direct naar inhoud van Regels
Plan: Beulekampersteeg 31
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Beulekampersteeg 31 met identificatienummer NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01 van de gemeente Putten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijf:
  • a. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van winkelambachten, waar voor een belangrijk deel handwerkgoederen worden geïnstalleerd of hersteld voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en:
    • 1. welk wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder b, en
    • 2. wordt uitgeoefend in een woning door (een) van de bewoner(s) van de woning;
  • b. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder één van de volgende omstandigheden:
    • 1. het productieproces wordt grotendeels met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskrachten worden aangedreven, uitgevoerd;
    • 2. voorzover van laatst bedoelde werktuigen gebruik is gemaakt, wordt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke vaardigheid;
    • 3. de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten is zodanig kleinschalig dat deze niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;
  • c. tot bedrijven onder a. worden in iedere geval de volgende bedrijven gerekend:
    • 1. schoonmaakbedrijven, zoals schoorsteenveegbedrijven;
    • 2. glazenwasserijen, tapijtreinigingsbedrijven;
    • 3. kappersbedrijven, schoonheidssalons en dergelijke;
    • 4. kleinschalige bouw- en installatiebedrijven;
    • 5. bedrijven waar werkzaamheden op locatie worden uitgeoefend, zoals stratenmakersbedrijven, stucadoorsbedrijven;
    • 6. internetwinkel.
1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend door (een van) de bewoner(s) van de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 afschermende beplanting:

opgaande beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van bedrijven met een schaal en een type vegetatie die eigen zijn aan het gebied waarin zij is gelegen;

1.8 agrarisch bedrijfscomplex:

de tot één agrarisch bedrijf behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen;

1.9 archeologisch deskundige:

de regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.10 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar archeologische waarden verricht door een erkende dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een opgravingsvergunning en werkend volgens de geldende kwaliteitsnorm voor de Nederlandse archeologie;

1.11 niet-agrarische nevenactiviteit:

in de regels omschreven bedrijfsmatige activiteiten die in combinatie met en (met name ruimtelijk) ondergeschikt aan het agrarische bedrijf worden uitgeoefend;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bed&breakfast:

een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een Bed & Breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, welke woning slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, die duurzaam bij de dagelijkse bedrijfsvoering is betrokken, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.15 bestaand:
  • a. met betrekking tot bebouwing: bebouwing zoals die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • b. met betrekking tot gebruik: het gebruik ten tijde van het inwerkingtreden van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd niet voor bewoning bestemd gebouw of aanbouw met minimaal één wand, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning, dat zowel in functioneel als in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.25 buitenrijbaan:

een stuk land met een bewerkte of aangepaste bodem, al dan niet voorzien van een omheining en lichtmasten, voor gebruik als uitloop voor paarden, dan wel als trainings- en dresseerruimte ten behoeve van de paardenhouderij;

1.26 co-vergistingsinstallatie:

een installatie, onderdeel uitmakend van een agrarisch bedrijf, voor de verwerking van mest en andere producten;

1.27 deel:

de aan een bestaande of voormalige agrarische bedrijfswoning gekoppelde rechtstreeks (of via een tussenlid) vanuit de woning toegankelijke stalruimte (als onderdeel van het hoofdgebouw), die beeldbepalend, visueel, en van oorsprong functioneel verbonden is met de betreffende woning en daarmee een onlosmakelijke eenheid vormt, één en ander exclusief eventuele aan de deel grenzende ondergeschikte en niet meer met de woning in verbinding staande bebouwing;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 duurzame energie:

energie waarover voor onbeperkte tijd kan worden beschikt en waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld, waaronder begrepen zijn zonne-energie en geothermische energie;

1.30 duurzame energieopwekking:

voorziening die energie opwekt op een duurzame wijze, waaronder in ieder geval begrepen zonnepanelen, zonnecollectoren, energiedaken en koude-warmte-opslag;

1.31 erftoegangsweg:

een al dan niet verharde verbinding tussen een bouwvlak en een openbare weg die toegankelijk is voor bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen;

1.32 extensieve dagrecreatie:

vormen van recreatief gebruik waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fietsen, wandelen, ruiterij, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder bomen en heesters begrepen en/of het houden van dieren, waaronder tevens is begrepen een paardenbedrijf, een wormen- en palingkwekerij en, in het geval van een nertsenbedrijf, het opslaan en aanmaken van nertsenvoer en het pelsen van nertsen en waarbij de bedrijfsproductie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken;

1.35 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.36 intensieve veehouderij:

een niet grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak -, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen en waarbij de bedrijfsproductie voor minder dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet en het houden van (melk)rundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.37 inwoning:

het wonen in een woning door één of meer personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de hoofdbewoner(s) van die woning;

1.38 kampeerauto:

een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en nachtverblijf;

1.39 kampeerboerderij:

al dan niet voormalige boerderij met eenvoudige voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie;

1.40 kampeermiddel:

een tent, kampeerauto of caravan dan wel enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.41 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak grotendeels bestaan uit glas of ander licht-doorlatend materiaal, of een andere besloten ruimte, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.42 kleinschalig kamperen:

het inrichten en gebruiken van een terrein voor het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.43 landelijk bedrijf:

een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten gebonden is aan het agrarische buitengebied of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied. Hierbij kan sprake zijn van de volgende (combinatie van) activiteiten:

