direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beulekampersteeg 31
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Beulekampersteeg 31 te Putten is het agrarisch bedrijf gevestigd van de familie van de Kamp. Het betreft een gemengd agrarisch bedrijf met rundvee en varkens. Om extra inkomsten te genereren hebben de ondernemers op het agrarisch bedrijf het plan een speel- en beleefboerderij als nevenactiviteit te starten.

Het geldende Bestemmingsplan Westelijk Buitengebied bevat een afwijkingsmogelijkheid om niet- agrarische nevenactiviteiten toe te staan. Een speel- en beleefboerderij maakt echter geen deel uit van de lijst kleinschalige nevenactiviteiten, behorend bij voornoemd bestemmingsplan. De activiteit is evenmin vergelijkbaar met één van de andere activiteiten uit de lijst. Bovendien vindt het gebruik van de gronden, het plaatsen van de speeltoestellen en het bouwen van enkele kleinschalige gebouwtjes ten behoeve van de speel- en beleefboerderij voor een deel plaats buiten het geldende bouwvlak. Om deze redenen dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat de juridisch-planologische regeling voor de nevenactiviteiten op het perceel van de Beulekampersteeg 31 te Putten.

1.2 Ligging plangebied

De locatie aan de Beulekampersteeg 31 te Putten ligt ten zuiden van de kern Putten. De locatie is gelegen op de T-splitsing van de Beulekampersteeg met de Roosendaalseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0001.png"

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Putten aan de Beulekampersteeg 31

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' van kracht dat op 3 juli 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad van Putten.

De gronden van het perceel aan de Beulekampersteeg 31 hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Op het perceel ligt de aanduiding intensieve veehouderij, de aanduiding voor een groot agrarisch bedrijf waarbij maximaal 10.000 m² aan bebouwing mogelijk is, de aanduiding bouwvlak en een aanduiding ten behoeve van een kleine plattelandswoning. Behalve de kleine plattelandswoning is op het perceel ook één bedrijfswoning met inwoning toegestaan.

Over het perceel ligt gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0002.png"

Uitsnede ruimtelijkeplannen.nl ter plekke van het plangebied

Agrarische nevenactiviteiten

In het geldende Bestemmingsplan Westelijk Buitengebied is voor agrarische bedrijven een regeling opgenomen voor nevenactiviteiten. Deze regeling is opgenomen in bijlage 1 van de regels. In de bijlage zijn zowel de agrarische als de niet-agrarische nevenactiviteiten opgenomen.

De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten mag maximaal 500 m² bedragen. Deze oppervlakte maakt onderdeel uit van de maximale oppervlakte die toegestaan is per bouwvlak, in het voorliggende geval 10.000 m².

Zoals reeds in de inleiding beschreven maakt de speel- en beleefboerderij geen deel uit van de lijst kleinschalige nevenactiviteiten, behorend bij het Bestemmingsplan Westelijk Buitengebied en is de activiteit evenmin goed te vergelijken met één van de andere activiteiten uit de lijst. Voor de speel- en beleefboerderij worden enkele bouwwerken en kleine gebouwtjes opgericht buiten het bouwvlak. Om deze redenen past de nevenactiviteit niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan gaat in hoofdstuk 2 in op de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft het relevante beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt het voornemen getoetst aan de randvoorwaarden vanuit water, milieu, ecologie, verkeer en parkeren, cultuurhistorie en kabels en leidingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de planregels van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op het perceel aan de Beulekampersteeg 31/31a te Putten is boerderij de Roosendaal gelegen. De boerderij is in bezit van de familie van de Kamp. Zij hebben een gemengd agrarisch bedrijf met 33 melkoeien en bijbehorend jongvee. Daarnaast hebben ze ook nog een gesloten varkenstak bestaande uit 45 zeugen met bijbehorende biggen en vleesvarkens. Op het perceel zijn twee woningen aanwezig (nr. 31 en 31a).

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0003.png"

Uitsnede googlemaps met ligging van het perceel Beulekampersteeg 31 te Putten

2.2 Toekomstige situatie

De locatie aan de Beulekampersteeg 31 maakt onderdeel uit van het kampenlandschap1. Het kampenlandschap is karakteristiek vanwege de kleinschalige uitstraling. Kenmerkend zijn de bochtige wegen met (oude) boerderijen, de grillige verkaveling, de beken en de veelheid aan landschapselementen (zoals houtwallen, bomenrijen en boscomplexen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0004.png"

Luchtfoto plangebied (oranje kader)

De visie op erven in dit landschapstype is, door middel van streekeigen beplanting, het erf onderdeel te laten uitmaken van het landschap.

