direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Henslare
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Introductie

De gemeente Putten wil een bedrijventerrein, dat 'Henslare' gaat heten, ontwikkelen ten westen van de bebouwde kom van Putten. Het terrein sluit aan op een aantal bestaande bedrijfsbestemmingen in de omgeving van de Stenenkamerseweg/ Henslare. Het bedrijventerrein wordt met name voor de Puttense ondernemers. Het biedt ruimte voor uit te plaatsen bedrijven en nieuwe bedrijven. Op dit moment is de uitplaatsing van bedrijven die hinder veroorzaken voor de nabijgelegen woonbestemmingen op binnenstedelijke locaties een belangrijk speerpunt van de gemeente Putten. Deze hinder bestaat onder andere uit geluid, trillingen, geur en verkeer. Het bedrijventerrein Henslare biedt ruimte aan dergelijke ondernemingen zodat zij hun bedrijfsvoering door kunnen zetten. De behoefte aan de uitbreiding van het bedrijvenareaal in Putten en de nabije omgeving blijkt uit een behoefteonderzoek van de gemeente Putten (juli 2019 en 2021).

Hectares

Bedrijventerrein Henslare omvat circa 11,6 ha (bruto) nieuw bedrijventerrein. Hiervan is 7 ha netto uitgeefbare grond en de overige hectares is voor de (toegangs)wegen voor het bedrijventerrein en zaken als groenvoorzieningen of waterpartijen.

Twee fasen

Bedrijventerrein Henslare wordt in twee fasen ontwikkeld. Dit bestemmingsplan maakt de eerste fase van het bedrijventerrein Henslare mogelijk. De eerste fase omvat netto 6 ha uitgeefbare grond. De tweede fase betreft de resterende 1 ha netto uitgeefbare grond. De tweede fase wordt niet in dit bestemmingsplan meegenomen omdat op dit moment nog niet duidelijk is op welke plek deze 1 ha wordt ontwikkeld.

Gebiedsvisie Henslare en dit bestemmingsplan

In december 2021 is de Gebiedsvisie Henslare opgesteld voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Henslare. Deze Gebiedsvisie Henslare biedt de gemeente een instrument om bij de verdere planvorming de regie over ruimtelijke ontwikkelingen te voeren. In maart 2022 heeft de gemeenteraad van Putten de Gebiedsvisie Henslare vastgesteld. De volgende stap is het opstellen van het bestemmingsplan.

De voorgenomen ontwikkeling is op dit moment planologisch strijdig met de geldende bestemmingsplannen en de geldende beheersverordening. Paragraaf 1.3 gaat in op deze strijdigheid. Om de ontwikkeling van het bedrijventerrein Henslare planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld. De Gebiedsvisie Henslare is hiervan de basis en het vertrekpunt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van Henslare ligt ten westen van de bebouwde kom van Putten, tussen de Stationsstraat, de spoorlijn Amersfoort-Zwolle, de Nijkerkerstraat en de Henslare/woonwijken Bijsteren en Rimpeler. Op   is het plangebied globaal weergeven. Nabij de oostelijke randen van de deelgebieden liggen de woonwijken Bijsteren en Rimpeler. Deze woonwijken hebben een gelaagde opbouw met verschillende (typen) randen. Het gebied ten westen van het plangebied heeft een landschappelijk karakter. Het Natura 2000-gebied 'de Veluwe' grenst aan de oostelijke rand van Putten en ligt op een afstand van circa 4 km van het bedrijventerrein Henslare.

Bedrijventerrein Henslare kan bereikt worden via onder andere de provinciale weg de N798 (Nijkerkerstraat) en de gemeentelijke wegen de Zuiderzeestraatweg, de Stenenkamerseweg en de Henslare. De diverse wegen naar het gebied zijn in meer of mindere mate geschikt als ontsluitingsweg.

Afbeelding 1.1 Globaal plangebied bedrijventerrein Henslare

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0001.jpg"

1.3 Geldende bestemmingsplannen en beheersverordening

Ter plaatse van het plangebied gelden verschillende bestemmingsplannen en beheersverordeningen. In onderstaande tabel wordt de relevantie van het bestemmingsplan of beheersverordening gegeven voor het nieuwe bedrijventerrein Henslare.

Tabel 1.1 Toelichting bestemmingsplannen en beheersverordening plangebied

Naam   Toelichting relevantie plan voor voorgenomen ontwikkeling  
beheersverordening Henslare 2 en stationscomplex 2013 (onherroepelijk vastgesteld d.d. 4 juli 2013)   deze beheersverordening is van toepassing op percelen waar in de toekomst ruimte wordt gecreëerd voor bedrijven van bedrijventerrein Henslare. Om deze reden wordt getoetst aan deze beheersverordening (zie paragraaf 1.4)  
bestemmingsplan Veegplan Westelijk Buitengebied (vastgesteld d.d. 4 oktober 2018)   dit bestemmingsplan vormt een herziening op het moederplan Westelijk Buitengebied, waarbij in de vorm van een 'veegplan' de verschillende aanpassingen gebundeld zijn meegenomen. Dit bestemmingsplan is van toepassing op percelen waar in de toekomst ruimte wordt gecreëerd voor bedrijven van bedrijventerrein Henslare. Omdat de regels uit het moederplan zijn meegenomen in de verbeelding en regels van het veegplan wordt getoetst aan dit bestemmingsplan (zie paragraaf 1.4)  
bestemmingsplan Westelijk Buitengebied (onherroepelijk vastgesteld d.d. 4 juli 2014)   dit bestemmingsplan is van toepassing op percelen waar in de toekomst ruimte wordt gecreëerd voor bedrijven van bedrijventerrein Henslare. Omdat de regels van dit bestemmingsplan zijn opgenomen in de regels van het Veegplan Westelijk Buitengebied vindt geen separate toetsing plaats aan dit bestemmingsplan  
bestemmingsplan Stenenkamerseweg 21 en Broeksteegje (onherroepelijk vastgesteld d.d. 7 december 2017)   dit bestemmingsplan maakt het herinrichten en uitbreiden van het bouwbedrijf J. Timmer BV aan de Stenenkamerseweg 21 mogelijk. Daarnaast wordt het verleggen van Het Broeksteegje planologisch mogelijk gemaakt. In de toekomstige situatie blijft de bedrijvigheid van bouwbedrijf J. Timmer BV bestaan. Een klein gedeelte van bedrijventerrein Henslare valt binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan. Om deze reden wordt getoetst aan de bestemming ter plaatse van het Broeksteegje  

Afbeelding 1.2 Bestemmingsplannen plangebied bedrijventerrein Henslare (behorend bij tabel 1.1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0003.png"   Enkelbestemming Agrarisch  
afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0004.png"   Bestemmingsaanwijzing Agrarisch gebied  
afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0005.png"   Bestemmingsaanwijzing Houtopstanden  
afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0006.png"   Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2, 3 en 4  
afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0007.png"   Dubbelbestemming Leiding - Gas  
afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0008.png"   Gebiedsaanduiding vrijwaringszone - spoor  

1.4 Bestemmingsplantoets

Uit tabel 1.1 komt naar voren dat wordt getoetst aan ondergenoemde bestemmingsplan en beheersverordening:

  • beheersverordening Henslare 2 en stationscomplex 2013 (onherroepelijk vastgesteld d.d. 4 juli 2013);
  • bestemmingsplan Veegplan Westelijk Buitengebied (vastgesteld d.d. 4 oktober 2018);
  • bestemmingsplan Stenenkamerseweg 21 en Broeksteegje (onherroepelijk vastgesteld d.d.

7 december 2017).

Beheersverordening Henslare 2 en stationscomplex 2013

De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de enkelbestemming Agrarisch, de enkelbestemming Houtopstanden en de aanduiding Boom van beheersverordening Henslare 2 en stationscomplex 2013

(zie afbeelding 1.2). De voor Agrarisch gebied (artikel 12) aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

Op deze gronden zijn toegelaten:

  • gebouwen, waaronder een bedrijfswoning;
  • bijgebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • tuinen en erven;
  • werkzaamheden, waaronder verhardingen;
  • water, waaronder bergingsvijvers.


De voor Houtopstanden (artikel 14) aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg, het behoud en het herstel van opgaande beplanting met de daaraan verbonden landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden, welke beplanting tevens een afschermende functie heeft. Op deze gronden zijn toegelaten:

  • groenvoorzieningen;
  • werkzaamheden, mits deze geen afbreuk doen aan de in lid 1 genoemde doeleinden.


De voor Boom (artikel 12) aangewezen gronden zijn bestemd voor het in stand houden van bomen. Deze bomen moeten behouden blijven.

Bestemmingsplan Veegplan Westelijk Buitengebied

De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de enkelbestemming Agrarisch, de dubbelbestemming Leiding-Gas, de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 2, 3 en 4 en de gebiedsaanduiding vrijwaringszone-spoor van bestemmingsplan Veegplan Westelijk Buitengebied (zie afbeelding 1.2).

De voor Agrarisch (artikel 3) aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet-agrarische nevenactiviteiten, bedrijfswoningen, (kleine) plattelandswoningen, de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven (…) met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven en parkeer- en groenvoorzieningen.

De voor Leiding-Gas (artikel 21) aangewezen gronden zijn bestemd voor een ondergrondse aardgasleiding ter plaatse van de 'hartlijn leiding-gas', de bescherming, het beheer en het onderhoud van de aardgasleiding en de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

De voor Waarde-Archeologie (artikel 25 tot en met 27) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

De voor vrijwaringszone-spoor (artikel 32.14) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bestemd voor het spoor.

Bestemmingsplan Stenenkamerseweg 21 en Broeksteegje

De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de enkelbestemming Agrarisch, de dubbelbestemming Leiding-Gas en de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 van bestemmingsplan Stenenkamerseweg 21 en Broeksteegje (zie afbeelding 1.2).

De voor Agrarisch (artikel 3) aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, het behoud en herstel van beplantingselementen, zoals houtwallen, kleine bosperceeltjes, hakhoutbosjes, erfbeplanting, oude laanbeplanting en solitaire bomen, extensieve dagrecreatie en hobbymatig medegebruik, de bestaande wandel-, fiets- en ruiterpaden, erftoegangswegen en wegen met het bestaande aantal rijstroken, de aanleg van wandelpaden, fietspaden, erftoegangswegen en wegen met maximaal één rijstrook, water, waterberging en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven en parkeer- en groenvoorzieningen.

De voor Leiding-Gas (artikel 5) aangewezen gronden zijn bestemd voor een ondergrondse aardgasleiding ter plaatse van de 'hartlijn leiding-gas', de bescherming, het beheer en het onderhoud van de aardgasleiding en de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

De voor Waarde-Archeologie 4 (artikel 7) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

Conclusie

Het plangebied heeft in alle drie hierboven beschreven ruimtelijke plannen, naast de bestaande bedrijfsbestemmingen, grotendeels de bestemming Agrarisch (zie afbeelding 1.2). Een bedrijventerrein is op dit moment niet toegestaan op deze (laatstgenoemde) gronden. Dit bestemmingsplan is opgesteld om het bedrijventerrein Henslare mogelijk te maken. De consequenties van dit bestemmingsplan worden uiteengezet in Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten.

1.5 Andere procedure(s) en gerelateerde projecten

Op grond van onderdeel D11.3 van het Besluit Milieueffectrapportage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. De m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer. De voorgenomen ontwikkeling blijft onder deze drempelwaarde. Omdat sprake is van het vaststellen van een plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in paragraaf 4.14 van deze toelichting.

1.6 Leeswijzer

Deze toelichting van voorliggend bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven dat van toepassing is op de planlocatie. Hoofdstuk 4 onderbouwt de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 worden de planregels nader toegelicht. Vervolgens worden in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de uitvoerbaarheid en de bestemmingsplanprocedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van Henslare is gelegen in de gemeente Putten, de provincie Gelderland en het beheersgebied van Vallei en Veluwe. Het plangebied ligt aan de westkant van Putten en is gericht op agrarisch, recreatief en incidenteel industrieel gebruik. Het ligt tegen de rand van de bebouwde kom en is te karakteriseren als een jonge heideontginning, welke herkenbaar is aan de rechtlijnige structuren in het landschap. Dit jonge heide ontginningsgebied wordt door een ruimtelijke 'band' aan de oost, noord- en westzijde van bebouwing en een kampenlandschap ingesloten. Afbeelding 2.1 weergeeft de luchtfoto van het gebied.

Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied Henslare

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0009.png"

 

Bedrijvigheid nabij het plangebied

Nabij de deelgebieden komt zowel agrarische bedrijfsvoering als ook reguliere bedrijvigheid voor.

Ten noorden van het plangebied ligt het bestaande bedrijventerrein Keizerswoert.

Ten noordwesten van het meest noordelijk gelegen deelgebied ligt het bedrijf Benegas (nabij het station) aan de Zuiderzeestraatweg 1. Dit is een propaangasleverancier. De locatie bevat een kantoor en een productie- en opslagterrein.

Aan de Stenenkamerseweg is een clustering van bedrijvigheid. Aan de noordkant van de Stenenkamerseweg 20-22 zijn gevestigd:

  • Van de Mheen Grondwerken B.V., een grond- en afvalwerkingsbedrijf met een afvalbrengstation;
  • Van de Mheen Rail B.V., dat zich richt zich op machine- en materieelverhuur voor spoorwegvernieuwingen onderhoud, in- en verkoop van spoormaterialen.

Aan de zuidkant van de Stenenkamerseweg bevindt zich bouwbedrijf J. Timmer B.V. en het gelijknamige kalverenbedrijf.

Aan de Bijsterenseweg 18 bevindt zich het gas- en oliehandelsbedrijf R. Guliker Beheer Putten B.V.

Aan Nijkerkerstraat 32a bevindt zich groothandel in bouwmaterialen Van den Hoek.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich aan de Vikarienweg een paardenfokkerij en -pension en aan de Nijkerkerstraat een biologische varkenshouderij.

Overige functies nabij het plangebied

Ten noordwesten van het meest noordelijk gelegen deelgebied staat het uit de jaren '30 daterende NS-station. De spoorlijn Amersfoort-Zwolle fungeert als harde begrenzing van delen van het plangebied. Nabij de deelgebieden zijn gelijkvloerse spoorwegovergangen. Van noord naar zuid: ter hoogte van het station bij de Stationsstraat/Zuiderzeestraatweg, de Stenenkamerseweg, de Bijsterenseweg en de Arkemheenseweg.

In de nabijheid van de deelgebieden loopt een hoogspanningsverbinding (ter plaatse van de bedrijvigheid van Van de Mheen). Deze hoogspanningsverbinding bestaat uit staande masten met daartussen de geleiders. Het betreft een 150 kV bovengrondse hoogspanningsleiding. Door het plangebied lopen tevens twee gasleidingen van de Gasunie. De noord-zuid gelegen gasleiding heeft een diameter van 914 mm en druk van 66,2 bar en de oost-west gelegen gasleiding een diameter van 108 mm en een druk van 40 bar.

2.2 Toekomstige situatie (fase 1)

In de toekomstige situatie wordt een bedrijventerrein ontwikkelt van bruto 11,6 ha. Hiervan is 7 ha netto uitgeefbare grond. De overige 4 ha is nodig voor de (toegangs)wegen voor het bedrijventerrein en zaken als groenvoorzieningen of waterpartijen.

In fase 1, waarvoor dit bestemmingsplan is gemaakt, wordt er netto 6 ha uitgeefbare grond mogelijk gemaakt.

In het plangebied worden bedrijven met een lichte milieucategorisering toegestaan. Het bedrijventerrein is voornamelijk voor bedrijven van milieucategorie 1, 2 en 3.1. Afhankelijk van de afstand tot andere functies is categorie 3.2 toegestaan. De kavelgroottes liggen nog niet vast, maar mogen conform provinciale regels maximaal 5000 m2 groot zijn. Zo kan op basis van de daadwerkelijke inschrijving een indeling gemaakt worden, variërend van een grote kavel voor één bedrijf tot een bedrijfsverzamelgebouw. Op het bedrijventerrein Henslare worden geen nieuwe bedrijfswoningen toestaan. Bij de ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein wordt volledig ingezet op een verkeerskundige ontsluiting voor zwaar verkeer via de Henslare.

Een deel van de gronden binnen bedrijventerrein Henslare wordt door de gemeente Putten uitgegeven. Een ander deel van het plangebied wordt uitgegeven door ontwikkelende partij(en), die reeds grondpositie hebben binnen het aangewezen gebied voor bedrijventerrein Henslare. Zij beroepen zich op zelfrealisatie.

Voor de gronden van de ontwikkelende partij(en) wordt in de anterieure overeenkomst(en) tussen de gemeente en de ontwikkelende partij(en) vastgelegd dat de ontwikkelende partij(en) ook het uitgiftebeleid Henslare toepassen.

Om een indicatie te geven hoe bedrijventerrein Henslare eruit kan gaan zien, is een indicatief stedenbouwkundig ontwerp van fase 1 gemaakt (afbeelding 2.2). De verkaveling staat op dit moment nog niet vast. Op basis van de definitieve inschrijving is exact bekend aan welke grootte kavels behoefte is en wordt op basis daarvan een definitief stedenbouwkundig plan gemaakt.

Afbeelding 2.2 Indicatief stedenbouwkundig plan fase 1 bedrijventerrein Henslare (excl. bestaande bedrijvigheid)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0010.jpg"

2.3 Doorkijk naar fase 2

Voor de tweede fase van bedrijventerrein Henslare zijn twee varianten uitgewerkt. Twee varianten betekent dat óf de ene variant, óf de andere variant wordt gerealiseerd, niet beide varianten.

In de eerste variant worden de gronden dichtbij het station tussen de Henslare en het spoor benut, tussen de noordelijkste twee gebieden die nu onderdeel zijn van dit bestemmingsplan. De gronden zijn op afbeelding 2.3 aangeduid met een rode onderbroken lijn.

Voor het noordelijk deel is meer tijd nodig om de mogelijkheden te onderzoeken. Vooralsnog blijkt uit onderzoek dat er nauwelijks ontwikkelmogelijkheden zijn op deze plek. Externe veiligheid vormt een te grote belemmering voor het realiseren van bedrijfspanden. De grondeigenaren/ontwikkelcombinatie heeft een globaal voorstel ingediend met maatregelen op het gebied van externe veiligheid. De Omgevingsdienst heeft op basis van het globale voorstel geconcludeerd dat meer tijd nodig is om tot een plan te komen dat voldoet aan alle externe veiligheidseisen. Daarom is het op dit moment niet mogelijk om in dit bestemmingsplan een 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' op te nemen voor het noordelijk deel. Hiervoor zal ter zijner tijd een afzondelijke ruimtelijke procedure moeten worden doorlopen.

Het alternatief van fase 2 is het ontwikkelen van de zuidelijke variant, de gronden ten oosten van de Brijstroetweg en ten zuiden van de gronden van fase 1. Voor deze gronden is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, omdat deze gronden onderdeel waren van de milieuonderzoeken die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan. De betreffende gronden zijn op afbeelding 2.3 aangeduid met een rode onderbroken lijn. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan zijn deze gronden aangeduid als 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'. De regels voor dit wijzigingsgebied staan in Artikel 14 van de regels.

Fase 2, in welke variant dan ook, is geen onderdeel van deze bestemmingsplanprocedure. Op het moment dat duidelijk is welke variant van fase 2 uitgevoerd gaat worden (noord of zuid), dan worden voor dit deel de plannen verder uitgewerkt en de bijbehorende ruimtelijke procedure doorlopen.


Afbeelding 2.3 Gronden voor fase 2 bedrijventerrein Henslare

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0011.jpg"

2.4 Beeldkwaliteit

Parallel aan het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het doel van het beeldkwaliteitsplan is het vastleggen van de gewenste beeldkwaliteit van het bedrijventerrein. In het beeldkwaliteitsplan is uitgegaan van een planopzet gelijk aan het bestemmingsplan. Dit beeldkwaliteitsplan is onderdeel van voorliggend bestemmingsplan (opgenomen in Bijlage 2 bij de regels).