  • a. verwerking van op het bedrijf voortgebrachte agrarische en/of bosproducten;
  • b. handelsbedrijf in agrarische producten; natuur- en landschapsbeheer;
  • c. het leveren van diensten aan agrarische bedrijven of functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijven;
  • d. het leveren van diensten ten behoeve van het bosbeheer en/of het beheer van natuurgebieden;
  • e. hoveniersbedrijven;
  • f. dierenpensions;
  • g. bosbouw;

1.44 mestvergistingsinstallatie:

een installatie, onderdeel uitmakend van een agrarisch bedrijf, voor de verwerking van mest;

1.45 mobiel kampeermiddel:

een kampeermiddel in de vorm van een tent, kampeerauto of toercaravan;

1.46 onderbouw:

een voor mensen toegankelijke ruimte onder de begane grondvloer van een gebouw. Voor zover de onderbouw gerealiseerd wordt onder de woning, mag de onderbouw ook voor woondoeleinden worden gebruikt. De onderbouw wordt niet meegerekend bij het bepalen van de inhoud van het gebouw waarvan de onderbouw deel uitmaakt;

1.47 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de hoofdfunctie een andere dan horeca is, maar waar men uitsluitend ter ondersteuning c.q. ten dienste van de hoofdfunctie een ruimte heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.48 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in de vorm van een voor mensen toegankelijk, overdekt bouwwerk zonder tot het bouwwerk zelf behorende wanden; overkappingen met één of meer tot het bouwwerk zelf behorende wanden worden beschouwd als een (bij)gebouw;

1.49 paardenbedrijf:

bedrijf gericht op het fokken, waaronder tevens begrepen een hengsten- en merriehouderij en stoeterij, het africhten en trainen van paarden en de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland bedoeld voor paarden van derden;

1.50 peil:

de afgewerkte begane grondvloer van een bouwwerk, dan wel het natuurlijk omliggende terrein indien het hoogteverschil tussen het natuurlijk omliggende terrein en de afgewerkte begane grondvloer van een bouwwerk meer dan 10 cm bedraagt.

1.51 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.52 plattelandswoning:

een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, zoals bedoeld in artikel 1.1a lid 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, welke door een persoon en diens huishouden, die geen binding hebben met de desbetreffende landbouwinrichting, wordt of mag worden bewoond;

1.53 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;

1.54 prostitutie:

het (zich) beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.55 recreatief verblijf:

verblijf voor recreatie door personen die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;

1.56 recreatiewoning:

een gebouw met vaste fundering, niet zijnde een trekkershut en/of stacaravan en/of chalet, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.57 rijstrook:

door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken;

1.58 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.59 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstand als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.60 stalhouderij:

een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig verhuren van aanspanningen en rijpaarden voor bijvoorbeeld huwelijken, begrafenissen, tochten of shows;

1.61 stalruimte:

gedeelten van bedrijfsgebouwen welke zijn ingericht voor het houden van vee, niet zijnde gedeelten van bedrijfsgebouwen welke zijn ingericht voor voeropslag, machineberging en dergelijke;

1.62 tent:

een in hoofdzaak uit textiel of uit andere daarmee gelijk te stellen materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en nachtverblijf, dat makkelijk is op te vouwen;

1.63 toercaravan:

een al dan niet uitklapbare caravan, geen stacaravan zijnde;

1.64 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van ter plaatse aanwezige vloeren of delen van vloeren, waarbij boven elkaar gelegen vloeren en/of delen van vloeren apart worden gerekend;

1.65 weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.66 woning:

één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden óf voor de huisvesting van maximaal vier personen;

1.67 wooneenheid:

een woning die onderdeel uitmaakt van een groter gebouw;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de diepte van een onderbouw:

vanaf het peil tot afgewerkte keldervloeren;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 plaatsing van gebouwen:

voor zover in de regels is bepaald dat voor gebouwen een afstand tot (de as van) de weg moet worden aangehouden dan wel gebouwd dient te worden binnen een bouwvlak is dit niet van toepassing op overschrijding van deze afstand tot maximaal 1,50 m door balkons, bordessen, schoorstenen en dergelijke onderdelen van gebouwen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. voor intensieve veehouderij geldt dat:
      • intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
      • de gezamenlijke oppervlakte van stalruimte in gebruik ten behoeve van intensieve veehouderij maximaal 0,6 ha mag bedragen;
    • 2. binnen een bouwvlak maximaal één agrarisch bedrijfscomplex is toegestaan;
    • 3. per agrarisch bedrijf duurzame energieopwekking, door middel van bijvoorbeeld zonnepanelen en een mestvergistingsinstallatie, en levering van energie uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan, met dien verstande dat ten aanzien van een mestvergistingsinstallatie de volgende regels gelden:
      • 100% van de mest afkomstig is van het eigen bedrijf;
      • de oppervlakte van de mestvergistingsinstallatie niet meer bedraagt dan 350 m2;
  • b. niet-agrarische nevenactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - speel- en beleefboerderij' en bijbehorende voorzieningen waaronder een onverharde parkeerplaats, ondersteunende horeca en een boomgaard;
  • c. 1 bedrijfswoning (met inwoning) en 1 kleine plattelandswoning;
  • d. de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven;
  • e. het behoud en herstel van beplantingselementen, zoals houtwallen, erfbeplanting, oude laanbeplanting en solitaire bomen alsmede de aanplant van nieuwe afschermende beplanting ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • f. de bestaande erftoegangswegen en wegen met het bestaande aantal rijstroken;
  • g. de aanleg van nieuwe wandel-, fiets- en ruiterpaden voor zover gelegen binnen een afstand van 30 m uit de as van een bestaande weg;
  • h. per agrarisch bouwvlak maximaal 2 erftoegangswegen naar de openbare weg vanaf het agrarisch bouwvlak, met dien verstande dat bij aanleg van nieuwe of verlegging van bestaande erftoegangswegen uitsluitend de kortst mogelijke verbinding is toegestaan;
  • i. water, waterberging en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • j. erfverharding ten behoeve van gebouwen, speeltoestellen en een traptrekkerbaan;