Landschappelijke context

Historische ontwikkeling

Op de onderstaande historische kaarten is te zien dat het erf al lange tijd deel uitmaakt van het kleinschalige landschap. Tot en met halverwege de 20e eeuw was sprake van een aaneengesloten netwerk van landschapselementen. Vanaf de tweede helft van de 20e eeuw is het landschap opener geworden en zijn enkele landschapselementen enigszins in verval geraakt. Echter, de kleinschaligheid en de groene uitstraling van het kampenlandschap zijn nog steeds beeldbepalend. Achter het erf is sprake van een bolle akker (microreliëf), die op de historische kaarten en de reliëfkaart goed herkenbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0006.png"

Reliëfkaart (rode cirkel = planlocatie)

Landschapsvisie

In de landschapsvisie2 wordt het gebied aangeduid als 'agrarisch werklandschap met versterking, afwisselend half open landschap, diversiteit aan functies, verbetering beeldkwaliteit'. De locatie is in een afwisselend gebied gelegen met aan de noordzijde een gebied met de mogelijkheid voor schaalvergroting van de landbouw en opgaven ten aanzien van het ruimtelijk, ecologisch en recreatief versterken van beken. Aan de zuidzijde van de planlocatie is de landgoederenzone Gerven-Hell-Oldenaller gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0007.png"

Landschapsvisie uit het beeldenboek

Uitgangspunt erfinrichting

In dit gebied is het doel de erven door middel van streekeigen beplanting sterker te verbinden met het landschap. Bij een initiatief wordt dan ook gekeken naar:

  • versterken kleinschaligheid door herstel, behoud en versterking van houtwallen, lanen en onregelmatige bospercelen in mozaïekpatroon van onregelmatige vormen;
  • begeleiding erven met forse beplanting met afwisseling van beslotenheid en zicht naar open ruimten;
  • waar mogelijk aanleg kleine bospercelen;
  • inpassing niet alleen door aanbrengen erfgrensbeplanting: beplanting op enige afstand van erf kan ook;
  • solitair, boomgroep en/of boomgaard voor op het erf.

Bij de erfinrichting is met deze aspecten rekening gehouden.

Landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0008.png"

Erfinrichtingsschets speel- en beleefboerderij

1. Situering bebouwing

Onderdeel van het speelgebied is een ontvangstgebouw (infopunt). Dit gebouw vormt de schakel tussen de parkeerplaats en het speelgebied. De parkeerplaats vormt het startpunt van de bezoeker. Het ontvangstgebouw dient dan ook op korte afstand hiervan te zijn gelegen. Wat betreft oriëntatie is het gebouw met de kop (en wolfseind) op de inrit en Beulekampersteeg gericht en vormt zodoende een fraaie entree. Rondom het gebouw is sprake van verharding, zodat een veranda met uitzicht op het speelgebied en een goede oriëntatie op de zon (zuid-west zijde) mogelijk is.

2. Vormgeving en massa

De architectuur van het ontvangstgebouw sluit aan op de bestaande bedrijfsbebouwing. Het gebouw krijgt de uitstraling van een traditionele boerenschuur. De hoofdvorm is enkelvoudig en rechthoekig. De gevelgeleding is horizontaal en het dak bestaat uit een zadel- of schilddak (eventueel met wolfseinden).

Het gebouw heeft een omvang van ongeveer 150 m² (bijvoorbeeld 10 m x 15 m). De goot- en nokhoogte hebben een hoogte van maximaal 2,5 m en respectievelijk 7,5 m.

3. Ontsluiting

De huidige insteek aan de Beulekampersteeg richting het elektriciteitshuisje wordt gebruikt als inrit voor de speel- en beleefboerderij. Hiervoor is het nodig dat de inrit aan de Beulekampersteeg wordt verbreed zodat deze ruim en overzichtelijk is. Hiervoor is het noodzakelijk dat de boom links van het toegangshek wordt gekapt (zie onderstaande foto). De verharding van de inrit dient te bestaan uit een klinkerverharding, passend bij de bestaande erfverharding. De parkeerplaats blijft onverhard aangezien de speel- en beleefboerderij alleen in de zomermaanden open is en buiten de schoolvakanties slechts drie dagen in de week. Hierdoor blijft flexibiliteit op het achtererf mogelijk. Wel zal de parkeerplaats tijdens het actieve seizoen worden omheind door een (groen) hekwerk. Mocht in de praktijk blijken dat de belasting van het autoverkeer op het grasland te hoog is, dan wordt gekeken naar een oplossing met grastegels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0010.png"

Inrit tot speel- en beleefboerderij Referentie grastegels

4. Materiaal- en kleurgebruik3 

Een rustige uitstraling van materiaal- en kleurgebruik (gedekte tinten) voor bebouwing en de toepassing van hekwerken. Het hoofdmateriaal is bij voorkeur hout.