2.5 Klimaatadaptatie

Eén van de randvoorwaarden voor het bedrijventerrein Henslare die is opgenomen in de Gebiedsvisie Henslare is dat klimaatadaptatie een aantoonbaar onderdeel van de bouw- en ondernemingsplannen wordt. De maatregelen dienen aan te sluiten bij de gemeentelijke ambities. In de regels van het bestemmingsplan zijn regels opgenomen in het kader van klimaatadaptatie. Bij de inrichting van het plangebied worden maatregelen getroffen om hittestress en wateroverlast te voorkomen. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 4.13. Verder is het bedrijventerrein aardgasvrij en het is de bedoeling dat bedrijven bijvoorbeeld zonnepanelen op hun daken leggen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden voor onderhavig plan relevante ruimtelijk beleid en wet- en regelgeving beschreven. Aangegeven wordt wat de relatie is tussen het plan en het beleid en wordt getoetst of het plan in overeenstemming is met het geldende beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Omgevingswet

De Omgevingswet (Ow) treedt op 1 januari 2024 in werking. De Omgevingswet betreft een wet die een verregaande vereenvoudiging van het stelsel van wetgeving voor de ontwikkeling en het beheer van de leefomgeving (Omgevingsrecht) beoogt, door tientallen op dit moment vigerende wetten en honderden regels te bundelen in één nieuwe wet. De wet betekent een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels op het terrein van water, lucht, bodem, natuur, infrastructuur, gebouwen en cultureel erfgoed. Het overgangsrecht in de Invoeringswet Omgevingswet (IOw) en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt de verhouding tussen nieuwe en bestaande regelgeving. Paragraaf 11.2 van de IOw bevat het overgangsrecht voor de kerninstrumenten van de Ow: de Omgevingsvisie, programma's, het omgevingsplan, de omgevingsverordening en waterschapsverordening, algemene rijksregels, de omgevingsvergunning, het projectbesluit en instructieregels. De uitwerking van het overgangsrecht kan overigens nog wijzigen in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet.


Relatie bestemmingsplan met de Omgevingswet

Op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, gaat dit bestemmingsplan op in het omgevingsplan van de gemeente. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft namelijk iedere gemeente van rechtswege één omgevingsplan (artikel 22.1 Ow). Het overgangsrecht, beschreven in de Invoeringswet Omgevingswet (IOw), regelt dat de gemeente in 2024 in ieder geval een omgevingsplan heeft dat gevuld is met (1) de regels die van rijksniveau naar gemeenteniveau gaan en (2) de bestaande ruimtelijke plannen en een aantal verordeningen (artikel 1.1, onderdeel JI IOw). Deze twee onderdelen vormen samen het tijdelijk deel van het omgevingsplan.


Procedure  

Het oude recht is van toepassing op procedures die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn gestart. Op dit bestemmingsplan is daarom de Omgevingswet nog niet van toepassing, omdat de officiële procedure van dit bestemmingsplan gestart is voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Ook is het overgangsrecht nu zo ingestoken dat alles wat in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen is geregeld in feite gewoon geldig blijft na inwerkingtreding, als onderdeel van het omgevingsplan. Daarbij dient opgemerkt te worden dat deze 'oude situatie' vanaf de invoering van de Omgevingswet wordt bevroren. Het is na invoering bijvoorbeeld niet meer mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen, ook niet op ondergeschikte punten. Daarvoor zal voor de gehele locatie een nieuw omgevingsplan moeten worden vastgesteld waarin het 'oude' bestemmingsplan in zijn geheel zal worden vervangen (artikel 2.26 Ow). Hiervoor hoeft niet het hele omgevingsplan al te zijn opgesteld, het kan ook een deelvaststelling zijn van het omgevingsplan.

3.1.2 Nationale omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk.


De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Daarnaast beschrijft de NOVI nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


De NOVI beschrijft 21 nationale belangen. De volgende belangen zijn van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling:

  • realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • beperken van klimaatverandering.


Realiseren van een goede omgevingskwaliteit

Een goede omgevingskwaliteit is onderdeel van de centrale doelstelling van de Omgevingswet en als zodanig van nationaal belang. Dit gaat om het belang van cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarnaast ook om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving, de effecten die de omgeving heeft op mensen, en om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantsoorten. De in de NOVI gehanteerde term leefomgevingskwaliteit omvat zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit van de fysieke leefomgeving. Onder ruimtelijke kwaliteit komen de gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde samen. Milieukwaliteit heeft betrekking op waarden die wij toekennen aan een gezonde en veilige woon-, werk- en leefomgeving.


Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat

De NOVI beschrijft dat een concurrerende, duurzame en circulaire economie in heel Nederland de basis is van de welvaart van Nederland, nu en in de toekomst. Nederland behoort tot de wereldwijde top van de meest concurrerende en dynamische kenniseconomieën. Nederland wil voorop lopen in de ontwikkeling, toepassing en export van slimme en duurzame producten, diensten en technologieën. De opgave die bij dit nationaal belang hoort betreft het zorgen voor en excellent vestigingsklimaat met optimale (internationale) bereikbaarheid, een aantrekkelijke, groene, veilige en gezonde leefomgeving en een op de vraag afgestemd aanbod van ruimte voor bedrijvigheid, waarbij overschotten en tekorten voorkomen worden.


Beperken klimaatverandering

In het akkoord van Parijs is afgesproken de mondiale klimaatverandering te beperken tot ruim onder de twee graden temperatuurstijging ten opzichte van pre-industrieel niveau en te streven naar 1,5 graad, om de risico's en gevolgen van klimaatverandering significant te beperken. Ook is afgesproken om zo snel mogelijk een mondiale piek in de emissies te bereiken en daarna afname van emissies. Het doel is in de tweede helft van de eeuw een balans tussen antropogene emissies en vastlegging van broeikasgassen te realiseren. Nederland heeft zich hieraan gecommitteerd. Het is van nationaal belang om de internationaal afgesproken doelen te halen en de in de Klimaatwet vastgelegde bijdragen aan het tegengaan van klimaatverandering te leveren.


Relatie bestemmingsplan met de NOVI

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt invulling gegeven aan bovengenoemde nationale belangen. Allereerst biedt het bedrijventerrein Henslare ruimte voor bedrijven die momenteel gevestigd zijn op binnenstedelijke locaties in Putten. Dit gaat om bedrijven die hinder veroorzaken voor de nabijgelegen woonbestemmingen. Deze hinder bestaat onder andere uit geluid, trillingen, geur en verkeer.


Door het verplaatsen van de bedrijvigheid naar het bedrijventerrein Henslare wordt een goede omgevingskwaliteit gerealiseerd voor de inwoners in binnenstedelijke locaties in Putten.


Daarnaast bevordert de ontwikkeling van het bedrijventerrein Henslare de mogelijkheden voor kennisontwikkeling, innovaties en nieuwe producten door ondernemers te centreren op één locatie. Het bedrijventerrein Henslare is ontsloten door de provinciale weg de N798 (Nijkerkerstraat) en het NS-treinstation gelegen ten noordwesten van het meest noordelijk gelegen deelgebied. Hierdoor zijn zowel de randstad als de provincie Gelderland goed te bereiken. Daarmee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.


Tot slot is het thema duurzaamheid als één van de randvoorwaarden voor het bedrijventerrein Henslare. In de Gebiedsvisie Henslare is opgenomen dat duurzaamheid een aantoonbaar onderdeel wordt bij de bouw- en ondernemingsplannen. De energietransitie is een grote pijler in de ontwikkeling van het bedrijventerrein Henslare. Het bedrijventerrein wordt aardgasvrij gemaakt en bedrijven en inwoners worden gestimuleerd om zonnepanelen aan te leggen op de daken. Naast het beperken van klimaatverandering staat ook klimaatadaptatie hoog in het vaandel. Bij de inrichting van het plangebied worden maatregelen getroffen om wateroverlast, droogte en hitte te vermijden.


Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen de nationale belangen beschreven in de NOVI.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de NOVI ten aanzien van de daarin genoemde nationale belangen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan de versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Relatie bestemmingsplan met het Barro

Dit plan raakt geen Rijksbelangen zoals deze zijn genoemd in het Barro.


Conclusie

Het bestemmingsplan staat de Rijksbelangen van het Barro niet in de weg.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt. Deze regeling staat beschreven in artikel 3.1.6 Bro. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt via een bestemmingsplan, uitwerkings- of wijzigingsplan, of een omgevingsvergunning. Zo bevat een dergelijk plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.


De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Mede aan de hand van jurisprudentie is duidelijk welke ontwikkelingen al dan niet worden aangemerkt als (nieuwe) stedelijke ontwikkeling.


Traptrede 1: is er een (regionale) behoefte?

De eerste trede van de 'ladder' richt zich op het in beeld brengen van de actuele regionale behoefte aan (in dit geval) ruimte voor bedrijvigheid.


Traptrede 2: kan het binnenstedelijk?

De tweede trede van de 'ladder' richt zich op het in beeld brengen van de noodzaak voor het bouwen buiten het stedelijk gebied.


Traptrede 3: kan het multimodaal?

De Ladder voor duurzame verstedelijking vraagt, na het aflopen van trede 1 en 2, om een analyse van het aanbod van multimodaal ontsloten locaties buiten stedelijk gebied (trede 3).


Laddertoets ontwikkeling van dit bestemmingsplan

Uit behoefteonderzoek van de gemeente Putten (juli 2019) blijkt dat in Putten en de nabije omgeving behoefte is aan een uitbreiding van het bedrijvenareaal. Daarnaast is verplaatsing van bestaande bedrijvigheid op binnenstedelijke locaties noodzakelijk om een goede omgevingskwaliteit te waarborgen voor bewoners op deze locaties. Dit uit zich in de behoefte voor bedrijventerrein Henslare (traptrede 1).


Eén van de redenen om het bedrijventerrein Henslare te ontwikkelen is vanwege de hinder die bedrijven op binnenstedelijke locaties op dit moment veroorzaken voor de nabijgelegen woonbestemmingen. Deze hinder bestaat onder andere uit geluid, trillingen, geur en verkeer. Het bedrijventerrein Henslare biedt uitplaatsingsmogelijkheden voor dergelijke ondernemingen zodat ze hun bedrijfsvoering door kunnen zetten. De vrijgekomen locaties worden waar mogelijk ontwikkelt ten behoeve van de woningbouw (stedelijke inbreiding). De voorgenomen ontwikkeling is niet wenselijk binnenstedelijk (traptrede 2). Het plangebied is gelegen aan de westrand van Putten. Aan de westkant heeft de dorpsrand de meeste dynamiek, waarbij de spoorlijn als de harde begrenzing van Putten fungeert. Het bedrijventerrein Henslare kan zich ontwikkelen als een overgangsgebied tussen dorp en het landelijk gebied.


Ten slotte is het plangebied multimodaal ontsloten (traptrede 3). Het bedrijventerrein Henslare is ontsloten door de provinciale weg de N798 (Nijkerkerstraat) en het NS-treinstation gelegen ten noordwesten van het meest noordelijk gelegen deelgebied.


Conclusie

Op basis van de traptreden van de Ladder voor duurzame ontwikkeling is de locatiekeuze voor het bedrijventerrein Henslare beargumenteerd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 3.1.6 van het Bro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018

Provinciale Staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategisch kader voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Gelderland tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De omgevingsvisie geeft met behulp van zeven onderwerpen richting aan het realiseren van een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefomgeving.


De provincie Gelderland wenst op basis van deze zeven onderwerpen de ruimtelijk en economische ontwikkeling van Gelderland te bevorderen. De thema's energietransitie, klimaatadaptatie, bereikbaarheid en economisch vestigingsklimaat zijn voor de voorgenomen ontwikkeling het meest relevant.


Energietransitie
De provincie Gelderland heeft het streven om in 2050 volledig klimaatneutraal te zijn. Om dit doel te bereiken zet de provincie Gelderland in op duurzame opwekking. Wind, zon, biomassa, waterstof, geo- en aquathermie en waterkracht; ze zijn allemaal van belang en nodig. Daarnaast wordt ingezet op energiebesparing en het terugdringen van het energieverbruik door isolatie en efficiëntere toepassingen: in huizen en gebouwen, bij verkeer en vervoer, in de industrie, in de landbouw.


Klimaatadaptatie
De provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat. Allereerst wordt in gezet op het tegengaan van de risico's en gevaren van de klimaatverandering. De provincie Gelderland streeft ernaar om in 2050 optimaal beschermd te zijn en te kunnen meebewegen met het veranderende klimaat. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving - steden, dorpen, bedrijventerreinen - moeten de gevolgen van het veranderende klimaat mee worden genomen. De provincie heeft het voornemen om dit in samenspraak met de belanghebbende partners te doen.


Bereikbaarheid
Bereikbaarheid wordt door de provincie Gelderland als een kritische succesfactor voor een verbonden samenleving en een krachtige, duurzame Gelderse economie beschouwd. In de Omgevingsvisie worden meerder speerpunten genoemd om de bereikbaarheid van de provincie te bevorderen. Eén daarvan is het voorkomen en oplossen van knelpunten door te bekijken hoe bedrijventerreinen kunnen worden geclusterd.


Economisch vestigingsklimaat
Gelderland heeft een unieke ligging op de oostwest-as en de noord-zuid-as van ons land: een strategische en aantrekkelijke positie te midden van andere sterke regio's - Amsterdam (Randstad), Brussel (Vlaamse Ruit), Keulen (Rheinland). Juist door de bijzondere kwaliteiten en veelzijdigheid van Gelderland - haar natuur, groene steden op menselijke schaal, kennisinfrastructuur, cultuur, recreatie en toerisme en sport - kan zij zich verder ontwikkelen als ideale vestigingsplek en uitval locatie om te werken en te wonen. De provincie Gelderland wil dan ook een krachtige impuls aan de regionale economie en arbeidsmarkt geven. Gelderland wil de aantrekkingskracht van de Gelderse regio's vergroten, zodat mensen hier willen (blijven) wonen en zich willen binden aan Gelderland. Gelderland heeft sterke troeven: Health, Energy, Tech, Food, Logistiek, een sterk midden- en kleinbedrijf. Deze bedrijven wil Gelderland volop de ruimte geven, maar wel op voorwaarde dat ook bijgedragen wordt aan het duurzaamheidsvraagstuk. Want schoon en groen is het uitgangspunt.


Verplichte planfiguren
Naast deze onderwerpen zijn een vijftal wettelijk verplichte beleidssectoren, door de provincie Gelderland be-schreven als planfiguren, voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving opgesteld. Dit zijn de volgende planfiguren:

  • ruimtelijk beleid;
  • waterbeleid;
  • verkeers- en vervoersbeleid;
  • milieubeleid;
  • natuur- en landschapsbeleid.


Per beleidsthema (behalve verkeer en vervoer) is een themakaart in de Omgevingsvisie beschikbaar. Deze kaarten bevatten aanduidingen die voor het plangebied van belang zijn. Het plangebied is weergegeven op de themakaarten 'Ruimtelijk beleid' en 'Waterbeleid'.


Ruimtelijk beleid
Dit beleid is gericht op het versterken van een toekomstbestendige en duurzame economische structuur in de provincie en regio's. Met het ruimtelijk beleid wordt richting gegeven aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven.


Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De klimaatbestendigheid dient te worden vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit dienen te blijven behouden.


Waterbeleid
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening.


Relatie bestemmingsplan met Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018
Met onderhavig bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de verschillende thema's die worden besproken in de Omgevingsvisie. Allereerst wordt met de ontwikkeling van bedrijventerrein Henslare ruimte geboden aan bedrijven die momenteel gevestigd zijn op binnenstedelijke locaties in Putten. Bedrijventerrein Henslare biedt hiermee vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor lokale ondernemers. Dit gaat om bedrijven die in de huidige situatie hinder veroorzaken voor de nabijgelegen woonbestemmingen. Door het verplaatsen van de bedrijvigheid naar het bedrijventerrein Henslare wordt een goede omgevingskwaliteit gerealiseerd voor de inwoners in binnenstedelijke locaties in Putten. Het plangebied is multimodaal ontsloten en geeft daarmee invulling aan het speerpunt om de bereikbaarheid van de provincie te bevorderen. Onder dit speerpunt valt ook het voorkomen en oplossen van knelpunten door te bekijken hoe bedrijventerreinen kunnen worden geclusterd. Met het bedrijventerrein Henslare wordt bestaande bedrijvigheid samengevoegd met nieuwe bedrijvigheid binnen het plangebied.


Daarnaast is het thema duurzaamheid één van de randvoorwaarden voor bedrijventerrein Henslare. In de Gebiedsvisie Henslare is opgenomen dat duurzaamheid een aantoonbaar onderdeel wordt bij de bouw- en ondernemingsplannen. Wateroverlast, droogte en hitte worden zoveel mogelijk vermeden bij de inrichting van het plangebied. Het plangebied is niet aangemerkt als grondwaterbeschermingsgebied, waterbergingsgebied of Natura 2000-gebied. En vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.


Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Het moederplan van de Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014. De laatste wijzigingen zijn doorgevoerd op 31 maart 2021. De omgevingsverordening geeft regels voor de fysieke leefomgeving.


Regels water en milieu

Het plangebied is opgenomen in de thema kaart van de verordening met regels voor water en milieu. In gevolge artikel 3.33 van de verordening is het verboden in de aangegeven gebieden werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. Dit gebied wordt het intrekgebied genoemd. Het Intrekgebied ligt als een nog veel grotere cirkel om het Waterwingebied. Regenwater dat hier in de bodem zakt, kan 'binnen duizend jaar bij een Waterwingebied zijn. De winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas is in deze gebieden niet toegestaan.


Relatie bestemmingsplan met Omgevingsverordening

Met onderhavig bestemmingsplan wordt de winning van fossiele energie niet mogelijk gemaakt.


Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels van de Omgevingsverordening Gelderland (maart 2021).


3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Programma Werklocaties Noord-Veluwe

Op 12 november 2019 is het Regionaal Programma Werklocaties Noord-Veluwe (RPW) vastgesteld door acht betrokken Noord-Veluwse gemeenten (waaronder de gemeente Putten) en Gedeputeerde Staten provincie Gelderland. Met het bedrijventerreinenbeleid willen de betrokken gemeenten een bijdrage leveren aan het verhogen van de (ruimtelijke) kwaliteit. Bedrijventerrein hebben bijvoorbeeld ook een rol in relatie tot energietransitie, klimaatadaptie en biodiversiteit. De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt in de RPW als uitgangspunt voor de regionale programmering gehanteerd: er wordt gestreefd naar een goede balans tussen vraag en aanbod. Niet alleen in kwantiteit (de hectares) maar vooral ook in kwaliteit (ieder bedrijf op de juiste plek en een goede ruimtelijke ordening). Het RPW heeft als doel zorgvuldig met de ruimtebehoefte om te gaan en de kwaliteit van het vraag en aanbod zo goed mogelijk bij elkaar te brengen. Toekomstige plannen voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen kunnen enkel worden ontwikkeld wanneer een concrete behoefte is onderbouwd volgens de systematiek van de Ladder voor duurzame verstedelijking.


Relatie bestemmingsplan met het Regionaal Programma Werklocaties Noord-Veluwe

In het RPW hebben de provincie Gelderland en de omliggende gemeenten akkoord gegeven op de ontwikkeling van het bedrijventerreinen Henslare. Het bedrijventerrein Henslare wordt in de RPW aangehaald als een voorbeeld waar de concrete behoefte is onderbouwd volgens de systematiek van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De gemeente Putten heeft de ambitie binnenstedelijke locaties te transformeren naar woningbouw zodat elders ruimte voor een nieuw bedrijventerrein ontstaat dat aansluit bij de kwalitatieve behoefte.


Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Regionaal Programma Werklocaties Noord-Veluwe.

3.3.2 Regionaal waterbeleid

Regionaal beleid voor water wordt opgesteld door het waterschap Vallei en Veluwe en de provincie Gelderland. Hierbij draagt de provincie de verantwoordelijkheid voor het diepe grondwater en het waterschap is verantwoordelijk voor het ondiepe grondwater, het watersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Waterschap Vallei en Veluwe
Het waterschap Vallei en Veluwe heeft een waterbeheerprogramma 'Blauw omgevingsprogramma 2022-2027' en is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Paragraaf 2.3.1 van de Waterparagraaf gaat hier verder op in.

Daarnaast heeft het waterschap toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's en speerpunten uit het waterbeheerprogramma: de Keur en de Legger. Ook heeft het waterschap een eigen verordening: de Keur met bijbehorende uitvoeringsregels. Paragraaf 2.3.1 van de Waterparagraaf gaat hier verder op in.

Provincie Gelderland
De visie op verschillende waterthema's zoals beschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 worden verder uitgewerkt in het Regionaal Waterprogramma Gelderland. Paragraaf 2.3.1 van de Waterparagraaf gaat hier verder op in.

Relatie bestemmingsplan met het regionaal waterbeleid

Zie paragraaf 4.6 Water.

Conclusie

Het waterbeleid vormt geen belemmering voor de realisatie van het bedrijventerrein Henslare. Het waterschap wordt betrokken bij de verdere uitwerking van het bestemmingsplan t.a.v. de waterhuishouding in het gebied.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Putten 2030

De gemeenteraad van Putten heeft op 5 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 vastgesteld. Op 4 februari 2021 is de Structuurvisie deels gewijzigd (juridische borging doelgroepenbeleid en vereveningsfonds voor goedkope woningen).


De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente. Ten aanzien van de bedrijvigheid aan de Ambachtstraat wordt ingezet op transformatie waarbij het terrein zal verkleuren naar een woongebied. Bestaande bedrijven moeten een plek krijgen op de andere bedrijventerreinen binnen Putten. Op termijn is de verwachting dat de bedrijventerreinen vol zitten en dat er behoefte ontstaat aan uitbreidingsruimte.