met de daarbij behorende:

  • k. gebouwen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • m. tuinen en erven;
  • n. parkeer- en groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bebouwing

De gezamenlijke oppervlakte van bebouwing bedraagt maximaal 10.000 m2 binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groot agrarisch bedrijf', dan wel de bestaande grotere oppervlakte.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - speel- en beleefboerderij' binnen het bouwvlak een ontvangstgebouw mag worden gebouwd met een maximum oppervlakte van 150 m²;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de gebouwen uitsluitend zijn toegestaan op de locatie ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch - speel- en beleefboerderij' met een maximale omvang van 35 m²;
    • 2. de bouwhoogte van deze gebouwen niet meer dan 3 m bedraagt;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m, met uitzondering van toegangen voor werktuigen waarvoor een hogere goothoogte is vereist;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m, met dien verstande dat hiervan zijn uitgezonderd inpandige silo's en voorzieningen ter beperking van de emissie van schadelijke stoffen voor het milieu;
  • e. het ontvangstgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - speel- en beleefboerderij' mag binnen de buitenwerkse muurvlakken worden voorzien van een onderbouw met een diepte van maximaal 3 m.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de inhoud van vrijstaande bedrijfswoningen bedraagt maximaal 660 m3;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
  • d. een bedrijfswoning mag binnen de buitenwerkse muurvlakken worden voorzien van een onderbouw met een diepte van maximaal 3 m;
  • e. bij vervangende nieuwbouw mag de afstand van de bedrijfswoning tot de weg niet kleiner worden.

3.2.4 Kleine plattelandswoningen

Voor kleine plattelandswoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleine plattelandswoning' gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van een kleine plattelandswoning bedraagt maximaal de bestaande inhoud;
  • b. de bestaande hoofdvorm van een kleine plattelandswoning dient te worden gehandhaafd;
  • c. kleine plattelandswoningen mogen niet zijn of worden voorzien van een onderbouw;
  • d. bij vervangende nieuwbouw dient de kleine plattelandswoning te worden gebouwd op de bestaande locatie.

3.2.5 Bijgebouwen

Voor bijgebouwen bij bedrijfswoningen en kleine plattelandswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt per woning maximaal 80 m2;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • e. bijgebouwen bij kleine plattelandswoningen zijn niet toegestaan.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. silo's, mestopslagvoorzieningen, bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie en bouwwerken in de vorm van zonnepanelen en daarmee verband houdende constructies worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. sleufsilo's en kuilplaten worden binnen het bouwvlak en tot maximaal 25 m buiten het bouwvlak gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. deze bouwwerken niet gebouwd mogen worden voor de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 2. de afstand tot de woning van derden niet minder dan 50 m mag bedragen;
  • c. buiten het bouwvlak zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen;
    • 2. hekwerken ten behoeve van buitenrijbakken;
    • 3. speeltoestellen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - speel- en beleefboerderij';
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt:
    • 1. binnen het bouwvlak maximaal 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van mestsilo's maximaal 5 m (exclusief afdekking) dan wel 8 m (inclusief afdekking) mag bedragen;
    • 2. buiten het bouwvlak maximaal 1,5 m, met dien verstande dat;
      • de bouwhoogte van hekwerken ten behoeve van buitenrijbakken maximaal 2 m mag bedragen;
      • de bouwhoogte van speeltoestellen maximaal 3,5 m mag bedragen, met uitzondering van de kabelbaan, waarvoor een maximale bouwhoogte van 5,5 m geldt.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen indien de onderlinge afstand binnen het bouwperceel meer dan 20 m bedraagt;
  • b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Hogere goothoogte gebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het verhogen van de goothoogte van gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

3.4.2 Hogere bouwhoogte gebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het verhogen van de bouwhoogte van gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

3.4.3 Vergroten inhoudsmaat woningen ten behoeve van inwoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het vergroten van de inhoudsmaat van woningen ten behoeve van inwoning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de inhoud van de woning mag met maximaal 70 m3 worden vergroot, mits de inhoud van de woning na vergroting niet meer bedraagt dan 730 m3;
  • b. de vergroting van de inhoudsmaat van de woning mag niet leiden tot woningsplitsing;
  • c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

