissie-eisen dan BBT gelden (BBT+ of BBT++).

5.2.4.2 Betekenis voor het plan

Het bestemmingsplan maakt een IPPC-installatie voor het houden van varkens mogelijk. De totale ammoniakemissie van het planvoornemen (totale ontwikkelplan) bedraagt afgerond 7.078 kg NH3/jaar. Op alle stallen worden gecombineerde luchtwassers met 85% ammoniakreductie toegepast, hetgeen wordt beschouwd als BBT++. Hiermee wordt automatisch voldaan aan de IPPC-omgevingstoets. Het plan is op dit vlak uitvoerbaar.

5.2.5 Ammoniak
5.2.5.1 Wettelijk kader

Wet ammoniak en veehouderij (Wav)

De Wav bevat regels met betrekking tot de ammoniakemissie uit dierverblijven. Dit ter bescherming van zeer kwetsbare natuurgebieden (Wav-gebieden). Deze regels in de Wav moeten worden toegepast bij de verlening van omgevingsvergunningen voor veehouderijen. De Wav heeft geen beperkende werking voor veehouderijen die niet in een Wav-gebied of een zone van 250 meter eromheen liggen. De Wav en de aangewezen zeer kwetsbare gebieden komen te vervallen bij het in werking treden van de Omgevingswet op 1 januari 2024. De provincie kan onder de Omgevingswet opnieuw te beschermen zeer kwestbare gebieden aanwijzen in de provinciale omgevingsverordening, maar zoals het er nu uitziet is de provincie niet voornemens dit te gaan doen.


Besluit emissiearme huisvesting dierenverblijven (Beh)

Het Beh bepaalt dat dierenverblijven, waar emissiearme huisvestings-systemen voor beschikbaar zijn, emissiearm moeten zijn uitgevoerd. Het Beh bevat maximale emissiewaarden voor ammoniak en fijn stof. Op grond van het Beh mogen alleen nog stalsystemen toegepast worden met een emissiefactor lager dan of gelijk aan de maximale emissiewaarde(n) welke gebaseerd is op BBT.

Rapport Stallucht en Planten: gevolgen van directe ammoniakschade aan gewassen.

Het effect van de ammoniakemissie op gevoelige planten in de directe omgeving van stallen wordt beoordeeld aan de hand van het rapport “Stallucht en planten” dat in 1981 is opgesteld door het Instituut voor Plantenziektekundig Onderzoek (IPO). Dit rapport is bedoeld ter beoordeling van directe ammoniakschade veroorzaakt door ammoniakemissie bij intensieve varkens- en pluimveehouderijen op gevoelige gewasgroepen (kasteelt, fruitteelt, boomteelt). Andere gewasgroepen lopen een verwaarloosbare kans beschadigd te worden. Uit jurisprudentie blijkt dat minimaal een afstand van 50 meter moet worden aangehouden ten opzichte van kasteelt en coniferen. Ten opzichte van minder gevoelige planten en bomen, zoals een fruitboomgaard, is een afstand van 25 meter toereikend.

5.2.5.2 Betekenis voor het plan

Binnen 250 m van het plangebied liggen geen Wav-gebieden. De locatie ligt niet in een zeer kwetsbaar natuurgebied (Wav-gebied) of in een zone van 250 meter daaromheen. De Wav heeft hierdoor geen beperkingen voor het planvoornemen. De zeer kwetsbare gebieden liggen op ca. 2,4 km (gebiedsnummer 362) en 2,8 km afstand (gebiedsnummer 303). Deze vallen in de categorie 'overige zeer kwetsbare gebieden'.

Er kan uitgesloten worden dat binnen 250 m van het provinciaal aangewezen Ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij een (nieuw) zeer kwetsbaar gebied wordt aangewezen door de provincie onder de Omgevingswet. De Wav / zeer kwetsbare gebieden hebben geen beperkende werking voor het planvoornemen.

Op alle stallen worden gecombineerde luchtwassers met 85% ammoniakreductie toegepast, hetgeen wordt beschouwd als BBT. Hiermee wordt automatisch voldaan aan de maximale emissiewaarden in het Besluit emissiearme huisvesting.

Van directe ammoniakschade bij gevoelige gewassen is geen sprake aangezien binnen 50 / 25 meter rondom het plangebied geen gevoelige gewasgroepen aanwezig zijn.

5.2.6 Geur
5.2.6.1 Wettelijke kader

Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

Bij het verlenen van vergunningen voor veehouderijen en in de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met geuroverlast van veehouderijen. De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt hiervoor het beoordelingskader. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit veehouderijstallen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden meegenomen. Daarnaast heeft deze wet consequenties voor de wijze waarop in ruimtelijke plannen het aspect geurbelasting door veehouderijen een rol speelt.

Gemeenten kunnen op grond van de Wet geurhinder en veehouderij binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Als een gemeente geen gebruik maakt van deze bevoegdheid of besluit geen eigen, afwijkende waarde, vast te stellen, gelden de vaste wettelijke waarden. De Wgv stelt eisen aan de maximale geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken op een gevoelig object zoals een woning. De geuremissie en -belasting worden uitgedrukt in zogenaamde Odour Units (OU's). De in de wet opgenomen standaard waarden voor de maximale geurbelasting zijn voor het concentratiegebied maximaal 14 OU/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom en maximaal 3 OU/m³ voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom (dit bij 98% percentiel, oftewel 98% van de tijd). Voor bepaalde veehouderijbedrijven (geen intensieve veehouderij, zoals melkrundveebedrijven) geldt een vaste afstand die in acht genomen dient te worden. Deze afstand bedraagt ten aanzien van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 100 meter en voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 50 meter. Voor intensieve veehouderijen wordt de norm niet uitgedrukt in een afstandsnorm, maar in een geurcontour, die een grillige vorm kan hebben.

Een afwijkende gemeentelijke normering dient vastgelegd te worden in een verordening, een gebiedsvisie moet deze verordening onderbouwen. De gebiedsvisie moet aantonen dat een - van de wet afwijkende - gemeentelijke normstelling nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren. Bij het vaststellen van de norm, die dus de maximale belasting van een individuele bron bepaalt (de zogenaamde voorgrondbelasting), dient er rekening te worden gehouden met de geurhinder die meerdere bronnen samen (de cumulatieve belasting of de achtergrondbelasting) veroorzaken. Deze onderbouwing staat in de geurgebiedsvisie uitgewerkt.

Gemeentelijke geurverordening

De gemeente Peel en Maas heeft sinds 1 oktober 2015 de Verordening op grond van de Wet geurhinder en veehouderij voor Egchel en woonwijk Giel Peetershof in werking. Deze verordening is opgesteld voor het gebied rondom de kern Egchel, om het woon- en leefklimaat in deze kern en het aansluitende ontwikkelgebied te borgen. Deze geurverordening stelt een geurnorm van 5,5 Ou voor een bufferzone tussen de kern Egchel en het LOG Egchel. Deze bufferzone is aangeduid op een bijbehorende kaart. Verder gelden de landelijke geurnormen van 3 Ou voor de bebouwde kom en 14 Ou in het buitengebied. Aan deze geurverordening ligt de Gebiedsvisie geur in het kader van de gebiedsontwikkeling Egchel ten grondslag.

Structuurvisies

In de Structuurvisie ‘Intensieve veehouderij en Glastuinbouw buitengebied’ en 'Structuurvisie IV en Glastuinbouw' is voor de kern Egchel vastgelegd dat bij de beoogde gebiedsontwikkeling in het (voormalige) LOG de leefbaarheid in het dorp voorop staat en dat het woon- en leefklimaat minimaal gelijk moet blijven (peildatum is 22 december 2008): een milieukwaliteit van 'redelijk goed' op basis van de actuele inzichten en het rekenmodel in 2023.

Geurbeleid voor mestverwerkingsinstallaties

Geuren als gevolg van het bewerken van mest vallen niet onder de reikwijdte van de Wgv. De gemeente Peel en Maas heeft geen (geur)beleidskader voor de toepassing van mestbe- en verwerking. Lokale mestbe- en verwerking op boerderijniveau past binnen de gemeentelijke visie voor het ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij, aangezien hier sprake is van een duurzame, toekomstgerichte locatie waar het aantal blootgestelden aan geur zeer beperkt is.

5.2.6.2 Betekenis voor het plan

Aanwezige geurruimte voor het planvoornemen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) verbiedt het overschrijden van de geurnorm bij gevoelige objecten en beperkt daarmee de milieugebruiksruimte voor (intensieve) veehouderijen. In het plangebied is in 2012 gestart met nieuwvestiging van de varkenshouderij aan De Horsten, die in fasen verder wordt ontwikkeld in een gunstig gelegen stuk van het buitengebied met weinig woningen of andere gevoelige functies in de directe omgeving. Binnen het plangebied is hierdoor nog voldoende geurruimte aanwezig om de varkenshouderij uit te breiden.

Een toename in geuremissie en -belasting is binnen de wettelijke kaders toegestaan, zolang de geldende geurnormen niet worden overschreden en voldaan wordt aan het gemeentelijk geurbeleid. Het is dan ook toegestaan om de voorgrondbelasting toe te laten nemen tot aan de geurnormen. In het plangebied wordt de milieugebruiksruimte echter niet alleen bepaald door de geldende normen voor de voorgrondbelasting (individuele milieugebruiksruimte), maar ook door het beleidsstandpunt dat bij ontwikkelingen in het (voormalige) LOG het woon- en leefklimaat ten aanzien van geur in de kern Egchel niet mag verslechteren ten opzichte van de situatie op peildatum 22 december 2008 (cumulatieve, 'gedeelde' milieugebruiksruimte).

De gemeentelijke geurnormen voor de kern Egchel en de bufferzone hebben hierin een sturende functie. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere intensieve veehouderijen aanwezig die nog zullen ontwikkelen en mogelijk de cumulatieve milieugebruiksruimte benutten. Als de varkenshouderij aan De Horsten in fasen verder zal uitbreiden en voor de laatste fase(n) over enkele jaren pas een omgevingsvergunning gaat aanvragen, dan is de achtergrondbelasting geur van dat moment bepalend en kan het op voorhand niet uitgesloten worden dat door tussentijdse uitbreiding van andere bedrijven de achtergrondbelasting van geur in de kern Egchel dusdanig is toegenomen, dat bij iedere volgende toename het woon- en leefklimaat verslechterd t.o.v. 2008.

In de bepaling van de achtergrondbelasting is ook de beoogde ontwikkeling van de naastgelegen varkenshouderij aan de Rongvenweg 14 betrokken. Dit bedrijf heeft namelijk een lopende vergunningaanvraag voor uitbreiding van de varkenshouderij, maar er is nog geen ontwerp-beschikking. De uitbreiding is nog niet concreet genoeg, maar aangenomen kan worden dat de aangevraagde geurbelasting qua orde van grootte vergelijkbaar zal zijn met de ingediende aanvraag. Ook dit bedrijf heeft te maken met de voorgrondnormen en de (verhoogde) geuremissiefactoren voor combiwassers.

Een ander bedrijf in de omgeving zijn de nertsenhouderij op Karissendijk 7 en 9. Het bestemmingsplan staat op deze locatie omschakeling naar andere vormen van intensieve veehouderij toe. Als hier een varkenshouderij gevestigd wordt dan mag ook hier de geuremissie en geurbelasting toenemen. De milieugebruiksruimte t.a.v. de achtergrondbelasting geur kan dus (op)gebruikt worden door een ander bedrijf. In theorie kan op dat moment iedere uitbreiding in geur ervoor zorgen dat het woon- en leefklimaat verslechterd van 'matig' naar 'redelijk slecht' en dat is niet toegestaan. Daar staat tegenover dat er ook intensieve veehouderijen beëindigd kunnen worden, bijvoorbeeld als de nertsenhouderij wijzigt naar een 'niet-veehouderij' functie en de milieuvergunning voor het houden van vee wordt ingetrokken. Dan ontstaat er ten aanzien van de achtergrondbelasting van geur juist nieuwe milieugebruiksruimte voor onder andere het varkensbedrijf aan De Horsten.

En uiteindelijk heeft de initiatiefnemer zelf nog de geurruimte van de thuislocatie Jacobusstraat 42 die ingezet kan worden door deze locatie aan de rand van de woonkern te beëindigen ten behoeve van uitbreiding van de veehouderij aan De Horsten.

Naast de geuremissie kan ook de geurbelasting verlaagd worden door hoge emissiepunten en de uitstroomsnelheid te verhogen, waardoor de uitgestoten geur verdund en meer verspreid wordt in de buitenlucht en de geurbelasting in de omgeving lager is. Verder is de situering van de emissiepunten ten opzichte van geurgevoelige objecten van belang. Bij nieuwe stallen kunnen de emissiepunten zover mogelijk van woningen gesitueerd worden en kan daarbij ook rekening gehouden worden met de windrichting (in Nederland is er overwegend sprake van wind uit het zuidwesten).

Vanwege de provinciale eis van minimaal 85% ammoniakreductie en vanwege de vergunde Wnb-vergunning moeten de stallen voorzien worden van luchtwassers met minimaal 85% ammoniakreductie. Daarbij is met meer dan 750 fokzeugen sprake van een RIE-inrichting (IPPC-installatie), waardoor de BBT-Conclusies voor intensieve veehouderijen (Beste beschikbare Technieken) toegepast moeten worden. De vergunde gecombineerde, biologische luchtwasser wordt beschouwd als BBT (alle luchtwassers met 85% of 95% ammoniakreductie worden beschouwd als BBT, echter de gecombineerde biologische luchtwasser heeft een hoge reductie van 85% ammoniak, 45% geur én 80% fijnstof) en biedt het planvoornemen de meeste geurruimte.

De geurruimte was ten tijde van het opstellen van de beleidskaders voor het LOG Egchelse Heide voor zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting groter, aangezien op dat moment de geuremissiefactoren voor gecombineerde luchtwassers nog gebaseerd waren op 85%.

 

Emissiefactoren gecombineerde luchtwassers
Op 20 juli 2018 is de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) gewijzigd (Staatscourant 2018, nr 39679, 19 juli 2018). Deze wijziging hield verband met een onderzoek naar de effectiviteit van gecombineerde luchtwassystemen (Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen: Deel 1 Oriënterend onderzoek naar werking gecombineerde luchtwassers en verschillen tussen geurlaboratoria (rapport 1081) en Deel 2 Steekproef rendement luchtwassers in de praktijk (rapport 1082), Wageningen Livestock Research 2018). Bepaalde typen luchtwassystemen verwijderen minder geur dan gedacht. De emissiefactoren voor alle gecombineerde luchtwassers en één biologische luchtwasser zijn hierop verhoogd (o.b.v. 30% en 45% geurreductie i.p.v. 85% geurreductie).

Gevolg is dat de geuremissie van een vergunde veehouderij met betreffende luchtwassers groter is dan waarvoor vergunning is verleend. Dit heeft tot gevolg dat de omgeving zwaarder belast wordt dan aanvankelijk is aangenomen en de milieugebruiksruimte ten aanzien van geur kleiner is geworden. De Rijksoverheid heeft aangeven dat bij voldoende waarborg van reductiepercentages de emissiefactoren in de Rgv worden bijgesteld.

Momenteel loopt vanuit het Rijk, de provincie Noord-Brabant en Wageningen UR een vervolgonderzoek naar maatregelen om het verwijderingsrendement van deze luchtwassers te verbeteren en ook wordt samen met enkele leveranciers van luchtwassers gewerkt aan certificering. Op basis van een certificaat zou dan in de toekomst mogelijk erkenning van gecombineerde luchtwassystemen met een hoger reductiepercentage kunnen plaatsvinden, waardoor er in het plangebied weer meer milieugebruiksruimte ontstaat. Dit is echter geen voorziene ontwikkeling voor de korte termijn, maar mogelijk wel voor over een paar jaar.  

Geuremissie uit stallen

De bestaande geuremissie bedraagt 69.130 OU en de geuremissie van het planvoornemen bedraagt 200.821 OU. Het bestemmingsplan maakt uitbreiding in het aantal varkens mogelijk en daardoor neemt de geuremissie toe. Met toepassing van gecombineerde, biologische luchtwassers wordt de geuremissie 45% gereduceerd. Dit type luchtwasser wordt als geurreducerende maatregel aangemerkt als Best Beschikbare Techniek (BBT).