In het gebied tussen station, Keizerswoert en de woonwijk Bijsteren wordt ingezet op de ontwikkeling van een woon-werkgebied met ruimte voor niet hinderlijke bedrijvigheid, kantoren en dienstverlening. De Henslare wordt doorgetrokken naar de Stationsstraat. Voor het gebied rond de Henslare zijn woon-werkkavels beoogd.

Afbeelding 3.1 Uitsnede kaart Structuurvisie Putten 2030

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0013.png"


Relatie bestemmingsplan met Structuurvisie Putten 2030

De ontwikkeling van het gebied Henslare als bedrijventerrein sluit aan op de ontwikkelingsrichtingen zoals die in de Structuurvisie Putten 2030 zijn aangegeven. De doortrekking van de Henslare is inmiddels gerealiseerd. Aan de oostkant van de Henslare is de woonwijk Rimpeler in ontwikkeling. Aan de westzijde van de Henslare is ontwikkelingsruimte. In het bestemmingsplan wordt hier o.a. ruimte geboden voor de verplaatsing van bedrijven van de Ambachtsstraat en bedrijven die elders binnen de gemeente hinder veroorzaken, en voor nieuwe bedrijvigheid, waarmee invulling wordt gegeven aan de geconstateerde uitbreidingsbehoefte.


Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Putten 2030.

3.4.2 Gebiedsvisie Henslare

De gemeenteraad heeft op 10 maart 2022 de gebiedsvisie voor bedrijventerrein Henslare vast-gesteld. Daarnaast heeft de gemeenteraad een amendement "Ruimte voor ondernemers" aanvaard, waarmee is besloten tot een nader onderzoek naar de ontwikkelmogelijkheden voor het noordelijk deel van het bedrijventerrein binnen de risicocontour van het bedrijf Benegas.

In afwijking van de eerder vastgestelde Structuurvisie is bij de vaststelling van de Gebiedsvisie besloten om in Henslare geen woon-werklocaties te ontwikkelen, maar om in te zetten op een monofunctioneel bedrijventerrein waar geen (nieuwe) bedrijfswoningen zijn toegestaan.

De gebiedsvisie geeft de ruimtelijke onderbouwing voor de ontwikkeling van het bedrijventer-rein Henslare. De gebiedsvisie moet beschouwd worden als een integraal onderdeel van deze bestemmingsplantoelichting.


Afbeelding 3.2 Kaart gebiedvisie Henslare

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0015.png"

De gebiedsvisie is gestoeld op vijf visiepijlers:

  • 1. Borg en ontwikkel de groene dorpsentrees;
  • 2. Borg de bebouwingslintkwaliteit van de Stenenkamerseweg;
  • 3. Henslare als hoofdontsluiting voor het bedrijventerrein;
  • 4. Verweven van de landschappelijke onderlegger in het ontwerp;
  • 5. Een brinkdorp van bedrijvigheid.


Relatie bestemmingsplan met Gebiedsvisie Henslare

De gebiedsvisie biedt de basis voor de vaststelling van het bestemmingsplan Henslare. In het ontwerp is rekening gehouden met de aangegeven pijlers:


Visiepijler 1. Aan de randen van het bedrijventerrein zijn groenbestemmingen opgenomen; In het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan zijn regels opgenomen voor de ontwikkeling van een duurzaam en natuurinclusief bedrijventerrein.


Visiepijler 2. In het beeldkwaliteitsplan wordt speciale aandacht besteed aan de na te streven beeldkwaliteit aan de Steenenkamerseweg; aan de zuidkant van de Steenenkamerseweg is een strook met een groenbestemming opgenomen.


Visiepijler 3. De hoofdaansluitingen van het bedrijventerrein zijn gelegen aan de Henslare.


Visiepijler 4. De historische landwegen Steenenkamerseweg, Bijsterenseweg, Brijstroetweg worden gehandhaafd en opgenomen in de structuur en opzet van het nieuwe bedrijventerrein. Deze krijgen een functie voor recreatie of lokaal bestemmingsverkeer. In samenhang wordt de omvorming van de spoorwegovergangen onderzocht. Dit om de veiligheid te garanderen en tegelijkertijd sluipverkeer te ontmoedigen.


Visiepijler 5. Het idee van een brinkdorp of boerenerf wordt gebruikt als ordeningsprincipe voor het nieuwe bedrijventerrein. Het geheel krijgt een groene zoom. In het beeldkwaliteitsplan wordt aansluiting gezocht bij bestaande omgevingsstructuren en een dorpse uitstraling. De milieuzonering houdt rekening met de bestaande woonbestemmingen in de directe omgeving van het plangebied. De bestaande bedrijfsbestemmingen en bedrijfswoningen zijn meegenomen in het ontwerp.


Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Gebiedsvisie Henslare.

3.4.3 Omgevingsvisie Putten 2040

Het ontwerp van de Omgevingsvisie Putten 2040 ligt ter inzage van 16 februari tot en met 29 maart 2023.


In de samenvatting van de Omgevingsvisie is aangegeven dat een van de belangrijke opga-ven/ambities/keuzes is, dat de gemeente blijft werken aan een vitale en gastvrije economie, waarin ruimte is voor werken. "In 2040 beschikken lokale ondernemers binnen de Puttense speerpuntensectoren over voldoende en kwalitatief geschikte ruimte voor werken, zowel op bedrijventerreinen als op andere plekken in de gemeente. Ieder bedrijf op de juiste plek is daarbij het uitgangspunt."


In de Omgevingsvisie is aangegeven dat van de vier bedrijventerreinen het bedrijventerrein Ambachtsstraat (6 ha.) en het voormalige Sligro-/Emtéterrein worden getransformeerd. "Om het verlies aan ruimte voor bedrijven te compenseren wordt een nieuw en duurzaam bedrijventerrein genaamd Henslare (7,2 ha.) nabij het NS-station Putten ontwikkeld. De behoefte aan bedrijven-terreinen ligt op ruim 14 ha. Hoe hier invulling aan wordt gegeven komt naar voren in de Eco-nomische Visie (vaststelling 2023)."


In de Omgevingsvisie is Henslare opgenomen als "Bedrijventerrein in ontwikkeling".

Afbeelding 3.3 Kaart omgevingsvisie Putten 2040
afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0016.png"

Op de “Integrale visiekaart” is dit als volgt verwerkt:

Afbeelding 3.4 Integrale visiekaart Omgevingsvisie Putten 2040
afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0017.png"

Over de inhoudelijke ambities zegt de omgevingsvisie:

"Binnengemeentelijke verplaatsing geeft ruimte voor slimmer en flexibeler gebruik van de bestaande bedrijven en gebouwen. Bij lichte bedrijvigheid en kantoren wordt zoveel mogelijk ingezet op (her)gebruik van bestaande gebouwen binnen de bebouwde kom. Op de bedrijventerreinen in Putten is geen ruimte voor detailhandel en zelfstandige kantoren. Nieuwe bedrijventerreinen behoren wel duurzaam te zijn en voorzien van parkmanagement. Vitale bedrijventerreinen zijn namelijk ook voorbereid op de toekomst."


Relatie bestemmingsplan met de Omgevingsvisie Putten 2040

In de Omgevingsvisie is Bedrijventerrein Henslare als "bedrijventerrein in ontwikkeling" opgenomen. Met het bestemmingsplan Bedrijventerrein Henslare wordt invulling gegeven aan de in de Omgevingsvisie opgenomen opgaven en ambities. In de regels, in combinatie met het beeldkwaliteitsplan en de uitgiftecriteria, worden de inhoudelijke ambities juridisch verankerd.


Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Putten 2040.


3.4.4 Economische visie Putten 2040

Op 7 maart 2023 heeft het college van Putten ingestemd met het ontwerp van de Economische Visie Putten 2040 en besloten om deze ter vaststelling aan te bieden aan de gemeenteraad.

De analyse zoals die is opgenomen in de Economische Visie bevestigt de behoefte aan uitbreiding van bedrijfsruimte. Geconcludeerd wordt dat er een tekort is aan bedrijventerreinen, waarbij al rekening is gehouden met de transformatie van de Ambachtstraat en de ontwikkeling van bedrijventerrein Henslare.
Spoor 3 van de Economische visie zet daarom in op “Voldoende ruimte voor werken” met een uitwerking volgens de volgende lijnen:
I. Intensievere benutting van bestaande ruimte op bedrijventerreinen;
II. Selectief uitgiftebeleid: niet elk bedrijf past in Putten;
III. Benutting Henslare voor lokaal MKB;
IV. Ontwikkeling van bedrijventerreinen ná Henslare onderzoeken.

Het opstellen van een bestemmingsplan voor Henslare is in de uitvoeringsagenda opgenomen.

Afbeelding 3.5 Bedrijventerreinen en werklocaties gemeente Putten (bron: Economische visie Putten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0018.png"

Relatie bestemmingsplan met de Economische Visie Putten 2040

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Henslare maakt onderdeel uit van de uitvoeringsagenda zoals die In de Economische Visie Putten 2040 is opgenomen.


Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Economische Visie Putten 2040.


Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In het kader van gemeentelijke besluitvorming dient bij een bestemmingsplan door middel van een integrale ruimtelijke benadering nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de consequenties van het plan voor de omgeving en omwonenden. Het bevoegd gezag is namelijk verantwoordelijk voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit gebeurt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is van toepassing voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De effecten op de leefomgeving worden in dit hoofdstuk door middel van de bespreking van diverse omgevingsaspecten in beeld gebracht en afgewogen, en hiermee wordt de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies (zoals wonen en recreëren) anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het zoveel mogelijk beperken of voorkomen van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven zodat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen verrichten.

4.1.1 Toetsingskader

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In de publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting.

De publicatie geeft voor vele bedrijfstakken en installaties aan:

  • welke milieuonderwerpen een rol kunnen spelen;
  • welke gemiddelde afstanden tot de woonbebouwing 'passend' zijn.

In de handreiking is een lijst opgenomen die inzichtelijk maakt welke milieuaspecten van belang zijn en in welke milieucategorie (1 tot en met 6) een bedrijf ingedeeld zou kunnen worden. Deze indeling is afhankelijk van de activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden. Het instrument heeft een integrale benadering. Per bedrijf is in beeld gebracht welke richtafstand aan de orde is voor de aspecten geluid, geur, stof en externe veiligheid. De milieucategorie wordt bepaald op de maatgevende (grootste) afstand. Dit heet milieuzonering. Op basis van deze milieucategorie geldt een minimale richtafstand ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of het omgevingstype 'gemengd gebied' (zie tabel 4.1). Het zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en (andersom) dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Tabel 4.1 Milieucategorieën en richtafstanden (categorie-indeling cf. publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, uitgave 2009)

Milieucategorie   Richtafstand in meters tot omgevingstype 'rustige woonwijk'   Richtafstand in meters tot omgevingstype 'gemengd gebied'  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1.000   700  
6   1.500   1.000  

De VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. De gemeente bepaalt zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden.

4.1.2 Resultaten

De gemeente wil op het nieuwe bedrijventerrein vooral de lichte milieucategorieën 1 en 2 toestaan, en daarnaast ook milieucategorie 3.1 en 3.2, mits dit geen onaanvaardbare overlast voor de omgeving veroorzaakt.

Nieuwe bedrijvigheid ten opzichte van bestaande woningen

Voor het gebied rondom het nieuwe bedrijventerrein Henslare is het uitgangspunt omgevingstype 'rustige woonwijk'. De afstand van een nieuw bedrijf met milieucategorie 1 tot een bestaande woning moet minimaal 10 m zijn. Voor een bedrijf met milieucategorie 2 moet dat minimaal 30 m zijn. Voor milieucategorie 3.1 geldt een minimale afstand van 50 m en voor categorie 3.2 een afstand van 100 m (zie ook tabel 4.1).

De afstanden van bestaande woningen net buiten het plangebied van Henslare tot aan de nieuwe bedrijvigheid is bij de toewijzing van de milieucategorieën aan de gebieden leidend geweest. Vervolgens is gekeken hoe qua milieucategorisering aangesloten kan worden bij de huidige aanwezige bedrijvigheid. Het resultaat hiervan is te zien op afbeelding 4.1. Categorie 1 en 2 zijn toegewezen aan het meest noordelijke en het meest zuidelijke gebied (groen gearceerd op afbeelding 4.1). Aansluitend bij de al bestaande bedrijvigheid van Van de Mheen Grondwerken BV, Van de Mheen Rail BV met categorie 3.1 en 3.2 (lichtblauw gearceerd op afbeelding 4.1) en bouwbedrijf J. Timmer BV is in de middelste twee gebieden van het nieuwe bedrijventerrein milieucategorie 3 toegewezen (donkerblauw gearceerd op afbeelding 4.1). Overal in het donkerblauw gearceerde gebied is milieucategorie 3.1 toegestaan. Afhankelijk van de afstand tot bestaande woningen is milieucategorie 3.2 toegestaan. Waar de mogelijkheid tot categorie 3.2 is toegestaan, is aangegeven met een geel kader binnen het donkerblauwe gebied op afbeelding 4.1. Hier is de minimale afstand tot bestaande woningen 100 m.

Nieuwe bedrijvigheid ten opzichte van bestaande bedrijvigheid

In de omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere bedrijven, zoals propaangasleverancier Benegas, Van de Mheen Grondwerken BV, Van de Mheen Rail BV en bouwbedrijf J. Timmer BV en daarnaast diverse agrarische/veehouderijbedrijven. De nieuwe bedrijvigheid van het bedrijventerrein Henslare mag geen beperkingen opleveren voor de bestaande bedrijvigheid. Met andere woorden: de verworven rechten van de bestaande bedrijven die zij hebben via (milieu)vergunningen mogen niet worden ingeperkt.

Op afbeelding 4.1 is de risicocontour van Benegas te zien, de 'veiligheidszone-LPG' uit bestemmingsplan Veegplan Westelijk Buitengebied (cirkel met zwart onderbroken lijn). Te zien is dat de veiligheidszone aan de oostkant van het spoor gedeeltelijk het plangebied van het toekomstige bedrijventerrein Henslare raakt. Deze veiligheidzone is bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu in verband met een LPG-installatie. De bedrijfspanden van het nieuwe bedrijventerrein kunnen echter zodanig ingepast worden dat deze niet binnen de veiligheidszone vallen. Op deze manier levert de veiligheidszone-LPG van Benegas geen belemmering op voor het nieuwe bedrijventerrein en levert de nieuwe nieuwe bedrijvigheid ook geen belemmeringen op voor Benegas.

Andere omliggende (agrarische/veehouderij) bedrijven zijn op een dusdanige afstand gesitueerd van het nieuwe bedrijventerrein dat deze elkaar onderling niet beïnvloeden.

Toewijzing van de milieucategorieën

De situering van de toegestane milieucategorieën zijn vastgesteld na analyse vanuit de bestaande gevoelige bestemmingen en bedrijvigheid in en rondom het plangebied, waarbij gezocht is naar de hoogst toegestane milieucategorie volgens de richtafstanden. Dit leidt tot de situering van de milieucategorieën zoals weergegeven op afbeelding 4.1. Voor specifiekere details wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2 Industrielawaai.

Afbeelding 4.1 Toegestane milieucategorieën op het te realiseren bedrijventerrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0019.jpg"

 

Vertaling naar de verbeelding van het bestemmingsplan

Voor het bedrijventerrein wordt in het uitgiftebeleid aangegeven dat een bedrijf 'geen zware milieucategorie' heeft. In de uitgiftecriteria is beschreven dat bedrijventerrein Henslare voornamelijk bedoeld is voor bedrijfsactiviteiten tot met milieucategorie 3.1. Ter plaatse van bestaande woningen met een woonbestemming wordt in het bestemmingsplan een inwaartse zonering gehanteerd. Dit betekent dat de lichtste categorie bedrijfsactiviteiten, milieucategorie 1, het dichtst bij de woonbestemmingen ligt. Daarna milieucategorie 2, 3.1 en 3.2. Bij het definitief intekenen van de verkaveling kan het daarbij voorkomen dat er meerdere milieucategorieën over één kavel liggen. In zo'n situatie dient met de inrichting van de kavel en de plaatsing van de bedrijfsactiviteiten rekening gehouden te worden met de milieuzones zoals aangegeven in het bestemmingsplan.

Een lichtere categorie bedrijf dan de maximaal toegestane categorie is overigens altijd toegestaan. Kanttekening daarbij is dat het niet de voorkeur heeft om gronden die geschikt zijn voor categorie 3.2, uit te geven voor een lagere categorie, omdat de gronden met categorie 3.2 al zeer beperkt zijn.

Zwaardere categorieën dan milieucategorie 3.2 worden door de gemeente niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn bedrijven die door hun aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ter plaatse toegelaten categorieën van bedrijven en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Op die manier zal de nieuwe bedrijvigheid niet voor hinder zorgen voor de bestaande woon- en bedrijfsfuncties en is er daarmee sprake van een aangenaam woon- en bedrijfsklimaat.

4.1.3 Conclusie

Aan de hand van minimale richtafstanden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' is het nieuwe bedrijventerrein Henslare ingedeeld in verschillende milieuzones. Dit zorgt ervoor dat de nieuwe bedrijfsactiviteiten een passende locatie krijgen in de nabijheid van bestaande woningen. Door het wegblijven uit de veiligheidszone-LPG van Benegas en de afstand tot andere omliggende bestaande bedrijven, zal de nieuwe bedrijvigheid ook een passende plek hebben ten opzichte van bestaande bedrijvigheid. Op die manier wordt er naar gestreefd dat de nieuwe bedrijvigheid niet voor overmatige hinder zorgt voor de bestaande woon- en bedrijfsfuncties.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van het bedrijventerrein Henslare.

4.2 Verkeer en parkeren

Met de voorgenomen ontwikkeling kunnen wijzigingen optreden in het verkeerspatroon en de parkeer situatie. In dit kader is een verkeersstudie uitgevoerd voor het in beeld brengen van de verkeerskundige effecten van de ontwikkeling van bedrijventerrein Henslare. In deze paragraaf worden deze effecten nader toegelicht.

Het volledige verkeersonderzoek is te vinden in Bijlage 1.

4.2.1 Uitgangspunten

Bedrijventerrein Henslare wordt grofweg opgedeeld in vier deelgebieden. Op afbeelding 4.2 zijn de deelgebieden gearceerd weergegeven. De twee zuidelijke deelgebieden liggen tegen elkaar aan en worden van elkaar gescheiden door de Bijsterenseweg.

Om inzichtelijk te maken wat het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn de hectares naar rato over de deelgebieden verdeeld. Bij dergelijke plannen is het van groot belang goed vast te leggen wat de maximale vulling van een deelgebied is en hoeveel dit aantrekt.

Bij het berekenen van de planeffecten is het gebruikelijk om datgene wat via het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, via CROW-kencijfers wordt berekent. Daarmee wordt uitgegaan van een worst-case benadering omdat de CROW-kencijfers veelal hoger zijn dan het daadwerkelijke gebruik in de praktijk. Voor alle overige autonome (ruimtelijke) ontwikkelingen is het regionale verkeersmodel gehanteerd. Voor de autonome ontwikkelingen bepaalt het verkeersmodel dus de ritgeneratie.

Het gaat in deze studie om een gemengd terrein (categorie 1, 2, 3.1 en 3.2) van circa 6 ha netto.

Afbeelding 4.2 Deelgebieden binnen plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0020.png"

Aansluitingen op het wegennet

De vier deelgebieden krijgen elk een eigen ontsluiting. De twee zuidelijke deelgebieden sluiten aan op de Bijsterenseweg. Het middelste deelgebied sluit met een bestaande voorrangsaansluiting aan op Henslare en het noordelijke deelgebied krijgt een nieuwe aansluiting. Voor deze studie gaan we uit van een aansluiting op de Stationsstraat. In de Gebiedsvisie Henslare (maart 2022) is vastgelegd dat het bedrijventerrein ontsloten wordt via de hoofdwegen. Het gebruik van ongeschikte wegen zal ontmoedigd worden of onmogelijk gemaakt worden.

Verkeersmodel

De gemeente Putten heeft recent een nieuw verkeersmodel laten opstellen: het verkeersmodel Putten versie 1.0. Dit verkeersmodel is bij uitstek geschikt voor deze studie.

4.2.2 Resultaten

Intensiteiten

Bij realisatie van het plan neemt de intensiteit op een aantal wegen toe. Zonder aanpassingen van de bestaande infrastructuur ontstaan de belangrijkste toenames op Stenenkamerseweg, Bijsterenseweg, Broeksteeg en Henslare (ten zuiden van de rotonde).