3.4.4 Vergroten inhoudsmaat woningen tot 880 m3

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het vergroten van de inhoudsmaat van woningen tot maximaal 880 m3, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. vergroting van de woning is uitsluitend mogelijk indien sprake is van de aanleg van natuur- en/of landschapselementen volgens onderstaande tabel, met dien verstande dat de aanleg van nieuwe natuur en nieuwe landschapselementen zowel afzonderlijk als in combinatie met elkaar mogelijk zijn:
    Aanleg nieuwe natuur   Aanleg nieuwe landschapselementen   Extra woninginhoud  
    5.000 m2   1.000 m2   100 m3  
    10.000 m2   2.000 m2   200 m3  
    15.000 m2   3.000 m2   300 m3  
    20.000 m2   4.000 m2   400 m3  
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

3.4.5 Vergroten inhoudsmaat woningen tot 990 m3

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het vergroten van de inhoudsmaat van woningen tot maximaal 990 m3, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. voor het vergroten van de inhoudsmaat van een woning tot 880 m3 is het bepaalde in sublid 3.4.4 van toepassing;
  • b. het vergroten van de inhoud van een woning van 880 m3 tot 990 m3 is uitsluitend mogelijk indien sprake is van vermindering van bestaande bebouwing door sloop, met dien verstande dat per 1 m3 toevoeging aan de inhoud van de woning, 2 m2 gesloopt dient te worden gesloopt tot een maximale inhoudsmaat van de woning van 990 m3;
  • c. planologisch verzekerd dient te worden dat herbouw van gesloopte gebouwen niet mogelijk is;
  • d. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Putten, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het
  • e. Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

 

3.4.6 Vergroten inhoudsmaat woning met aangrenzende deel

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het vergroten van de inhoudsmaat van woningen met de aangrenzende deel, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal woningen mag niet toenemen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in 3.2.5 sub b mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet worden uitgebreid na het tijdstip van verlening van de omgevingsvergunning;
  • c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

3.4.7 Verkleinen van de afstand van de woning tot de weg

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het verkleinen van de afstand van de bedrijfswoning tot de weg indien er sprake is van vervangende nieuwbouw, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. voorafgaande aan verlening van de omgevingsvergunning dient een geluidsonderzoek te zijn uitgevoerd, dan wel uit berekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de eisen vanuit de Wet geluidhinder;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

3.4.8 Overschrijden van het bouwvlak met maximaal 25 m

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak met maximaal 25 m, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het bepaalde in lid 3.1 onder a sub 1 en lid 3.2.1 blijft van toepassing;
  • b. er is aangetoond dat de bebouwing niet binnen het bouwvlak opgericht kan worden;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van naburige gronden;
  • d. de overschrijding van het bouwvlak voor de voorgevel van de bedrijfswoning niet is toegestaan;
  • e. de bebouwing geclusterd wordt gerealiseerd;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

3.4.9 Overschrijden van het bouwvlak met meer dan 25 m tot een maximum van 50 m

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak met meer dan 25 m tot een maximum van 50 m, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. uitsluitend ten behoeve van het realiseren van silo’s, mestopslagvoorzieningen en kuilplaten mag deze omgevingsvergunning worden verleend;
  • b. maximaal één bouwwerk voor mestopslag per agrarisch bedrijf mag buiten het bouwvlak worden gebouwd met een inhoud van maximaal 2.000 m³ en een bouwhoogte van maximaal 6 m;
  • c. de bouwhoogte van silo's anders dan voor mestopslag en platen voor opslag van hooi en kuilvoer bedraagt buiten het bouwvlak maximaal 2 m;
  • d. aangetoond dient te worden dat de bouw van de silo, mestopslagvoorziening of kuilplaat buiten het bouwvlak noodzakelijk is in verband met een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • e. de bebouwing geclusterd wordt gerealiseerd;
  • f. de overschrijding van het bouwvlak voor de voorgevel van de bedrijfswoning niet is toegestaan;
  • g. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

3.4.10 Overschrijden van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groot agrarisch bedrijf'

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groot agrarisch bedrijf' tot maximaal 80 m, indien de bestaande breedte van het bouwvlak zodanig klein is dat de ingevolge lid 3.1 onder a sub 1 en lid 3.2.1 toegestane oppervlakte aan bebouwing niet realiseerbaar is, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de maximaal toegestane opppervlakte aan gebouwen mag niet worden vergroot;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

3.4.11 Hogere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het toestaan van hogere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

3.4.12 Vergroten onderbouw onder een bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van vergroten van de onderbouw onder een bedrijfswoning buiten de buitenwerkse muren tot maximaal 10% van de bestaande oppervlakte, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

3.4.13 Bouwen micro-windturbine

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het bouwen van een micro-windturbine, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 25 m;
  • b. de micro-windturbine is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. voorzien dient te worden in een goede landschappelijke inpassing.
  • d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5.1 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend buitenopslag op een afstand vanaf 50 m van het bouwvlak.