Geuremissie door mestbe- en verwerking

Het bestemmingsplan staat alle vormen van mestbe- en verwerking toe, onder de voorwaarde dat alleen ter plaatse geproduceerde mest wordt verwerkt. In het algemeen kan worden gesteld dat er relatief weinig bekend is over de emissies die optreden bij mestbewerkingsinstallaties. Met het oog op geur staat de overslag van (potentieel) geurende goederen en de mestbewerkingsinstallatie zelf centraal. De risico's voor het optreden van emissies van geur tijdens het scheiden van mest worden als beperkt ingeschat als de scheiding in een gesloten systeem wordt uitgevoerd. De meeste installaties voor het scheiden van mest zijn gesloten installaties zonder emissiepunt. Voor een dergelijke gesloten installatie wordt geadviseerd bij de afstandseisen uit het Activiteitenbesluit aan te sluiten. Dat wil zeggen een afstand van 100 meter tot geurgevoelige objecten die in de bebouwde kom liggen en 50 meter tot objecten die daarbuiten liggen.

Voor het scheiden van mest kan ook gebruik gemaakt worden van 'open' installaties, zoals zeefschermen of zeefbandpersen. De verblijftijd op een zeefscherm of zeefband in deze installaties is relatief kort, enkele seconden, waardoor de emissie van geur ook bij deze systemen beperkt zal zijn. Voor deze installaties wordt daarom ook geadviseerd om aan te sluiten bij de afstandseisen uit het Activiteitenbesluit om geurhinder te beperken. Mocht toch geurhinder optreden, dan kan het bedrijf de emissie beperken door deze 'open' scheiders te voorzien van een afdekking of kunnen de ventilatiegassen uit de ruimte waar de scheider staat worden afgezogen en behandeld.

De mestsilo's en het mestbassin zijn afgedekt en ook hier is een afstand van 100 meter tot geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter tot objecten daarbuiten genoeg om geurhinder te voorkomen. Binnen 100 meter van de beoogde mestverwerkingsloods zijn geen geurgevoelige objecten aanwezig. De mestverwerking is in het midden van het plangebied gesitueerd.

Doordat het verwerken van mest van derden planologisch niet wordt toegestaan en ter plaatse van het deelgebied waar de mestverwerking en opslag is beoogd geen dierenverblijven toe te staan (hiermee wordt verzekert dat de mestverwerking niet dichterbij woningen in de omgeving wordt gerealiseerd), is er geen noodzaak voor aanvullend gemeentelijk geurbeleid en maatwerkregels in het bestemmingsplan.

Voorgrondbelasting geur uit stallen

In de bestaande vergunde situatie wordt ruim voldaan aan de gemeentelijke geurnormen voor de woonkern Egchel 3 Ou en het buffergebied 5,5 Ou. De geurbelasting benaderd op Karissendijk 10 al wel de landelijke geurnorm voor het buitengebied van 14 Ou. In het planvoornemen overschrijdt de voorgrondbelasting alleen ter plaatse van Karissendijk 10 de geldende geurnorm van 14 Ou. Dit betekent dat met de huidige geuremissiefactoren en emissiepuntparameters het totale planvoornemen niet vergunbaar is. Zodra de geurreductie van gecombineerde luchtwassers verhoogd wordt ontstaat er mogelijk alsnog ruimte om het totale plan te realiseren. Aangezien er vanuit het Rijk concrete onderzoeken en trajecten lopen voor verbetering van de werking van gecombineerde luchtwassers en certificering, is er wel zicht op mogelijkheden voor volledige realisatie binnen de komende 10 jaar.

In het PlanMER is onderzocht wat met de huidige geuremissiefactoren de maximale geuremissie kan zijn om binnen de geldende geurnormen te blijven. Dit is 152.821 Ou (indicatie) en daarmee 48.000 Ou minder dan het totale planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0019.png"

Figuur 18 : Geurcontouren voorgrondbelasting planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0020.png"

Tabel 7: Berekende voorgrondbelasting (V-stacks Vergunning v2020)

Achtergrondbelasting geur uit stallen en woon- en leefklimaat

Voor de kern Egchel is vastgelegd dat bij de beoogde gebiedsontwikkeling in het (voormalige) LOG de leefbaarheid in het dorp voorop staat en dat het woon- en leefklimaat minimaal gelijk moet blijven (peildatum is 22 december 2008): een milieukwaliteit van 'redelijk goed'. De bestaande, vergunde situatie is bij vergunningverlening aan dit beleidsstandpunt getoetst en heeft ten aanzien van de milieukwaliteit in de woonkern Egchel geen verslechtering ten gevolg t.o.v. de peildatum. In de beoordeling kan daarom worden volstaan met de vergunde situatie als referentie, er vanuit gaande dat de achtergrondbelasting cijfermatig beperkt is toegenomen t.o.v. de peildatum vanwege de uitbreiding in OU, maar dat het woon- en leefklimaat in de woonkern Egchel hetzelfde is gebleven als op de peildatum.

Het rekenmodel V-Stacks gebied kunnen gemeenten als hulpmiddel gebruiken om de achtergrondbelasting van geur te berekenen. Hiervan zijn drie versies: v2007, v2010 en v2020. De milieukwaliteit 'matig' voor de woonkern Egchel op peildatum 22 december 2008 is vastgesteld op basis van berekening met de verouderde V-stacks gebied versies. Voor dit bestemmingsplan is de nieuwste, actuelere versie v2020 van dit rekenprogramma gebruikt (v2020 heeft als publicatiedatum februari 2022), met toepassing van bijbehorende gebruikshandleiding en invoerinstructies. Uit de berekeningsresultaten volgt dat in de bestaande, vergunde situatie de milieukwaliteit in de woonkern Egchel 'redelijk goed' is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0021.png"

Figuur 19a: Indicatieve achtergrondbelasting referentiesituatie vergund 2020 (V-stacks gebied v2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0022.png"

Figuur 19b: Indicatieve achtergrondbelasting planvoornemen (V-stacks gebied v2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0023.png"

Tabel 8: Achtergrondbelasting geur naar classificatie woon- en leefmilieu in absolute aantallen verblijfsobjecten, voor zover niet behorend bij (voormalige) veehouderij, o.b.v. woningenbestand afkomstig van gemeente Leudal.

Geconcludeerd kan worden dat ten gevolge van het planvoornemen geen wijziging van de milieukwaliteit optreedt, in het bijzonder voor de woningen in de kern Egchel en in de bufferzone. Hier is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bedrijfswoning

De nieuwe bedrijfswoning is een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en wordt alleen beschermd tegen geur van omliggende veehouderijen door middel van een minimale afstand van 50 meter. De bedrijfswoning wordt niet beschermd tegen geur vanuit de eigen veehouderij.

De specifieke aanduiding voor de bedrijfswoning is op grotere afstand dan 50 meter van geurbronnen gesitueerd en beperkt andere veehouderijen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is niet in het geding.

5.2.7 Lucht
5.2.7.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

De Wet milieubeheer bevat regels en grenswaarden voor o.a. stikstofdioxide en fijnstof. De Europese Richtlijn luchtkwaliteit van 2008 is in deze wet geïmplementeerd. Jaarlijks wordt een lijst met fijnstofemissiefactoren voor dierenverblijven uitgebracht.

Fijnstof wordt gezien als één van de meest schadelijke stoffen van luchtverontreiniging. Tot fijnstof worden in de lucht zwevende deeltjes kleiner dan 10 micrometer (PM10) gerekend. Fijnstof blijft in de lucht zweven en bestaat uit deeltjes van verschillende grootte, van verschillende herkomst, met een verschillende chemische samenstelling. Vooral een sterke concentratie van veehouderijen kan de kans op overschrijding van de fijnstofnorm voor PM10 verhogen. Het primair fijnstof afkomstig van de veehouderij is meestal organisch van samenstelling. Dit zijn deeltjes afkomstig van vooral mest, huidschilfers, veren, voer, haren en strooisel. 

Bijdragen van natuurlijke bronnen aan de concentraties van fijnstof, waaronder zeezout, mogen in mindering worden gebracht op overschrijdingen van grenswaarden. Dit staat in de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit' opgenomen. Deze aftrek bedraagt voor de jaargemiddelde concentratie PM10 in de gemeente Peel en Maas 1 µg/m3. De aftrek voor het aantal overschrijdingsdagen boven een 24-uurgemiddelde concentratie PM10 van 50 µg/m³ bedraagt in de provincie Limburg 2 dagen.

Niet in Betekenende Mate (NIBM)

Ruimtelijke projecten of (te vergunnen) activiteiten hoeven geen uitgebreid luchtkwaliteitsonderzoek uit voeren, als ze “niet in betekenende mate” (NIBM) voor een verslechtering van de luchtkwaliteit zorgen. NIBM is maximaal 3% van de jaargemiddelde concentratie PM10, ofwel maximaal 1,2 µg/m3 PM10. In de 'Regeling NIBM' zijn gebieden aangewezen waar de NIBM-grondslag niet van toepassing is voor veehouderijen die meer dan 800 kg fijnstof per jaar emitteren, maar dit heeft geen betrekking op de gemeente Peel en Maas.

Medio 2008 is het verspreidingsmodel ISL3a uitgekomen, aangevuld met de handreiking en per 24 december 2008 is ook het te hanteren toetsingskader vastgelegd in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. In het toetsingskader is opgenomen dat de concentratie van fijnstof uitsluitend wordt beoordeeld op woonlocaties en op locaties die voor het publiek toegankelijk zijn. Een bedrijfswoning van een veehouderij wordt ook beschermd tegen de belasting van fijnstof afkomstig van veehouderijen in de omgeving. De eigen bedrijfswoning wordt alleen niet beschermd tegen de belasting van fijnstof afkomstig van de eigen veehouderij.

Wettelijke grenswaarden en gezondheidskundige advieswaarden

Wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit komen uit Europese richtlijnen en zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (titel 5.2 en bijlage 2). Deze grenswaarden zijn bedoeld om de volksgezondheid te beschermen en vormen een compromis tussen wat vanuit gezondheidsperspectief wenselijk is, wat technisch mogelijk is en wat economisch en politiek haalbaar is. Ten aanzien van luchtkwaliteit (oa. fijnstof) betekent dat de concentratie mag toenemen (mag worden 'opgevuld') tot aan de grenswaarden.

Beleidsnormen en wetenschappelijke advieswaarden zijn wat vrijblijvender dan de wettelijke grenswaarden. Het gaat om richtwaarden waarop het beleid zich moet richten (inspanningsplicht). Bij wetenschappelijke advieswaarden staat gezondheidsbescherming centraal. Bronnen van beleidsnormen en wetenschappelijke advieswaarden zijn o.a.:

  • Bijlage 2 van de Wet milieubeheer (richtwaarden, echter niet voor PM10)
  • Wereldgezondheidsorganisatie (WHO): Air Quality Guidelines (sept 2021 geactualiseerd)
  • RIVM-rapport: Luchtnormen geordend (2010)

PM10   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3   EU-grenswaarde
Wet milieubeheer  
PM10   24-uurgemiddelde (mag maximaal 35 keer per jaar worden overschreden)
Vertaling EU-norm max. 35 overschrijdingsdagen 24-uurgemiddelde naar jaargemiddelde  
50 µg/m3

31,2 µg/m3  
EU-grenswaarde
Wet milieubeheer  
PM10   Jaargemiddelde concentratie
 
15 µg/m3
(was 20 µg/m3)  
WHO advieswaarde (verlaagd in sept 2021)  
PM10   24-uurgemiddelde (3 a 4 overschrijdingen per jaar)   45 µg/m3   WHO advieswaarde  

Tabel 9: Toetsingskaders en normstellingen fijnstof (PM10)

- Fijnstof (PM10)

In de EU richtlijn luchtkwaliteit van 2008 zijn normen opgenomen voor fijnstof (PM10). Deze zijn in de Wet milieubeheer overgenomen. De Europese grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) van 40 µg/m³ moet bescherming bieden tegen de langetermijneffecten. De grenswaarde voor het daggemiddelde (niet meer dan 35 dagen met een gemiddelde concentratie boven 50 µg/m³) moet bescherming bieden tegen effecten door acute blootstelling aan fijnstof. 

- Zeer fijn stof (PM2,5)

In de EU richtlijn luchtkwaliteit van 2008 zijn ook normen opgenomen voor zeer fijn stof (PM2,5). Deze zijn in de Wet milieubeheer overgenomen. PM2,5 is naar huidige inzichten schadelijker voor de gezondheid dan PM10. De Europese aanpak van PM2,5 richt zich op een algemene vermindering van concentraties in stedelijke achtergrondgebieden. Dit bereikt men via een nationale streefwaarde en een nationale blootstellings- concentratieverplichting, in combinatie met een streef- en grenswaarde.

Voor de vergunningverlening van veehouderijen is alleen de jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m3 als jaargemiddelde concentratie belang. De grenswaarde voor PM2,5 vraagt geen aanvullende toetsing voor de agrarische sector. De emissie van primair PM2,5 uit veehouderijen is beperkt in verhouding tot de emissie van PM10. Als de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet, dan geldt dit ook voor de PM2,5 normen. Daarbij ligt de achtergrondconcentratie voor PM2,5 in Nederland ruimschoots onder de grenswaarde. Uit onderzoek van RIVM blijkt dat bij een PM10-concentratie lager dan 32,5 µg/m3 de kans op een overschrijding van de PM2,5 norm kleiner dan 1% is. Uit informatie van de Commissie voor de m.e.r. volgt dat de emissie voor primair PM2,5 grofweg gelijkgesteld kan worden aan 20% van de PM10 emissies. Daarnaast is er nog een geringe bijdrage van secundair PM2,5 dat ontstaat door de omzetting van geëmitteerd NH3 in NH4-deeltjes.

PM2,5   Jaargemiddelde concentratie   20 µg/m3   EU-grenswaarde/ Wm  
PM2,5   Jaargemiddelde concentratie   5 µg/m3   WHO advieswaarde  

Tabel 10: Wettelijke grenswaarde en WHO-advieswaarden zeer fijn stof (PM2,5)

- Secundair fijnstof door ammoniak

Stofdeeltjes die gevormd worden door chemische reacties in de atmosfeer worden secundair fijnstof genoemd. Ammoniak uit de veehouderij wordt omgezet in ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat. Deze bestanddelen worden in de lucht gevormd uit zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3). Omdat deze deeltjes gevormd worden uit gassen worden ze secundair fijnstof genoemd. De belangrijkste bron van NH3 is de veehouderij. De belangrijkste bronnen van SO2 zijn de industrie, de energieproductie, raffinaderijen en zeescheepvaart. De belangrijkste bronnen van NOx zijn de verbrandingsprocessen van automotoren (verkeer), industrie, energieproductie, raffinaderijen en de zeescheepvaart. 

Secundair fijnstof bevindt zich vooral in de fractie die kleiner is dan 2,5 micrometer, terwijl de primaire fijnstofemissies van landbouw vooral in de fractie 2,5-10 micrometer zit. Vanwege de geringere afmeting en omdat secundair fijnstof pas in de lucht gevormd wordt, kan het over grote afstanden verspreiden. Er zijn geen specifieke kaders of grenswaarden voor secundair fijnstof, maar wel is het landelijk en provinciaal beleid gericht op vermindering van emissies van ammoniak.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Het NSL is het samenwerkingsprogramma tussen de Rijksoverheid, provincies en gemeenten waarbinnen de concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 worden gemonitord en maatregelen worden geregistreerd, met als doel om te voldoen aan de Europese grenswaarden. Met het NSL kreeg Nederland uitstel voor het behalen van de grenswaarden oa. voor PM10. Het NSL bevat een reeks van maatregelen die door de overheden uitgevoerd moeten worden en een monitoringsstelsel. Het NSL liep oorspronkelijk door tot 1 augustus 2014, maar is voor een deel van Nederland verlengd tot het invoeren van de Omgevingswet. Gebieden die met het verlengde NSL meedoen zijn Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland, Noord-Holland, Noord-Brabant en Limburg.