Afbeelding 4.3 Intensiteiten plan (2030, mvt/etmaal, afgerond op honderdtallen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0021.png"

Het verkeer kan goed afgewikkeld worden via aantakkingen op het bestaande wegennet, het bestaande wegennet hoeft daarom niet aangepast te worden, met uitzondering van Broeksteegje. In het voorkeursalternatief is het gewenst om de weg minimaal te verbreden tot circa 5 m en bij voorkeur tot 5,80 m. Verder is er een risico aanwezig op verkeer via de erftoegangswegen Bijsterenseweg en Stenenkamerseweg. Vanwege het risico op toename van het (vracht)verkeer op Stenenkamerseweg wordt geadviseerd om de Stenenkamerseweg en Bijsterenseweg ter hoogte van de spoorwegovergangen af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer. Dit zorgt er voor dat de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft op deze straten.

Al het verkeer gekoppeld aan bedrijventerrein Henslare wordt dan afgewikkeld via Henslare en Stationsstraat. De rotondes waarop toenames van verkeer aanwezig is zijn onderzocht op hun afwikkelingskwaliteit. Henslare - Stationsstraat, Henslare - Broeksteegje en Henslare - Nijkerkerstraat. De verkeersafwikkeling van alle drie de rotondes is van voldoende kwaliteit.

Parkeren

Het benodigd aantal parkeerplaatsen wordt doorgaans bepaald op basis van de bruto vloeroppervlakte van bedrijven. De exacte invulling is echter nog niet bekend. Om toch een worst case beeld te verkrijgen, ten behoeve van het ruimtebeslag is een omrekening gemaakt van verkeersgeneratie naar parkeerplaatsen. Dit is per deelgebied in beeld gebracht.

Het noordelijke gebied en middelste gebied hebben minder autoritten en daarmee ook minder parkeerplaatsen nodig. Op basis van dezelfde redenering als hierboven resulteert dit in:

  • 30 parkeerplaatsen voor het noordelijke gebied (5 % van het totaal);
  • 43 parkeerplaatsen voor het middelste deelgebied (7 % van het totaal);
  • 537 parkeerplaatsen voor de twee zuidelijke deelgebieden (88 % van het totaal)

- 397 noord (65 % van het totaal);
- 140 zuid (23 % van het totaal).


Aangezien het om een worst case berekening gaat is het belangrijk om hier een ruimtereservering voor te doen (op eigen terrein) en bij verdere uitwerking van de plannen opnieuw berekeningen uit te voeren en te beoordelen hoeveel parkeerplaatsen er daadwerkelijk nodig zijn op basis van de parkeernormen van de gemeente Putten.

4.2.3 Conclusie

Het verkeer kan goed afgewikkeld worden via aantakkingen op het bestaande wegennet, het bestaande wegennet hoeft daarom niet aangepast te worden, met uitzondering van Broeksteegje. Vanwege het risico op toename van het (vracht)verkeer op Stenenkamerseweg wordt geadviseerd om de Stenenkamerseweg en Bijsterenseweg ter hoogte van de spoorwegovergangen af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer. Al het verkeer gekoppeld aan bedrijventerrein Henslare wordt dan afgewikkeld via Henslare en Stationsstraat. De rotondes zijn voor deze verkeersafwikkeling van voldoende kwaliteit.

Voor parkeren is een omrekening gemaakt van verkeersgeneratie naar parkeerplaatsen. In de worst-case situatie zijn er op bedrijventerrein Henslare in totaal 610 parkeerplaatsen nodig. Hiervoor dient een ruimtereservering te worden gedaan op eigen terrein. De uiteindelijk plannen dienen te voldoen aan de Op parkeernormen van de gemeente Putten.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de realisatie van het bedrijventerrein Henslare.

4.2.4 Vervolg verkeersonderzoeken

Op basis van de conclusie in 4.2.3 laat de gemeente Putten door ingenieursbureau Sweco een nader onderzoek laten uitvoeren naar het effect van het eventueel afsluiten van de spoorwegovergangen en de verkeersmaatregelen die noodzakelijk zijn om sluipverkeer te voorkomen. Het hier uit voortvloeiende verkeersbesluit valt niet onder de reikwijdte van het bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

De gemeente Putten wil een bedrijventerrein, dat 'Henslare' gaat heten, ontwikkelen ten westen van de bebouwde kom van Putten. Het wordt een bedrijventerrein dat met name is bedoeld voor de Puttense ondernemers. Het biedt ruimte voor uit te plaatsen bedrijven en nieuwe bedrijven. In totaal komt er circa 11,6 ha bruto bedrijventerrein, waarvan in deze fase van de gebiedsontwikkeling 6 ha netto uitgeefbare grond wordt.

Voor het wijzigen van het bestemmingsplan is een luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk. Hiermee moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de grenswaarden vanuit de Wet milieubeheer (hierna: Wm) en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners.

4.3.1 Toetsingskader

Wet milieubeheer

De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit Europese richtlijnen en is vastgelegd in titel 5.2 van de Wm. Artikel 5.16 lid 1 geeft de grondslagen waarop onderbouwd kan worden dat een plan voldoet aan de eisen met betrekking tot de luchtkwaliteit:

  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;
  • ten gevolge van het project is sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of de concentratie blijft gelijk;
  • het plan draagt niet in betekende mate (NIBM) bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat de projectbijdragen van NO2 en PM10 maximaal 3 % van de jaargemiddelde grenswaarde bedragen, oftewel maximaal 1,2 µg/m3;
  • het project is opgenomen, of past binnen, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL) of een regionaal programma van maatregelen;
  • wanneer een plan voldoet aan één of meerdere van de bovenstaande grondslagen, vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stelt beperkingen aan de vestiging van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen, en richt zich op de bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor NO2 en PM10. Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. In het besluit zijn onderzoekszones van 50 m en 300 m vanaf de rand van de weg ingesteld voor respectievelijk provinciale en rijkswegen. Wanneer gevoelige bestemmingen binnen deze onderzoekszones zijn gesitueerd, is een luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk. Onder gevoelige bestemmingen vallen scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen, of vergelijkbare functies. Op het moment dat de grenswaarden voor NO2 of PM10 (dreigen te) worden overschreden mag het aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Er geldt dan een bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.

Schone Lucht Akkoord

Het schone luchtakkoord (SLA) is op 13 januari 2020 gestart, en alle provincies hebben inmiddels het SLA getekend. Het streven van het SLA is permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland te realiseren waarbij in 2030 voldaan wordt aan de WHO advieswaarden van 2005. De gemeente Putten heeft het SLA niet ondertekend.

4.3.2 Resultaten

Het volledige luchtkwaliteitsonderzoek is te vinden in Bijlage 2.

Niet in betekenende mate

Gezien de verkeersaantrekkende werking van het plan kan niet op voorhand worden gesteld dat er geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden door het project, of dat er sprake is van een verbetering dan wel gelijkblijvende luchtkwaliteit.

Voor de uitvoering van een NIBM-berekening is de totale verkeersaantrekkende werking van het plan uit het verkeersonderzoek van Goudappel (bijlage I) gebruikt.

Afbeelding 4.4 Jaar van planrealisatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0022.png"

Om aan te tonen dat het plan niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit zijn berekeningen uitgevoerd met behulp van het rekenpakket GeoMilieu V2022.2 rev. 2 (STACKS). Hiertoe is een verspreidingsmodel opgesteld, waarin de relevante emissiebronnen en toetspunten zijn opgenomen.

Berekende concentraties

Onderstaande afbeeldingen 4.5 tot en met 4.7 geven de berekende concentraties van de respectievelijk luchtverontreinigende stoffen NO2, PM10 en PM2.5 weer. De kaarten zijn ook opgenomen in bijlage III.

Afbeelding 4.5 NO2-concentratie op rekenpunten - 2023

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0023.png"


Afbeelding 4.6 PM10-concentratie op rekenpunten - 2030

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0024.png"

 

Afbeelding 4.7 PM2.5-concentratie op rekenpunten - 2030

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0025.png"

Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de hoogst berekende waarden op de rekenpunten weer. Voor het overzicht van alle berekende waarden wordt verwezen naar bijlage IV.

Tabel 4.2 Hoogst berekende resultaten

Rekenpunt   Stof   Grenswaarde (µg/m3)   Totale concentratie (µg/m3) max*   Achtergrond concentratie (µg/m3)   Bijdrage project (µg/m3)   Aantal overschrijdingen uur-, etmaal- of jaargemiddelde grenswaarde  
812   NO2   40   17,32   15,14   2,18   0 > uur-norm (-)  
469   PM10   40   18,41   18,01   0,40   7 > 24u-norm (-)  
478   PM2.5   25   8,76   8,64   0,12   --  

Uit de berekeningen blijkt dat op alle rekenpunten voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden conform de Wm.

Opgemerkt wordt dat voor NO2 en PM2.5 niet overal voldaan wordt aan de WHO-advieswaarden. Omdat de WHO-advieswaarden geen wettelijke status hebben, en toetsing uitsluitend plaatsvindt aan de wettelijke grenswaarden van de Wm, heeft dit verder geen consequenties voor het planvoornemen.

4.3.3 Conclusie

Ondanks dat het project (in geringe mate) bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving blijkt op basis van de uitgevoerde berekeningen dat op alle toetspunten (ruimschoots) voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden vanuit de Wm. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het bedrijventerrein Henslare en voor omliggende gevoelige functies.

4.4 Geluid

4.4.1 Wegverkeer- en spoorweglawaai

Het volledige geluidsonderzoek voor wegverkeer- en spoorweglawaai is te vinden in Bijlage 1, als hoofdstuk 5 in het verkeersonderzoek.

De realisatie van nieuwe bedrijven zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen op de omliggende wegen. Bovendien zorgt het afsluiten van de spoorwegovergangen voor een gewijzigde routekeuze. Daardoor hebben de plannen gevolgen voor de geluidsbelasting langs wegen in de omgeving. Dit hoofdstuk gaat in op de geluidssituatie.

De Wet geluidhinder is van toepassing voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, de aanleg van nieuwe wegen en het aanpassen van bestaande wegen. In voorliggende situatie is met name sprake van indirecte planeffecten, als gevolg van wijzigingen van verkeersstromen en extra verkeersbewegingen. De Wet geluidhinder stelt geen normen voor dergelijke effecten. Wel dienen dergelijke 'gevolgen elders' te worden beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening.


Resultaten

In het geluidsonderzoek (hoofdstuk 5 van Bijlage 1) is onderzocht dat langs de wegen binnen het plangebied, waarneembare toenames van de geluidsbelasting verwacht worden. De exacte invulling van het plangebied is van invloed op de uiteindelijke intensiteiten. Langs de betreffende wegen (Stenenkamerseweg, Bijsterenseweg, Broeksteegje) zijn enkele woningen gesitueerd. Vanuit de Wet geluidhinder geldt niet direct een verplichting tot het treffen van maatregelen. Wel kunnen deze in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden afgewogen. Daarbij kan in de eerste plaats gedacht worden aan bronmaatregelen: door de huidige maximum snelheid van 60 km/h terug te brengen kan de geluidsbelasting worden teruggebracht. Overwogen wordt om de komgrenzen van Putten te verschuiven zodat het bedrijventerrein binnen de bebouwde kom komt te liggen. Wanneer de maximum snelheid wordt teruggebracht naar 30 km/h, neemt de geluidsbelasting met circa 3 dB af. In dat geval is geen sprake van toenames van de geluidsbelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De geluidsbelasting op de aanliggende woningen is dan niet hoger dan de in formeel te toetsen situaties geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarmee is sprake van een acceptabele geluidssituatie.

Het toepassen van een geluidsreducerend wegdek lijkt in voorliggende situatie niet realistisch. Er is slechts sprake van enkele woningen, waarmee de kosten van een dergelijke maatregel niet opwegen tegen de te behalen geluidsreductie. Bovendien zijn geluidsreducerende wegdekken doorgaans niet inpasbaar in bochten en op kruispuntvlakken, vanwege een beperkte slijtvastheid. Overdrachtsmaatregelen, in de vorm van geluidswallen of schermen worden als niet reëel inpasbaar geacht. Geadviseerd wordt daarom om een maximum snelheid van 30 km/h op het bedrijventerrein in te stellen. Aanvullende geluidsreducerende maatregelen zijn dan niet benodigd. Bij 30 km/h is de weginrichting wel een aandachtspunt. Een asfaltweg kan in de praktijk uitnodigen tot sneller rijden dan 30 km/h. Bij een elementenverharding zijn weggebruikers eerder geneigd langzamer te rijden, maar een elementenverharding heeft wel weer een hogere geluidsbelasting tot gevolg (ten opzichte van asfalt). Bovendien is de toepassing van een elementenverharding op een bedrijventerrein niet gebruikelijk.


Nieuwe wegen
Aandachtspunt bij de verdere uitwerking is het eventueel aanleggen van nieuwe wegen ter ontsluiting van de te realiseren bedrijven. Per situatie dient afgewogen te worden in hoeverre sprake is van nieuwe wegen en dient de geluidssituatie op de omliggende woningen beschouwd te worden. In de directe nabijheid van de beoogde locaties voor de ontsluiting van het bedrijventerrein is geen sprake van de aanwezigheid van geluidsgevoelige bestemmingen. Door de nieuwe wegen niet te dicht op bestaande woningen te realiseren, ontstaan geen knelpunten ten aanzien van geluid.

De exacte situering van de nieuwe wegen is afhankelijk van de uiteindelijke indeling van de terreinen. Ook wanneer bestaande wegen aangepast worden, bijvoorbeeld vanwege de aansluiting van nieuwe wegen, dient mogelijk aanvullend akoestisch onderzoek plaats te vinden.


Aanpassing Bijsterenseweg/Broeksteegje
In de huidige situatie betreft de wegverbinding Bijsterenseweg/Broeksteegje (wegvak 12) een relatief smalle weg. Daarom wordt overwogen het betreffende wegvak te verbreden. Langs dit wegvak is één woning gesitueerd. Uit de berekening (waarneempunt 12) blijkt dat dat de geluidsbelasting ruim onder de 48 dB ligt, waarmee sprake is van een acceptabele geluidssituatie. Ook wanneer de weg verbreed wordt (in lijn met de huidige ligging), blijft de geluidsbelasting onder de 48 dB en is sprake van een acceptabele geluidssituatie.

Langs het wegdeel van de Bijsterenseweg ten westen van de aansluiting van de Brijstroetweg is sprake van twee woningen. Alleen het verkeer van en naar deze woningen maakt gebruik van dit wegvak. De geluidsbelasting ten gevolge van dit bestemmingsverkeer ligt voor deze woningen ruim onder de 48 dB.

4.4.2 Industrielawaai

Het bedrijventerrein Henslare is in de huidige situatie een landelijk gebied, met agrarische bestemmingen. Met de realisatie van het bedrijventerrein worden deze agrarische bestemmingen omgevormd naar de bestemming 'Bedrijventerrein'. Dit maakt de realisatie van bedrijven uit verschillende milieucategorieën mogelijk. Afhankelijk van de afstand ten opzichte van omliggende gevoelige functies kunnen er bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 worden ontwikkeld. Omdat op voorhand niet bekend is welke (type) bedrijven zich gaan vestigen op het bedrijventerrein, is voor dit onderzoek aangesloten bij de VNG-systematiek om de akoestische inpasbaarheid van het planvoornemen te bepalen. Het volledige akoestisch onderzoek industrielawaai is te vinden in bijlage III.


Bedrijven en milieuzonering
Bij het realiseren van een bedrijf of bedrijventerrein nabij woningen (en andere gevoelige objecten) moet vanuit de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) worden beoordeeld of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dat wil zeggen:

  • ontstaat er een aanvaardbaard woon- en leefklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, en;
  • worden de bestaande, reeds vergunde, rechten en milieubelangen gerespecteerd.

Voor de bepaling hiervan wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' . Deze publicatie geeft richtafstanden die, als gevolg van jurisprudentie, in acht moeten worden genomen tussen gevoelige objecten en bedrijven. De te hanteren richtafstanden zijn gebaseerd op en afhankelijk van de milieucategorie van een bedrijf. Daarbij speelt ook de aard van het gebied een rol. Een stille woonomgeving verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige functiemenging aan de orde is. Om die reden kunnen de richtafstanden in een gemengd gebied met één trede worden verlaagd.


Tabel 4.3 Richtafstand per milieucategorie uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Milieucategorie   Omgevingstypering  
  Rustige woonwijk
toetswaarde 45 dB(A)  
Gemengd gebied
toetswaarde 50 dB(A)  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  


De richtafstanden uit tabel 4.3 gelden tussen de rand van de bestemmingsgrens van het bedrijf en de bestemmingsgrens van het nieuwe gevoelige object. De richtafstanden geven een indicatie van de te verwachten milieubelasting, gebaseerd op een gemiddeld bedrijf. De feitelijke milieubelasting van bedrijfsactiviteiten kan afwijken als gevolg van specifieke processen, hinderbeperkende maatregelen, de inrichting het bedrijf(terrein) en de vigerende milieuvergunning.


Om te bepalen of nieuwe gevoelige objecten nabij (bestaande) bedrijven gerealiseerd kunnen worden, moet onderstaande stappenplan doorlopen worden.


Tabel 4.4 Stappenplan milieuzonering voor gevoelige objecten nabij (bestaande) bedrijven

Stap   Actie  
1   bepaal met behulp van de algemene richtafstanden tabel de relevante bedrijventerreinen en bedrijfspercelen in de omgeving van de locatie  
2   bepaal op basis van het bestemmingsplan de toelaatbare milieucategorieën van deze bedrijven en teken de bijbehorende richtafstanden (milieuzones) op de kaart  
3   indien de milieuzones de gewenste gevoelige objecten overlappen:
a: pas de plannen voor de gevoelige objecten aan, óf;
b: ga na wat de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten zijn. Indien de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten kleinere richtafstanden opleveren, beoordeel dan of het hanteren van een kleinere richtafstand wenselijk is  
4   indien de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten van de gevestigde bedrijven strijdig zijn met de gewenste gevoelige objecten:
a: pas de plannen voor de gevoelige objecten aan, óf;
b: doe desgewenst vervolgonderzoek naar de feitelijke milieubelasting van de bedrijven. Neem hierin mee:
- de milieubelasting voor de maatgevende milieuaspecten conform de milieuvergunning of het Activiteitenbesluit;
- eventuele ontwikkelplannen van de bedrijven waarmee rekening gehouden dient te worden;
- ga na welke maatregelen mogelijk zijn de milieubelasting in de omgeving te verkleinen;
- ga na op het nemen van maatregelen aan de gevoelige objecten mogelijk is of pas de plannen voor de gevoelige objecten aan;
- borg voor de gevoelige objecten de noodzakelijke maatregelen (zoals hinderbeperkende voorzieningen) bijvoorbeeld via de voorschriften in de milieuvergunning  


Onderzoek bestemmingsplan VNG-systematiek

Stap 1 en 2

Het gebied rondom het nieuwe bedrijventerrein Henslare geldt als een 'rustige woonwijk'. Daarmee blijven de niet afgewaardeerde richtafstanden van tabel 2.1 van toepassing voor de inpassing van de bedrijfsbestemmingen van het plan. De situering van de toegestane milieucategorieën zijn vastgesteld na analyse vanuit de bestaande gevoelige bestemmingen en bedrijvigheid in en rondom het plangebied, waarbij gezocht is naar de hoogst toegestane milieucategorie volgens de richtafstanden. Dit leidt tot de situering van de milieucategorieën zoals weergegeven in onderstaande afbeelding.


Afbeelding 4.8 Toegestane milieucategorieën op het te realiseren bedrijventerrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0026.png"

Stap 3

Met deze voorgenomen indeling wordt op elke omliggend gevoelige bestemming voldaan aan de richtafstanden tussen de betreffende toegestane milieucategorie en de gevoelige bestemmingen. Daarmee is er geen milieuhinder vanuit de bedrijfsbestemmingen naar gevoelige bestemmingen te verwachten. Ook leggen deze bestaande gevoelige bestemmingen daarmee geen beperkingen op aan de maximale planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor de te ontwikkelen bedrijven. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening met een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat ter hoogte van de bestaande geluidgevoelige bestemmingen.

4.4.3 Conclusie

Wegverkeer- en spoorweglawaai

In het geluidsonderzoek (hoofdstuk 5 van Bijlage 1) is onderzocht dat langs de wegen binnen het plangebied, waarneembare toenames van de geluidsbelasting verwacht worden. De geluidsbelasting op de aanliggende woningen is dan niet hoger dan de in formeel te toetsen situaties geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarmee is sprake van een acceptabele geluidssituatie. Geadviseerd wordt daarom om een maximum snelheid van 30 km/h op het bedrijventerrein in te stellen.


Nieuwe wegen
Aandachtspunt bij de verdere uitwerking is het eventueel aanleggen van nieuwe wegen ter ontsluiting van de te realiseren bedrijven. Per situatie dient afgewogen te worden in hoeverre sprake is van nieuwe wegen en dient de geluidssituatie op de omliggende woningen beschouwd te worden.