3.5.2 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

De uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf is toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. maximaal 60 m2 van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning, plattelandswoning of kleine plattelandswoning wordt hiervoor gebruikt, dan wel de bestaande vloeroppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • b. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf vindt niet plaats vanuit een bijgebouw bij de bedrijfswoning, plattelandswoning of kleine plattelandswoning, tenzij in de bestaande situatie een bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf;
  • c. het gebruik dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie;
  • d. er mag geen detailhandel plaatsvinden;
  • e. er mag geen horeca plaatsvinden;
  • f. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • g. het beroep of bedrijf wordt door (een van) de bewoner(s) van de woning uitgeoefend;
  • h. een internetwinkel is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende aanvullende voorwaarden:
    • 1. uitsluitend internetverkoop is toegestaan;
    • 2. een winkel- of uitstallingsruimte of reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
    • 3. opslag is toegestaan, mits inpandig en ondergeschikt aan de woonfunctie;
    • 4. de afhaal- en afrekenfunctie is beperkt en past qua aard en omvang binnen de woonfunctie;
    • 5. de openingstijden voor het afhalen van de goederen dienen beperkt te blijven tot maximaal acht vastgestelde uren, evenredig verdeeld over de week en niet tussen 19.00 uur en 9.00 uur;
    • 6. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    • 7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 8. behoudens in- en uitladen mogen geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning plaatsvinden.

3.5.3 Bed&Breakfast

Een bed&breakfast is toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. bed&breakfast kan alleen worden aangeboden door de eigenaar van het bedrijf;
  • b. de vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 60 m2;
  • c. het gebruik dient ondergeschikt te blijven aan de bedrijfsfunctie;
  • d. maximaal één bed&breakfast-eenheid per bedrijfsperceel bestaande uit één of meerdere vertrekken ten behoeve van recreatief verblijf, is toegestaan;
  • e. bed&breakfast-kamers mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren (de aanwezigheid van een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan);
  • f. er dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • g. horeca is toegestaan uitsluitend in de vorm van ontbijt (geen lunch of diner);
  • h. het authentieke uiterlijk en/of de verschijningsvorm van de bedrijfswoning/bijgebouw en/of de bedrijfsgebouwen dient te worden gehandhaafd;
  • i. de bed&breakfast-voorziening dient een ruimtelijke uitwerking of uitstraling te hebben die geen onevenredige afbreuk doet aan de bedrijfsfunctie;
  • j. de erfinrichting en het erfgebruik dienen afgestemd blijven op de bedrijfsfunctie.

3.5.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Tot en met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - speel- en beleefboerderij' zonder de aanleg en instandhouding van de erfinrichtingsmaatregelen conform hetgeen in weergegeven in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Beulekampersteeg 31. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - speel- en beleefboerderij ' wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat de erfinrichtingssmaatregelen, zoals genoemd in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Beulekampersteeg 31 binnen twee jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning worden uitgevoerd en in stand worden gehouden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Inwoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van inwoning, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.6.2 Aanleg van wandel- fiets- en ruiterpaden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de aanleg van wandel-, fiets- en ruiterpaden op een afstand van meer dan 30 m uit de as van een bestaande weg.

3.6.3 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van niet-agrarische nevenactiviteiten, met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteit betreft een vorm van bedrijvigheid zoals vermeld in Bijlage 2 Lijst kleinschalige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven dan wel is voor wat betreft aard, omvang en hinder vergelijkbaar met een van deze activiteiten;
  • b. ten behoeve van de nevenactiviteit mag een oppervlakte van maximaal 25% van de toegestane bedrijfsbebouwing worden gebruikt tot het in Bijlage 2 Lijst kleinschalige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven aangegeven maximum aantal m2;
  • c. de nevenactiviteit mag zowel in bestaande bebouwing als in nieuwbouw plaatsvinden waarbij in het geval van nieuwbouw het bepaalde in lid 3.2.1 onverminderd van toepassing blijft;
  • d. aangetoond wordt dat er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en dat het parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • e. buitenopslag is niet toegestaan;
  • f. er mag geen aantasting plaatsvinden van de milieuhygiënische belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.6.4 Vergroten van de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2 voor het vergroten van de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de gezamenlijke vloeroppervlakte kan worden vergroot tot maximaal 100 m2;
  • b. aangetoond wordt dat er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en dat het parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.6.5 De uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2 voor het toestaan van de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in bijgebouwen tot een maximale vloeroppervlakte van 100 m2, mits geen aantasting plaatsvindt van de milieuhygiënische belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.6.6 Aanleg van meer erftoegangswegen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de aanleg van meer erftoegangswegen naar de openbare weg vanaf het bouwvlak dan wel de aanleg van een of meer erftoegangswegen naar de bestemmingsvlakken van de aangrenzende bestemmingen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. uitsluitend de kortst mogelijke verbinding tussen het bouwvlak dan wel het bestemmingsvlak en de openbare weg is toegestaan;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.6.7 Kleinschalig kampeerterrein