De gemeente Peel en Maas heeft in 2021 het Schone Lucht Akkoord (SLA) ondertekend. Voor terreinen die in Peel en Maas een belangrijke rol spelen bij schone lucht, zoals landbouw en mobiliteit, hoeft er weinig veranderd te worden. De gemeente kan in het decentrale uitvoeringsplan voor het SLA voortbouwen op bestaand beleid.

Intensieve veehouderij, met de bijbehorende uitstoot van fijnstof en ammoniak, is in de gemeente Peel en Maas als plattelandsgemeente volop aanwezig, maar ook sterk in beweging. Veel intensieve veehouderijen denken na over het toekomstperspectief van hun bedrijf en gaan daarover met de gemeente in gesprek en opzoek naar wat past. Dat kan omschakeling zijn, maar sanering is in veel gevallen ook een serieuze optie. De gemeente speelt met de 'win-win-regeling' in op deze ontwikkeling. Met deze regeling kunnen varkens- of pluimveebedrijven vlak bij woonkernen toestemming krijgen om een extra woning te bouwen als ze hun bedrijf saneren. De gemeente doet daarnaast actief mee aan de landelijke stoppersregelingen. De gemeente geeft aan intensieve veehouderijen op duurzame locaties op afstand van de kernen ontwikkelingsruimte (voormalige LOG's) en bij nieuwvestiging moet een knelpunt worden opgelost, met als doelstelling behoud van de leefbaarheid van het dorp Egchel. Het planvoornemen past in die lijn, aangezien de bedrijfsactiviteiten van de dichtbij de woonkern gelegen 'thuislocatie' Jacobusstraat 42 afgebouwd worden met de fasegewijze ontwikkeling van de varkenshouderij op De Horsten, een duurzame locatie in het (voormalige) LOG.

 

5.2.7.2 Betekenis voor het plan

De achtergrondconcentratie fijnstof (PM10) ligt volgens de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) 2020 in en rondom het plangebied rond de 17-18 µg/m3. In 2020 lag de achtergrondconcentratie fijnstof (PM10) in en rondom het plangebied en de kern Egchel (naar boven afgerond) op 16 µg/m3. In 2020 is er een positief effect zichtbaar door minder verkeer ten tijde van de Covid19 lockdowns. Tussen 2019 en 2022 is lokaal de fijnstofbelasting van de twee nieuwste stallen binnen het plangebied bijgekomen en zijn ook andere grootschalige varkenshouderijen in de directe omgeving ontwikkeld. Verder zijn in 2020/2021 de nertsenhouderijen gestopt, onder andere direct ten noordwesten van het plangebied en zijn er elders in de gemeente meerdere veehouderijen gestopt met ook een positief effect op de woonkern van Egchel.

De cumulatieve bronbijdrage van de veehouderijen aan de achtergrondconcentratie fijnstof is beperkt. De achtergrondconcentraties liggen in het hele plangebied ruim onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3 en benaderen de gezondheidskundige WHO-advieswaarde van 15 ug/m3. Voor het buitengebied is dit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0024.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0025.png"

Figuur 20: Achtergrondconcentratie fijnstof PM10 in 2019 en 2020 (bron: RIVM )

De achtergrondconcentratie zeer fijn stof (PM2,5) ligt volgens de GCN (jaar 2021) binnen het plangebied en in de omgeving rond de 10-12 ug/m3 en ligt daarmee ruim onder de wettelijke grenswaarde van 25 µg/m3 en boven de WHO-advieswaarde van 5 µg/m3. De invloed van veehouderijen in het gebied op de achtergrondconcentratie PM2,5 is klein.

Ten aanzien van fijnstof is binnen het plangebied nog ruime milieugebruiksruimte aanwezig, aangezien de concentratie fijnstof mag toenemen tot aan de wettelijke grenswaarden. De milieuaspecten geur en ammoniak (stikstof) zijn de bepalende factoren voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderijen, niet fijnstof. De emissiereducerende maatregelen die bij ontwikkelingen getroffen moeten worden ten aanzien van ammoniak en geur en de toepassing van best beschikbare technieken zorgen wel voor zo laag mogelijke fijnstofemissies uit veehouderijen.

Planvoornemen - stallen

Het planvoornemen geeft een toename van fijnstof emissie uit stallen. In de bestaande, vergunde situatie bedraagt de fijnstofemissie afgerond 235 kg PM10/jaar. In het planvoornemen bedraagt de fijnstofemissie afgerond 667 kg PM10/jaar.

Er is een vuistregel opgesteld waarmee men aan kan tonen dat een uitbreiding NIBM bijdraagt. Deze vuistregel is bedoeld als een hulpmiddel voor de motivering en heeft als uitgangspunt de 3% NIBM grens. In de tabel staat bij welke afstand tot de stallen een fijnstof emissie per definitie NIBM bijdraagt. Daarbij geldt, hoe groter de afstand des te groter de kans dat de veehouderij NIBM bijdraagt. De getallen in de tabel zijn worst-case genomen met een veiligheidsmarge:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0026.png"

Binnen de 200 meter van het plangebied zijn geen woonbestemmingen aanwezig. De dichtstbij zijnde bedrijfswoning bij een veehouderij is Karissendijk 9 en ligt op 88 meter van het plangebied. In de bestaande, vergunde situatie draagt de veehouderij aan De Horsten NIBM bij, maar in het planvoornemen draagt de veehouderij volgens de vuistregel mogelijk wel IBM bij. Daarom is de bronbijdrage van de veehouderij aan De Horsten in cumulatie met omliggende veehouderijen in beeld gebracht, voor zowel de bestaande situatie als het planvoornemen.

De invloed van het planvoornemen op de concentratie fijnstof in de omgeving, rekening houdend met cumulatieve effecten, beperkt zich tot de directe omgeving van de veehouderij aan De Horsten en met name het noord/noordwestelijke deel van het plangebied. De bijdrage van de veehouderijbedrijven aan de achtergrondconcentratie is beperkt tot < 1 µg/m3 ter plaatse van de burgerwoningen in de omgeving, woonkern Egchel en de agrarische bedrijfswoning Karissendijk 11.

Ter plaatse van bestaande bedrijfswoningen bij veehouderijen Karissendijk 9 en Melkweg 18, 11, 7 en 9, Huiskensweg 10 en 8 en de burgerwoning Melkweg 12 ligt de cumulatieve bronbijdrage in de range 1 - 2,5 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0027.png"

Figuur 21: Indicatieve cumulatieve belasting PM10 - planvoornemen

In het planvoornemen worden alle stallen voorzien van gecombineerde, biologische luchtwassers met 80% fijnstofreductie. Dit is ten aanzien van fijnstofreductie in varkensstallen de Best Beschikbare techniek (BBT). Vanwege de beperkte ruimte ten aanzien van de geurbelasting en het stikstofplafond dat in het bestemmingsplan wordt opgenomen is er voor het planvoornemen geen ander emissiearm stalsysteem toepasbaar en is ten aanzien van de reductie van fijnstof de toepassing van BBT gegarandeerd.

Planvoornemen - verkeer

De verkeersgeneratie neemt toe ten gevolge van het planvoornemen.

Schatting aantal verkeersbewegingen per jaar worst case, zie par. 6.1:

  • Bestaande situatie: 5.322 verkeersbewegingen per jaar, aandeel zwaar = 47%

Weekdaggemiddelde: 14,6 verkeersbewegingen

  • Planvoornemen: 8.912 verkeersbewegingen per jaar, aandeel zwaar = 53%

Weekdaggemiddelde: 24 verkeersbewegingen

Toename plan: 3.590 verkeersbewegingen per jaar. Weekdaggemiddelde: 10 verkeersbewegingen

Om te bepalen of de NO2- en PM10-emissie ten gevolge van de toename in verkeersbewegingen aan te merken is als 'Niet In Betekenende Mate', maar ook voor het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de NIBM-grens, kan de NIBM-tool versie 2022 van het Ministerie van I&M gebruikt worden. De rekentool rekent met worst case gegevens.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0028.png"

NIBM-Tool 2022, Ministerie van I&M i.s.m. Infomil

Het omslagpunt waarbij de concenratietoename grote is dan de NIBM-grens ligt voor het jaar 2022 op 186 extra voertuigbewegingen en voor het jaar 2030 op 200 extra voertuigbewegingen gemiddeld per weekdag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0029.png"

NIBM-Tool 2022, Ministerie van I&M i.s.m. Infomil

Hieruit kan geconcludeerd worden dat de verkeersbewegingen ten gevolge van het hele planvoornemen niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie fijnstof en ook niet leidt tot een toename die groter is dan de NIBM-grens. De emissies door verkeer zijn te verwaarlozen ten opzichte van de emissies uit stallen.

Mestbe-en verwerking

Bij transport en opslag van drijfmest en dunne fractie en het gesloten mestscheidingsproces treedt geen emissie van fijnstof op. Bij opslag van dikke fractie in de buitenlucht kan wel fijnstofemissie plaatsvinden, maar dit is beperkt bij mobiele mestscheiding vanwege de tijdelijke opslag. Bij continue mestscheiding wordt fijnstofemissie voorkomen door de dikke fractie afgedekt of inpandig op te slaan.

Nieuwe bedrijfswoning

Ter plaatse van de specifieke aanduiding voor de nieuwe bedrijfswoning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van luchtkwaliteit en in het bijzonder fijnstof (PM10). Daarnaast moet voldaan worden aan de wettelijke grenswaarden van de Wet milieubeheer (vanwege de doorwerking van de Europese richtlijn Luchtkwaliteit). Binnen de aanduiding voor de bedrijfswoning ligt de bestaande cumulatieve bronbijdrage van veehouderijen <1 µg/m3. In de beoogde situatie zal deze rond de 1-2,5 µg/m3 liggen.

De emissie van fijnstof neemt toe, aangezien uitbreiding van het aantal varkens mogelijk wordt gemaakt. Ten aanzien van fijnstof is binnen het plangebied voldoende milieugebruiksruimte aanwezig, aangezien de concentratie fijnstof mag toenemen tot aan de wettelijke grenswaarden. De milieuaspecten geur en ammoniak (stikstof) zijn de bepalende factoren voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderijen, niet fijnstof.

Er is geen noodzaak om voor fijnstof maatwerkregels op te nemen in het bestemmingsplan. Een gecombineerde biologische luchtwasser is noodzakelijk vanwege de provinciale emissie-eis van 85% voor ammoniak, waardoor ook sprake is van 80% fijnstofreductie. Dit is ten aanzien van fijnstofreductie in varkensstallen de Best Beschikbare techniek (BBT). Vanwege de beperkte ruimte ten aanzien van de geurbelasting en het stikstofplafond dat in het bestemmingsplan wordt opgenomen is er voor het planvoornemen geen ander emissiearm stalsysteem toepasbaar en is ten aanzien van de reductie van fijnstof de toepassing van BBT gegarandeerd.

5.2.8 Endotoxinen
5.2.8.1 Wettelijk kader

Uit onderzoek van de GGD blijkt dat endotoxinen een betere parameter is dan fijnstof. Fijnstof afkomstig uit stallen bevat endotoxinen en micro-organismen. Van endotoxinen is bekend dat deze deeltjes bij een te hoge concentratie schadelijk zijn voor de gezondheid. Door de Gezondheidsraad is een grenswaarde voorgesteld van 30 EU/m3. In haar advies "Gezondheidsrisico's rond veehouderijen" (2012; publicatienr. 2012/27) concludeert de Gezondheidsraad dat concentraties van endotoxinen en micro-organismen, over het algemeen zullen afnemen met toenemende afstand tot een bedrijf en eveneens afhangen van de mate van emissie vanuit een bedrijf. Wageningen UR Livestock Research (WLR) en het /RAS instituut van de Universiteit Utrecht hebben in 2014 een literatuurstudie uitgevoerd waarin geschat werd dat de regels voor fijnstof en geur mogelijk niet voldoende beschermen tegen te hoge endotoxineconcentraties. Blijkens een recent uitgevoerd Nederlands onderzoek werden verhoogde endotoxineniveaus gemeten tot boven de advieswaarde bij stallen van varkens tot zo'n 200 meter. Voor varkensbedrijven geldt dat op basis van het onderzoek gesteld kan worden dat het toetsingskader voor geur ook voldoende beschermend werkt ten aanzien van endotoxinen. Dit laat onverlet dat de omgevingsconcentratie op korte afstand van dit type bedrijven wel overschreden kan worden. Daarnaast hebben de berekeningen betrekking op geïsoleerd liggende stallen. Wanneer er sprake is van meerdere bronnen kan dit anders uitpakken.

Voor endotoxinen gelden in de gemeente Peel en Maas geen wettelijke normen of lokale toetsingskaders, alleen de gezondheidskundige WHO-advieswaarde van 30 EU/m3. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet beoordeeld worden of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en deze advieswaarde kan hiervoor gebruikt worden. Voor het omrekenen van de fijnstofemissie naar endotoxinen-risicocontour (afstand) is het 'Brabantse' Endotoxine toetsingskader 1.0 als hulpmiddel gebruikt. In volgend figuur zijn deze contouren weergegeven rondom het midden van de inrichting, rondom de stallen (= nagenoeg gelijk aan de grens van het bouwblok) en rondom de emissiepunten zoals opgenomen in het planvoornemen.

5.2.8.2 Betekenis voor het plan

In volgend figuur zijn de indicatieve endotoxine risicocontouren weergegeven rondom het midden van de inrichting, rondom de stallen (= nagenoeg gelijk aan de grens van het bouwblok) en rondom de emissiepunten zoals opgenomen in het planvoornemen. De ruimte ten aanzien van endotoxinen wordt bepaald door de (bedrijfs)woningen Karissendijk 9 en 11 en net als bij het aspect geur is het voor de woningen aan de Karissendijk van belang dat de emissiepunten van de biggenstallen niet aan de achterzijde van de stallen, maar aan de zijde van De Horsten worden gesitueerd. Gevolg hiervan is wel dat de beoogde bedrijfswoning binnen de endotoxine-risicocontouren van de eigen stallen komt te liggen. De bedrijfswoning hoeft, net als bij de luchtkwaliteitstoets, niet beschermd te worden tegen de emissies vanuit de eigen stallen. Er is ten aanzien van endotoxinen in relatie tot gezondheid en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoende milieugebruiksruimte aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0030.png"

Figuur 22: Endotoxine-risicocontouren o.b.v. gezondheidskundige advieswaarde – planvoornemen

Voor een beoordeling op basis van de werkwijze uit het rapport 'Emissies van endotoxinen uit de veehouderij (fase 3a)' zijn de afstandsgrafieken toegepast op dezelfde manier als in het voornoemde rapport en de daarin opgenomen tabel, welke aangeeft voor welke diersoort welke grafiek gebruikt moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0031.png"

Bron: Rekentool behorend bij afstandsgrafieken varkens rapport 'Emissies van endotoxinen uit de veehouderij (fase 3a)'

In volgende figuur zijn de individuele en de indicatieve, cumulatieve endotoxinen cirkels weergegeven. In het planvoornemen is sprake is van beperkte cumulatie met de naastgelegen varkenshouderijen ten oosten aan de Rongvenweg. Rongvenweg 14 is ook in ontwikkeling, maar de aangevraagde uitbreiding vindt in noordelijke richting plaats, waardoor de risicocontouren weliswaar groter worden maar zullen verschuiven in afwaartse beweging van (bedrijfs)woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0032.png"

Figuur 23: Indicatieve endotoxine-risicocontouren vanuit veehouderijen in het planvoornemen

Vanuit het voorzorgbeginsel kan worden uitgegaan dat buiten de indicatieve risicocontouren (30 EU/m3) geen verhoogde gezondheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen zijn. De individuele risicocontouren zijn bepaald op basis van de totale fijnstofemissie en dient voor een worst case benadering toegekend te worden aan de rand van het bouwblok; feitelijk zullen dit de emissiepunten van de luchtwassers zijn. Daarbij is er feitelijk sprake van twee inrichtingen met ieder een individuele risicocontour: die van de biggenstallen op De Horsten 20 en die van de zeugenstallen op De Horsten 17. De contouren rondom de zeugenstallen ligt op relatief grote afstand van woningen, ook de indicatieve, cumulatieve contour.