5. Erfbeplanting

Houtsingels en laanbeplanting

Aan de zijde van het speelgebied is sprake van een vrijwel aaneengesloten houtsingel. Deze biedt een fraaie en goede achtergrond voor het in te richten speelterrein en vormt een restant van een oude landschapsstructuur (zie historische kaarten). De oude beplantingsstructuur wordt versterkt door deze houtsingel te versterken. Nieuwe bomen (beuken/essen) worden toegevoegd om van de houtsingel een aaneengesloten landschapselement te maken. De houtsingel wordt tot aan het nieuwe entree tot de percelen (koeienpad/trekkerpad) aangeplant. Door de grens naast het kuilvoer onbeplant te laten blijft zicht op het kleinschalige landschap mogelijk en blijft het erf optimaal functioneren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0012.png"

Houtsingel (essen) Versterking van de houtsingel door nieuwe aanplant

Naast het toevoegen van bomen aan de houtsingel, wordt deze steviger aangezet door plaatselijk struweel (onderbeplanting) toe te voegen. Dit gebeurt met name in het noordelijke deel van de houtsingel, grenzend aan de boomgaard en de openbare weg. Hierbij worden soorten gekozen die GEEN gevaar op leveren voor mensen en dieren en dus GEEN giftige bessen en/of doornen(stekels) bevatten. Daarnaast wordt er gekozen voor inheemse soorten (zoals Hazelaar, Rode kornoelje, Gewone lijsterbes en/of Wilde kardinaalsmuts).

Ter hoogte van de inrit dient één boom te worden gekapt om de inrit veilig en overzichtelijk te maken. De bomenlaan wordt echter versterkt door de ontstane ruimte aan de Beulekampersteeg weer aan te vullen met nieuwe eiken (zie onderstaande foto).

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0014.png"

Inrit tot speel- en beleefboerderij Nieuwe aanplant van eiken

Bestaande boomgaard

Op de kop van het speelgebied, aan de Beulekampersteeg, is sprake van een boomgaard. Deze maakt onderdeel uit van het speelgebied en is waardevol om te behouden vanwege de educatieve betekenis en de groene uistraling van het erf als geheel aan de Beulekampersteeg.

Te realiseren beukenhagen

Het is gewenst de toe te voegen erfverharding (inrit) enigszins aan het zicht te onttrekken en ook beter te duiden. De inrit wordt aan weerszijden begeleid door beukenhagen. Één zijde gaat over in het speelgebied. Op de andere zijden wordt de beukenhaag doorgezet vanwege begeleiding van de inrit en scheiding met het bestaande erf. Daarbij wordt ruimte gelaten die nodig is voor het functioneren rondom de stal (legen giertank en mestputten, etc.).

Samenvatting uitgangspunten

Situering

  • Plaatsing van het ontvangstgebouw in de nabijheid van de parkeerplaatsen.
  • Bij voorkeur met de kopse gevel georiënteerd op de inrit/Beulekampersteeg, maar dit kan ook nog gedraaid worden.

Vormgeving en Massa

  • Het ontvangstgebouw heeft de uitstraling van een boerenschuur.
  • De hoofdvorm is enkelvoudig en rechthoekig.
  • De gevelgeleding is horizontaal.
  • Er is sprake van een zadel- of schilddak (eventueel met wolfseinden).
  • Het ontvangstgebouw heeft een omvang van ongeveer 150 m².
  • Het nokhoogte bedraagt 7,5 m.
  • De goothoogte bedraagt 2,5 m.

Ontsluiting

  • Gebruik van de huidige inrit aan de Beulekampersteeg, maar ruimer en overzichtelijker.
  • Gebruik van klinkerverharding voor de inrit.
  • Tijdens het actieve seizoen een omheining, in de vorm van een (groen) hekwerk, rondom de parkeerplaats.
  • In principe een onverharde ondergrond voor de parkeerplaatsen (wanneer nodig is het gebruik van grastegels een alternatief).

Materiaal- en kleurgebruik

  • Een rustige uitstraling van materiaal- en kleurgebruik (gedekte tinten).
  • Het hoofdmateriaal bestaat uit hout.