Aanpassing Bijsterenseweg/Broeksteegje
In de huidige situatie betreft de wegverbinding Bijsterenseweg/Broeksteegje (wegvak 12) een relatief smalle weg. Daarom wordt overwogen het betreffende wegvak te verbreden. Langs dit wegvak is één woning gesitueerd. Uit de berekening (waarneempunt 12) blijkt dat dat de geluidsbelasting ruim onder de 48 dB ligt, waarmee sprake is van een acceptabele geluidssituatie.


Industrielawaai
Uit het onderzoek blijkt dat de situering van de bedrijfsbestemmingen met de verschillende milieucategorieën de VNG-richtafstanden tot gevoelige bestemmingen respecteren. Daarmee is er geen milieuhinder op de geluidgevoelige bestemmingen en beperkingen op de bedrijfsvoering van de bedrijven te verwachten. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening in het kader van milieuzonering, met een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.

4.5 Natuur

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het ontwerp vanuit het oogpunt van natuur.


De quickscan natuur en het soortenonderzoek - welke reeds beoordeeld is door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe (kenmerk ODNV2022AVIF-00758) - zijn te vinden in Bijlage 4 en Bijlage 5.

4.5.1 Toetsingskader

De Wet natuurbescherming regelt op hoofdlijnen drie zaken:

  • bescherming van planten- en diersoorten;
  • bescherming van de in het kader van Europees natuurbeleid aangewezen Natura 2000-gebieden;
  • bescherming van bos en houtopstanden.


Soortenbescherming

Ten aanzien van soortenbescherming maakt de Wet natuurbescherming onderscheid in drie categorieën:

  • vogels: dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn;
  • habitatrichtlijnsoorten: dit zijn soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn, bijlage I en II van het Verdrag van Bern en bijlage II van het Verdrag van Bonn;
  • andere soorten: dit zijn soorten die genoemd zijn in bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om een aantal zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten.


Voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving zoals foerageergebieden of vliegroutes) van beschermde soorten uit de eerste en tweede categorie mogen niet (opzettelijk) verstoord of vernietigd worden. Daarnaast mag geen enkele beschermde soort (opzettelijk) worden gedood of verwond. Bij vogels zijn daarnaast de nesten van belang. Er zijn vijf categorieën broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (categorie 1-4) of waarvan de nesten beschermd zijn als er onvoldoende alternatieven zijn (categorie 5). De categorie 'andere soorten' gaat om soorten die niet onder de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn vallen. Deze soorten worden beschermd vanwege de breed in de maatschappij levende overtuiging dat deze dieren beschermd moeten worden. De overige soorten uit deze bijlage worden om ecologische redenen beschermd. Hiermee wordt door Nederland uitvoering gegeven aan het Biodiversiteitsverdrag om de staat van instandhouding van dier- en plantsoorten te garanderen.


Gebiedsbescherming


Natura 2000
De minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).


Ten aanzien van gebiedsbescherming geldt dat de Wet natuurbescherming de bescherming van Natura 2000-gebieden regelt. Het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden nagenoeg gelijk blijft aan de bepalingen uit de voormalige Natuurbeschermingswet 1998. Voor beschermde natuurmonumenten geldt echter dat de beschermingsstatus van deze gebieden in de nieuwe wet is komen te vervallen. Toetsing aan (oude doelen van) beschermde natuurmonumenten is derhalve vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming niet meer noodzakelijk.


Stikstofdepositie
Op grond van artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming is een vergunning vereist voor het realiseren van projecten waar op voorhand significante negatieve gevolgen op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Specifiek voor het aspect stikstof geldt dat sinds de rechterlijke uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 de ecologische gevolgen van iedere berekende depositie van meer dan 0,005 mol N/ha/jr beoordeeld moet worden. De berekening moet uitgevoerd worden met de meest actuele versie van het rekeninstrument AERIUS Calculator.

Kader vergunningverlening stikstof
Momenteel geldt het volgende kader voor de vergunningverlening voor projecten:
- op basis van de Wet natuurbescherming is een vergunning vereist voor projecten die een significant gevolg kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied. Dit is dus niet het geval indien significante gevolgen op voorhand zijn uit te sluiten. Dit is voor stikstof bijvoorbeeld het geval indien er volgens de stikstofberekeningen geen toename van stikstofdepositie plaatsvindt naar aanleiding van het te realiseren project, of indien significante gevolgen kunnen worden uitgesloten in de voortoets (bijvoorbeeld door interne saldering);
- indien niet op voorhand kan worden uitgesloten dat mogelijke significante gevolgen optreden, dient een Passende Beoordeling te worden opgesteld om in beeld te brengen of er daadwerkelijk significante gevolgen aan de orde zijn. In een Passende Beoordeling mogen ook mitigerende maatregelen (zoals externe saldering) betrokken worden. De vergunning kan worden verleend indien (eventueel met toepassing van deze mitigerende maatregelen) de voorgenomen activiteit de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten ;
- als uit de Passende Beoordeling blijkt dat significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, kan een vergunning enkel worden verleend indien de ADC-toets succesvol wordt doorlopen:
A: er zijn geen alternatieve oplossingen;
D: het project is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang;
C: door middel van compenserende maatregelen wordt gewaarborgd dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.  


Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zorgt voor een aaneengesloten netwerk van natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden die met elkaar verbonden worden door ecologische verbindingszones.


Houtopstanden
Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m²);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan twintig bomen bestaat.


De gemeente stelt de grenzen van de 'bebouwde kom Boswet' bij besluit vast. Deze grenzen kunnen afwijken van de 'bebouwde kom Verkeerswet'. Het besluit wordt door de provincie goedgekeurd.

4.5.2 Resultaten

Voor het onderdeel natuur is een quickscan uitgevoerd. Het doel van deze quickscan is om te toetsen:

  • 1. welke effecten het bedrijventerrein in zowel de aanleg- als gebruiksfase heeft op:
    • a. beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming;
    • b. beschermde gebieden (Natura 2000) in het kader van de Wet natuurbescherming;
    • c. het Natuurnetwerk Nederland (NNN);
    • d. houtopstanden dan wel gemeentelijk bomenbeleid;
  • 2. wat de consequenties van deze mogelijke effecten zijn in het kader van de natuurwetgeving en het natuurbeleid (ontheffings- en/of vergunningaanvraag in combinatie met mitigerende/compenserende maatregelen).


Gebiedsbescherming

Natura 2000
Het optreden van directe effecten, zoals verstoring door oppervlakteverlies, geluid, licht, trilling of optische verstoring kan als gevolg van de afstand (2,2 km) tussen het plangebied en omliggende Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Een Voortoets om directe effecten van het voornemen op Natura 2000-gebieden te toetsen is niet nodig.


Door de aard en omvang van de werkzaamheden en de permanente duur daarvan, in combinatie met de afstand (2,2 km) tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Veluwe zijn effecten van stikstofdepositie op voorhand niet uit te sluiten. De omvang en reikwijdte van de stikstofdepositie door de werkzaamheden en/of het gebruik moeten met een AERIUS-berekening inzichtelijk gemaakt worden. Afhankelijk van de uitkomst zijn geen vervolgstappen nodig (geen deposities) of is een Voortoets en/of passende beoordeling nodig.


Stikstofdepositie
Momenteel loopt er een kansrijke verkenning om stikstof intern te salderen. Bij intern salderen wordt de stikstofuitstoot binnen het project opgelost. Als de resultaten hiervan bekend zijn, wordt deze paragraaf verder aangevuld.

Voor het stikstofdepositieonderzoek en de resultaten van intern salderen is Bijlage 6 gereserveerd.


Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten het NNN. Voor gronden die grenzen aan het NNN, maar daar zelf buiten liggen, gelden volgens het provinciale NNN-beleid geen beperkingen. Het NNN heeft geen 'externe werking' die een toets van gebruik aangrenzend aan het natuurgebied verplicht stelt. Omdat het plangebied geheel buiten het NNN valt, is er geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.


Soortenbescherming

Op basis van de conclusies uit de quickscan natuur is nader soortgericht onderzoek uitgevoerd naar:

  • 1. naar het voorkomen van de steenmarter, boommarter, wezel, hermelijn en/of bunzing;
  • 2. naar het voorkomen van de bosvleermuis, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis;
  • 3. naar jaarrond beschermde nesten, vaste rustplaatsen en leefgebieden/territoria van de steenuil, huismus en buizerd.


Marterachtigen
Op basis van dit soortgericht onderzoek is vastgesteld dat het plangebied geen onderdeel is van (essentieel) leefgebied van kleine marterachtigen. Op geen van de cameravallen is een marterachtige vastgelegd.

De voorgenomen werkzaamheden in het kader van de realisatie van het bedrijventerrein zorgen niet voor een vernietiging en/of aantasting van (delen van) essentieel leefgebied van kleine marterachtigen (bunzing, wezel, hermelijn) en/of boommarter. Vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming zijn niet nodig. Wel geldt de algemene zorgplicht. In artikel 1.11 lid 1 en lid 2 van de Wet natuurbescherming is de zorgplicht beschreven: 'Eenieder neemt voldoende zorg in acht voor in het wild levende dieren en hun directe leefomgeving. Eenieder laat handelingen na, waarvan redelijkerwijs te vermoeden is, dat ze nadelig zijn voor in het wild levende dieren. Als dat nalaten in redelijkheid niet gevergd kan worden, dienen de gevolgen van dat handelen voor die dieren zoveel mogelijk voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt te worden'. De zorgplicht geldt altijd.

In het kader van de zorgplicht dient het plangebied voor aanvang van de werkzaamheden op diervriendelijke wijze ongeschikt gemaakt te worden door gefaseerd en in één richting het terrein kaal te maken. Rondom het plangebied zijn voldoende alternatieve leefgebieden waar eventueel aanwezige dieren dan naartoe kunnen vluchten. Daarnaast dienen ook de voor andere soorten in de quickscan flora en fauna (zie tabel 4.2) voor het plangebied voorgeschreven maatregelen in acht te worden genomen.


Potentieel jaarrond beschermde nesten
De vogelnesten in de houtwal nabij het plangebied zijn niet in gebruik. Tijdens geen van de veldbezoeken zijn vogels in of nabij het nest waargenomen of zijn sporen die wijzen op het in gebruik zijn van de nesten waargenomen. De nesten hebben derhalve geen jaarrond beschermde status.

Wel geldt natuurlijk in het algemeen voor aanwezige broedvogels dat werkzaamheden tijdens het broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli) voor verstoring kunnen zorgen door trillingen of geluid. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt dat opzettelijk verstoren in het broedseizoen (individuen, nesten of eieren) verboden is volgens de Wnb. Het verkrijgen van ontheffing voor het verstoren van broedvogels is meestal niet mogelijk. De effecten op vogels en daarmee een overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb zijn namelijk gemakkelijk te voorkomen, te weten door in principe drie mogelijkheden:

  • 1. buiten het broedseizoen werken, dit met het risico dat sommige vogels tot in september kunnen broeden;
  • 2. de werkzaamheden vlak voor het broedseizoen inzetten en dan continu doorwerken (werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stilleggen), zodat vogels niet gaan broeden in het gebied waar gewerkt wordt;
  • 3. het plangebied voor het broedseizoen ongeschikt maken voor broedvogels.


Steenuil
Op basis van het soortgericht onderzoek zijn er vier territoria van steenuil vastgesteld in en nabij het plangebied. Daarnaast is er een territorium vastgesteld een stukje ten zuidoosten van het plangebied. Voor één nestlocatie geldt dat deze ongeschikt wordt als gevolg van de werkzaamheden. Voor de overige locaties geldt dat er weliswaar een klein deel van het functioneel leefgebied verdwijnt, maar dit zorgt er niet voor dat de steenuil onvoldoende leefgebied behoudt en de nestlocatie ongeschikt wordt.

Door de voorgenomen ingreep zal de nestlocatie die ongeschikt wordt zelf niet worden aangetast (deze wordt niet verwijderd). Artikel 3.1 lid 2 (verbod op het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten en rustplaatsen, of het wegnemen van nesten) en artikel 3.1 lid 4 (verbod op het opzettelijk verstoren van vogels) wordt niet direct overtreden. Bij de steenuil wordt een ingreep in het functioneel leefgebied die ervoor kan zorgen dat een steenuil onvoldoende leefgebied behoud echter geïnterpreteerd worden als een overtreding van artikel 3.1. Immers voor het duurzaam in stand houden van een nestlocatie is voldoende voedsel binnen een straal van 300 m noodzakelijk. Omdat in dit geval binnen de homerange een substantieel deel van het leefgebied verloren gaat en de nestlocatie geïsoleerd komt te liggen is het waarschijnlijk dat na verloop van tijd de steenuil zijn territorium zal verlaten.

Daardoor is er sprake van overtreding van artikel 3.1 (verbod op het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten en rustplaatsen, of het wegnemen van nesten). Hiervoor dient een ontheffing bij de provincie Gelderland aangevraagd te worden en zal compensatie worden verlangd.


Vleermuizen

Foerageergebied en vliegroutes
Er zijn geen essentiële foerageergebieden voor vleermuizen binnen het plangebied aanwezig. Wel is er één essentiële vliegroute voor vleermuizen aangetoond. Dit betreft de houtwal met hop-over direct ten noorden van het middelste kleine deel van het plangebied. De overige houtsingels, houtwallen en groenstroken worden wel gebruikt door vleermuizen, maar kunnen niet als essentiële vliegroute bestempeld worden.

De houtwal die als essentiële vliegroute voor vleermuizen fungeert wordt niet verwijderd bij de realisatie van het bedrijventerrein. Een aantasting of vernietiging van essentiële onderdelen van vleermuisleefgebied bij de geplande (sloop)werkzaamheden is daarmee op voorhand uitgesloten. Een overtreding van dit verbod van de Wet natuurbescherming (Wnb artikel 3.5 lid 3) is niet aan de orde.

Wel kan in de uitvoeringsfase van de werkzaamheden sprake zijn van verstoring van de hier aanwezige vleermuizen. Ook het verstoren van vleermuizen betreft een overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb artikel 3.5 lid 2). Verstoring kan echter makkelijk worden voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten de periode dat vleermuizen hier actief zijn. Dat wil zeggen dat werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd in de winterperiode (november tot en met februari) of (in de periode maart tot en met oktober) enkel overdag, vanaf een uur na zonsopkomst tot een uur voor zonsondergang. Als verlichting van het werkterrein nodig is dient dit vleermuisvriendelijk te worden opgezet, waarbij in ieder geval lichtverstrooiing naar de essentiële vliegroute wordt beperkt. Hier kan op verschillende manieren invulling aan worden gegeven, bijvoorbeeld door:

  • 1. gebruik te maken van vleermuisvriendelijke verlichting (amber kleurig licht van golflengte tussen de 580 en 600 nm);
  • 2. het kunstmatig licht enkel daar te richten waar het ook daadwerkelijk nodig is (doelgericht) en dit zo te doen dat deze weg van het foerageergebied of de vliegroute schijnt;
  • 3. gebruik te maken van armaturen die het licht door middel van een scherpe bundel één bepaalde kant en weg van het foerageergebied, op richten;
  • 4. gebruik te maken van aangepaste armaturen die verstrooiing van licht minimaliseren;
  • 5. het aantal lampen, de lichtintensiteit en het gebruik van hoge lichtmasten met veel lichtverstrooiing te beperken;
  • 6. voor en na de werkzaamheden het gebruik van kunstverlichting te beperken tot enkel verlichting ter beveiliging van opslagterreinen. Ook hiervoor gelden de bovenvermelde restricties.


Ook in de toekomstige situatie kan er mogelijk verstoring van de essentiële vliegroute plaatsvinden als gevolg van verlichting. Daarom moet ook voor de toekomstige situatie verlichting van de houtwal met hop-over vermeden worden. Als verlichting toch nodig is dan dient dit vleermuisvriendelijk te worden uitgevoerd.

Mits deze mitigerende maatregelen in acht worden genomen, zijn verdere vervolgstappen zoals een ontheffingsaanvraag Wnb niet nodig.


Verblijfplaatsen
De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen is niet onderzocht. Omdat er voor de realisatie van het bedrijventerrein geen bebouwing gesloopt wordt of bomen gekapt worden is vernietiging van verblijfplaatsen op voorhand uitgesloten. Vleermuizen die gebruik maken van verblijfplaatsen in (de omgeving van) het plangebied kunnen wel als gevolg van de werkzaamheden worden verstoord. In de huidige situatie is reeds sprake van verstoring als gevolg van de autowegen, agrarische activiteiten en vrachtwagens en graafmachines. Bij een dergelijke, regelmatige en met een zekere frequentie optredende verstoring treedt vaak gewenning op. Van soorten die zich, ondanks deze sterke verstoring, hebben gevestigd in het onderzoeksgebied kan dan ook worden aangenomen dat deze tot op zekere hoogte gewend zijn aan verstoring door geluid en trillingen en zich hier mogelijk op hebben aangepast.

Negatieve effecten op deze soorten als gevolg van een beperkte (en tevens tijdelijke) bijkomende geluidsverstoring zijn uit te sluiten. Deze redenering gaat echter niet op voor werkzaamheden die (plotse) sterke trillingen veroorzaken, bij het heien of intrillen van funderingspalen. Als gevolg van heiwerkzaamheden kan tot op een afstand van 1.500 m verstoring optreden door geluid. De (geluid)verstoringsafstand bij intrillen is over het algemeen kleiner, en heeft in vergelijkbare situaties geleid tot een (geluids)verstoringscontour van 300 m rondom de trillingsbron. De omvang van de verstoringscontour is echter in hoge mate afhankelijk van het vermogen van het ingezette materieel, de bodemgesteldheid en het omliggende landschap. Een geluidsonderzoek is nodig om deze contouren nauwkeuriger te bepalen. Het verstoren van (in de verblijfplaats aanwezige) vleermuizen vormt een overtreding van de Wnb. Om verstoring uit te kunnen sluiten dient daarom zonder (plotse) sterke trillingen te worden gewerkt (niet heien of intrillen). Hierdoor zijn verdere vervolgstappen zoals en een ontheffingsaanvraag Wnb niet nodig. Indien dit niet mogelijk is, moet worden onderzocht of er in de woningen en bomen binnen de verstoringscontour, vanwaar trilling veroorzakende werkzaamheden plaatsvinden, verblijfplaatsen aanwezig zijn. Dit kan aan de hand van een gericht vleermuisonderzoek conform het vleermuisprotocol 2021 voor de soorten gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, gewone grootoorvleermuis en bosvleermuis. De watervleermuis wordt niet verwacht vanwege ongeschikt biotoop. De resultaten van het vleermuisonderzoek verschaffen tevens meer duidelijkheid over de te treffen maatregelen tijdens de bouwwerkzaamheden. Indien uit het onderzoek volgt dat er binnen de verstoringscontour van de werkzaamheden verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, is voor de uitvoering van de trilling veroorzakende werkzaamheden een ontheffing in het kader van de Wnb nodig.


Houtopstanden
Aanwezige bomen in het plangebied worden zoveel mogelijk gespaard. Mochten er bomen gekapt moeten worden, dan is hiervoor een omgevingsvergunning - kappen nodig. Binnen het plangebied is voldoende ruimte gereserveerd voor groen, zullen er bomen worden aangeplant en waardoor - in geval van kap bestaande bomen - voldoende bomen gecompenseerd (kunnen) worden.

4.5.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt na verdere uitwerking van intern salderen (stikstof) naar verwachting geen belemmering voor de realisatie van het bedrijventerrein Henslare.

Onderstaande conclusies dienen hierbij in acht genomen te worden.


Gebiedsbescherming

Natura 2000
Momenteel loopt er een kansrijke verkenning om stikstof intern te salderen. Bij intern salderen wordt de stikstofuitstoot binnen het project opgelost. Als de resultaten hiervan bekend zijn, wordt deze paragraaf verder aangevuld.

Voor het stikstofdepositieonderzoek en de resultaten van intern salderen is Bijlage 6 gereserveerd.


Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied valt geheel buiten het NNN. Er is geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.


Soortenbescherming
Belangrijkste conclusie is dat er een ontheffing aangevraagd moet worden voor het opzettelijk ongeschikt maken van een nest van steenuil (overtreding artikel 3.1 Wnb). Daarbij zal ook compensatie worden verlangd. Deze ontheffing is naar verwachting verleenbaar omdat uit het onderzoek naar voren komt dat de dichtheid qua aanwezigheid van steenuil in het gebied vrij laag is, terwijl er wel geschikt leefgebied aanwezig is. Er is daarom ruimte voor nieuwe territoria van steenuil in de omgeving, waarmee er dus opties zijn voor het realiseren van de voor de ontheffing benodigde compensatie. In de onderstaande tabel staat een samenvatting van de bevindingen en conclusies ten aanzien van alle beschermde soorten.