In het planvoornemen zijn de emissiepunten van de nieuwe biggenstallen aan de kant van De Horsten gesitueerd, met name vanwege de vergunbaarheid t.a.v. het aspect geur. Ook is feitelijk sprake is van twee kleinere risicocontouren verdeeld over De Horsten 20 en 17. Hier vanuit gaande kan met zekerheid gesteld worden dat ter plaatse van de woningen aan de Karissendijk geen verhoogd gezondheidsrisico ontstaat ten gevolge van endotoxinen. Er zijn voor de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied geen verhoogde gezondheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen uit stallen. Er is ook geen toename van het aantal blootgestelden buiten het plangebied.

Nieuwe bedrijfswoning

De nieuwe bedrijfswoning is buiten de indicatieve endotoxine risicocontouren van omliggende veehouderijen gesitueerd. De bedrijfswoning wordt niet beschermd tegen uitstoot vanuit het eigen bedrijf.

5.2.9 Externe veiligheid
5.2.9.1 Wettelijk kader

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op beperking en beheersing van risico's door opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet bij ruimtelijke ontwikkelingen de kans op grote calamiteiten met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied of een toetsingszone van een risicobron.

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Artikel 1 van het Bevi bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Daarnaast is voor de omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen respectievelijk de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, Wet Basisnet, Regeling Basisnet en Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van toepassing.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het gestelde in Bevi, Bevt en Bevb, wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen en scholen. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder andere kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels, sporthallen, speeltuinen, kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden.

5.2.9.2 Betekenis voor het plan

Aan de hand van de risicokaart (Atlas leefomgeving) is de aanwezigheid van risicobronnen beoordeeld. Hieruit blijkt dat het plangebied buiten invloedsgebieden van risicovolle inrichtingen en transportroutes ligt. De beoogde ontwikkeling van het plangebied heeft geen negatieve gevolgen voor de inzet van hulpdienstverleningen en zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0033.png"

Figuur 24: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

- Risicovolle bedrijvigheid

Binnen een straal van 500 meter rondom het bedrijf zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen (www.risicokaart.nl). De risicovolle bedrijven in de omgeving van het besluitgebied liggen op een dermate grote afstand dat het plangebied niet binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 of in het invloedsgebied is gelegen van deze bedrijven. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich een aantal windturbines (direct ten zuiden van het afwateringskanaal ligt het windmolenpark Egchelse heide). Een goede ruimtelijke ordening (Wro) houdt in dat met risicoverhoging rekening wordt gehouden bij de besluitvorming over een vergunning of bestemmingsplan in de nabijheid van windturbines. Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen nieuwe windturbines mogelijk. De dichtstbijzijnde windturbines staat op 470 meter afstand van de rand van het plangebied. Bij deze afstand zijn er geen externe veiligheidsrisico's te verwachten.

- Risicovol transport over het water

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een vaarweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

- Risicovol transport over het spoor

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een spoorweg gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

- Risicovol transport over de weg

Het plangebied ligt om grote afstand van de diverse wegen waarover risicovol transport plaatsvindt (N279, A67, A73). De dichtstbijzijnde weg waarover risicovol transport plaatsvindt is de Meijelseweg (N279), die is gelegen op een afstand van circa 4 kilometer meter ten zuidwesten van het besluitgebied. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van deze wegen, waardoor een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven.

- Buisleidingen

Het plangebied ligt in landelijk gebied. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

- Hoogspanningsleiding

Een hoogspanningslijn valt niet onder externe veiligheid, maar kan wel een belemmering vormen voor
het plangebied vanwege het aspect veiligheid. Door het plangebied loopt de bovengrondse 380 kV hoogspanningslijn Maasbracht – Boxmeer. De indicatieve zone van deze hoogspanningslijn is 155 meter aan weerszijde van de lijn. Rondom de hoogspanningslijn ligt een belemmeringenstrook van 36 meter aan weerszijde van de hartlijn (in totaal betreft het dus een zone van 72 meter). Binnen deze zone geldt een zakelijk recht en een bouw- en een aanlegverbod. Hiervan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken als aan de voorwaarden wordt voldaan. Eén van de voorwaarden is dat overleg met de leidingbeheerder (TenneT) nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0034.png"

Figuur 25: Uitsnede Netkaart Hoogspanningslijnen

Op basis van het privaatrecht is er aan weerszijden van een hoogspanningslijn sprake van een zakelijk rechtstrook. Hierbinnen geldt een recht van opstal gevestigd door TenneT, de beheerder van de hoogspanningslijn. In dit geval wijken de belangen van de eigenaar van het terrein voor het belang van de beheerder van de hoogspanningslijn. Het opstalrecht regelt dat er geen bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije bouwwerken.

De breedte van deze vrij te houden zakelijk rechtstrook is afhankelijk van de capaciteit en de uitvoering van de hoogspanningslijn. In dit geval ligt aan weerszijden van de hartlijn een belemmeringenstrook van 36 meter (totale breedte 72 meter). De aanduiding 'Leiding-hoogspanning' en bijbehorende planregels zijn uit het bestemmingsplan Buitengebied overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan De Horsten. Binnen deze zone geldt een bouw- en aanlegverbod. Hiervan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken mits:

  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • geen onevenredige schade aan de andere aan de gronden gegeven bestemmingen wordt of kan worden toegebracht;
  • vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.

De luchtwasser van de meest noordelijk gesitueerde nieuwe biggenstal, de opstelplaats voor mobiele mestscheiding (en toekomstige overdekte mestverwerkingsruimte) en de beoogde sleufsilo's zijn in het voorgenomen plan binnen de beperkingenzone gesitueerd. Het beoogde mestbassin is onder de leiding gesitueerd. Er is geen ruimte binnen de bouwvlakken om het hele voorgenomen plan buiten de belemmeringenstrook te situeren. In onderling overleg kan de beheerder van een hoogspanningslijn TenneT aan de terreineigenaar een gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen. Op 23 mei 2012 heeft TenneT ten behoeve van de bouw van de eerste biggenstal schriftelijk aangegeven (kenmerk brief: GS-ADL-REM 12-1335 ROB) geen bezwaar te hebben tegen een stal binnen de belemmeringenstrook, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:

  • In het blauw gearceerde gebied (dit is tot en met 22,00 meter haaks gemeten vanuit het hart van de hoogspanningslijn) bedraagt de maximale toegestane bouwhoogte 4,50 meter.
  • In het oranje gearceerde gebied (dit is vanaf 22,00 meter tot en met 27,00 meter haaks gemeten uit het hart van de hoogspanningslijn) bedraagt de maximale toegestane bouwhoogte 5,00 meter.
  • In het groen gearceerde gebied (dit is vanaf 27,00 meter tot en met 32,00 meter haaks gemeten uit het hart van de hoogspanningslijn) bedraagt de maximale toegestane bouwhoogte 6,00 meter.
  • In het paars gearceerde gebied (dit is vanaf 32,00 meter tot en met 36,00 meter haaks gemeten uit het hart van de hoogspanningslijn) bedraagt de maximale toegestane bouwhoogte 8,50 meter.
  • Bij deze maximale toegestane bouwhoogtes gaat TenneT uit van het huidige bestaande maaiveld dat geacht wordt te liggen op +NAP 31,50.
  • Bij de bouw van de stal dient men rekening te houden met beperkingen ten aanzien van de inzet van mechanische werktuigen, bouwkranen e.d. In de belaste strook bedraagt de maximale vrije werkhoogte tussen de 6,00 en 10,00 meter ten opzichte van het huidige bestaande maaiveld.
  • Zowel binnen alsmede buiten de belaste strook zullen materialen en/of werktuigen zodanig worden gebruikt dat bij eventueel omvallen de geleiders (spanningvoerende draden) niet dichter genaderd worden dan een afstand van 6,00 meter. Indien dit niet kan worden gegarandeerd dient men maatregelen ter stabilisatie aan te brengen, bijvoorbeeld door het tuien van het werktuig.
  • Alvorens TenneT de definitieve toestemming kan verlenen moeten de uiteindelijke bouwtekeningen ter goedkeuring aan TenneT worden voorgelegd.
  • Bij de uitvoering van werkzaamheden moeten verder altijd de door TenneT aangeleverde veiligheidsvoorschriften in acht worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0035.png"

Figuur 26: Schets van de belemmeringenstrook met bouwhoogtes aangeleverd door TenneT (bron: Brief 23 mei 2012, kenmerk GS-ADL-REM 12-1335 ROB, TenneT).

Het planvoornemen is in maart 2023 voor advies aan TenneT voorgelegd. Die hebben vanwege het kaderstellende karakter van het plan de volgende voorlopige voorwaarden aangegeven die als richtlijn moeten worden aangehouden bij het verdere ontwerp van de inrichting:

  • Het maaiveld mag niet verhoogd worden;
  • Het zichtbare gedeelte van de mastfundatie moet minimaal 0,50 meter boven het maaiveld uitsteken;
  • Voor de bouw van loodsen en stallen geldt dat deze moeten worden opgetrokken uit onbrandbaar of zeer moeilijk brandbaar materiaal. Voor de dak- en hoofddraagconstructie geldt een minimale brandwerendheidseis van 60 minuten en voor de wanden is deze eis minimaal 30 minuten. Ten aanzien van de brandwerendheid moet voldaan worden aan de eisen die gesteld worden in het Bouwbesluit en rekening houdend met de vereisten uit NEN-EN 50341-2. Als er gebruik wordt gemaakt van een sprinklerinstallatie is deze brandwerendheidseis niet van toepassing.
  • Metalen delen van bouwwerken moeten worden geaard, conform de norm NEN 1010.
  • De hoogspanningsmast moet worden beschermd door middel van het aanbrengen van een aanrijbeveiliging bestaande uit een vangrail, betonblok of aardenwal.
  • Aan het verblijven van mensen, dieren en objecten onder de hoogspanningsverbinding zijn de volgende risico's verbonden:
    • 1. het kunnen neervallen van ijs, sneeuw, verontreinigingen, drupwater, verfspatten, vogels en onderdelen;
    • 2. het kunnen overslaan van elektriciteit bij onweer en bij sluitingen in het hoogspanningsnet;
    • 3. het tijdelijk niet kunnen gebruiken van het terrein tijdens het uitvoeren van werkzaamheden aan de hoogspanningsverbinding. TenneT is niet aansprakelijk voor de hiermee gepaard gaande kosten.
  • De hoogspanningsmast moeten altijd (24/7) vanaf de openbare weg bereikbaar zijn.
  • In de nabijheid van een hoogspanningsverbinding kan hinder worden ondervonden van elektromagnetische beïnvloeding. Om een veilige werking van apparatuur en veiligheid met betrekking tot objecten te garanderen kan het noodzakelijk zijn mitigerende maatregelen te treffen. TenneT adviseert om een beïnvloedingsstudie ten aanzien van wederzijdse beïnvloeding volgens de hiervoor geldende NEN-normeringen te laten uitvoeren. DE ondernemer is hier zelf verantwoordelijk voor.
  • Binnen een afstand van 5 meter, gemeten vanaf het zichtbare gedeelte van de mastfundatie, mag in alle richtingen geen beplanting worden aangebracht.
  • Er mag geen beplanting worden aangebracht die hoger kan groeien dan 4 meter.
  • Rondom de mast moet een vlak vrijgehouden worden in verband met de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden van de netbeheerder.
  • Geadviseerd wordt de concreet uitgewerkte plannen ter beoordeling voor te leggen aan TenneT.

Indicatieve magneetveldzone

De indicatieve magneetveldzone van deze hoogspanningslijn is 105 meter aan weerszijde van de lijn (bron: Atlas Leefomgeving). Deze zone overlapt een groot deel van het plangebied. Er is voor hoogspanningslijnen geen directe wetgeving over magneetvelden en gezondheid. Een netwerkbeheerder mag niet de gezondheid van de omwonenden schaden. Daarom worden de blootstellingslimieten toegepast. De door de Europese Unie aanbevolen blootstellingslimiet voor het magneetveld van 100 microtesla is dus geen wettelijk vastgelegde grens. In de praktijk blijft het magneetveld op voor het publiek toegankelijke plaatsen onder de blootstellingslimiet van 100 microtesla. Voor bovengrondse hoogspanningslijnen hanteert de Nederlandse overheid een aanvullend beleidsadvies naast de limiet van 100 microtesla. Sinds 2005 adviseert de rijksoverheid om bij de planning van nieuwe hoogspanningslijnen -zoveel als redelijkerwijs mogelijk is- te voorkomen dat kinderen langdurig blootgesteld worden aan magneetvelden die gemiddeld over een jaar sterker zijn dan 0,4 microtesla. Hetzelfde geldt voor de bouw van nieuwe woningen, scholen, crèches en kinderopvanglocaties bij bestaande hoogspanningslijnen. Aanleiding voor dit aanvullende advies zijn aanwijzingen uit wetenschappelijk onderzoek dat kinderen die dichtbij bovengrondse elektriciteitslijnen wonen mogelijk een hoger risico op leukemie hebben dan kinderen die daar verder vandaan wonen. Ook de grens van 0,4 microtesla in het Nederlandse beleidsadvies voor bovengrondse hoogspanningslijnen is géén wettelijke eis. De GGD adviseert in zijn algemeenheid om langdurig verblijf van kinderen in een magneetveld sterker dan 0,4 microtesla zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden.

In de nieuwe bedrijfswoning kan een gezin met kinderen komen te wonen, waardoor de aanduiding buiten de magneetveldzone is gesitueerd.

Doordat in de planregels een bouw- en aanlegverbod voor de belemmeringenstrook is opgenomen en hier met een omgevingsvergunning onder voorwaarden van kan worden afgeweken is de veiligheid voldoende gewaarborgd. Eén van de voorwaarden is dat overleg met de leidingbeheerder (TenneT) nodig is. TenneT geeft op basis van dat overleg aan wat mogelijk is en onder welke voorwaarden.

De gewenste huisvesting van arbeidsmigranten was in de globale bedrijfsopzet van de ondernemer binnen de magneetveldzone gesitueerd. Ook al wonen hier uitsluitend volwassen en betreft het short stay huisvesting, het aantal blootgestelden neemt wel toe. Besloten is om uit voorzorg deze huisvesting niet binnen de magneetveldzone te situeren en niet op te nemen in dit bestemmingsplan. In een afzonderlijke ruimtelijke procedure dient op een later moment nader bekekeken te worden of binnen het plangebied en buiten de magneetveldzone een geschikte locatie voor deze huisvesting te vinden is, waar sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat.

Mestverwerking

Het bestemmingsplan maakt mestbe- en verwerking mogelijk. Het voorgenomen plan van de ondernemer gaat uit van fysische mestscheiding (geen risicovolle activiteiten), echter planologisch worden alle vormen van mestbe- en verwerking toegestaan. Duurzame vormen van mestverwerking zijn passend in een ontwikkelgebied intensieve veehouderij. Bij mestvergisting is sprake van opslag van biogas en daarvoor gelden grotere afstanden voor gevaar.

Voor grootschalige biogasinstallaties gelden plaatsgebonden risicocontouren (PR) van 10-6 per jaar die gemeten worden vanaf de bron. In 2010 heeft het RIVM in opdracht van de VROM-inspectie een aantal QRA berekeningen van fictieve inrichtingen uitgevoerd (RIVM, 2010). De in deze studie berekende risicocontouren van 10-6 per jaar liggen maximaal op 50 meter van de bron (= middelpunt van de reactor/gashouder). Deze afstand is overgenomen in de Handreiking covergisting van mest (InfoMil, 2010). Binnen deze 50 meter contour vanaf rand bestemmingsvlak zijn geen bestaande woningen aanwezig of nieuwe voorzien.

(Een grootschalige biogasinstallatie verwerkt mest van derden om rendabel te kunnen zijn. Deze is alleen als uitgangspunt gehanteerd als worstcase benadering voor gevaar. Het bestemmingsplan voor De Horsten staat alleen de be- en verwerking van ter plaatse, eigen geproduceerde mest toe (mestverwerking op boerderijniveau). Het planologisch toestaan van een mestbe- en verwerkingsinstallatie, onder de voorwaarde dat verwerking van mest van derden niet is toegestaan, veroorzaakt gezien de ruime afstand tot woningen geen verhoogde veiligheidsrisico's voor de omgeving.