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal kleinschalige kampeerterreinen bedraagt binnen het gehele buitengebied in totaal maximaal 8;
  • b. per agrarisch bedrijf is maximaal 1 kleinschalig kampeerterrein toegestaan;
  • c. per kleinschalig kampeerterrein zijn maximaal 15 uitsluitend mobiele kampeermiddelen toegestaan;
  • d. aanvullend op het bepaalde onder d is een verdere vergroting naar maximaal 25 kampeermiddelen uitsluitend gedurende de periode 1 juni tot en met 30 september mogelijk, met dien verstande dat:
    • 1. deze bevoegdheid uitsluitend van toepassing is op bestaande kleinschalige kampeerterreinen als bedoeld in lid 3.1 en in de gevallen waarin met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid eerder een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan;
    • 2. aangetoond dient te worden dat over een periode van minimaal 2 kalenderjaren voorafgaand aan het moment van indiening van de aanvraag voor wat betreft het kampeerterrein een bezettingsgraad van minimaal 85% gedurende de periode 1 juni tot en met 30 september is bereikt;
  • e. een kleinschalig kampeerterrein mag zijn gesitueerd binnen het bouwvlak of binnen een afstand van maximaal:
    • 1. 50 m uit het bouwvlak in het geval van een kampeerterrein met maximaal 15 kampeermiddelen;
    • 2. 75 m uit het bouwvlak in het geval van een kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen;
  • f. de afstand van het kampeerterrein tot woningen van derden bedraagt minimaal 50 m;
  • g. het kampeerterrein mag niet grenzen aan een ander kleinschalig kampeerterrein;
  • h. het kampeerterrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • i. horeca is niet toegestaan;
  • j. voorzieningen ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein zijn zowel in bestaande bebouwing als in nieuwbouw toegestaan, waarbij in het geval van nieuwbouw het bepaalde in lid 3.2.1 onverminderd van toepassing blijft;
  • k. aangetoond wordt dat er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en dat het parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • l. buitenopslag is niet toegestaan.

3.6.8 Mestvergistingsinstallatie of co-vergistingsinstallatie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van een mestvergistingsinstallatie of co-vergistingsinstallatie waarvan minder dan 100% van de mest of andere producten afkomstig is van het eigen bedrijf, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ten minste 50% van de mest of andere producten is afkomstig van het eigen bedrijf;
  • b. de oppervlakte van de installatie mag niet meer bedragen dan 500 m2;
  • c. aangetoond wordt dat er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • d. de oppervlakte van de bebouwing mag niet meer bedragen dan is opgenomen in lid 3.2.1.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde in artikel 11 is van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) zijn bouwwerken slechts toelaatbaar, indien het betreft:

  • a. vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • b. bouwwerken die maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen;
  • c. een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
  • d. een bouwwerk dat zonder werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld wordt gerealiseerd;

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen indien uit archeologisch onderzoek of op basis van advies van een archeologische deskundige blijkt, dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden te beschermen en/of veilig te stellen door:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 mits op basis van archeologisch onderzoek of op advies van een archeologische deskundige is aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 4.1 bedoelde gronden werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 500 m2,waartoe wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en/of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

4.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, als bedoeld in lid 4.5.1, is niet van toepassing voor:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen bin-nen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • d. werken en werkzaamheden in de bodem ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.5.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 kan slechts worden verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorwaarden te stellen gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) zijn bouwwerken slechts toelaatbaar, indien het betreft:

  • a. vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • b. bouwwerken die maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen;
  • c. een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 5000 m2;
  • d. een bouwwerk dat zonder werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld wordt gerealiseerd;

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen indien uit archeologisch onderzoek of op basis van advies van een archeologische deskundige blijkt, dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden te beschermen en/of veilig te stellen door:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 mits op basis van archeologisch onderzoek of op advies van een archeologische deskundige is aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 5.1 bedoelde gronden werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 5000 m2,waartoe wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en/of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

5.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, als bedoeld in lid 5.5.1, is niet van toepassing voor:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen bin-nen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • d. werken en werkzaamheden in de bodem ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.5.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.5.1 kan slechts worden verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorwaarden te stellen gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Vervangende bouwregel
  • a. Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in de bestemmingsregels gegeven regels ten aanzien van de goot- en bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstanden zijn de bestaande maten dan wel afstanden eveneens toegestaan.

7.2 Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m, tenzij in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming(en) anders is bepaald, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw niet meer dan 1 m mag bedragen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • c. het gebruik van gronden en gebouwen, niet zijnde (bedrijfs)woningen, voor permanente bewoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van, al dan niet bedrijfsmatig, kleinschalig kamperen, tenzij toegestaan volgens de ter plaatse geldende bestemming(en).

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van:

  • a. het bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 15 m;
  • b. het bouwen van een sirenemast waarvan de bouwhoogte ten hoogste 18 m mag bedragen, indien dit voor de verwerkelijking van een adequaat waarschuwingssysteem noodzakelijk is;
  • c. het bouwen van lichtmasten ten behoeve van buitenrijbanen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
    • 2. de afstand tussen een lichtmast en woningen van derden bedraagt minimaal 50 m;
  • d. de bouw van bouwwerken van openbaar nut tot een maximum inhoud van 250 m³ en een maximum bouwhoogte van 8 m;
  • e. het toestaan van een grotere oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. de bouw van schuilstallen buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. schuilstallen zijn alleen toegestaan op gronden met de bestemming 'Agrarisch';
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;
    • 3. er moet sprake zijn van gronden met een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 2 ha. Het moet gaan om vrij liggende gronden, niet aansluitend aan het agrarisch bedrijf (niet bereikbaar via eigen grond). Er moet zijn aangetoond dat positionering van de schuilstal binnen een bouwvlak niet mogelijk is;
    • 4. de schuilstal mag aan maximaal twee zijden van wanden worden voorzien;
    • 5. de schuilstal moet landschappelijk zijn of worden ingepast;
    • 6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    • 7. er dient sprake te zijn van aantoonbare noodzakelijkheid en doelmatigheid van een schuilstal in het kader van dierenwelzijn;
    • 8. schuilstallen zijn alleen toegestaan gepositioneerd aan de randen van het perceel of in een hoek van een perceel, bij voorkeur aansluitend bij bestaande bebouwing of bij begroeiing;
    • 9. vanaf de schuilstal mag niet meer dan 2 m verhard oppervlak worden aangelegd;
    • 10. de aanleg van een weg/uitweg van en naar een schuilstal is niet toegestaan.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Algemene wijzigingsvoorwaarden