Soortgroep   Kans op overtreding Wnb?   Vervolgstappen nodig?   Ontheffing aanvragen?  
    Mitigerende maatregelen   Vervolgonderzoek (indien mitigatie niet mogelijk is of niet voldoende)    
flora   nee   geen, wel zorgplicht   nee   nee  
grondgebonden zoogdieren   nee, in de quickscan natuur werd geconcludeerd dat de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van marterachtigen niet uitgesloten kon worden. In soortgericht onderzoek naar marterachtigen in het plangebied is vervolgens vastgesteld dat het plangebied geen onderdeel is van (essentieel) leefgebied van marterachtigen. Op de cameravallen werden geen marterachtigen vastgelegd   geen, wel zorgplicht   nee, vervolgonderzoek is reeds uitgevoerd en op basis hiervan wordt de aanwezigheid van (essentieel) leefgebied van marterachtigen binnen het plangebied uitgesloten   nee  
vleermuizen   ja, uit vleermuisonderzoek conform het vleermuisprotocol 2021 naar foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen is de aanwezigheid van één essentiële vliegroute voor vleermuizen aangetoond (een houtwal met hop-over). Deze houtwal met hop-over wordt echter niet verwijderd   ja, in de aanlegfase:
- werkzaamheden overdag uitvoeren en gebruik maken van vleermuisvriendelijk lichtbeheer
- meest verstorende werkzaamheden buiten de kwetsbare periode uitvoeren (afhankelijk van de uitkomst van het nader soortgericht onderzoek))
- negatieve effecten zoals trillingen zoveel mogelijk beperken

en in de toekomstige situatie:
- verlichting van de houtwal met hop-over vermijden
- als verlichting nodig is dit vleermuisvriendelijk uitvoeren  
nee, vervolgonderzoek conform vleermuisprotocol 2021 heeft reeds plaatsgevonden   nee, mits de mitigerende maatregelen in acht worden genomen  
vogels   ja,
- indien (algemeen voorkomende) broedvogels worden verstoord
- vanwege het ongeschikt maken van één nestlocatie van steenuil  
Ja, drie mogelijkheden voor algemene broedvogels:
- buiten het broedseizoen werken
- werkzaamheden voor het broedseizoen inzetten en continu doorwerken, of,
- plangebied ongeschikt maken voor broedvogels

nee, voor het jaarrond beschermde nest van steenuil  
nee, soortgericht onderzoek heeft reeds plaatsgevonden. Twee grote nesten in het plangebied waren niet in gebruik, maar er is wel sprake van verschillende nesten en territoria van steenuil in en rond het plangebied. Daarvan wordt één nestlocatie ongeschikt als gevolg van het plan   ja, er moet een ontheffing aangevraagd worden voor het opzettelijk ongeschikt maken van een nest van steenuil (overtreding artikel 3.1 Wnb). Daarbij zal ook compensatie worden verlangd  
amfibieën   nee   geen, wel zorgplicht   nee   nee  
reptielen   nee   geen, wel zorgplicht   nee   nee  
vissen   nee   geen, wel zorgplicht   nee   nee  
vlinder, libellen & ongewervelden   nee   geen, wel zorgplicht   nee   nee  

Houtopstanden
Aanwezige bomen worden zoveel mogelijk gespaard en er worden nieuwe bomen worden aangeplant. Mogelijke kap van bestaande bomen is hiermee gecompenseerd.

4.6 Water

De voorgenomen ontwikkeling kan effecten hebben op de waterhuishoudkundige situatie, zowel kwantitatief als kwalitatief. In Nederland is daarom de watertoets een verplicht onderdeel van elke ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets is een procesinstrument waarbij de waterbeheerders in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorgenomen ontwikkeling, zodat verschillende aspecten van 'water' een goede plaats krijgen in de planvorming. In de waterparagraaf worden de effecten van het ontwerp op deze verschillende aspecten omschreven, zoals waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, beheer en onderhoud en het effect op grondwaterpeilen.

De volledige waterparagraaf - welke is voorgelegd aan het waterschap - is te vinden in Bijlage 7. Naar aanleiding van de opmerkingen hierop, is bij 'Watersysteem' bij 4.6.2 het e.e.a. aangevuld.

4.6.1 Toetsingskader

De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht geworden voor bestemmingsplannen. Omdat het beleid van het waterschap niet rechtstreeks doorwerkt in het bestemmingsplan is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaald dat de gemeente vooroverleg naast vooroverleg met o.a. het waterschap (art. 3.1.1 Bro) staat ook expliciet beschreven dat de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de waterhuishouding (art. 3.1.6 b Bro).

4.6.2 Resultaten

Het planvoornemen is vergunningsplichtig op grond van de Keur van Waterschap Vallei en Veluwe. Onder meer vanwege de te verwachten effecten op het oppervlaktewatersysteem en de voorziene verhardingstoename dienen er vergunningen te worden aangevraagd. Ook voor het grondwater en de waterkwaliteit zijn er aandachtspunten waar afstemming met het waterschap en de omgeving voor vereist is. Hieronder worden per wateraspect enkele aandachtspunten voor het vervolg meegegeven. Dit zijn achtereenvolgens:

  • 1. grondwater;
  • 2. watersysteem;
  • 3. hemelwater, watercompensatie en meekoppelkansen;
  • 4. waterkwaliteit;
  • 5. stuw.


Grondwater

Ten aanzien van het grondwater worden geen grote problemen verwacht. Wel zal er lokaal, onder invloed van de toegenomen verharding, een daling van de grondwaterstand optreden. Of dit effect heeft op de direct aangrenzende percelen is vooralsnog onduidelijk en behoeft meer onderzoek. De precieze invulling van het gebied en de vereiste watercompensatie zijn hierop van invloed.

In beginsel is het onttrekken van grondwater verboden. Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van bouwputbemaling geldt een vrijstelling van het verbod op onttrekkingen, mits:

  • 1. de onttrekking maximaal 3.000 m³ per dag bedraagt; en
  • 2. de onttrekking maximaal zes maanden duurt; en
  • 3. de onttrekking niet tot gevolg heeft dat de grondwaterstand meer dan 0,5 m verlaagd wordt ten opzichte van het gewenste ontgravings- of saneringsniveau.


In een volgende fase dient te worden nagegaan of er een vergunning vereist is voor de onttrekking van grondwater of dat een melding volstaat.


Watersysteem
Op grond van de Keur van Waterschap Vallei en Veluwe dienen vergunningen te worden aangevraagd voor het aanbrengen van wijzigingen aan duikers en eventuele veranderingen aan de loop van A- en B-water. Het uitgangspunt is dat het watersysteem te allen tijde blijft functioneren. Daarnaast moet bij een eventuele demping het gedempte één-op-één worden gecompenseerd. Ten slotte dienen de overige betrokken functies, zoals de ecologie, zoveel mogelijk te worden behouden.

Bij de verdere uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met een A-watergang. Dit omdat er meer dan 10 ha oppervlak loost op het aan te leggen water. De A-watergang direct onder het noordelijke deel van het plangebied en de spoorsloot zijn noodzakelijk en mogen niet worden gedempt omdat op deze watergang de nooduitlaat/riool overstort van het gemengde rioolstelsel van de gemeente Putten loost. Aan de status van A-watergang zijn eisen rondom dimensies en onderhoudspaden verbonden. Elke voorgenomen wijziging dient te worden afgestemd met het waterschap alvorens hiervoor een vergunning aangevraagd kan worden.

Het waterschap Vallei en Veluwe heeft aangegeven dat bij een verdere uitwerking van het bestemmingsplan bedrijventerrein Henslare (middels een stedenbouwkundig plan) nauw betrokken wil zijn vanwege de aanwezigheid van een A-watergang in het plangebied. Het liefst ziet het waterschap dat deze A-watergang bestemd wordt met de enkelbestemming 'Water' in het bestemmingsplan. De gemeente heeft hierover aangegeven dat juist omdat het stedenbouwkundig plan nog uitgewerkt moet worden en een eventuele verlegging van de watergang als optie wil open houden (mits uiteraard de verlegging ook waterhuishoudkundig mogelijk blijkt) de huidige watergang daarom niet als de bestemming 'Water' vastlegt op de verbeelding. Van het enkel dempen van de A-watergang zal in elk geval geen geval sprake zijn.


Hemelwater, watercompensatie en meekoppelkansen
Door het toevoegen van verhard oppervlak in het plangebied zal hemelwater versneld afstromen naar het oppervlaktewatersysteem waardoor de piekbelasting toeneemt. De gemeente streeft naar oppervlakkige afstroming naar singels of wadi's die ontworpen zijn op buien met een herhalingstijd van honderd jaar, vanuit het STOWA wordt een bui van 70 mm hiervoor gebruikt. Hier wordt, om het systeem zo robuust mogelijk te ontwerpen, de infiltratie niet van afgetrokken. Om te zware piekbelasting van het systeem te voorkomen heeft het waterschap daarnaast als eis dat er wordt gecompenseerd bij verhardingstoename. Hierbij dient gerekend te worden met een compensatie-eis van 60 mm over de verhardingstoename. Omdat de 70 mm eis het hoogst is wordt deze aangehouden.

De vereiste watercompensatieopgave bedraagt daarmee 11 ha x 70 mm = 7.700 m3 waterberging. Daarnaast dient er gecompenseerd te worden voor het eventueel dempen van bestaand oppervlaktewater. De vorm van waterberging is aan de initiatiefnemer. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. Er liggen kansen voor een lommer- en waterrijk bedrijventerrein dat ook hittebestendig en klimaatadaptief is ingericht. Dit sluit aan bij de Gebiedsvisie van het geplande bedrijventerrein. Daarbij kan gedacht worden aan een robuuste groen-blauw structuur met wandelroutes en -paden in de schaduw van bomen, groene daken, biodiversiteit en duurzaamheid. Dit door middel van het aanleggen van bergingsvoorzieningen en singels die het hemelwater bergen. De keuze en de uitwerking ervan dienen wel te worden afgestemd met Waterschap Vallei en Veluwe. Voor aanpassingen aan watergangen en kunstwerken is bovendien een vergunning nodig van Waterschap Vallei en Veluwe.


Waterkwaliteit
De huidige waterkwaliteit is op dit moment mogelijk eutroof door de aanwezige agrarische percelen. Deze percelen worden in het planvoornemen vervangen door het bedrijventerrein. Daardoor neemt de belasting door nutriënten op de lange termijn af. Tegelijkertijd brengt de ontwikkeling het risico met zich mee dat opgehoopte verontreinigingen op de verharding worden meegevoerd naar het aanwezige oppervlaktewater. Ook is het vuil dat het water meeneemt in vergelijking met de huidige situatie van het plangebied van andere aard. Hierdoor neemt de aard van en het risico op vervuiling toe, met daardoor mogelijke negatieve effecten voor de waterkwaliteit. Meer onderzoek is nodig om de exacte impact van het plan 'Henslare' op de waterkwaliteit in te kunnen schatten. Negatieve effecten op de waterkwaliteit kunnen worden verminderd door de 'first flush' te mitigeren in een verbeterd gescheiden riool. Hiervoor liggen kansen omdat er nog een rioleringsplan dient opgesteld te worden.


Stuw
In en rond het plangebied is een stuw gesitueerd. Deze ligt in een A-water dat niet aangepast mag worden. Daardoor zijn er ook geen gevolgen voor de stuw.

4.6.3 Conclusie

Een mogelijke vergunningsplicht voor grondwater is geen belemmering voor het bedrijventerrein Henslare, omdat er geen aanleiding bestaat dat deze vergunning niet verkregen kan worden.

Voor wat betreft het watersysteem moet in de verdere uitwerking van de plannen rekening gehouden worden met de A-watergang. In en rond het plangebied is een stuw gesitueerd. Deze ligt in een A-water dat niet aangepast mag worden. Daardoor zijn er ook geen gevolgen voor de stuw.

Dit geldt ook voor hemelwater, watercompensatie en meekoppelkansen: in de verdere uitwerking van de plannen moet rekening gehouden met minimaal 7.700 m3 waterberging (compensatie van eventueel te dempen van bestaand oppervlaktewater komt daarbij op). De watercompensatie kan binnen het plangebied van bedrijventerrein plaatsvinden.

Meer onderzoek is nodig om de exacte impact van het plan 'Henslare' op de waterkwaliteit in te kunnen schatten. Negatieve effecten op de waterkwaliteit kunnen worden verminderd door de 'first flush' te mitigeren in een verbeterd gescheiden riool.

Het aspect water is geen belemmering voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Henslare.

4.7 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Met andere woorden: is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt voor de beoogde bestemming(en)/ functie(s)? Is er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, levert dit gezondheidsrisico's, ecologische risico's of verspreidingsrisico's op en kan er tijdig iets aan gedaan worden? Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Het volledige bodemonderzoek is te vinden in Bijlage 8.

4.7.1 Toetsingskader

De Wet bodembescherming (Wbb) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.7.2 Resultaten

De aanleiding van het uitvoeren van dit milieuhygiënisch vooronderzoek is het voornemen om een nieuw bedrijventerrein te ontwikkelen. Ten behoeve van deze herontwikkeling zijn grondroerende werkzaamheden voorzien.


Onderzoeksgebied

In afbeelding 4.9 is een schematische weergave van het toekomstige bedrijventerrein Henslare opgenomen. Het bedrijventerrein bestaat uit drie verschillende locaties.


Afbeelding 4.9 Onderzoeksgebied bodemonderzoek (afbeelding noord gericht)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0027.png"

Het doel van het milieuhygiënisch vooronderzoek conform NEN 5725 is inzicht krijgen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen op de onderzoekslocatie. Hierbij wordt een inschatting gemaakt van de aard, mate, oorzaak en ligging van mogelijke verontreinigingen. Ook kunnen de resultaten van het vooronderzoek worden gebruikt bij de interpretatie van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek.

Om dit doel te bereiken, wordt relevante informatie over de onderzoekslocatie en eventueel de beïnvloeding vanuit de directe omgeving verzameld, geanalyseerd en geïnterpreteerd.

De te verzamelen informatie is afhankelijk van de aanleiding en het doel van het vooronderzoek en heeft betrekking op locatiegegevens, bodemopbouw, geohydrologie, te verwachten bodemkwaliteit en potentieel bodembedreigende activiteiten op de vooronderzoek locatie.

Het vooronderzoek heeft zich specifiek gericht op een zone tot 25 m buiten de projectcontour van de onderzoekslocatie.


Resultaten en conclusie
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat maximaal lichte verontreinigingen te verwachten zijn op de onderzoekslocatie. In de bovengrond zijn op verschillende plaatsen licht verhoogde gehalten zware metalen, PAK, EOX en/of minerale olie gemeten.

In de ondergrond zijn lokaal licht verhoogde gehalten zware metalen, PAK en/of minerale olie gemeten. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties zware metalen en vluchtige aromaten gemeten.

Op verschillende plaatsen is in uitgevoerde onderzoeken analytisch asbest aangetoond, maar overschrijden nergens de toetsingswaarde voor nader onderzoek en/of de interventiewaarde. Op basis van bodemvreemde bijmengingen in de bodem zijn de locaties Stationsstraat 128 en de Stenenkamerseweg 14 potentieel asbest verdacht.

Bij het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden ter plaatse van de onderzoekslocatie wordt voor de onderzoeksstrategie een 'verdachte locatie, diffuse bodembelasting, niet-lijnvormig, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming' (NEN 5740; VED-HE-NL) als meest doelmatig beoordeeld om de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Ook dient asbestonderzoek uitgevoerd te worden conform de NEN 5707.

Op de onverdachte landbouwpercelen wordt de onderzoekshypothese en -strategie voor een 'grootschalige onverdachte, niet-lijnvormige locatie' (NEN 5740;ONV-GR-NL) als meest doelmatig beschouwd.

4.7.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat maximaal lichte verontreinigingen te verwachten zijn op de onderzoekslocatie. Voor vervolgonderzoek is in het vooronderzoek bodem een onderzoeksstrategie voorgesteld. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd voorafgaand aan de grondroerende werkzaamheden.


4.8 Externe veiligheid

Het transport, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen brengen risico's met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke lading vrij kan komen. De discipline externe veiligheid houdt zich bezig met het beheersen van de hieraan verbonden risico's voor mensen die zich in de nabijheid van gevaarlijke stoffen bevinden. Daarnaast horen bij externe veiligheid de risico's volgend uit het in werking hebben van windturbines en luchthavens.

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gericht op de bescherming van individuen die zich bevinden in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Deze twee soorten (kwetsbare) objecten worden ook wel de risico-ontvangers genoemd. In het kader van het vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan moet worden getoetst of het realiseren van het plan een onacceptabel externe veiligheidsrisico oplevert. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's, plaatsgebonden risico en groepsrisico.

In deze paragraaf wordt eerst het toetsingskader beschreven met de daarbij behorende definities van het plaatsgebonden en groepsrisico. Daarna komen de risicobronnen die zich in het gebied bevinden aan de orde en is getoetst aan de geldende wet- en regelgeving.

4.8.1 Toetsingskader

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en gaat om het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen:

  • stationaire bronnen, zoals een fabriek of een LPG-vulpunt;
  • mobiele bronnen, zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen.


Voor inrichtingen (bedrijven) zijn het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) en de 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (Revi) van belang. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

De richtlijnen voor buisleidingen zijn weergegeven in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling (Revb).

Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast is er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is, waaronder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Bij externe veiligheid wordt een onderscheid gemaakt tussen een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.

Het groepsrisico is de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico.

Aanvullend op deze landelijke wet- en regelgeving geldt voor het bestemmingsplan tevens de 'Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord' (2015). In deze beleidsvisie is onder andere vastgesteld dat sprake is van een ruimtelijke scheiding van (beperkt) kwetsbare functies ten opzichte van risicobronnen. Voor de verantwoording van het groepsrisico zijn verschillende zones vastgesteld. Deze zones zijn opgenomen op afbeelding 4.10. In navolgende paragrafen wordt voor de risicobronnen aangegeven binnen welke zone het planvoornemen zich bevindt.


Afbeelding 4.10 Zone-indeling. Bron: Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord (2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0028.png"

Naast de zones maakt de Beleidsvisie tevens onderscheid tussen kwetsbare, beperkt kwetsbare en zeer kwetsbare objecten. De definities van (beperkt) kwetsbare objecten volgen uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten bestemd voor personen die niet of beperkt zelfredzaam zijn. Conform deze definitief staat voorliggend bestemmingsplan alleen beperkt kwetsbare objecten toe.

4.8.2 Risicobronnen

Afbeelding 4.11 toont een uitsnede van de EV Signaleringskaart. De afbeelding toont diverse risicobronnen in de nabijheid van het planvoornemen:

  • 1. buisleidingen N570-26;
  • 2. buisleiding A510;
  • 3. spoorlijn Amersfoort - Zwolle;
  • 4. Benegas Vulcentrum BV;
  • 5. Coöperatieve Pelsdierenhouders Centrale Flevo B.A.;
  • 6. Trouw Nutrition Nederland B.V.


Afbeelding 4.11 Uitsnede risicokaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0029.png"

Vanwege de aanwezigheid van meerdere risicobronnen is onderzocht of het thema externe veiligheid kan leiden tot knelpunten voor de voorgenomen ontwikkeling. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de navolgende paragrafen. Hierbij zijn eerst de mobiele risicobronnen onderzocht, daarna de stationaire bronnen.

4.8.3 Mobiele risicobronnen

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich drie mobiele risicobronnen: twee aardgasleidingen en een spoorweg. Deze risicobronnen zijn opgenomen op afbeelding 4.12. Op deze afbeelding zijn tevens de verschillende relevante zones om de risicobronnen weergegeven.


Afbeelding 4.12 Uitsnede risicokaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0030.png"

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In en om het plangebied bevinden zich twee buisleidingen. De relevante gegevens van deze buisleidingen zijn opgenomen in tabel 4.6.


Tabel 4.6 Aanwezige buisleidingen

Nummer   Naam   Beheerder   Type   Diameter   Druk  
1   N-570-26   Gasunie   Aardgas   4 inch   40 Bar  
2   A-510   Gasunie   Aardgas   36 inch   66 Bar  


Plaatsgebonden risico
De plaatsgebonden risicocontour van de buisleidingen bevindt zich binnen de belemmeringenstrook. Binnen deze contour zijn geen kwetsbare objecten toegestaan. Daarom is er geen sprake van een knelpunt met betrekking tot de plaatsgebonden risicocontour.


Groepsrisico
Alle gasleidingen hebben een 100 %-letaliteitsgrens en een 1 %-letaliteitsgrens. Binnen deze grenzen komt respectievelijk 100 % en 1 % van de onbeschermde personen te overlijden indien sprake is van een ongeluk met een buisleiding, meestal een fakkelbrand. Afbeelding 4.13 weergeeft de beide letaliteitsgrenzen geprojecteerd op het huidige ontwerp.