Erfbeplanting

  • Behouden van bestaande erfbeplantingen, zoals houtsingels.
  • Behoud van de boomgaard.
  • Beukenhagen als begeleiding van de inrit en scheiding met het bestaande agrarische erf.
  • Aanvullen van laanbeplanting (eiken) aan de Beulekampersteeg.
  • Versterken van de bestaande landschapsstructuur door het toevoegen van nieuwe beplanting in en aansluitend aan de bestaande houtsingel (beuken of essen).
  • Plaatselijk versterken van de houtsingel door het toevoegen struweel, bestaande uit soorten die GEEN giftige bessen en/of doornen(stekels) bevatten en inheems zijn (zoals Hazelaar, Rode kornoelje, Gewone lijsterbes en/of Wilde kardinaalsmuts).

Referentiebeelden

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0016.png" 

Referentie voor ontvangstgebouw Mini-hooiberg

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0017.png"

Kinderkapschuurtjes

Hoofdstuk 3 Het beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei, geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Voor de voorliggende ontwikkeling doet de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen concrete uitspraken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro of AmvB Ruimte) is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen of vrijwaren van (ruimtelijke) functies, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

De volgende onderwerpen zijn in het Barro opgenomen: rijksvaarwegen, het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde project, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen heeft betrekking op het gebied waarop de voorliggende ontwikkeling betrekking heeft.

Conclusie

Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de maatschappelijke opgaven in Gelderland. Deze opgaven zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer.


Op 24 september 2014 is de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze vervangt vigerende verordeningen, zoals de milieuverordening. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen ten aanzien van Ruimte, Milieu en ontgrondingen, Water en Verkeer.


Het plangebied ligt binnen de kaarten Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en Milieu, Erfgoed, Luchtvaart niet binnen relevante aanduidingen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling ligt niet binnen relevante aanduidingen van de Omgevingsverordening Gelderland. Hierdoor vormt het provinciale beleid geen belemmeringen voor het plangebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Putten

Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is de 'Toekomstvisie Putten' opgesteld. Met deze Toekomstvisie legt de gemeenteraad van Putten haar speerpunten voor de komende 10 tot 15 jaar neer. Speerpunten die tot stand zijn gekomen in een proces waarin de discussie met de gemeenschap nadrukkelijk is gezocht. In deze Toekomstvisie is een antwoord gegeven op de volgende vragen:

  • 1. Wat voor samenleving wil Putten in 2030 zijn?
  • 2. Wat is dan de kerntaak en -rol van de gemeente Putten?
  • 3. Wat is de rol van de bewoners, ondernemers en (maatschappelijke) organisaties binnen de Puttense gemeenschap?


De Toekomstvisie Putten is een samenbundeling van richtinggevende ideeën en visies voor de toekomst van Putten. Met de visie geeft de gemeenteraad het bestuur een richtsnoer om naar te handelen. Dit maakt het mogelijk over 'de waan van de dag' heen te stappen en in te zetten op een koers die Putten ook in de toekomst actueel en urgent houdt voor haar gemeenschap. De toekomstvisie dient daarmee als basis voor de uitvoering van de gemeentelijke (beleids)programma's in de komende 10 tot 15 jaar.

De voorliggende ontwikkeling past goed in de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Toekomstvisie Putten:

  • de agrarische bedrijven vormen zichtbare, maar karakteristieke bakens in het landschap
    en kennen een open, transparante en duurzame werkwijze en leveren een belangrijke bijdrage aan educatie en bewustwording ten aanzien van gezonde voeding;
  • de minder grootschalige en andere voormalige agrarische erven kennen een verbreding van functie of een totale functieverandering. Een deel heeft zich op de streekproducten gericht en verkoopt ook aan huis, er is meer ruimte voor recreatie, voor werken in het buitengebied;
  • ook in het buitengebied is ruimte voor creativiteit en innovatie. Dat geldt ten eerste voor de agrarische ondernemers. Nog altijd neemt het aantal agrarische ondernemers af en is sprake van schaalvergroting. In Putten is ruimte voor een (duurzame) ontwikkeling van de landbouw, met name in het landbouwontwikkelingsgebied. Daarbuiten is ruimte voor nevenactiviteiten. Combinaties met recreatie, zorg of energie worden aangemoedigd. Voor bewoners en toeristen wordt ingezet op een verdere ontsluiting en toegankelijkheid van het buitengebied.

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling van een speel- en beleefboerderij als nevenactiviteit bij het agrarische bedrijf, past goed in de uitgangspunten van de toekomstvisie.

3.3.2 Landschapontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021

De raad van de gemeente Putten heeft in zijn vergadering van 9 juni 2011 het Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021 vastgesteld. Het plangebied bestaat uit het buitengebied van de gemeente Ermelo en Putten, de kleine kernen en de randen van de kernen Ermelo en Putten.