Conclusies externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen of beperkingen op voor het plangebied. Het plangebied veroorzaakt geen externe veiligheidsrisico's naar de omgeving. Gelet op het voorgaande is er geen advies met betrekking tot het aspect externe veiligheid nodig van het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg Noord".

5.2.10 Stikstof en natuur
5.2.10.1 Wettelijk kader

Voor stikstofeffecten op gevoelige natuurgebieden zijn de Wet natuurbescherming en de Wet ammoniak en veehouderij bepalend. De mogelijkheden voor ontwikkeling van veehouderijen worden in belangrijke mate bepaald door de eisen en randvoorwaarden die voortvloeien uit de Wet natuurbescherming en het landelijke en provinciale stikstofbeleid.

Om de stikstofdepositie op Natura2000-gebieden te verminderen worden generieke maatregelen gericht op NOx en NH3 en gebiedsgerichte maatregelen gericht op NH3 genomen. Emissiereductie per eenheid ammoniak levert meer 'stikstofwinst' op dan emissiereductie per eenheid NOx, omdat ammoniak gemiddeld genomen dichter bij de bron neerslaat.

Natura2000 is de verzamelnaam voor het netwerk van Europese natuurgebieden. Natura2000-gebieden vallen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en zijn in nationale wetgeving verankerd in de Wet Natuurbescherming 2017. De Europese Unie heeft zich als doel gesteld om bedreigde soorten en habitats te beschermen.

Aan de hand van een lijst met meest kwetsbare soorten zijn opgaven opgelegd aan de landen binnen de Europese Unie. De landelijke opgave is inmiddels vertaald naar gebieden in de vorm van zogenaamde aanwijzingsbesluiten.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan buitengebied dient de gemeenteraad rekening te houden met de gevolgen die het plan kan hebben voor de Natura2000-gebieden. Een besluit mag alleen genomen indien de raad zich op grond van de Voortoets/Passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast. Zekerheid bestaat wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel is over de afwezigheid van schadelijke gevolgen.

Als schadelijke gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, kan het plan worden vastgesteld c.q. de vergunning alsnog worden verleend aan de hand van de 'ADC- criteria'. De criteria geven aan dat bij mogelijke significante negatieve gevolgen alleen vergunning verleend kan worden wanneer aan alle volgende criteria wordt voldaan: A) het ontbreken van alternatieve oplossingen; D) dwingende redenen van groot openbaar belang; C) met het voorschrift verbonden aan de vergunning dat de initiatiefnemer compenserende maatregelen vooraf en tijdig treft.

De afstanden tot de dichtstbij gelegen Natura 2000-gebieden:

  • Leudal (Habitatrichtlijngebied) ca. 5,3 km.
  • Swalmdal (Habitatrichtlijngebied) ca. 6,8 km
  • Deurnsche peel & Mariapeel (Vogel- en Habitatrichtlijngebied) ca. 7,4 km
  • Groote Peel (Vogel- en Habitatrichtlijngebied) ca. 8,3 km
  • Sarsven en De Banen (Habitatrichtlijngebied) ca. 10,9 km
  • Duitse Natura 2000 gebieden ca. 11,5 km

Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura2000-gebieden zijn alleen (mogelijke) effecten door stikstofdepositie afkomstig van NH3-emissies en (in mindere mate) NOx-emissies relevant. Overige effecten zoals verstoring voor Natura2000-gebieden is op voorhand uit te sluiten gezien de grote afstand.

Al jaren is er in Natura2000-gebieden een overschot aan stikstofdepositie. Dit is schadelijk voor de natuur. Herstelmaatregelen moeten er voor zorgen dat de instandhoudingsdoelen voor de Natura2000-gebieden worden gerealiseerd. Een toename van stikstofdepositie is niet toegestaan op stikstofgevoelige habitattypen in Natura2000-gebieden als het niet zeker is dat de toename in stikstofdepositie geen nadelige gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Dit belemmert de vergunningverlening voor economische activiteiten. Daarom hebben het Rijk en de provincies het Programma Aanpak Stikstof (PAS) ontwikkeld.

Het PAS is op 1 juli 2015 in werking getreden en op 29 mei 2019 onverbindend verklaard door de Raad van State . De stikstofuitspraak legde bouwprojecten en het verlenen van vergunningen stil. Het kabinet kwam daarop in november 2019 met maatregelen om de stikstofuitstoot te verminderen. Zodat de vergunningverlening weer op gang kon komen, zoals verlagen van de maximumsnelheid op snelwegen, de Regeling sanering varkenshouderij en de vrijwillige opkoopregeling van veehouderijen met een piekbelasting op Natura2000-gebieden, maar ook subsidieregeling voor stalaanpassingen.

Bij minstens de helft van de stikstofgevoelige Natura2000-gebieden, moet de stikstofdepositie in 2030 onder de kritische depositiewaarden (KDW) liggen. In 2018 heeft circa 78% van de stikstofgevoelige natuurgebieden een te hoge stikstofdepositie, uitgaande van de KWD-norm (bron: Rijksoverheid). De benodigde uitstootdaling komt voor de helft van maatregelen die het kabinet al heeft genomen. Circa 10% neemt het Klimaatakkoord voor zijn rekening. Aanvullende maatregelen moeten zorgen voor de andere 40%. Naast de maatregelen voor het verminderen van stikstofuitstoot aan de bron, zet het kabinet ook in op natuurbehoud en –herstel (bron: RIVM).

De buitenlandse Natura2000-gebieden vallen ook onder de reikwijdte van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Daarnaast geldt voor aangevraagde projecten op Nederlands grondgebied die stikstofdepositie veroorzaken op stikstofgevoelige Duitse en Belgische Natura2000-gebieden dat de effecten van stikstofdepositie dienen te worden beoordeeld overeenkomstig de daarvoor geldende toetsingskaders in Duitsland respectievelijk Vlaanderen en Wallonië.

De Duitse Natura2000-gebieden zijn in de Wnb-vergunning 2020 getoetst. De toename van stikstofdepositie op Duitse Natura2000-gebieden was ten opzichte van de onderliggende Nbwet-vergunning van 2015 niet groter dan 0,1 kg N/ha/jaar (7,14 mol/ha/jaar) of meer. Op basis van de Duitse toetsingsmethode voor de beoordeling van effecten van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden kan dan er vanuit worden gegaan dat significante negatieve effecten op deze gebieden zijn uitgesloten. Bij de effectbeoordeling in volgende paragraaf worden ook de Duitse gebieden betrokken.

Op provinciaal niveau en specifiek voor de veehouderijen heeft de provincie Limburg een verordening Stikstof en Natura2000 vastgesteld. Nieuwe varkenstallen moeten voldoen aan 85% ammoniakreductie. Zowel de bestaande situatie als het planvoornemen voldoen aan deze eis vanwege de toepassing van gecombineerde luchtwassers 85% op alle stallen.

5.2.10.2 Betekenis voor het plan

Voor het totale ontwikkelingsplan is een rechtsgeldige, onherroepelijke vergunning art. 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming aanwezig (Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 20 augustus 2020, zaaknummer 2018-206531). Deze vergunning is 'passend beoordeeld' en verleend op basis van de op 1 oktober 2015 verleende, onherroepelijke Nbwet-vergunning voor De Horsten 20 (zaaknummer 2014-0012 met kenmerk 2015/71566). Deze Nbwet-vergunning van 2015 was ten tijde van de passende beoordeling niet geheel feitelijk gerealiseerd, maar is sinds 2 maart 2021 volgens de gewijzigde provinciale beleidsregels inzetbaar voor intern saldering. De in de vergunning gehanteerde emissiefactoren zijn nog steeds actueel.

Stikstofeffecten door NOx zijn ondergeschikt aan de stikstofeffecten ten gevolge van NH3 uit stallen. In de verleende Nbwet-vergunning (thans: Wnb-vergunning) zijn wel 'diverse vervoersbewegingen' vergund.

In de beschikking van de verleende vergunning is een emissie van 7.077,58 kg NH3/jaar en 13,58 kg NOx/jaar vermeld. Hierbij moet vermeld worden dat de activiteiten zijn vergund en niet de stikstofemissies of -deposities. Deze zijn daarom herberekend worden in de nieuwste Aerius versie en met actuele emissiefactoren voor stallen en verkeer. Voor verkeer zijn de emissiefactoren gedaald.

De rechtsgeldige natuurvergunning kan ingepast worden in het bestemmingsplan in combinatie met een planregel op basis waarvan een toename in stikstofemissie en -depositie ten opzichte van deze vergunning niet wordt toegestaan, waardoor geen Passende beoordeling meer nodig is.

Aangezien sprake is van een zogenaamde 'één op één inpassing' van voornoemde Wnb-vergunning van 20 augustus 2020 in het bestemmingsplan, vormt deze vergunning de referentiesituatie in de voortoets Wnb voor het bestemmingsplan, maar is tegelijkertijd gelijk aan het planvoornemen. De Wnb-vergunde activiteiten zijn doorgerekend met de actuele Aerius Calculator v2022 en rekenjaar 2023. Dit geeft een iets lagere NOx-emissie dan in de beschikking van de NBwet-vergunning staat opgenomen, vanwege de afnemende emissiefactoren voor voertuigen in de loop der jaren.

De ammoniakemissie uit stallen is het meest bepalend voor de stikstofdepositie op natuurgebieden. In de bestaande situatie bedraagt de stikstofemissie uit stallen 2.064,8 kg NH3/jaar en door verkeer 5,3 kg NOx/jaar. In het planvoornemen bedraagt de stikstofemissie uit stallen 7.077,7 kg NH3/jaar en door verkeer 10,5 kg NOx/jaar. De Aeriusberekeningen zijn opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0036.png"

Tabel 10: Stikstofdeposities Wnb-vergunning 2020/plan en bestaande situatie (Aerius Calculator v2022)

Ten opzichte van de bestaande situatie betekent de beoogde uitbreiding een toename van de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden. Voor het planvoornemen (en daarmee de berekende toename) is al een onherroepelijke Wnb-vergunning aanwezig, waarvan de passende beoordeling nog steeds actueel is en een nieuwe passende beoordeling geen nieuwe inzichten zal opleveren. Dit betekent dat significant nadelige effecten voor Nederlandse en Duitse Natura2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.

De natuurgebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk, maar niet (meer) aangewezen zijn als Wav-gebied (zie uitwerking hierna) zijn niet stikstofgevoelig en daarom ook niet beschermd tegen mogelijk nadelige effecten ten gevolge van een toename in stikstofdepositie.

5.2.11 Gezondheid

Gezondheid kan floreren in een omgeving die dit mogelijk maakt. In een gezonde leefomgeving:

  • Wordt de druk op gezondheid beperkt: Dit is de benadering vanuit de huidige milieuwetgeving. Activiteiten kunnen allerlei onbedoelde neveneffecten hebben waartegen gezondheid beschermd moet worden. Er worden grenzen gesteld aan de maximale belasting op het gebied van o.a. luchtverontreiniging, geluid, geur, bodemverontreiniging, externe veiligheid. Ook beneden de wettelijke grenzen kunnen gezondheidsklachten veroorzaakt worden.
  • Voelen mensen zich prettig: Niet alleen de afwezigheid van belastende factoren maakt een omgeving gezond. Aspecten zoals welbevinden, hinder en sociale veiligheid spelen een grote rol in de bescherming én bevordering van gezondheid.
  • Wordt gezond leven gemakkelijk gemaakt voor iedereen: De omgeving moet uitnodigen tot gezond gedrag zoals bewegen, ontmoeten, gezonde voeding, en moet toegang bieden tot voorzieningen. Dit bevordert de gezondheid. Daarbij moet de omgeving aansluiten bij de vermogens van de bewoners, ook voor gevoelige groepen (equity-principe).

Het produceren van goederen, producten en diensten kan onbedoelde nadelige consequenties hebben voor gezondheid. Door grenzen te stellen aan de maximale belasting op het gebied van luchtverontreiniging, geluid, geur, gewasbeschermingsmiddelen, bodemverontreiniging, waterverontreiniging, externe veiligheid e.d. worden deze onbedoelde consequenties beperkt.

Om een inschatting te maken van gezondheidsrisico's wordt binnen de medische milieukunde gebruik gemaakt van de keten van oorzaak en effecten doorlopen. Consumenten hebben behoefte aan melk, vlees, eieren, plantaardige producten. Daarvoor houden ondernemers dieren en worden gewassen geteeld om deze producten te kunnen leveren (activiteiten). Het houden van dieren gaat gepaard met de uitstoot van stoffen in de omgeving (milieudruk). Boomteelt en vaste plantenteelt op open grond gaat gepaard met gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die tijdens het spuiten kunnen verwaaien (drift). De uitstoot van stoffen verspreidt zich vervolgens in de leefomgeving (milieukwaliteit). Mensen worden onder andere blootgesteld aan stoffen door deze via de lucht in te ademen. Dit inademen van stoffen kan leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Dat is afhankelijk van om welke stoffen het gaat; de hoeveelheden die mensen binnenkrijgen; hoe vaak dat het geval is; en óók de aanleg/gevoeligheid van de persoon die de stoffen binnenkrijgt. De risicobeleving kan sterk verschillen van persoon tot persoon. In het algemeen geldt dat hierop allerlei factoren meespelen, bijvoorbeeld van welke bronnen de verontreiniging afkomt, wat de binding is met de bron en lokale omgeving, of er opbrengsten tegenover staan en wat de lokale omstandigheden zijn.

Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO)

Hoewel er al het nodige onderzoek is uitgevoerd, bestaan er ook nog veel vragen over de relatie tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden. In de afgelopen jaren is er in Nederland groot onderzoek uitgevoerd onder de naam Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO). Onderzocht is of het wonen in de buurt van veehouderijen effect kan hebben op de gezondheid van de omwonenden. Hieruit komen een aantal positieve en een aantal negatieve gezondheidseffecten naar voren.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0037.png" Bron: RIVM

Uit alle VGO 'Livestock farming and the health of local residents' onderzoeken komen de volgende resultaten:

  • Het wonen in de buurt van een concentratie van veehouderijen heeft een nadelig effect op de longfunctie (vooral bij een cluster van 15 of meer bedrijven binnen 1 kilometer afstand). Dit verband hangt niet duidelijk samen met specifieke veehouderijtypen, maar waarschijnlijk wel met de blootstelling aan stof en micro-organismen (endotoxine) en een verhoogde concentratie ammoniak (zogenaamd secundair fijnstof) in de lucht in de omgeving van de veehouderijen. De gevonden verlagingen in longfunctie hebben klinisch gezien weinig betekenis, wat wil zeggen dat het niet tot gediagnosticeerde klachten leidt. Het soort effecten is vergelijkbaar met de schadelijke gezondheidseffecten van verkeer in een stad.
  • Meer longontstekingen rond geitenhouderijen en in mindere mate ook rond pluimveehouderijen.
  • Vaker complicaties bij mensen met COPD. Dichtbij veehouderijen wonen minder mensen met COPD, een chronische ziekte aan de longen. Daar staat tegenover dat de mensen in deze omgeving die wel COPD hebben, daar vaker en/of ernstigere complicaties van hebben.
  • Minder astma en allergie bij mensen die dicht bij een veehouderij wonen.
  • Een aantal ziekteverwekkers komen niet vaker voor bij mensen die dichtbij veehouderijen wonen in vergelijking met de algemene bevolking. Het gaat om hepatitis E-virus infecties, de resistente ESBL (Extended spectrum beta-lactamases)-bacteriën en Clostridium difficile. Resistente bacteriën zijn ongevoelig voor een aantal antibiotica en daarom moeilijker te behandelen.


Het VGO-III onderzoeksprogramma wordt naar verwachting eind 2024 afgerond. De VGO-onderzoeken I, II en III hebben invloed op het beleid voor veehouderijen. Het Kabinet zet onder andere in op een maatschappelijk innovatieprogramma voor duurzame veehouderij en wordt gestreefd om nieuwe fijnstofbeperkende maatregelen versneld te erkennen. Om de ammoniakemissie uit stallen terug te dringen wordt aanscherping van de reductie-eisen voorgesteld. Gemeenten hebben ondersteuning in de belangenafweging gekregen in de vorm van de 'Handreiking veehouderij en volksgezondheid'.