Afbeelding 4.13 Ligging gasleidingen met de 1 % en 100 % letaliteitsgrens

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0031.jpg"

Uit de afbeelding blijkt dat het plangebied zich binnen zowel het 100 %- als het 1 %-letaliteitsgebied bevindt. Het plangebied bevindt zich daarom in zone 2 en zone 3 van deze buisleidingen. Aangezien sprake is van een nieuwe ontwikkeling binnen de letaliteitsgebieden van de buisleidingen, moet het groepsrisico berekend en verantwoord worden.

In een Quantitative Risk Assessment (Bijlage 9) is het groepsrisico berekend en verantwoord van de twee buisleidingen gelegen in het plangebied. Het beoogde bedrijventerrein Henslare bevindt zich grotendeels binnen het invloedsgebied van de buisleiding A-510 en gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de buisleiding N-570-26.

De twee buisleidingen hebben geen PR 10-6 contour, en vormen hiermee geen belemmering voor de realisatie van de beperkt kwetsbare objecten voorzien op het bedrijventerrein. Er wordt dus voldaan aan de risiconormering voor het plaatsgebonden risico. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt is het groepsrisico berekend en verantwoord.

De berekeningen tonen aan dat er een toename is van 10 % van het groepsrisico, echter ligt het groepsrisico lager dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Er is dus sprake van een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierbij dient te worden ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij een ongeval.

Verantwoording groepsrisico - bestrijdbaarheid
De resulterende fakkelbrand is door de brandweer niet te bestrijden. De fakkel stopt met branden wanneer de buisleiding is ingeblokt en al het gas is opgebrand. Bij een fakkelbrand richt de brandweer zich op:
- redden en verlenen van eerste hulp aan slachtoffers;
- bepalen van het bron- en effectgebied;
- de fakkel gecontroleerd laten uitbranden;
- voorkomen van uitbreidingen en beperken effecten door middel van het afschermen van de omgeving;
- stabiliseren van het incident en ontstane branden in de omgeving blussen;
- waarschuwen van de bevolking.
 
Verantwoording groepsrisico - zelfredzaamheid
Aangezien het gebied een bedrijventerrein betreft worden de aanwezige personen vanwege de aard van de werkzaamheden als zelfredzaam beschouwd. Verder is, gezien de afstand tussen de beoogde ontwikkeling en de hogedruk aardgasleidingen, het beste handelingsperspectief binnen blijven, ramen en deuren sluiten en de eventuele mechanische ventilatie uitschakelen. Mochten de gebouwen dichterbij de faalpunt van de aardgasleiding zijn gelegen kan het beste handelingsperspectief vluchten zijn vanwege de vrijgekomen warmte van de fakkelbrand.  

Op basis van de uitgevoerde berekeningen kan worden geconcludeerd dat het thema externe veiligheid - buisleidingen geen belemmering vormt voor de realisatie van het beoogde bedrijventerrein Henslare te Putten.


Belemmeringenstrook
De belemmeringenstrook van de noord-zuid gelegen gasleiding betreft 5 m aan beide zijden van de leiding, gemeten vanuit het hart van de leiding. Deze belemmeringenstrook is in het bestemmingsplan opgenomen. Binnen deze strook zijn geen mogelijkheden voor het oprichten van gebouwen. Het bestemmingsplan laat bovendien geen (beperkt) kwetsbare objecten toe. De belemmeringenstrook van de oost-west gelegen gasleiding valt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.


Spoorlijn Amersfoort-Zwolle
Direct aan de westzijde van het plangebied ligt de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Over deze spoorlijn vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De spoorlijnroute 360, Amersfoort Oost-Hattem is een basisnet spoortraject met PAG-indicatie. In tabel 4.7 is voor de twee spoortrajecten relevante informatie uit de Regeling basisnet opgenomen.


Tabel 4.7 Informatie Regeling basisnet

Spoortraject + naam   Traject   PR 10-6   PR 10-7 (GR)   PAG  
route 360 Amersfoort Oost - Hattem   D   1 m   15 m   ja  
route 360 Amersfoort Oost - Hattem   E   6 m   20 m   ja  


Plaatsgebonden risico
Route 360 Amersfoort Oost-Hattem trajectnummer D en E hebben een plaatsgebonden risicocontour van één respectievelijk 6 m. Het bedrijventerrein ligt dus niet binnen de plaatsgebonden risicocontour van de spoorlijn. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen knelpunt voor de ontwikkeling.


Groepsrisico
Het groepsrisicoplafond wordt bepaald door het PR 10-7. Het plangebied bevindt zich niet of slechts zeer beperkt binnen het groepsrisicoplafond van de spoorlijn. Uit afbeelding 4.13 blijkt dat het plangebied voor een deel wel binnen het 100 % letaliteitsgebied en de 200 m zone van de spoorlijn bevindt. Het plangebied bevindt zich dus binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Om vast te stellen of dit een knelpunt kan opleveren worden de vuistegels uit de bijlage bij de Handleiding Risicoanalyse Transport toegepast.


De relevante vuistregels zijn opgenomen in paragraaf 1.3.2.2, Toetsing groepsrisico voor een baanvak hoge snelheid (>40 km/u). Voor het toepassen van de vuistregels is de relevantie informatie uit de Regeling basisnet opgenomen in tabel 4.8.


Tabel 4.8 Informatie Regeling basisnet

Spoortraject route 360 Amersfoort Oost - Hattem   A - brandbaar gas   B2 - toxisch gas   B3 - zeer toxisch gas   C3 - zeer brandbare vloeistof   D3 - toxische vloeistof   D4 - zeer toxische vloeistof  
vervoershoeveelheden (in ketelwagenequivalenten)   1.430   910   0   5.620   1.110   180  
invloedsgebied in meters   460   995   > 4.000   35   375   > 4.000  

Toetsing oriëntatiewaarde:

  • vuistregel 1: wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in ketelwagens (bulkvervoer) stoffen bevat in de categorie B3 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe;
  • vuistregel 2: wanneer A kleiner is dan 50 en D4 of B2 maken deel uit van de vervoersstroom, pas dan RBMII toe als binnen 200 m van het baanvak aanwezigheidsdichtheden voorkomen van meer dan 200 per h;
  • vuistregel 3: wanneer A minder is dan tien maal de drempelwaarde in tabel 19 (eenzijdige bebouwing) of tien maal de drempelwaarde in tabel 20 (twee-zijdige bebouwing) wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.


Er is geen sprake van het vervoer van B3, dus ingevolge vuistregel 1 zijn RBM-II berekeningen niet nodig. De vervoersaantallen voor stofcategorie A zijn groter dan 50, daarom zijn ingevolge vuistregel 2 RBM-II berekeningen niet nodig. Voor de toepassing van vuistregel 3 wordt uitgegaan van tabel 19 voor eenzijdige bebouwing, gezien de lage bebouwingsdichtheid in en in de omgeving van het plangebied. Vanwege de spreiding van de toekomstige bebouwing op het terrein, wordt voor de afstand van het plangebied tot de spoorlijn uitgegaan van de meest nabij-geprojecteerde bebouwing bij de spoorlijn. Deze afstand is ongeveer 50 m, dus binnen zone 2. In totaal zijn er 200 arbeidsplaatsen op 6 ha. De gemiddelde personendichtheid per ha is dus 33 personen per ha. Op een afstand van 50 m tot de spoorlijn, met een personendichtheid van 30 personen per ha, wordt de oriëntatiewaarde overschreden bij 24.200 vervoersaantallen categorie A. Aangezien sprake is van 1.430 vervoersaantallen per jaar, wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden.


Toetsing 10 % van de oriëntatiewaarde:

  • vuistregel 1: wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in ketelwagens (bulkvervoer) stoffen bevat uit de categorie B3 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe;
  • vuistregel 2: wanneer A kleiner is dan 50 en D4 of B2 maken deel uit van de vervoersstroom, pas dan RBMII toe als binnen 200 m van het baanvak aanwezigheidsdichtheden voorkomen van meer dan 70 per ha;
  • vuistregel 3: wanneer A minder is dan de drempelwaarde in tabel 1-19 (eenzijdige bebouwing) of in tabel 1-20 (2-zijdige bebouwing) wordt 10 % van de oriëntatiewaarde niet overschreden.


Er is geen sprake van het vervoer van B3, dus ingevolge vuistregel 1 zijn RBM-II berekeningen niet nodig. De vervoersaantallen voor stofcategorie A zijn groter dan 50, daarom zijn ingevolge vuistregel 2 RBM-II berekeningen niet nodig.


Voor de toepassing van vuistregel 3 wordt uitgegaan van tabel 19 voor eenzijdige bebouwing, gezien de lage bebouwingsdichtheid in en in de omgeving van het plangebied. Vanwege de spreiding van de toekomstige bebouwing op het terrein, wordt voor de afstand van het plangebied tot de spoorlijn uitgegaan van de meest nabij-geprojecteerde bebouwing bij de spoorlijn. Deze afstand is ongeveer 50 m, dus binnen zone 2. In totaal zijn er 200 arbeidsplaatsen op 6 ha. De gemiddelde personendichtheid per ha is dus 33 personen per ha. Op een afstand van 50 m tot de spoorlijn, met een personendichtheid van 30 personen per ha, wordt 10 % van de oriëntatiewaarde overschreden bij 2.420 vervoersaantallen categorie A. Aangezien sprake is van 1.430 vervoersaantallen per jaar, wordt 10 % van de oriëntatiewaarde niet overschreden.


Plasbrandaandachtsgebied

Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) bedraagt 30 m aan weerszijden van het spoor, gemeten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaande verkeer. Het bestemmingsplan staat binnen deze zone geen bebouwing toe. Daarom leidt het PAG niet tot een knelpunt.


Risicovolle inrichtingen

In de buurt van het nieuwe bedrijventerrein bevinden zich drie risicovolle inrichtingen. De ligging van deze bronnen is weergegeven op afbeelding 4.14. Het gaat om de volgende risicobronnen:

  • 1. Benegas Vulcentrum BV;
  • 2. Coöperatieve Pelsdierenhouders Centrale Flevo B.A.;
  • 3. Trouw Nutrition Nederland B.V.


Afbeelding 4.14 Uitsnede risicokaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0032.png"

Het plangebied van voorliggende bestemmingsplan bevindt zich alleen binnen de risicocontouren van Benegas Vulcentrum BV. Het plangebied bevindt zich binnen zone 1, zone 2 en zone 3. Daarom wordt voor deze inrichting bepaald in hoeverre sprake is van een potentiële belemmering voor het planvoornemen.


Benegas is een leverancier van propaangas en betreft een BRZO-inrichting. Binnen de plaatsgebonden risicocontour van Benegas zijn kwetsbare objecten niet toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten is sprake van een richtwaarde.


De overige contouren van Benegas tonen het groepsrisicoplafond (PR10-7) en het invloedsgebied van het groepsrisico (PR10-8). Binnen deze zones zijn beperkte ontwikkelingen geprojecteerd, welke daarom leiden tot een beperkte toename van het groepsrisico. Dit leidt niet tot een knelpunt.

4.8.4 Conclusie

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich meerdere mobiele en stationaire risicobronnen. De aanwezigheid van de spoorlijn en de omliggende stationaire bronnen leiden niet tot een belemmering voor het planvoornemen. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van twee buisleidingen is het groepsrisico berekend en verantwoord.


De berekeningen tonen aan dat er een toename is van 10 % van het groepsrisico, echter ligt het groepsrisico lager dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Er is dus sprake van een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierbij is ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij een ongeval. Op basis van de uitgevoerde berekeningen kan worden geconcludeerd dat het thema externe veiligheid - buisleidingen geen belemmering vormt voor de realisatie van het beoogde bedrijventerrein Henslare te Putten.


Het aspect externe veiligheid is daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Henslare.


4.9 Niet-gesprongen explosieven

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven in het plangebied en de gevolgen hiervan op voorgenomen ontwikkeling.


Het volledige onderzoek naar niet-gesprongen explosieven is te vinden in Bijlage 10.

4.9.1 Toetsingskader

Na de Tweede Wereldoorlog zijn op diverse plekken in Nederland niet-gesprongen explosieven (verder NGE genoemd) achtergebleven. Deze NGE vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd, zoals graven. Voorafgaand aan deze bodemroerende werkzaamheden dient de aanwezigheid van deze NGE uitgesloten te worden of dienen eventuele NGE te worden verwijderd.

4.9.2 Resultaten

Er is feitelijk materiaal aangetroffen, waaruit blijkt dat er mogelijk verschillende typen explosieven in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven tijdens WOII. Hierdoor geldt dat het onderzoeksgebied (deels) verdacht is op de aanwezigheid van explosieven/ onontplofte oorlogsresten.


Op basis van de inventarisatie en analyse van het bronnenmateriaal, is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden. Tabel 4.9 is een samenvatting van de afbakening van de verdachte gebieden en de soorten te verwachten explosieven.


Tabel 4.9 Conclusies en afbakening

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0033.png"

Voor aanvullende informatie over horizontale en verticale afbakening en de vermoede soorten, hoeveelheden en verschijningsvormen van de explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het onderzoek in bijlage X van deze toelichting. De uitleg op basis van welk feitenmateriaal de gebieden verdacht zijn verklaard en afgebakend, is terug te vinden in bijlage III van het onderzoek in Bijlage 10.


Projectspecifiek achtergrondrisico
Er heeft naoorlogs geen grootschalig grondverzet plaatsgevonden op basis waarvan voor delen van het onderzoeksgebied gesteld kan worden dat er een achtergrondrisico geldt. Wel kan het de moeite zijn om voor de verdachte gebieden 3 en 4 na te gaan wat de naoorlogse grondroering betrof, omdat deze locaties tot slechts 0.3 m-mv verdacht zijn en ook kleinschalige grondroering tot een reductie van het verdachte gebied kan leiden.


Weergave verdachte en vrijgegeven gebieden binnen het onderzoeksgebied
Onderstaande kaart weergeeft de verdachte en onverdachte gebieden weergeven. De gebieden zijn als onverdacht (groene markering) ingetekend indien het gehele gebied is vrijgegeven, of als roze gemarkeerde verdachte gebieden indien de locatie slechts deels is vrijgegeven. In de eerste tabel in bijlage III van het onderzoek in Bijlage 10 van deze toelichting zijn de vrijgegeven gebieden omschreven.


Afbeelding 4.15 Vrijgegeven en beperkt vrijgegeven gebieden ter attentie van niet-gesprongen explosieven

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0034.png"
 

4.9.3 Conclusie

Een deel van het plangebied van bedrijventerrein Henslare kan op basis van het vooronderzoek naar niet-gesprongen explosieven niet worden vrijgegeven. Dit betekent dat binnen deze gebieden nader onderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd voordat er grondwerkzaamheden uitgevoerd worden. Mochten er niet-gesprongen explosieven aangetroffen worden, dan kunnen deze worden geruimd. Het aspect niet-gesprongen explosieven is daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Henslare.

4.10 Archeologie

Voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingsplan dient inzicht te zijn verkregen in bekende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden in het plangebied en omgeving, en wat de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden zijn en of deze een bedreiging vormen voor het bodemarchief. Indien dit het geval is, wordt geadviseerd op welke wijze hiermee in het vervolgtraject van de plannen rekening dient te worden gehouden.

4.10.1 Toetsingskader

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet die op 1 januari 2024 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016 - 2023 een overgangsregeling opgenomen.


De Erfgoedwet regelt onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge trefkans of indien het plangebied niet is gekarteerd.

4.10.2 Resultaten

In en rondom het plangebied zijn in het verleden diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. In de noordelijke helft van het plangebied is in 2004 een booronderzoek uitgevoerd. De resultaten waren dusdanig dat het plangebied vrij is gegeven.


In het zelfde jaar is in en rond het zuidelijke deel van het plangebied een booronderzoek uitgevoerd. Ook dit plangebied is destijds vrij gegeven.


Bij de aanleg van de randweg Henslare heeft de regioarcheoloog een veldwaarneming gedaan. De bodem bleek in het wegtracé gediepploegd te zijn. In 2017 is oostelijk van het noordelijk deel van het plangebied een sleuvenonderzoek uitgevoerd (Rimpeler).


Alle veldonderzoeken hebben aangetoond dat het gebied te nat was voor historische of prehistorische bewoning. Tekenend voor het reliëf is het hoogteverschil dat aan beide zijde van de Rimpelerweg aanwezig is. Alle onderzoeken hebben aanleiding gegeven om de onderzoeksgebieden vrij te geven.

4.10.3 Conclusie

De diverse archeologische onderzoeken die binnen en direct rondom het plangebied zijn uitgevoerd, hebben alle aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of te verwachten zijn. Het gebied ligt laag en is daarom te nat voor historische en prehistorische bewoning. Daarom wordt voor het plangebied bedrijventerrein Henslare geen aanvullend archeologisch onderzoek geadviseerd. In het nieuwe plan zijn dan ook geen dubbelbestemmingen archeologie opgenomen.

4.11 Cultuurhistorie en landschap

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om in een bestemmingsplan moet een beschrijving op te nemen van de manier waarop er rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, cultuurlandschap en archeologie). Hierbij gaat het om zowel beschermde objecten en structuren, als niet beschermde objecten als structuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook rekening worden gehouden met het aspect landschap. Hierbij gaat het onder andere om kenmerkende ruimtelijke patronen/structuren, karakteristieke beplantingsvormen en gebruikte soorten, de ruimtelijke opbouw van bebouwing in een gebied en de natuurwaarden in de omgeving.

4.11.1 Toetsingskaders

Cultuurhistorie

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de op 1 januari 2024 in werking treedt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016-2023 een overgangsregeling opgenomen.


Het uitgangpunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten. Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.


Landschap

De gemeente Ermelo en de gemeente Putten hebben in 2011 gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Dit landschapsontwikkelingsplan beschrijft het landschapsbeleid voor het buitengebied van de gemeenten Ermelo en Putten, de kleine kernen en de randen van de kernen Ermelo en Putten voor de komende 10-15 jaar. Met dit plan geven de twee gemeentes richting aan zowel ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied als behoud en kwaliteitsverbetering van het landschappelijk karakter van het buitengebied. In het plan worden de volgende specifieke landschappelijke kwaliteiten en identiteiten van het gebied omschreven:

  • 1. variatie aan open en gesloten gebieden;
  • 2. waterlopen, welke een belangrijke rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van het landschap;
  • 3. routes en verbindingen als dragers van ontwikkeling;
  • 4. cultuurhistorische elementen, welke de identiteit van het gebied vormen;
  • 5. schaalvergroting van de veehouderijsector leidend tot verstorende elementen in het landschap (beeldkwaliteit bebouwing).

4.11.2 Resultaten

Cultuurhistorie

In het plangebied liggen geen Rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten. Daarnaast blijkt uit de aardkundige waardenkaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed dat het plangebied niet is aangewezen als waardevol aardkundig gebied (zie afbeelding 4.17).


Afbeelding 4.17 Uitsnede aardkundige waardenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BTHenslare-ON01_0035.png"

Landschap

Het plangebied kent enkele typerende landschappelijke elementen, waaronder een verkavelend landschapspatroon, een houtwallenstructuur, een openheid landschap en de lintstructuur Stenenkamerseweg. In de Gebiedsvisie Henslare is gestreefd naar een samenhangend geheel en een logische inpassing van bedrijventerrein Henslare in het landschap.


Met de ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt de kwaliteit van de lintstructuur van de Stenenkamerseweg voortgezet en, waar nodig, aangevuld. Bebouwing wordt op afstand van de weg geplaatst zodat een groene voorruimte ontstaat en krijgt een hoogwaardige uitstraling, passend bij de overige boerderijwoningen.


Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan een clustering van bedrijven mogelijk gemaakt. Op dit moment is nabij de Stenenkamerseweg en nabij het stations al enige bedrijvigheid. Hierdoor zijn in de huidige situatie verschillende landschap verstorende elementen aanwezig. Deze elementen hebben een invloed op de landschappelijke waarde van het gebied. Dit zal ook gelden voor het bedrijventerrein Henslare. Door in te zetten op een clustering van bedrijvigheid is geen sprake van verdere aantasting van de openheid van het gebied. Het bedrijventerrein fungeert als overgangsgebied tussen het dorp en het landelijk gebied.

4.11.3 Conclusie

In het plangebied komen geen cultuurhistorische elementen voor. Door het concentreren van verstorende elementen vindt geen verdere aantasting plaats van de openheid van het gebied. Daarnaast wordt de bestaande lintstructuur en houtwallenstructuur behouden. Het thema cultuurhistorie en landschap vormen daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.12 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen en verbindingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. De leidingen en verbindingen zijn te verdelen in drie typen:

  • 1. buisleidingen met een externe veiligheidszone;
  • 2. bovengrondse hoogspanningslijnen;
  • 3. overige leidingen.