In het Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021 geven de gemeenten Ermelo en Putten hun visie op het landschap in de gemeenten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vier zones, namelijk de open randmerenzone, het 'agrarisch werklandschap' op de flank van het Veluwemassief, het bosrijke Veluwemassief met agrarische enclaves en het beekdal van de Leuvenumse/Staverdense Beek. Deze zones hebben elk een eigen karakteristiek die behouden wordt en verder wordt ontwikkeld en verbeterd. Deze karakteristiek vormt tevens het kader voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Op hoofdlijnen is de visie gericht op:

  • actieve ontwikkeling van een landschappelijk raamwerk in gebieden waar veel ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden (met name nieuwe dorpsranden en recreatiegebieden);
  • behoud en versterking van waardevolle landschappen door beheer en herstel van landschapselementen;
  • een landschappelijk kader voor te realiseren ecologische verbindingzones (combinatie versterking natuur én landschap);
  • verbeteren beeldkwaliteit van onder meer dorpsentrees en nieuwe en bestaande bebouwing en erven.

Conclusie

Bij de voorliggende ontwikkeling is rekening gehouden met het landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten. De landschappelijke inpassing is beschreven in paragraaf 2.2 Toekomstige situatie.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  


De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Situatie plangebied

De speel- en beleefboerderij wordt ontwikkeld als nevenactiviteit bij het bestaande agrarische bedrijf. Hiermee vormt de nevenactiviteit onderdeel van de inrichting van het bedrijf aan de Beulekampersteeg 31. De dichtsbijzijnde bedrijf van derden bevindt zich aan de Beulekampersteeg 40 en 40a. Op dit perceel is een grondgebonden agrarisch bedrijf gevestigd. De minimaal in acht te nemen afstand voor grondgebonden agrarische bedrijven in het buitengebied is 50 m op basis van het aspect geur. De nieuwe nevenactiviteit is gesitueerd op ruim 75 m afstand van de bestaande agrarische opstallen aan de Beulekampersteeg 40 en 40a. Hiermee wordt het huidige agrarische bedrijf niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering.

Anderzijds moet ook worden bekeken of de nieuwe nevenactiviteiten geen belemmering vormen voor de al aanwezige gevoelige functies. De nieuwe functie van speel- en beleefboerderij is te vergelijken met de omschrijving van kinderboerderij en kinderopvang uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. De grootste afstand bij beide activiteiten is 30 m. De dichtsbijzijnde woningen van derden bevinden zich aan de Belekampersteeg 40 en 40a, met een afstand van ruim 50 m. Hierdoor vormt de nieuwe nevenactiviteit van speel- en beleefboerderij geen belemmering voor gevoelige functies in de omgeving.

Geconcludeerd kan worden dat de nieuwe nevenactiviteit van speel- en beleefboerderij geen belemming voor bestaande bedrijvigheid vormt en dat daarnaast de nieuwe functie ook geen belemmering vormt voor bestaande gevoelige functies. Hiermee vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.

Situatie plangebied

De beoogde ontwikkeling ligt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' dient archeologisch onderzoek te worden verricht indien een bouwwerk wordt opgericht met een grotere oppervlakte dan 500 m² en dieper dan 40 cm. Bij 'Waarde - Archeologie 4' geldt een oppervlakte maat groter dan 5.000 m² en dieper dan 40 cm. Bij de realisatie van de voorliggende ontwikkeling worden de genoemde drempelwaarden niet overschreden. Hiermee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

Cultuurhistorische waarden

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

Situatie plangebied

De historische ontwikkeling van het perceel is beschreven in paragraaf 2.2 Toekomstige situatie. Bij de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing is rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling passend in kader van cultuurhistorie.

Conclusie

De archeologische en cultuurhistorische waarden vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond.

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.


Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • het bouwwerk de grond raakt en;
  • er na sloop wordt herbouwd.

Conclusie

Voor de nieuwe bebouwing zal een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Dit bodemonderzoek zal deel uitmaken van de uiteindelijke aanvraag voor de omgevingsvergunning.