Om de gezondheidsrisico's van veehouderijen te beperken, heeft de GGD een aantal adviezen uitgebracht. Het gaat onder meer om het instellen van een minimumafstand van 250 meter tussen veehouderijen en woningen en het verplichten van bedrijven om hun geur en fijnstofuitstoot te beperken. De GGD-adviezen kunnen als handvatten dienen bij de besluitvorming door het bevoegd gezag. Het kabinet ondersteunt deze adviezen en roept de bevoegde gezagen op om deze handvatten toe te passen in hun besluitvorming. De Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden is bedoeld om decentrale overheden te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden; hierin zijn de genoemde adviezen over afstandsnormen opgenomen. In het NPLG zijn fijnstof, geur, volksgezondheid en dierziekten en zoönosen opgenomen als meekoppelende structurerende keuzes. In de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden zijn adviezen over afstanden tussen veehouderijen en woonkernen opgenomen. Deze sluiten ook aan bij de GGD-adviezen in de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden.

Er ligt slechts één burgerwoning binnen een afstand van 250 meter (Karissendijk 10 op 220 meter). Kern Egchel ligt op 1,1 km afstand. De grote afstand tot woningen en woonkernen is ook de reden dat dit gebied als IV-ontwikkelingsgebied is aangewezen. Dit is in lijn met de GGD-adviezen.

Kanker

Op dit moment is in de wetenschappelijke literatuur geen directe relatie beschreven tussen kanker en veehouderij. GGD Bureau GMV vindt in een verkennend onderzoek geen aanwijzingen voor meer longkanker in gebieden met veel veehouderij. Een rapport van het RIVM (Janssen et al., 2016 zie p.48) laat zien dat de longkankersterfte in het oosten van Brabant juist lager is dan in het westen van Brabant, terwijl juist in het oosten van Brabant veel veehouderijen zijn. Op basis hiervan lijkt een relatie met de veehouderij minder logisch. Om hier gefundeerde uitspraken over te doen is een gedegen onderzoeksopzet nodig, inclusief informatie over rookgedrag. Momenteel loopt hiernaar geen (vervolg)onderzoek.

In het VGO-onderzoek (IJzermans, 2018) is gekeken naar het voorkomen van longkanker in de huisartspraktijk. Er werd geen significante associatie gevonden. Een directe relatie tussen het voorkomen van longkanker en intensieve veehouderij is niet aangetoond, maar de relatie fijnstof (algemeen) en longkanker is veelvuldig in de wetenschappelijke literatuur beschreven (Raashou-Nielsen et al., 2013). Uitgebreide beschouwing van beschikbare literatuur heeft aangetoond dat luchtverontreiniging kankerverwekkend is (IARC, 2015). Het zorgt voor beschadigingen op DNA-niveau die aanleiding kunnen geven tot het ontwikkelen van kanker. De ontwikkeling van kanker kan daarnaast gestimuleerd worden door oxidatieve stress en chronische ontsteking. Dit gaat echter over het effect van de totale hoeveelheid luchtverontreiniging, zonder dat de relatieve bijdrage van de veehouderij daarin gekwantificeerd is en zonder specifiek te kijken naar het effect bij omwonenden van veehouderijen.

Er zijn geen aanwijzingen voor een verhoogd risico op kanker voor specifiek veehouders en hun medewerkers. In eerder onderzoek is juist een beschermend effect voor (long)kanker aangetoond door een hogere blootstelling aan endotoxinen (Astrakianakis et al., 2007; Checkoway et al., 2011; Lundin and Checkoway, 2010; McElvenny et al., 2011). Het onderliggende mechanisme voor dit beschermende effect is nog onduidelijk.

Om conclusies te kunnen trekken over nitraatinname via drinkwater en het ontstaan van darmkanker is ook meer onderzoek nodig. Voor mensen en dieren zijn voedsel en drinkwater de belangrijkste bronnen van nitraatinname. Nitraat en nitriet in voedsel en drinkwater kunnen in het maagdarmkanaal omgezet worden in nitrosamines, waarvan een aantal kankerverwekkende eigenschappen hebben. Voor de aanwezigheid van nitraat in drinkwater geldt een gezondheidskundige norm van 50 mg/l. Het Nederlandse drinkwater voldoet hier ruimschoots aan.

De European Food Safety Authority (EFSA) is een agentschap van de Europese Unie die onafhankelijke wetenschappelijke adviezen geeft over voedselveiligheid en heeft een opinie uitgebracht waarin werd ingegaan op de relatie tussen nitraatinname en het ontstaan van kanker bij de mens. EFSA concludeerde dat er voor diverse typen kanker geen verband is tussen nitraatinname en het ontstaan van kanker of dat er onvoldoende bewijs was vanwege een beperkt aantal studies en/of tegenstrijdige resultaten.


Q-koorts

Q-koorts wordt veroorzaakt door de bacterie Coxiella burnetii en is een zoönose. Dit betekent dat de bacterie van dier op mens wordt overgedragen. In Nederland zijn geiten en schapen de belangrijkste besmettingsbron. Ook andere dieren kunnen voor besmetting zorgen, met name dieren met smalle hoeven. De bacterie verspreidt zich voornamelijk via de lucht. Mensen raken besmet door het inademen van de bacterie. Sinds Q-koorts uitbraak in de periode 2007-2010 moeten geiten- en schapenhouderijen met meer dan 50 dieren of met dieren die in aanraking komen met publiek (bijvoorbeeld een kinderboerderij, zorgboerderij of agrarische kinderopvang) een aantal verplichte maatregelen treffen, met name de dieren jaarlijks vaccineren.
COVID-19 (Coronavirus)

Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat landbouwhuisdieren een rol spelen in de verspreiding van COVID-19. Wel is gebleken dat nertsen besmet kunnen raken door mensen. Of besmetting andersom ook kan plaatsvinden is niet bekend. Er is geen reden om aan te nemen dat het virus zich bij dieren op andere wijze verspreidt dan het tussen mensen doet, namelijk via druppels in de lucht. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat het virus zich over grotere afstanden zal verspreiden. In luchtmonsters die zijn genomen buiten de stal werd geen virus aangetoond, ook niet bij besmette nertsenbedrijven. Besmetting van mens op mens is nog steeds de belangrijkste overdrachtsroute in de huidige coronapandemie. Het is niet bekend of mensen die dichtbij veehouderijen wonen extra vatbaar zijn voor het coronavirus. Het is ook niet bekend of in gebieden met veel luchtverontreiniging (ongeacht de bron) het risico op besmetting groter is of dat patiënten een ernstiger ziektebeeld hebben. In het algemeen is er wel een relatie tussen slechtere luchtkwaliteit en het vaker voorkomen van luchtweginfecties. Luchtverontreiniging kan tevens naast longziekten leiden tot het ontstaan van hart- en vaatziekten. Mensen met longziekten en hart- en vaatziekten behoren tot de risicogroepen. Luchtverontreiniging is dus wel een plausibele risicofactor, maar er kunnen ook andere risicofactoren een rol spelen (mens-mens contact en leeftijd).

Het is belangrijk rekening te houden met het onderscheid tussen een effect op het aantal besmettingen en een effect op de ernst en het verloop van de klachten. De hypothese waar nader onderzoek naar nodig is, is dat luchtkwaliteit (bijvoorbeeld concentratie fijnstof, ammoniak, of NO2) mogelijk een rol speelt bij de verspreiding van het virus, de vatbaarheid voor het virus, verergering van klachten en het verloop van de ziekte. Het RIVM onderzoekt of een slechte luchtkwaliteit zorgt voor meer coronabesmettingen en of de ziekte COVID-19 daardoor ernstiger verloopt. In dit onderzoek wordt gekeken naar onder andere de kwaliteit van de lucht in relatie tot de hoeveelheid en oorzaken van de besmettingen met het coronavirus. Het RIVM doet dit onderzoek samen met Universiteit Utrecht, Wageningen University & Research en GGD-GHOR Nederland. De resultaten worden naar verwachting in 2023 gepubliceerd.

Fijnstof

Het gezondheidsadvies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor fijnstof bestaat uit een maximum jaargemiddelde concentratie van 15 ug/m3. Het WHO advies stelt de gezondheid van de mens centraal en is een heel stuk scherper dan die van de EU. Uit paragraaf 5.2.7.2 volgt dat de gezondheidskundige advieswaarde rondom het plangebied benaderd wordt.

Endotoxinen

De advieswaarde van de Gezondheidsraad bedraagt 30 EU/m3 voor endotoxinen. Uit paragraaf 5.2.8.2 volgt dat er voor de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied geen verhoogde gezondheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen uit stallen zijn. Er is ten gevolge van het planvoornemen ook geen toename van het aantal blootgestelden buiten het plangebied. De nieuwe bedrijfswoning kan buiten de indicatieve endotoxine risicocontouren van andere veehouderijen gesitueerd worden.

Geur

De normen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en de relatie tussen de berekende geurbelasting en de te verwachten hinder aan de hand van de toelichting en handreiking Wgv komen niet zonder meer overeen met de strengere gezondheidskundige advieswaarden van GGD GHOR Nederland of de verwachte mate van geurhinder op basis van GGD-IRAS onderzoek. GGD-Nederland heeft in het kader van het uitgevoerd onderzoek uit 2014 (GGD en IRAS) en de landelijke evaluatie van de geurregelgeving een advies gegeven m.b.t. de maximale hoogte t.a.v. de achtergrond-belasting van geur. Bij woonfuncties vindt de GGD meer dan 12% geurhinder onacceptabel: dit komt overeen met een voorgrondbelasting van maximaal 2 Ou en een achtergrondbelasting van maximaal 5 Ou. In het buitengebied vindt de GGD meer dan 20% geurhinder: dit komt overeen met een voorgrondbelasting van maximaal 5 Ou en achtergrondbelasting van maximaal 10 Ou in het buitengebied.

Uit paragraaf 5.2.6.2 blijkt dat in de bestaande situatie de voorgrondbelasting overal voldoet aan de gezondheidskundige advieswaarden (Karissendijk 10 uitgezonderd), maar dat de achtergrondbelasting de gezondheidskundige advieswaarden in de bestaande situatie al overschrijdt. Het planvoornemen leidt niet niet tot een verslechtering van het leefklimaat in de woonkern van Egchel en in de bufferzone.

Ter plaatse van de woning Karissendijk 10 is in de bestaande situatie al sprake van overschrijding van de gezondheidskundige advieswaarden en met het planvoornemen (en ook het uitvoerbare alternatief waarbij voldaan wordt aan de geurnormen voor de voorgrondbelasting) is sprake van een verdere verslechtering van het leefklimaat van deze woning.

Dierziekten en zoönosen

Het belang van gezonde dieren en voorkomen van risico's voor de gezondheid van mensen in en om veehouderijen wordt onderkend. Er is de afgelopen decennia dan ook fors geïnvesteerd in preventie en monitoring van dierziekten en zoönosen. Zoönosen zijn infectieziekten veroorzaakt door micro-organismen die kunnen overgaan van dieren naar mensen. Zo zijn in Nederland de basismonitoring diergezondheid én de gezamenlijke zoönosenstructuur actief. De zoönosenstructuur is ingericht om signalen van (mogelijke) zoönosen op te vangen, te beoordelen en op te volgen waar nodig. Met het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid wordt nog sterker ingezet op detectie, preventie en respons. Binnen een varkensbedrijf worden standaard maatregelen getroffen om de insleep en verspreiding van ziektekiemen te voorkomen en de uitstoot van stoffen te reduceren. Een goed ontwerp van de stal en goede bedrijfsvoering zijn hierbij erg belangrijk. Daarnaast minimaliseert een gezond dierbestand de kans op problemen met volksgezondheid. Het houden van varkens vereist de nodige hygiëne-maatregelen om insleep en eventuele verspreiding van besmettelijke dierziekten zo veel mogelijk te voorkomen. Het planvoornemen maakt nieuwbouw mogelijk en dat betekent dat een optimale bedrijfsopzet mogelijk is. De belangrijkste dierziekten en zoönosen die voorkomen in de varkenssector worden hier kort toegelicht.


- Varkensinfluenza

Mensen kunnen door direct contact met varkens besmet raken met varkensinfluenzavirussen. Dit komt in Nederland zelden voor. Mensen die geïnfecteerd raken met een varkensinfluenzavirus hebben dezelfde klachten als na infectie met een humaan influenzavirus. Omdat bij varkens dezelfde subtypen voorkomen als bij mensen bestaat er een bepaalde mate van immuniteit waardoor infectie minder ernstige gevolgen heeft. Bij mensen die beroepsmatig in contact komen met varkens worden in het bloed vaker antistoffen gevonden tegen varkensinfluenzavirussen dan bij mensen die dit contact niet hebben. Het varken staat in de wetenschappelijke literatuur bekend als een potentieel 'mengvat' van infuenzavirussen van verschillende diersoorten. Het is van belang om meer zicht te krijgen op welke infuenzastammen rondgaan in de Nederlandse varkenshouderij om zo de risico's te kunnen beoordelen. Het is niet bekend of en hoe vaak varkens worden besmet met bijvoorbeeld infuenzavirussen van mensen of vogels en of dit vaker voorkomt op bepaalde varkensbedrijven. Het RIVM is met veterinaire partijen een pilot gestart die kijkt naar influenza bij varkens op varkenshouderijen ('pilot surveillance infuenzavirussen onder gehouden varkens').

- MRSA

MRSA is een bacterie die voorkomt bij gezonde mensen, zonder dat zij daar last van hebben. MRSA is resistent voor behandeling met de meeste antibiotica. Personen die nauw contact hebben met varkens, hebben een verhoogd risico op een besmetting met de veehouderij-gerelateerde MRSA. Transmissie van MRSA op veehouderijbedrijven van dier naar mens vindt plaats door contact met dieren, mest of stof of inhalatie van stallucht. Het MRSA-dragerschap is voor de meeste mensen geen grote bedreiging voor de gezondheid. In hoeverre de uitstoot van stallucht kan leiden tot MRSA-besmetting van omwonenden is nog onduidelijk. In de buitenlucht vindt een sterke verdunning plaats, waardoor de kans op contact met MRSA snel afneemt met toenemende afstand van de stal. Toepassing van luchtwassers heeft waarschijnlijk ook een beperkend effect op de aanwezigheid van MRSA, maar dit is niet of onvoldoende wetenschappelijk onderzocht.

- Varkenspest

Varkenspest is een virusziekte bij varkens, maar is ongevaarlijk voor mensen. De NVWA bestrijdt uitbraken door maatregelen te nemen bij een verdenking of een besmetting. Varkens raken geïnfecteerd door direct contact met besmette varkens en wilde zwijnen. Ook kunnen varkens het virus oplopen door besmette etenswaren en contact met materialen die contact hebben gehad met besmette varkens, zoals veewagens en kleding. Om dit te voorkomen hebben varkenshouderijen strenge hygiëneprotocollen. Als een bedrijf besmet is worden alle varkens geruimd. Na de ruiming moeten de stallen meerdere reinigings- en ontsmettingsrondes ondergaan, voordat het bedrijf wordt vrijgegeven. De minister stelt een beperkingszone in rondom het besmette bedrijf. Alle varkensbedrijven binnen 3 kilometer van dit bedrijf worden dan gescreend door bloedmonsters te nemen. Binnen 10 kilometer rond het besmette bedrijf geldt een vervoersverbod voor levende dieren, veterinaire producten, diervoeders en mest. De minister kan ook landelijke maatregelen opleggen om verspreiding van de ziekte te voorkomen. Die maatregelen gaan samen met een aantal hygiëneprotocollen. Voor varkenspest is landelijk een extra bewakingsprogramma opgezet. Hierbij moeten alle varkensbedrijven op gezette tijden verplicht bloedmonsters insturen naar de Gezondheidsdienst voor Dieren.