Voor elke wijziging geldt dat in de afweging in ieder geval de agrarische, landschappelijke, verkeerstechnische en milieuhygiënische belangen alsmede de luchtkwaliteit worden betrokken. Met het oog daarop worden in elk geval de volgende criteria in acht genomen:

  • a. een functiewijziging mag niet eerder plaatsvinden dan nadat uit bodemonderzoek is gebleken dat daartegen geen bezwaar bestaat;
  • b. een functiewijziging mag niet leiden tot een ondoelmatige versnippering van de agrarische gronden;
  • c. een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting dient inpasbaar te zijn in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd; als voorwaarde zal in ieder geval geëist worden dat geen buitenopslag plaatsvindt; voldaan dient te worden aan het Beeldkwaliteitsplan Functieverandering Gelderse Vallei d.d. 15 april 2008;
  • d. een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden in het plangebied;
  • e. de functiewijziging mag niet leiden tot een meer dan marginale vergroting van de verkeersintensiteiten op de bestaande wegenstructuur; in geval de betreffende gronden uitsluitend zijn ontsloten middels een onverharde weg is geen enkele vergroting van de verkeersintensiteit acceptabel;
  • f. er dient op eigen terrein voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten parkeerbehoefte;
  • g. de functiewijziging mag niet leiden tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige functies;
  • h. bij een functiewijziging dienen de wettelijke bepalingen inzake externe veiligheid met betrekking tot vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor in acht te worden genomen;
  • i. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden worden de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen in acht genomen.

10.2 Actualisering

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de actualisering van de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke. De wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden met het oog op de verwijzing leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen, indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen.

10.3 Verandering vorm bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het wijzigen van de grenzen van het bouwvlak voor agrarische bedrijven, met dien verstande dat:

  • a. voor in artikel 3.1, sub a onder 1 de aangegeven oppervlake voor stalruimte ten behoeve van de intensieve veehouderij niet mag worden vergroot;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.

10.4 Vergroting bouwvlak

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen voor het vergroten van de oppervlakte van het bouwvlak voor agrarische bedrijven tot een oppervlakte van maximaal 1,5 ha, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding moet zijn aangetoond;
  • b. voor zover het betreft de voor intensieve veehouderijen aangegeven gronden:
    • 1. mag de oppervlakte van het bouwvlak met 30% worden vergroot;
    • 2. mag het bouwvlak aanvullend op de vergroting genoemd onder 1 eenmalig met 10% worden vergroot ten behoeve van het voldoen aan eisen met betrekking tot het dierenwelzijn, mits in het laatste geval het aantal dierplaatsen niet wordt uitgebreid;
  • c. de uitbreiding dient plaats te vinden ten behoeve van agrarische activiteiten.

10.5 Omschakeling van landelijk bedrijf naar niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen ten behoeve van de omschakeling van een landelijk bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf met inachtneming van het volgende:

  • a. de oppervlakte van de bebouwing mag niet meer bedragen dan 1.000 m2;
  • b. de belangen van eigenaren/gebruikers van de nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er geen aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • d. het nieuw te vestigen bedrijf staat vermeld onder ‘niet-agrarische bedrijven’ in Bijlage 3 Lijst nieuwvestiging landelijke, verblijfs- en dagrecreatieve en niet-agrarische bedrijven dan wel betreft een voor wat de aard, omvang en hinder betreft vergelijkbaar bedrijf;
  • e. er mag geen afbreuk worden gedaan aan ecologische en landschappelijke waarden;
  • f. uitsluitend het bestaande aantal bedrijfswoningen mag worden gebruikt voor als bedrijfswoning ten behoeve van de nieuwe bestemming;
  • g. er dient sprake te zijn van hetzij een combinatie van sloop en hergebruik van bestaande gebouwen, hetzij een combinatie van sloop en nieuwbouw, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:
    Oppervlakte hergebruik of nieuwbouw   Te slopen oppervlakte bij hergebruik   Te slopen oppervlakte bij nieuwbouw  
    tot 500 m2   geen sloopeis   zelfde oppervlak  
    501 - 750 m2   zelfde oppervlak   tweemaal zoveel  
    751 - 1.000 m2   tweemaal zoveel   driemaal zoveel  
  • h. buitenopslag is toegestaan, mits:
    • 1. de noodzaak van buitenopslag voor de bedrijfsvoering is aangetoond, waarbij de omvang van de buitenopslag eveneens wordt bepaald door wat voor de bedrijfsvoering nodig is;
    • 2. de buitenopslag landschappelijk wordt ingepast;
    • 3. sprake is van vermindering van bebouwing door sloop, met dien verstande dat per 1 m2 buitenopslag, 1 m2 gesloopt dient te worden;
    • 4. buitenopslag uitsluitend plaatsvindt binnen het bestemmingsvlak;
    • 5. de omvang van de buitenopslag bepaald wordt door wat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
    • 6. voldaan wordt aan de maximale hoogte van 6 m.