4.4 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische bureau-inventarisatie van de natuurwaarden in het plangebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet, een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Terreinomstandigheden
Het plangebied heeft het karakter van een agrarisch erf en bestaat uit grasland, een paardenbak, een kleine boomgaard en verspreide bebouwing. De aanwezige graslandjes worden intensief beheerd en zijn soortenarm. Het erf van het agrarisch bedrijf wordt omgeven door greppels en houtsingels bestaande uit onder meer zomereik en zwarte els. Aan de noordzijde wordt het perceel begrensd door een verharde weg (Beulekampersteeg). Aan de overzijde van de weg en aan de overige zijden van het bedrijf liggen hoofdzakelijk graslanden. De nieuwe bebouwing zal op het bestaande bouwperceel worden gesitueerd. De bestaande opgaande beplanting zoals de boomgaard en de omliggende houtsingels blijven in tact.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0018.png"

Situatie plangebied in westelijke richting (links) en vanaf de Beulekampersteeg in zuidelijke richting (rechts)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0019.png"

Situatie plangebied in noordoostelijke richting (links) en in zuidelijke richting met de bestaande schuren (rechts)

Soortbescherming

Flora- en faunawet

Achter de Flora- en faunawet (Ffw) staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving.


Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.


Inventarisatie

Uit het raadplegen van diverse gegevensbronnen (soortenatlassen) blijkt dat in de omgeving van het plangebied de laatste vijf jaar verschillende middelzwaar en streng beschermde soorten zijn waargenomen. Dit beeld is ook te verwachten in een gebied dat op korte afstand van de Ecologische hoofdstructuur is gelegen. In de omgeving van het plangebied kunnen in ieder geval streng beschermde soorten als das en verschillende soorten vleermuizen en vogels worden verwacht. De das zal vooral in de nabijgelegen graslanden foerageren. Burchten kunnen aangetroffen worden in de op grotere afstand gelegen bossen. Het plangebied zelf heeft voor de das geen waarde.


Op basis van de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied zelf een beperkte natuurwaarde kent. De graslanden worden intensief beheerd en hebben een voedselrijke bodem. Beschermde wilde planten worden op basis van de terreinomstandigheden zeker niet verwacht. Hoewel binnen het plangebied geen optimaal biotoop voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën aanwezig is kunnen wel enkele algemene soorten zoals bosmuis, egel, huisspitsmuis, bruine kikker en gewone pad worden aangetroffen. Het gaat hierbij om licht beschermde soorten. In de bomen rond het plangebied zijn geen holten en spleten aanwezig die voor vleermuizen geschikt zijn als verblijfplaats. Het plangebied vormt naar verwachting wel een onderdeel van het foerageergebied van in de omgeving verblijvende vleermuizen. Alle vleermuissoorten zijn streng beschermd. In de bomen en struiken (voornamelijk rond het plangebied) zullen in het broedseizoen algemene vogelsoorten zoals houtduif, merel en vink tot broeden komen. Alle inheemse vogels zijn streng beschermd.


Toetsing

Als gevolg van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde diersoorten worden verstoord en vernietigd (artikel 11 van de Ffw). Ook kunnen bij de werkzaamheden enkele exemplaren worden gedood (artikel 9 van de Ffw). Zoals eerder genoemd gaat het hierbij om algemeen voorkomende soorten die onder het lichte beschermingsniveau vallen. Deze soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft dan ook geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht van de Flora- en faunawet.


Door de ontwikkelingen zal het foerageergebied van vleermuizen ter plaatse iets veranderen. Omdat het opgaande groen in hoofdzaak behouden blijft is het zeker niet te verwachten dat de waarde als foerageergebied voor vleermuizen en ook voor vogels in negatieve zin zal worden beïnvloed.


Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord en vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.


Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1989 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.


Onder de Natuurbeschermingswet zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands.

Ecologische hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is voor de provincie Gelderland uitgewerkt in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

Inventarisatie
Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Veluwe, dat gelegen is op ongeveer 3 kilometer afstand ten oosten van het plangebied. Gezien de terreinomstandigheden en het gebruik, heeft het plangebied geen belangrijke ecologische relaties met dit Natura 2000 gebied. Ten zuiden van het plangebied liggen de landgoederen van Gerven. Deze maken onderdeel uit van de Ecologische hoofdstructuur en bestaan onder meer uit houtsingels, graslanden en bosjes. Het dichtstbij gelegen element van de EHS (grasland en houtsingel) ligt op ca. 50 meter ten zuiden van het plangebied. In geringe mate liggen hier wel ecologische relaties met het plangebied: vleermuizen en vogels foerageren in beide gebieden.

Toetsing

Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied en de aard van de ontwikkelingen worden met betrekking tot het voorgenomen plan op voorhand geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden verwacht. Het Natura 2000 gebied Veluwe ligt daarvoor op een te grote afstand. De Ecologische hoofdstructuur ligt op korte afstand, echter gezien de aard van de ontwikkelingen zal de waarde van het plangebied als foerageergebied voor vogels en vleermuizen niet in betekenisvolle mate veranderen. Ook op de EHS zullen daarom geen effecten optreden.