Antibiotica-resistentie

Mensen kunnen antibioticaresistente bacteriën overnemen van dieren, via voedsel of contact met dieren. Bacteriën kunnen resistentie ontwikkelen als neveneffect van het gebruik van antibiotica om dierziekten te bestrijden. Het risico voor de volksgezondheid is dat resistente bacteriën kunnen veranderen in meer virulente of aan de mens aangepaste varianten of hun resistentie overdragen aan andere bacteriën. Omdat voor dieren grotendeels dezelfde antibiotica worden gebruikt als voor mensen vormt resistentie een risico voor de volksgezondheid. In de hele veehouderijsector is aandacht voor beperking van het antibioticaverbruik. Het is sinds 2006 al verboden om antimicrobiële voerbespaarders toe te passen in mengvoer. Het landelijk beleid is al jarenlang gericht op een forse reductie van het antibioticagebruik in de veehouderij en een zorgvuldig gebruik. Antibiotica mag alleen voorgeschreven worden door een dierenarts na inspectie. Het gebruik moet geregistreerd worden op het varkensbedrijf. De dierenarts en varkenshouder moeten samen een bedrijfsgezondheidsplan maken. Deze maatregelen zijn in 2018 ook opgenomen in de Europese verordening diergeneesmiddelen.

Mestverwerking

In het de bestaande situatie wordt de mest gescheiden in een dunne en dikke fractie. Met het bestemmingsplan wordt de mestscheidingscapaciteit vergroot tot maximaal 35.000 m3 voor de verwerking van uitsluitend de op De Horsten 20 en 17 geproduceerde drijfmest, met een tijdelijke uitzondering voor de aanvoer en verwerking van de drijfmest afkomstig van de Jacobusstraat 42, vanwege de relatie tussen deze bedrijven die beiden in eigendom zijn van dezelfde ondernemer en het verwerken van de mest op grotere afstand van de woonkern Egchel, omdat dit een positief effect heeft op het woon- en leefklimaat in de woonkern Egchel. In het planvoornemen wordt uitgegaan van mestscheiding, maar in het bestemmingsplan worden alle vormen van mestbe- en verwerking toegestaan aangezien dit passend is bij een duurzame toekomstbestendige locatie in een ontwikkelingsgebied voor intensieve veehouderij. In de emissies van mestbewerkingsinstallaties kunnen dezelfde contaminanten worden verwacht als in stalemissies. Onderzoeken hebben tot op heden niet geleid tot het vaststellen van direct aanwezige risico's voor de gezondheid door mestbe- en verwerking. Mogelijke maatregelen om negatieve gezondheidseffecten te voorkomen zijn:

  • Verplicht mest hygiëniseren door deze te verhitten tot minimaal 70 graden.
  • De uitstoot van stof naar de buitenlucht aantoonbaar minimaliseren, voor zover dat technisch en economisch haalbaar is.
  • Op- en overslag van mest alleen inpandig, bij voorkeur in een luchtdicht systeem of een luchtdicht afgesloten ruimte.
  • Toepassen van de best beschikbare technieken om emissies te minimaliseren.

Spuitzones

Het bestemmingsplan voorziet niet in boomgaarden, boomteelt en vaste plantenteelt. In het planvoornemen is er geen sprake van risico's voor de volksgezondheid vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een spuitzone voor bebouwing aangehouden van 50 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens. Deze 50 meter is in diverse uitspraken van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) als “in het algemeen niet onredelijk” bevonden en geldt als een vaste richtafstand waar gemotiveerd van kan worden afgeweken.

Binnen een afstand van 50 meter rondom het plangebied zijn geen boomgaarden, boomteelt of vaste plantenteelt aanwezig, dus op dit punt zijn er geen beperkingen voor de nieuwe bedrijfswoning.

Hoogspanningsleiding

De indicatieve magneetveldzone van deze hoogspanningslijn is 105 meter aan weerszijde van de lijn (bron: Atlas Leefomgeving). Zie de toelichting in paragraaf 5.2.9.2. Deze zone overlapt een groot deel van het plangebied.

De gewenste huisvesting van arbeidsmigranten was in de globale bedrijfsopzet van de ondernemer binnen de magneetveldzone gesitueerd. Ook al wonen hier uitsluitend volwassen en betreft het short stay huisvesting, het aantal blootgestelden neemt hierdoor wel toe. Besloten is om uit voorzorg deze huisvesting niet binnen de magneetveldzone te situeren en niet op te nemen in dit bestemmingsplan. In een afzonderlijke ruimtelijke procedure dient op een later moment nader bekekeken te worden of binnen het plangebied en buiten de magneetveldzone een geschikte locatie voor deze huisvesting te vinden is, waar sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat.

Er is ten aanzien van gezondheidsaspecten ruimte binnen het plangebied aanwezig om de nieuwe bedrijfswoning te realiseren op een plek waar het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is; hierbij wel rekening houdend met het feit dat deze bedrijfswoning niet beschermd hoeft te worden tegen emissies afkomstig van activiteiten van het eigen bedrijf. De specifieke aanduiding voor de nieuwe bedrijfswoning is buiten de magneetveldzone gesitueerd en daarmee is er geen toename van het aantal blootgestelden.

5.3 Flora & fauna

5.3.1 Wettelijk kader

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.

Hieronder zijn de drie beschermingsregimes weergegeven:

  • 1. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn; Dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels (zoals bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn).
  • 2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn; Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd.
  • 3. Beschermingsregime andere soorten. Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage onderdeel A en B van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.

In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. De Wnb regelt de bescherming van circa 300 in het wild voorkomende soorten inheemse planten en dieren. In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden. Voor soorten die ook niet in de bijlagen van de Wnb worden genoemd, fungeert de zorgplichtbepaling (artikel 1.11 Wnb) als vangnet. Op grond van deze bepaling moeten schadelijke handelingen voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving in beginsel achterwege worden gelaten, dan wel moeten maatregelen worden genomen om schadelijke gevolgen (zoveel mogelijk) te voorkomen. Eventuele schade aan in het wild levende planten en dieren dient beperkt te worden middels het nemen van mitigerende maatregelen. Als mitigatie niet voldoende is om schade te voorkomen is het verplicht de resterende schade te compenseren.

5.3.2 Betekenis voor het plan

In zijn algemeenheid is bij ruimtelijke ingrepen sprake van directe, indirecte, tijdelijke en permanente effecten. Onder directe effecten worden effecten verstaan waarmee planten en dieren rechtstreeks te maken krijgen. Verlies van habitat en kwaliteit zijn directe effecten en bovendien permanent. Indirecte effecten betreffen onder andere verstoring, waarbij de aanwezigheid van mensen, licht en geluid een rol speelt. Verstoring tijdens bouwwerkzaamheden zijn tijdelijk, maar verstoringen kunnen ook een permanent karakter hebben.

Gelet op de aard van het initiatief op projectlocatie, dient met name bepaald te worden of ter plaatse van de nieuw te realiseren bebouwing en erfverharding beschermde natuurwaarden voorkomen die verstoord zouden kunnen worden. Verboden handelingen dienen te worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten is zonder ontheffing niet toegestaan.

Om te onderzoeken of er op de projectlocatie(s) beschermde flora en fauna aanwezig is of kan zijn is in 2019 en in 2023 het lokale IVN (afdeling Helden) gevraagd om een quickscan met veldonderzoek uit te voeren. De briefverslagen zijn bijgevoegd als Bijlage 6 bij de toelichting. Leden van het IVN hebben in 2019 (week 41) en 2023 (week 5) de locatie bezocht en onderzocht op bijzonderheden ter bescherming van de flora en fauna. In 2019 zijn de percelen onderzocht waarvoor een vergunning is verleend in 2020. Dit zijn de percelen met de bestaande stallen. Van dit veldbezoek is een briefverslag gemaakt. In 2023 zijn de nog onbebouwd percelen binnen het plangebied onderzocht en ook hiervan is een briefverslag gemaakt van het veldbezoek. Beide verslagen zijn als bijlage bij het MER gevoegd. Door het IVN is aangegeven dat er geen bijzonderheden aanwezig zijn op de projectlocatie. De percelen waren in 2019 in gebruik als landbouwgrond (destijds maisland). De zeugenlocatie grenst aan een klein natuurontwikkelingsgebied, maar is hiervan gescheiden door een diepe sloot (en openbare weg).

De situatie waarvoor de flora en fauna quickscan is gedaan in 2019 is vergelijkbaar met 2023. Delen van het plangebied waar gebouwen toegestaan worden zijn als agrarische landbouwgrond in gebruik, waaronder in 2023 een braakliggend akkerland met maïsteeltresten. Naast de recent gebouwde zeugenstal op De Horsten 17 ligt nog zand en gebroken puin opgeslagen. Het voorkomen van overige (FF2) en streng beschermde soorten (FF3) is op deze percelen niet waarschijnlijk.

Voor het planvoornemen hoeven geen gebouwen gesloopt te worden, geen struiken of bomen verwijderd te worden en geen sloten gedempt te worden. Het landschappelijke inpassingsplan is al gerealiseerd, jonge aanplant van groenstructuren rondom de percelen. Hierdoor kan de nog jonge beplanting tot ontwikkeling komen, voordat de gefaseerde uitbreidingen worden gerealiseerd. Het deel met het ven en omliggende groen heeft een waterbergingsfunctie en heeft verhoogde ecologische waarde. Hier vinden geen wijzigingen in plaats. Gezien het bestaande gebruik van de percelen, de vegetaties rondom het plangebied en op basis van de beschikbare natuurgegevens is het aannemelijk dat eventueel aanwezige (beschermde) broedvogel- of diersoorten zullen zich zullen bevinden in de vegetaties rondom de percelen, het ven, en de holle weg-vegetaties aan De Horsten en het kleine natuurontwikkelingsgebied tegenover de zeugenlocatie.

Planten en vegetatie

Geregistreerde waarnemingen zijn van 1983, 1998 en 2006 en betreffen de randen van het plangebied en de volgende soorten: Schermhavikskruid, Moerasrolklaver en Biezenknoppen. Dit zijn alle drie schaarse soorten. Er zijn geen recente waarnemingen van soorten van de Rode Lijst of de Limburgse Lijst (NML). In 1998 zijn aan de rand van de zeugenlocatie waarnemingen gedaan van een echte Koekoeksbloem en gevleugeld hertshooi. Dit zijn soorten van de Limburgse Lijst (NML).

Langs de waterlopen aan de randen van de percelen in het plangebied is oever- en watervegetatie aanwezig. Achter de biggenlocatie (westkant) is dit soortenarme vegetatie zonder aandachtssoorten. Tussen de zeugenlocatie en het natuurperceel met de waterberging Langs De Horsten is dit soortenarme vegetatie met enkele aandachtssoorten of gedomineerd door riet, zonder waterplanten of alleen kroossoorten. Langs de weg De Horsten is bermvegetatie aanwezig. Dit is een wegberm met greppel met vegetatie die voor meer dan 75% uit lage-kwaliteit-indicerende soorten bestaat met enkele aandachtssoorten.

Broedvogels

De broedvogels zitten met name in de groenstructuren aan de randen van de percelen en niet op de landbouwgrond die bebouwd zal worden. Tegenover de zeugenlocatie is buiten het plangebied in het stuk perceel met bomen en struweel in 2012 een Spotvogel waargenomen, dit is een rode lijst soort. Verder zijn aan de randen van het plangebied waarnemingen van Scholekster en Grasmus, dit zijn schaarse soorten. Ten oosten van de huidige mestsilo's is een waarneming gedaan van een roodborsttapuit, een aandachtssoort, aan de rand van het stuk perceel dat nu is ingericht als waterberging (ven) met ecologische- en natuurwaarden. Dit perceel wordt niet gewijzigd, maar juist planologisch gewaarborgd in het bestemmingsplan.

Dassen

De Das komt met name ten zuiden en ten zuidwesten van de Heldense bossen voor. Kleinschalig landschap bestaande uit houtwallen, akkers en weilanden is een ideaal leefgebied voor de Das. Onderstaande overzichtskaart is opgebouwd op basis van een interpretatie van het Stimuleringsplan Noord- en Midden Limburg. De gebieden betreffen in de meeste gevallen meer kleinschalige agrarische gebieden, waar volgens het Stimuleringsplan dassen voorkomen. Het plangebied is geen geschikt leefgebied voor de Das en hier zijn in eerdere veldonderzoeken geen dassenburchten of dassenwissels aangetroffen. Het planvoornemen heeft gezien de afstand en gebiedstypering geen nadelige invloed op de dassengebieden ten zuiden en oosten van het plangebied.

Kwetsbare soorten, struweelvogels en weidevogels

In het plangebied en de directe omgeving zijn geen leefgebieden van kwetsbare soorten, struweelvogels en weidevogels aanwezig. Kwetsbare soorten komen voor in gebieden met gradiëntsituaties. Dit zijn vooral gebieden met kleine landschapselementen als bosjes en houtwallen.

Weidevogels komen in het plangebied met name voor in open agrarische gebieden ten oosten van Helden-Panningen, ten westen van Meijel en ten noorden van Beringe. De struweelvogels komen met name voor rondom Koningslust en ten noorden en zuiden van de Heldense bossen. Van nature zijn struweelvogels gebonden aan de overgang tussen open gebied en opgaande begroeiing. In de ecologie wordt onder struweel bomen en struiken verstaan van 1 tot 5 meter hoogte, waarbij het struweel ook een tijdelijk stadium kan zijn van jonge, nog onvolgroeide bomen. Het plangebied wordt door de landschappelijke inpassing en de nieuwe groenstructuren rondom en tussen de percelen geschikter als leefgebied voor struweelvogels.

Nesten van uilen en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn in het plangebied niet te verwachten gezien de bestaande inrichting van het plangebied (weinig volwassen opgaand groen en bomen en de weinige bebouwing is recente nieuwbouw). Mogelijk wordt het plangebied als foerageergebied gebruikt, maar hier zal het planvoornemen geen nadelig effect op hebben. In de omgeving zijn volop open percelen landbouwgrond aanwezig. Wellicht dat de landschappelijk inpassing het gebied juist geschikter maakt voor deze soorten.

Geconcludeerd kan worden dat beschermde vegetaties, broedvogels, dassen en andere beschermde dier- en plantensoorten niet zullen worden aangetast door de realisatie van het totale planvoornemen, maar dat het planvoornemen juist binnen en rondom het plangebied zorgt voor een kwaliteitsverbetering vanwege de nieuwe groenstructuren en landschappelijke inpassing. In het planvoornemen blijft de aanwezige vegetatie langs met name de percelen en oeverranden behouden en worden groenstructuren uitgebreid en versterkt door de landschappelijke inpassing, met name langs de perceelranden. Dit heeft een positief effect op de ecologische waarde en de biodiversiteit binnen het plangebied. Aanvullend ecologisch (veld)onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.4 Waterhuishouding

5.4.1 Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets toe te passen. Deze verplichting is wettelijk geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Door middel van deze watertoets moet inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente voorafgaand aan de procedure het voornemen van de ruimtelijke ingreep aan het waterschap te verzenden. De gemeente en het waterschap kunnen afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. In deze waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Beschrijving waterrelevant beleid;
  • Bestaande waterhuishoudkundige situatie;
  • Beoogde waterhuishoudkundige situatie.

Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein: Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, we moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en aan een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte. Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht. Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027. Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.

Waterwet

De Waterwet regelt de leggerplicht voor alle waterstaatswerken. Om goed te functioneren moeten waterstaatswerken voldoen aan de norm uit de legger. De eerste Legger rijkswaterstaatswerken is vastgesteld in 2012. In oktober 2014 is de Legger geactualiseerd. De Legger bestaat uit een formeel besluit en digitale geografische datasystemen. Beheerders, vergunningverleners en toezichthouders zijn de vaste gebruikers van deze Legger, maar de Legger is voor iedereen toegankelijk.

Het beleid van de provincie Limburg is opgenomen in het POL 2014. Hierbij richt men zich vooral om te komen tot een robuuste en natuurlijk functionerende, veerkrachtig watersysteem. Hierdoor worden de risico's op enerzijds verdroging en anderzijds op overstromingen in de hand gehouden. Ook de kwaliteit van de bestaande watergangen en de natte natuur rond deze watergangen dient behouden en waar nodig verbetert te worden.