10.6 Omschakeling agrarisch bedrijf naar burgerwoning

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen voor wat betreft het bij agrarische bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak ten behoeve van wonen, al dan niet met agrarische nevenactiviteiten, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. uitsluitend de bedrijfswoning(en) alsmede de tot die woning(en) behorende voormalige bedrijfsruimte(n) mag/mogen worden gebruikt voor wonen;
  • b. met de regels wordt aangesloten bij de regels die van toepassing zijn voor de bestemming Wonen.

10.7 Bos- en natuurontwikkeling

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen ten behoeve van bos- of natuurontwikkeling dan wel de verplaatsing van houtopstanden. Ontwikkeling van natuur en/of bos kan, onder andere, plaatsvinden ter uitvoering van de volgende provinciale natuurdoelen:

  • het handhaven van de openheid van het landschap en het scheppen van hydrologische condities ten behoeve van weidevogels;
  • behoud en versterking van het karakteristieke landschap;
  • herstel van ecologisch waardevolle beeksystemen;
  • realiseren van ecologische verbindingszones;
  • realiseren van natte landschapselementen voor amfibieën;
  • behoud en versterking van bijzondere bossen.

Wijziging zal plaatsvinden met inachtneming van het provinciaal beleid inzake bos- en natuurcompensatie en de Boswet. Bij de wijziging zal tevens worden voorzien in de bescherming van natte delen van de Ecologische Hoofd Structuur en de bijbehorende beschermingszones.

10.8 Antennemasten

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen voor wat betreft het omzetten van de ter plaatse geldende bestemming ten behoeve van nutsvoorzieningen, voor het oprichten van een antennemast, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is niet toegestaan ter plaatse van de aanduidingen:

zwermgebied';

    • 1. de bouwhoogte van de mast bedraagt maximaal 50 m;
  • b. het oprichten van de mast dient vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar te zijn;
  • c. aangetoond dient te worden dat het oprichten van een mast uit het oogpunt van een goede telecommunicatie noodzakelijk is.

10.9 Archeologische waarden
  • a. Met toepassing van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door op één of meer locaties de (dubbel)bestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' te verwijderen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  • b. Met toepassing van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meer locaties te voorzien van de (dubbel)bestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' of 'Waarde - Archeologie 4' 'indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

10.10 Omschakeling van inwoning naar twee woningen

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen ten behoeve van de bouw van twee woningen in één gebouw, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het realiseren van een tweede woning in één gebouw mag uitsluitend plaatsvinden wanneer in het verlengde van een eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen;
  • b. per 1 m3 van de inhoudsmaat van de toegevoegde woning dient 2 m2 van de gebouwen gesloopt te worden, vermeerderd met 300 m2;
  • c. de bestaande inhoud van de tweede woning niet mag worden vergroot;
  • d. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in verband met landschaps- en natuurwaarden
11.1.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden, zoals aangegeven in de navolgende tabel de aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  a   b   c
 
d   e   f
 
g   h   i  
Bestemmingen    
Agrarisch   -   -   -   -   -   -   X   -   -  

x omgevingsvergunningplichtig

- niet omgevingsvergunningplichtig

Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
  • b. Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,40 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage.
  • c. Het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand.
  • d. Het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt.
  • e. Het aanleggen van landschapselementen.
  • f. Het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen.
  • g. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m², met uitzondering van erftoegangswegen naar bouwvlakken binnen de bestemming Agrarisch.
  • h. Het verwijderen van onverharde wegen of paden.
  • i. Het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.

11.1.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van lid 11.1.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, beheer en gebruik betreffen;
  • b. in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan (of uitgevoerd kunnen worden) op basis van een vóór dat tijstip geldende vergunning;
  • c. plaatsvinden binnen het bouwvlak van de bestemmingen Agrarisch.

11.1.3 Toetsingscriteria
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.1.1 kan slechts worden verleend, indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

11.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in verband met aanleg buitenrijbanen
11.2.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een buitenrijbaan aan te leggen op gronden met de bestemmingen 'Agrarisch'.

11.2.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van lid 11.2.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan (of uitgevoerd kunnen worden) op basis van een vóór dat tijstip geldende vergunning.

11.2.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.2.1 kan slechts worden verleend, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de oppervlakte van de buitenrijbaan bedraagt maximaal 1.200 m2;
  • b. de afstand van de buitenrijbaan tot woningen van derden bedraagt minimaal 50 m (met lichtmasten) of 30 m (zonder lichtmasten);
  • c. de kortste afstand tot het bouwvlak bedraagt maximaal 10 m;
  • d. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • e. door de uitvoering van het werk of werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Beulekampersteeg 31'.