Conclusie

Op basis van de ecologische inventarisatie is een voldoende beeld ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet, een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.


Met in acht name van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Flora- en faunawet op voorhand niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig en het plan is op het punt van natuur niet in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland. Het plan is wat betreft de natuurwet en -regelgeving uitvoerbaar.

4.5 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht-kwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die in dit programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.


Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vast-gelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.


Conclusie

De voorliggende ontwikkeling kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Daartoe moeten de risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten (bestaand en nieuw), in beeld worden gebracht. Volgens het huidige beleid gebeurt dat door de effecten van bepaalde mogelijke ongevallen te berekenen en uit te drukken in de kans op (aantallen) doden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBeulekampst31-ON01_0020.png"

Uitsnede risicokaart professionele gebruiker

Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden. Transport van gevaarlijke stoffen via weg, water, spoor, buisleiding vindt niet plaats in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.7 Water

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Boordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.


Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening moet worden gehouden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Het beleidskader

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is 'een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden/versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.


Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en hevigere buien worden voorspeld, hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers bestaat het risico van watertekorten en verdroging. De commissie 'Waterbeheer 21e eeuw' heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.


Waterplan provincie Gelderland

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop wordt omgegaan met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.


Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Het thema 'water als ordenend principe' loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat beslissingen op ruimtelijk gebied worden genomen, wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).


Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe

In de Waterbeheersplannen 2010-2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop wordt omgegaan met water in de plangebieden.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt in dit gebied geheel binnen de perceelsgrenzen verwerkt. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een meldingmoeten worden gedaan bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten, zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

 

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt. In de nieuw te bouwen ontvangstgebouw worden twee wc's gerealiseerd. Het vuilwater van het ontvangstgebouw wordt afgevoerd naar het riool of naar een sceptictank. In geval het vuilwater van het ontvangstgebouw wordt afgevoerd naar de septictank zal deze aan de gestelde eisen o.g.v. het Activiteitenbesluit of BLBI moeten voldoen.

4.8 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van de nieuwe nevenactiviteit verloopt via een nieuwe tweede inrit aan de Beulekampersteeg. Voor de speel- en beleefboerderij zullen gemiddeld 30 bezoekers per dag nodig zijn om rendabel te draaien. Het speelterrein kan qua inrichting 70 kinderen plus begeleiders ontvangen. Verwacht wordt dat het eerste jaar 12-15 bezoekers per dag aanwezig zullen zijn. De bezoekers zullen er meestal geen hele dag verblijven. Hierdoor zullen er overdag meerdere verkeersbewegingen zijn. De bezoekers kunnen zowel met de fiets als met de auto komen.

De CROW heeft een publicatie Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie opgesteld. De voorliggende ontwikkeling kan met een kinderboerderij uit de publicatie worden vergeleken. De verkeersgeneratie van een kinderboerderij is in het buitengebied niet bepaald. Voor de type woonomgeving 'rest bebouwde kom' geldt een verkeersgeneratie van 22,5 auto's per dag.

Op het erf wordt een parkeerplaats ingericht voor 25 auto's. De parkeerplaats bevindt zich binnen het geldende bouwvlak en is vanaf de Beulekampersteeg beperkt zichtbaar. De huidige infrastructuur van de Beulekampersteeg is voldoende om de extra verkeerstoename op te vangen.

Conclusie

Met de aanleg van de 25 parkeerplaatsen op eigen terrein wordt voorzien in parkeren op eigen erf. De nieuwe nevenactiviteit leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen per dag. De toename is dermate gering, dat de huidige infrastructuur voldoende is voor het verwerken van de verkeerstoename als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig die voor een belemmering kunnen zorgen.

 

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planregels

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen, voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. Daarnaast worden in aanvulling op de vaststelling van dit bestemmingsplan, privaatrechtelijke afspraken vastgelegd. Een en ander komt tot uitdrukking in de regels.


Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de in de Wet algemene bepalingen overgangsrecht geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is het plan opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en de Wabo.

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • 1. Inleidende regels
    In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze moet worden gemeten om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

  • 2. Bestemmingsregels
    Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden gebruikt en bebouwd mogen worden.

  • 3. Algemene regels
    Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan worden gebruikgemaakt van een algemene regel.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen

In dit bestemmingsplan komt één enkelbestemming en een tweetal dubbelbestemmingen voor.