Binnen de themakaart ‘normering regionale wateroverlast’ zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014 is de aanduiding ‘normering 1:25’ opgenomen. Deze aanduiding geeft aan wat de norm is van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0038.png" Figuur 27 Normering regionale wateroverlast Omgevingsverordening Limburg 2014

Omdat er op de projectlocatie geen regionale wateren aanwezig zijn, is bovenstaande aanduiding niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Waterschap Limburg is de beheerder van zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied. Door het waterschap is een waterbeheerplan vastgesteld waarin wordt beschreven hoe het watersysteem op orde wordt gebracht en welke maatregelen er worden uitgevoerd om het water op een deugdelijke manier te beheren.

5.4.2 Beschermingsgebieden

Het plangebied ligt niet in een waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied of boringsvrijezone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0039.png"

Figuur 28: Beschermingsgebieden

5.4.3 Bestaande waterhuishoudkundige situatie

In en nabij het plangebied liggen enkele waterlopen, te weten de Egchelhoekerbeek en de Egchelbeek. Deze waterlopen zijn op de legger aangeduid als ‘primair water’. Dit betekent dat bij aanpassingen aan de waterloop een vergunning of ontheffing in het kader van de keur aan de orde is. De waterlopen in het plangebied stromen af richting de waterloop langs de Roggelseweg, die weer afwatert richting het afwateringskanaal tussen Neer en Helden.

Het freatisch grondwater in het plangebied stroomt in zuidwestelijke richting, richting de Maas. Plaatselijk kan het grondwater iets meer richting de beken in het plangebied gericht zijn die vermoedelijk een drainerende werking hebben. Het grondwater bevindt zich op 1,5 m beneden maaiveld (29,5 m +NAP).

Centrale waterberging LOG (n.a.v. waterparagraaf 2009)

In opdracht van de gemeente Peel en Maas heeft Grontmij Nederland B.V. in 2009 een waterparagraaf opgesteld ter voorbereiding op het bestemmingsplan en de MER voor het LOG Egchelse Heide.

Uit de inventarisatie in het kader van de inrichting van het LOG is gebleken dat:

  • de bodem is opgebouwd uit een deklaag van circa 3,5 m-mv matig fijn zand welke een totale dikte heeft van 10 meter. Lokaal kan een leemlaag of lemig zand in de bovenste 2 meter voorkomen;
  • het freatisch grondwater bevindt zich gemiddeld tussen de 1,2 tot 1,6 m-mv, de GLG tussen 1,6 en 2,2 m-mv en de GHG tussen de 0,7 en 1,0 m-mv;
  • er geen schijngrondwaterstanden zijn aangetroffen;
  • de doorlatendheid van de bodem circa 0,45 m/d bedraagt (worst-case), waarbij wordt opgemerkt dat geen infiltratieproeven zijn verricht;
  • het maaiveld ter plaatse van het plangebied globaal rond de 29,7-30,3 m+NAP.
  • het plangebied wordt doorkruist door de Egchelhoekerbeek en Egchelbeek. De waterlopen stromen af richting de waterloop langs de Roggelseweg, die weer afwatert richting het afwateringskanaal tussen Neer en Helden. De beide waterlopen in het plangebied zijn niet gestuwd. Beide zijn primaire watergangen, hetgeen betekent dat tot 5 meter uit de insteek onze Keur van toepassing is (www.wpm.nl > Vergunningen > Keur, Waterwetgeving en leges); bij aanpassingen aan de waterloop geldt dat een vergunning of ontheffing in het kader van de KEUR dient te worden aangevraagd;
  • in het noordwesten van het plangebied ligt een hydrologisch gebied dat als ‘niet gevoelig maar aan grondwater gebonden’ is aangeduid. Het gebied is verder niet beschreven in de ecohydrologische atlas van Limburg;
  • er geen grondwateronttrekkingen in de directe omgeving (1 kilometer) zijn gelegen en het plangebied niet in of in de directe nabijheid van een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied is gelegen.

In het kader van de inrichting van het LOG is reeds een waterretentievoorziening aangelegd waarop het niet-verontreinigd hemelwater naar kan worden afgevoerd. Deze retentievoorziening is gelegen ten zuiden van De Horsten (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0040.png"

Figuur 29: Ligging retentievoorziening t.o.v. bestaande bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0041.png"

Figuur 30: Legger (bron: Atlas Limburg)

5.4.4 Beoogde waterhuishoudkundige situatie

Waterberging

Het hemelwater van de nieuwe bebouwing wordt afgevoerd op de retentievoorziening, die is aangelegd in het kader van de inrichting van het LOG, waardoor het hemelwater zo veel mogelijk kan infiltreren in de directe omgeving. Als gevolg hiervan wordt wateroverlast benedenstrooms van de aanwezige sloten en watergangen voorkomen. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de doelen van het waterschap om wateroverlast zo veel mogelijk te voorkomen. In opdracht van de gemeente Peel en Maas heeft Grontmij Nederland B.V. in 2009 een waterparagraaf opgesteld ter voorbereiding op het bestemmingsplan en de MER voor het LOG Egchelse Heide.

Uit de inventarisatie in het kader van de inrichting van het LOG is gebleken dat:

  • de bodem is opgebouwd uit een deklaag van circa 3,5 m-mv matig fijn zand welke een totale dikte heeft van 10 meter. Lokaal kan een leemlaag of lemig zand in de bovenste 2 meter voorkomen;
  • het freatisch grondwater bevindt zich gemiddeld tussen de 1,2 tot 1,6 m-mv, de GLG tussen 1,6 en 2,2 m-mv en de GHG tussen de 0,7 en 1,0 m-mv;
  • er geen schijngrondwaterstanden zijn aangetroffen;
  • de doorlatendheid van de bodem circa 0,45 m/d bedraagt (worst-case), waarbij wordt opgemerkt dat geen infiltratieproeven zijn verricht;
  • het maaiveld ter plaatse van het plangebied globaal rond de 29,7-30,3 m +NAP.
  • het plangebied wordt doorkruist door de Egchelhoekerbeek en Egchelbeek. De waterlopen stromen af richting de waterloop langs de Roggelseweg, die weer afwatert richting het afwateringskanaal tussen Neer en Helden. De beide waterlopen in het plangebied zijn niet gestuwd. Beide zijn primaire watergangen, hetgeen betekent dat tot 5 meter uit de insteek de Keur van toepassing is (www.wpm.nl > Vergunningen > Keur, Waterwetgeving en leges); bij aanpassingen aan de waterloop geldt dat een vergunning of ontheffing in het kader van de KEUR dient te worden aangevraagd;
  • in het noordwesten van het plangebied ligt een hydrologisch gebied dat als 'niet gevoelig maar aan grondwater gebonden' is aangeduid. Het gebied is verder niet beschreven in de ecohydrologische atlas van Limburg;
  • er geen grondwateronttrekkingen in de directe omgeving (1 kilometer) zijn gelegen en het plangebied niet in of in de directe nabijheid van een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied is gelegen.

In het kader van de inrichting van het LOG is een centrale waterbergingsvoorziening aangelegd waarop het niet-verontreinigd hemelwater naar kan worden afgevoerd. Deze voorziening ligt in het midden van het plangebied. Zoals hierboven beschreven is de bestaande retentievoorziening van voldoende omvang om in deze berging te voorzien. De ontwikkeling voldoet hiermee aan de regels van het waterschap Limburg.

Riolering

Het bedrijfsafvalwater en het spuiwater van de luchtwassers wordt in de bestaande situatie conform de omgevingsvergunning geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool. Door de bouw van de extra stallen vindt er extra lozing van bedrijfsafvalwater plaats. Ook ontstaat er extra spuiwater. Het is nog niet bekend hoe in de toekomstige situatie omgegaan zal worden met het spuiwater. Het spuiwater van de luchtwassers kan uitgereden worden als meststof op omliggende landbouwgronden, of van het bedrijf afgevoerd worden door een erkende intermediair, of worden geloosd op het vuilwaterriool. Voor een toename van te lozen spuiwater ten opzichte van de vergunde situatie is opnieuw toestemming nodig van de rioolbeheerder.

Grondwateroverlast

Zoals aangegeven bevindt het grondwater zich op een diepte tussen de 0,7 m-mv (GHG) en 2,2 m-mv (GLG). Aan de gewenste ontwateringseisen (minimaal 0,5 meter ten opzichte van bouwpeil en 0,7 meter ten opzichte van het wegpeil) wordt daarmee minimaal voldaan. Bij de aanleg van eventuele kelders geldt dat deze waterdicht dienen te worden aangelegd omdat deze in het grondwater komen. Ook dient rekening te worden gehouden met diepe kruipruimten. Omdat het maaiveld binnen het plangebied varieert dienen de bouwpeilen te worden afgestemd op de grondwaterstand en GHG.

5.5 Cultureel erfgoed

5.5.1 Cultuurhistorie

De beoogde bebouwing wordt gerealiseerd binnen het landbouwontwikkelingsgebied. Dit gebied betreft een jong ontginningslandschap waar geen cultuurhistorische vlakelementen aanwezig zijn. In en nabij het plangebied zijn cultuurhistorische waardevolle wegenpatronen aanwezig (lijnelementen). Door het plangebied loopt De Horsten, waarvan een deel op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg is aangegeven als 'weg uit de periode 1806 - 1890'. Ook de Melkweg en de Rongvenweg, die langs het plangebied lopen, staan aangegeven als 'weg uit de periode 1806 - 1890'. De Karissendijk ten westen van het plangebied staat naast 'weg uit de periode 1806 - 1890' ook aangegeven als 'weg ouder of gelijk met middeleeuwse verkaveling'. De gronden in het plangebied staan op de cultuurhistorische waardenkaart als 'nieuw cultuurland 1890-1990'. Tussen de Karissendijk en De Horsten is een weg/veldkruis aanwezig, maar verder zijn in of nabij het plangebied geen monumenten of cultuurhistorische objecten aanwezig. Verdere toetsing is niet noodzakelijk.

5.5.2 Archeologie

Met de inwerkingtreding van de 'Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)' per 1 september 2007 is de implementatie van het 'Verdrag van Malta' (1992) een feit. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Om het bodemarchief beter te beschermen is het sindsdien verplicht om de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden te beoordelen. Vooruitlopend op opname in bestemmingsplannen is door de gemeente Peel en Maas een beleidsplan archeologie vastgesteld. In dit beleidsplan is onderzocht waar archeologische waarden te verwachten zijn op basis van historisch onderzoek en bekende archeologische vindplaatsen. Dit samen is vertaald naar een archeologische beleidskaart. Onderstaand is een uitsnede van deze archeologische beleidskaart voor de projectlocatie en directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01_0042.png"

Figuur 31 Uitsnede archeologische beleidskaart

De gronden ter plaatse van het bedrijf hebben een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn die beschermd moeten worden. Een nader onderzoek wordt om deze reden niet noodzakelijk geacht.

5.6 Leidingen

In het plangebied liggen geen planologisch relevante buisleidingen. Wel ligt er over de locatie een 380 kV-hoogspanningsleiding (verbinding Maasbracht-Boxmeer). Zie hiervoor de toelichting in paragraaf 5.2.9.2.

Hoofdstuk 6 Juridisch plan

6.1 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding geeft met kleuren en tekens aan welke bestemmingen voor de gronden gelden. De bestemming is aangegeven met een gekleurd vlak met de letters van de bestemming. Soms zijn er voor gronden meerdere tekens opgenomen. Het gaat dan om aanduidingen. Dit kunnen gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen of maatvoeringsaanduidingen zijn. Als een aanduiding is opgenomen zijn daarvoor in de regels specifieke bepalingen van toepassing. Uit de verbeelding kan afgeleid worden op welk gebied het bestemmingsplan betrekking heeft, omdat daarop de plangrens is aangegeven.

6.2 Toelichting op regels

Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming. Een bestemming geeft de functie(s) aan, die de gemeenteraad aan een gebied heeft toebedacht. Bij deze bestemmingen horen gebruiksregels. Het kan gaan om regels voor bouwen, werken en werkzaamheden, slopen en het gebruik van grond en de opstallen voor bepaalde activiteiten. De bestemming en de regels bepalen gezamenlijk welke activiteiten en handelingen zijn toegestaan. Het gevolg van het leggen van een bestemming is, dat de betreffende gronden alleen overeenkomstig deze bestemming mogen worden gebruikt. In die zin houdt een bestemming dus een inperking in van het eigendomsrecht. De bevoegdheid om bestemmingen te leggen is toegekend aan de gemeenteraad. Dit is geregeld in art. 3.1 Wet op de ruimtelijke ordening.

Een gemeenteraad mag niet zomaar een bestemming leggen, maar moet daarvoor vanuit het algemeen belang van een 'goede ruimtelijke ordening' redenen hebben. Het leggen van een bestemming betekent overigens niet, dat er een verplichting bestaat voor een grondgebruiker om die bestemming te realiseren. 'Bestemming' heeft slechts een passieve betekenis: of een bestemming gerealiseerd wordt, is afhankelijk van het handelen van de rechthebbende(n) op de grond (eigenaar, huurder, pachter). Een bestemming geeft alleen aan welk handelen toegelaten is. Daaruit kan worden afgeleid dat ander handelen niet is toegelaten. De artikelen 2.1 en 2.2 Wabo en enkele andere wetten verbieden het handelen in strijd met het bestemmingsplan. Om misverstanden te voorkomen wordt bij de verschillende bestemmingen aangegeven wat 'in ieder geval' beschouwd moet worden als in strijd met het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is een juridisch plan: de daarin opgenomen bepalingen zijn bindend voor burgers en bedrijven en voor de overheid.

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en het handboek van de gemeente Peel en Maas. De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen. Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

6.3 Opzet van de bestemmingsregeling

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

Binnen onderhavig bestemmingsplan zijn twee agrarische bestemmingen opgenomen: Agrarisch en Agrarisch - intensieve veehouderij. De bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij (stallen) is uitsluitend toegestaan binnen het aangeduide bouwvlak zoals bepaald in artikel de bestemming Agrarisch - intensieve veehouderij.

Belangrijk onderdeel van de regels is de regeling voor de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Op de verbeelding is - binnen de bestemming Agrrarisch - de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' opgenomen. De aanleg van de landschappelijke inpassing heeft als doel 'de landschappelijke inpassing van de intensieve veehouderij in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen' te waarborgen. Daaroe is een landschapsplan opgesteld en als bijlage bij de regels gevoegd (zie Bijlage 3). In het landschapsplan is een fasering opgenomen voor de landschappelijke inpassing. Doel van de fasering is om daar waar gebouwd wordt, de inpassing binnen een bepaalde termijn te kunnen waarborgen. De fasering krijgt rechtskracht door de gebruiksregels in artikel 3.3.2.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12, lid 1 Wro is opgenomen dat het verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen op gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Artikel 6.2.1. onder a Bro geeft aan dat (o.a.) een bouwplan voor de bouw van één of meer woningen als bouwplan wordt aangewezen. Artikel 6.12, lid 2 Wro bepaalt dat in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad, naar aanleiding van de omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, 3°, Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is. Deze verzekering vindt plaats door middel van het sluiten van een realisatieovereenkomst.

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een realisatieovereenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de realisatieovereenkomst.

In de realisatieovereenkomst is tevens opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt.

Hoofdstuk 8 Overleg & inspraak

8.1 Overleg

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Dit bestemmingsplan is in het kader van wettelijk vooroverleg door de provincie Limburg beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. Deze beoordeling geeft de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Aangezien het beoordeelde bestemmingsplan is voortgezet in het ontwerp bestemmingsplan, zal er voor de provincie geen aanleiding zijn om in de verdere procedure van het bestemmingsplan een zienswijze in te dienen.

8.2 Omgevingsdialoog

In kader van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (ten behoeve van de milieueffectrapportage) is met het dorpsoverleg en Egchelnaren gesproken over het planvoornemen. Tijdens het dorpsoverleg van 28 september 2022 zijn inwoners van het dorp Egchel geïnformeerd. Bij dit dorpsoverleg waren ongeveer 40 mensen aanwezig. Verder is door de ondernemer met directe omwonenden gesproken over het planvoornemen. Door de gemeente is ook nog gesproken met een directe omwonende. Voor het ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan wordt het dorpsoverleg wederom geïnformeerd door de gemeente.

8.3 Inspraak

Het ontwerp-bestemmingsplan wordt op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegd. Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen bij de besluitvorming worden betrokken.