Agrarisch

Conform de voorheen ter plaatse geldende bestemmingsregeling is aan de gronden op het perceel de enkelbestemming 'Agrarisch' toegekend. De gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid. Bebouwing is toegestaan binnen het daarvoor bestemde bouwvlak. De aanduiding 'intensieve veehouderij' geeft aan dat tevens 'niet-grondgebonden veehouderij' binnen het opgenomen bouwvlak is toegestaan. Tevens is aan de gronden de aanduiding voor een groot agrarisch bedrijf toegekend. Deze aanduiding laat maximaal 10.000 m² aan bebouwing binnen het bouwvlak toe.

Naast het agrarische bedrijf is binnen de bestemming geregeld dat een speel- en beleefboerderij als nevenactiviteit mag worden opgericht. De speel- en beleefboerderij is voor een deel toegestaan buiten het geldende bouwvlak. De gronden zijn op de verbeelding ter plaatse aangeduid met 'specifieke vorm van agrarisch - speel- en beleefboerderij'. Binnen deze aangeduide gronden zijn ook bijbehorende voorzieningen, waaronder een onverharde parkeerplaats, ondersteunende horeca en een boomgaard, ten behoeve van de speel- en beleefboerderij toegestaan. De toegestane bebouwing (zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder speelvoorzieningen) ten behoeve van de speel- en beleefboerderij is in de bouwregels van het bestemmingsplan specifiek voorgeschreven en gemaximaliseerd.

De op het perceel aanwezige kleine plattelandswoning is specifiek aangeduid. Behalve de kleine plattelandswoning is op het perceel ook één bedrijfswoning met inwoning toegestaan. Bij het agrarische bedrijf is een mestvergistingsinstallatie toegestaan met dien verstande dat 100% afkomstig is van het eigen bedrijf. De oppervlakte van de installatie mag maximaal 350 m² bedragen.

In artikel 3.5.4 is een zogenoemde Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing opgenomen. Deze regeling houdt de verplichting in tot de aanleg en instandhouding van de erfinrichtingsmaatregelen conform hetgeen in weergegeven in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Beulekampersteeg 31. Indien dit niet wordt nageleefd, is het gebruik en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - speel- en beleefboerderij' als strijdig aan te merken.

Een deel van de gronden is om deze reden ook aangeduid als 'groen'.

Aangezien de Omgevingsverordening Gelderland het begrip 'intensieve veehouderij' niet langer hanteert, maar uitgaat van de definities 'grondgebonden veehouderij' en 'niet-grondgebonden veehouderij' is er binnen de bestaande plansystematiek van het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied voor gekozen om de begrippen 'grondgebonden agrarisch bedrijf' 'intensieve veehouderij:' aan te vullen, zodat er overeenstemming is met de Omgevingsverording.

Via toepassing van een afwijkingsbevoegdheid is de uitoefening van een nieuwe niet-agrarische nevenactiviteit mogelijk. Hiervoor wordt verwezen naar een als bijlage bij de regels opgenomen lijst van categorieën van niet-agrarische nevenactiviteiten. Voorbeelden van deze categorieën zijn landbouwverwante bedrijven of dienstverlening in de zorg. Elke nevenactiviteit binnen een categorie (van de lijst) is toegestaan. Toegestaan is maximaal 25% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing met een maximum van 500 m2 (voor nevenactiviteiten in het kader van recreatie en zorg) of 350 m2 (overige nevenactiviteiten). Het betreft hier totale, gezamenlijke oppervlakten. Per concreet geval wordt een oppervlakte bepaald (maatwerk). Nevenactiviteiten kunnen worden uitgeoefend in zowel bestaande bebouwing als in nieuwbouw.

Initiatiefnemers heeft aangegeven te zijner tijd een boerderijwinkel te willen exploiteren. Deze niet-agrarische nevenactiviteit kan, mits wordt voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarden, middels een omgevingsvergunning worden vergund. Daarbij geldt dat de maximaal toelaatbare hoeveelheid m2 voor deze nieuwe activiteit afzonderlijk bepaald moet worden. Het kleinschalige karakter van de activiteiten moeten behouden blijven.

Waarde - Archeologie 3

Voor een deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Dit houdt in dat indien grond geroerd wordt groter dan een oppervlakte van 500 m² en tevens dieper dan 0,4 m archeologisch onderzoek verricht dient te worden.

Waarde - Archeologie 4

Voor een deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Dit houdt in dat indien grond geroerd wordt groter dan een oppervlakte van 5000 m² en tevens dieper dan 0,4 m archeologisch onderzoek verricht dient te worden.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggend plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Tevens zal tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst worden gesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Over het bestemmingsplan heeft overleg met de provincie plaats gevonden. De provincie heeft te kennen gegeven dat ze met het plan in kunnen stemmen. Het bestemmingsplan zal in ontwerp ter visie worden gelegd, waarbij "een ieder" in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze kenbaar te maken.