De eerste twee type leidingen zijn in ieder geval planologisch relevant. Voor de overige leidingen bepaalt bevoegd gezag of deze planologisch relevant zijn.


Voorbeelden van planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen en goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.


4.12.1 Wettelijke grondslag

Voor elk van de drie typen leidingen en verbindingen is het wettelijk gezien anders geregeld:

  • 1. voor buisleidingen geldt een wettelijke verplichting. Voor buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang;
  • 2. voor bovengrondse hoogspanningsleidingen geldt een advies van het Rijk. Hoe omgegaan moet worden met bovengrondse hoogspanningslijnen bij ruimtelijke plannen heeft het rijk aangegeven in haar 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' uit 2005 met kenmerk SAS/2005183118;
  • 3. voor de overige leidingen bepaalt bevoegd gezag of deze planologisch relevant zijn. Gewone nutsleidingen zijn meestal niet relevant. Maar voor sommige leidingen is het toch wenselijk deze in het bestemmingsplan op te nemen. Bijvoorbeeld omdat ze van groot maatschappelijk belang zijn en er grote problemen ontstaan als de leiding niet meer werkt.

4.12.2 Resultaten

In het meest zuidelijk gelegen deelgebied ligt een planologisch beschermde gasleiding. De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn bestemd voor een ondergrondse aardgasleiding ter plaatse van de 'hartlijn leiding - gas', de bescherming, het beheer en het onderhoud van de aardgasleiding en de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt. Op de gronden mogen, in afwijking van de andere ter plaatse geldende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de leidingen worden gebouwd.

4.12.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan zijn de bestaande planregels voor dubbelbestemming Leiding-Gas van de bestemmingsplannen 'Veegplan Westelijk Buitengebied' en 'Stenenkamerseweg 21 en Broeksteegje' overgenomen. Initiatieven die mogelijk worden gemaakt door dit bestemmingsplan worden getoetst aan deze planregels. Door voorschriften met betrekking tot de gasleiding op te nemen in het bestemmingsplan wordt de bescherming van de gasleiding gewaarborgd. Het omgevingsaspect kabels en leidingen vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.13 Klimaatadaptatie

Door klimaatverandering neemt de kans op hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen toe. Dat levert risico's op voor onze gezondheid, veiligheid en economie. Het is van groot belang dat Nederland zich aanpast aan deze veranderingen. De overheid, maatschappelijke organisatie, inwoners en bedrijven werken aan de benodigde aanpassingen voor het omgaan met extreme weersomstandigheden, zodat dit het nieuwe normaal wordt. Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) is een gezamenlijk plan van gemeenten, water-schappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen versnelt en intensiveert.


Op initiatief van het ministerie van BZK en DPRA is de werkgroep 'Verkenning (bouw)regelgeving ten behoeve van klimaatbestendige inrichting' opgericht. Deze werkgroep heeft een handreiking over decentrale regelgeving bij klimaatadaptief bouwen en inrichten uitgewerkt, als handvat voor decentrale overheden om klimaatadaptief bouwen juridisch te borgen.

4.13.1 Hittestress

Hitte is een van de thema's van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, naast droogte, wateroverlast en overstroming. Uit de KNMI'14 klimaatscenario's blijkt dat niet alleen de gemiddelde temperatuur stijgt, maar dat ook de hitte-extremen toenemen. Steden houden door verstening meer warmte vast, waardoor het daar 's nachts tot zeven graden warmer kan zijn dan in het buitengebied: dit wordt het stedelijk hitte-eilandeffect genoemd.


De mate waarin het hitte-eilandeffect optreedt, varieert: hoe warm het ergens wordt, hangt af van de lokale ruimtelijke kenmerken. De meest bepalende factoren hierin zijn:

  • 1. aandeel bebouwd oppervlak;
  • 2. aandeel verhard oppervlak;
  • 3. aandeel groen oppervlak.


Er zijn diverse maatregelen om hitte te beperken, zoals het aanpassen van gebouwen en infrastructuur, het vergroenen van tuinen en het aanpassen van gedrag. Een integrale aanpak, waarin andere klimaatthema's worden meegenomen (bijvoorbeeld droogte of wateroverlast) heeft hierin de voorkeur.


Schaduwwerking van gebouwen en het beperken van de weerkaatsing van glas is in onderhavig bestemmingsplan uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 2).


Schaduwwerking gebouwen en bomen of schaduwgevend groen

Met een bouwregel in het bestemmingsplan kan worden gezorgd dat gebouwen zodanig worden gebouwd, dat zij voldoende schaduw werpen op de openbare ruimte. Bomen brengen schaduw en houden water vast. Dat draagt bij aan de vermindering van hittestress in warme periodes. Bomen verhogen daarnaast de biodiversiteit en kunnen mogelijk ook op het gebied van wateroverlast een rol spelen. Echter nemen bomen ook veel ruimte in en kan ondergrondse infrastructuur ook een beperkende factor zijn bij het aanplanten van bomen. Daarom is het ook een optie om in plaats van bomen 'schaduwgevend groen' aan te planten.


Weerkaatsing glas

Glas is een populair materiaal voor met name bedrijfsgebouwen. Het zorgt voor veel daglicht, mooi uitzicht en kan een bron van energie zijn als de zon erop staat. Een nadeel van een gebouw dat bijna voornamelijk uit glas bestaat, is de weerkaatsing van zonlicht richting de openbare ruimte. Hierdoor warmt de openbare ruimte op hete dagen nog extra op.


Gelet op de afbakening tussen het bestemmingsplan en het Bouwbesluit, mag het bestemmingsplan geen ei-sen stellen aan het materiaalgebruik. Maar in aanvulling op het Bouwbesluit kan in het bestemmingsplan wel een bouwregel worden opgenomen die zich richt op beperking van deze weerkaatsing, omdat dit een effect heeft op de openbare ruimte en daarmee ruimtelijk relevant is. De initiatiefnemer heeft dan zelf de keuze op welke wijze hij de weerkaatsing beperkt.

4.13.2 Wateroverlast

Wateroverlast is een van de thema's van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, naast hitte, droogte en de gevolgbeperking van overstromingen. Uit de KNMI'14 scenario's blijkt dat de hoeveelheid jaarlijkse neerslag toeneemt, evenals de intensiteit van de buien. Hierdoor is er een grotere kans op wateroverlast.


Er zijn drie typen wateroverlast:

  • 1. wateroverlast door kortdurende hevige neerslag (vaker in de zomer);
  • 2. wateroverlast door langdurige neerslag (meestal in de winter);
  • 3. grondwateroverlast.


De gevolgen van deze drie typen overlast variëren en zijn onder andere afhankelijk van de plaats waar de neerslag valt: in landelijk gebied of in de bebouwde omgeving, in een hellend of vlak gebied, in een (groot) watersysteem met veel of klein systeem met beperkte berging.


Om de gevolgen van wateroverlast te beperken, is het van belang om de omgeving in te richten met het oog op veranderingen. Aangezien eigenaren verantwoordelijk zijn voor de afwatering van hun eigen terrein, is het ook passend dat zij maatregelen treffen door een gebouw, dak of tuin regenbestendig(er) te maken.

Dit is als volgt vertaald in de regels van bestemmingsplan bedrijventerrein Henslare:

Artikel 3.2.1 e: het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan als voorzien wordt in de aanleg van een waterberging van ten minste 70 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak, die tussen de 12 en 24 uur na een bui weer voor 90 % beschikbaar is en in stand wordt gehouden. Artikel 3.4.1 maakt het mogelijk om hiervan af te wijken als het realiseren van de waterberging redelijkerwijs kleiner kan of niet mogelijk is. In artikel 3.4.2 staan de voorwaarden hiervoor beschreven.

4.13.3 Conclusie

Aan de hand van de handreiking over decentrale regelgeving bij klimaatadaptief bouwen en inrichten is in dit bestemmingsplan uitwerking gegeven aan het juridisch borgen van klimaatadaptief bouwen. Deze regels zijn terug te vinden in artikel 3.2.1 van de regels van bestemmingsplan bedrijventerrein Henslare en in het beeldkwaliteitsplan welke is opgenomen in Bijlage 2 van de regels. Het doel hiervan is het voorkomen van hittestress en wateroverlast op het bedrijventerrein Henslare.


4.14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit dat betrekking heeft op een activiteit of activiteiten die voorkomen op de C of D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

4.14.1 Wettelijke grondslag

Het voornemen van dit bestemmingsplan komt voor op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Er sprake is van: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein' (categorie D11.3 Besluit m.e.r). De drempelwaarde van de D-lijst Besluit milieueffectrapportage is 75 ha of meer. Het bedrijventerrein is netto (uitgeefbare grond) 6 ha groot. Dat betekent dat de bestemmingsplanwijziging voor het bedrijventerrein onder de D-drempel valt en dat minimaal een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden opgesteld.


Tabel 4.10 D-lijst van Besluit milieueffectrapportage

  Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D 11.3   de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein   n gevallen waarin de activiteit een oppervlakte van 75 ha of meer betreft   de structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet   de vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet  

4.14.2 Resultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het kader van voorliggend bestemmingsplan diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor alle, voor dit plan, relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten in de paragrafen hiervoor zijn beschreven, blijkt dat het plan beperkte milieueffecten heeft.


Aan de hand van het stikstofdepositieonderzoek wordt op dit moment het intern salderen van stikstof uitgewerkt. Intern salderen lijkt op dit moment kansrijk, maar het onderzoek is nog in een vroeg stadium, waardoor de resultaten nog niet gepresenteerd kunnen worden. Als de resultaten hiervan bekend zijn, wordt deze paragraaf verder aangevuld.

4.14.3 Conclusie

Aan de hand van het stikstofdepositieonderzoek wordt op dit moment het intern salderen van stikstof uitgewerkt. Intern salderen lijkt op dit moment kansrijk, maar het onderzoek is nog in een vroeg stadium, waardoor de resultaten nog niet gepresenteerd kunnen worden. Als de resultaten hiervan bekend zijn, wordt deze paragraaf verder aangevuld.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. Er wordt ingegaan op de algemene opzet van de planregels en een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan.

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, et cetera) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning tot bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de regels zijn opgenomen. De toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen met behulp van een aanduiding nader worden ingevuld. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2);
  • 2. bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, dan worden deze ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend worden afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels opgenomen. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsplanbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  • 3. algemene regels. In de laatste twee hoofdstukken zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels;
  • 4. overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hierna opgenomen.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.


De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven. Tevens is aangesloten bij de meest actuele landelijke standaarden voor de regels en de verbeelding, te weten de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) en IMRO2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012). Qua inhoud en opzet is aangesloten bij recente en vergelijkbare bestemmingsplannen van de gemeente.

5.3 Toelichting op de regels

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in het eerste artikel van het bestemmingsplan uitgelegd. Vervolgens bevat het tweede artikel technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, is het aantal bestemmingen in het plan zoveel mogelijk beperkt. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid.


De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • 1. bestemmingsomschrijving;
  • 2. bouwregels;
  • 3. nadere eisen (indien aanwezig);
  • 4. afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • 5. specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • 6. afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • 7. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • 8. wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).


Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een gebiedsbegrenzing, een maximale oppervlakte- of inhoudsmaat dan wel een beperking tot de bestaande bebouwing.


De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.


De afwijkings- en wijzigingsregels geven het bevoegd gezag bevoegdheden om onder voorwaarden af te wijken van een regel of onder voorwaarden het plan te wijzigen.


Enkelbestemmingen

Het bestemmingsplan kent twee enkelbestemmingen. Hieronder wordt ingegaan op waar is de bestemming voor bedoeld is en welke voorzieningen binnen deze bestemming toegestaan zijn.


Artikel 3 Bedrijventerrein

De bestemming 'Bedrijventerrein' betreft een gezoneerde bestemming bestemd voor de vestiging van bedrijven. De bestemming onderscheid drie zones:

  • 1. zone voor bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 1;
  • 2. zone voor bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 (dus categorie 1 en 2);
  • 3. zone voor bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 (dus categorie 1, 2 en 3.1);
  • 4. zone voor bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 (dus categorie 1, 2 en 3.1 en 3.2).


Een lichtere categorie bedrijfsactiviteiten dan de maximaal toegestane categorie is dus toegestaan. Kanttekening daarbij is dat het niet de voorkeur heeft om gronden die geschikt zijn voor 3.2, uit te geven voor een lagere categorie. Zwaardere categorieën dan milieucategorie 3.2 worden door de gemeente niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn bedrijven die door hun aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ter plaatse toegelaten categorieën van bedrijven en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Op die manier zal de nieuwe bedrijvigheid niet voor hinder zorgen voor de bestaande woon- en bedrijfsfuncties en is er daarmee sprake van een aangenaam woon- en bedrijfsklimaat.


Omdat nog niet precies duidelijk is hoe de interne wegen komen te liggen van het bedrijventerrein, is de bestemming Bedrijventerrein tevens bestemd voor wegen.


Een toelichting op de bouwregels die gelden ten aanzien van klimaatadaptatie, wordt verwezen naar de onderbouwing in paragraaf 4.13 van deze toelichting.


Artikel 4 Groen

Deze bestemming heeft betrekking op hoofdstructuur van de groenvoorziening van het bedrijventerrein Henslare. Binnen deze bestemming zijn ook watergangen en waterpartijen mogelijk.


Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op de infrastructurele hoofdontsluiting van het bedrijventerrein Henslare.


Dubbelbestemmingen

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook vier dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.


Artikel 6 Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming is de planologische bescherming van de bestaande gasleiding die door het plangebied loopt.


Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Deze dubbelbestemming is de planologische bescherming van de bestaande hoogspanningsverbinding die door het plangebied loopt.

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan. Hieronder worden de algemene regels van dit bestemmingsplan toegelicht.


Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.


Artikel 9 Parkeer- en laad- en losvoorzieningen

Dit artikel betreft de regels zoals vastgesteld in het bestemmingsplan Parkeernormen van de gemeente (status: onherroepelijk, vastgesteld op 5 juli 2018). De parkeernorm in het bestemmingsplan verwijst naar de beleidsregels van de gemeente Putten. Het voordeel van deze benadering is dat de beleidsregel zelf direct juridisch verankert is via het bestemmingsplan én dat betekent dat, als de beleidsregel wordt aangepast, die vanzelf óók veranderd is in het bestemmingsplan.


Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemene gebruiksregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.


Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel worden de regels gesteld over gebiedsaanduidingen. Dit is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor naast de bestemmingen specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. In dit bestemmingsplan komen de volgende gebiedsaanduidingen voor:

  • vrijwaringszone - spoor;
  • veiligheidszone - lpg;
  • wetgevingzone - wijzigingsgebied.


Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de afwijkingsvoorwaarden beschreven. Deze afwijkingen gelden voor het hele plangebied. De ontheffingen die afwijkingen gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.


Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Voor kleinschalige afwijkingen van de planregels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Dit biedt enige flexibiliteit aan het plan, zonder de rechtszekerheid van betrokkenen tekort te doen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden aangeduid met 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' te wijzigen in de bestemming Bedrijventerrein al dan niet in combinatie met de bestemming Groen, met inachtneming van de in het artikel benoemde voorwaarden. Deze gronden binnen de wetgevingszone kunnen ingezet worden voor fase 2 van bedrijventerrein Henslare (netto 1 ha bedrijventerrein).

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Conform het Bro (artikel 3.2.1 en 3.2.2) zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik (artikel 15). Hierin is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel (artikel 16) wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het plan.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Deze paragraaf gaat in op het participatieproces van bedrijventerrein Henslare.


De Gebiedsvisie Henslare is de basis en het vertrekpunt van dit bestemmingsplan. De Gebiedsvisie bouwt voort op eerder opgestelde (beleids)documenten en maakt een herijking op basis van aangescherpte gemeentelijke ambities en doelstellingen. Dit visiedocument is opgesteld in overleg met belanghebbenden en belangstellenden en in nauwe samenwerking tussen de gemeente Putten, Omgevingsdienst Noord Veluwe (ODNV) en Witteveen+Bos. De opbouw van het proces van de visie bestond uit drie fasen: scopefase, ontwerpfase en de vaststellingsfase.


Gebiedsvisie Henslare

Scopefase juni tot en met augustus 2021

In de scope fase zijn de huidige ontwikkelingen in en rondom het plangebied geanalyseerd. Daarnaast zijn de kenmerken van het gebied in beeld gebracht. Er zijn vijf bouwstenen voor de visie bepaald: grondeigendom, milieu, duurzaamheid, mobiliteit en landschap. Deze vijf bouwstenen zijn nader uitgediept in vijf werksessies met beleidsmedewerkers van gemeente Putten, experts Goudappel (mobiliteit)en medewerkers van de Omgevingsdienst Noord Veluwe (ODNV).


Ontwerpfase: september 2021 tot en met december 2021

In deze fase zijn de ambities uitgewerkt tot een ontwikkelschets. Dit project leeft in de omgeving. Dat komt terug in de grote belangstelling. In een bijeenkomst met bewoners, ondernemers en andere belanghebbenden hun standpunten en zorgen delen. Ook werd samen geschetst op de kaarten over wensen (duurzaam, ontsluiting etc) en mogelijke indeling binnen het zoekgebied. Op de website van de gemeente is een verslag van de bijeenkomst geplaatst. Daarnaast was het in deze fase mogelijk om input te leveren op het digitale participatieplatform. Ruim 200 personen hebben dit gedaan. Op de website van de gemeente is een algemene beantwoording geformuleerd op de reacties. De ondernemers in Putten zijn in deze fase ook benaderd om inzicht te krijgen in de wensen. Maar liefst 134 bedrijven hebben de interessepeiling ingevuld, met een behoefte vraag van 20-25 ha. Om een compact en aangesloten bedrijventerrein te kunnen ontwikkelen is de gemeentelijke afhankelijk van grondeigenaren De gemeente heeft met grondeigenaren binnen het plangebied gesprekken gevoerd. Deze gesprekken hebben input geleverd bij het bepalen van de beoogde ontwikkelcontouren van het bedrijventerrein op locatie. Na instemming van de gemeenteraad met de gebiedsvisie worden de gesprekken hervat om te verdergaande afspraken te maken.


Vaststellingsfase: januari 2022 - maart 2022

De gebiedsvisie is op in maart 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Putten. De gebiedsvisie vormde de basis en vertrekpunt voor dit bestemmingsplan. In deze periode zijn ook de eerste onderzoeken naar de milieueffecten de ontwikkeling van het bedrijventerrein Henslare uitgezet.


Bestemmingsplan


Concept ontwerpbestemmingsplan: maart 2022 - november 2022

Op basis van de Gebiedsvisie Henslare is een voorstel stedenbouwkundig plan uitgewerkt. Dit vormt weer de basis voor de verbeelding (plankaart) van dit bestemmingsplan. In de periode tussen maart en november 2022 zijn er met direct aanwonenden keukentafelgesprekken gevoerd, is er in juli voor ondernemers een inloopavond georganiseerd en in november een inloopavond voor eenieder die geïnteresseerd is. Ruim 75 ondernemers uit Putten en directe omgeving lieten zich in juli in De Aker door de gemeente informeren over de plannen voor het bedrijventerrein Henslare. Zij deelden hun wensen en vragen en spraken met de gemeente over de eerste schetsen van de globale indeling van het toekomstige bedrijventerrein. Op de inloopavond in november werd (het concept van) het ontwerpbestemmingsplan gepresenteerd. Het was een drukbezochte avond, er was veel interesse in de aankoop van een kavel maar ook zorgen over mogelijke neveneffecten van maatregelen tegen sluipverkeer door het buitengebied.

6.1.1 Uitgiftebeleid

Op het bedrijventerrein Henslare wordt -conform het coalitieakkoord 2018 - 2022- circa 3,5 ha gereserveerd voor bedrijven die verplaatsen vanuit binnenstedelijke locaties, met name de Ambachtsstraat, waar deze hinder veroorzaken.

In december 2021 heeft de raadscommissie EBOR gesproken over een opiniërende notitie met betrekking tot het uitgiftebeleid Henslare. Naar aanleiding daarvan zijn in de Gebiedsvisie Henslare, die in maart 2022 door de raad is vastgesteld, een aantal basisrandvoorwaarden opgenomen voor de uitgifte van de bedrijfskavels. Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in de “Notitie uitgiftebeleid bedrijventerrein Henslare Putten”.

Tegelijkertijd met het besluit om in te stemmen met het ontwerpbestemmingsplan en ontwerpbeeldkwaliteitsplan en deze vrij te geven voor inspraak, heeft het college de “Notitie uitgiftebeleid Bedrijventerrein Henslare Putten” vastgesteld, zodat bij de start van de procedure tot vaststelling van het Bestemmingsplan Henslare en het bijbehorende Beeldkwaliteitsplan, ook het uitgiftebeleid duidelijk is. Het bestemmingsplan, het beeldkwaliteitsplan en het uitgiftebeleid vormen samen de kaders voor de realisatie van het bedrijventerrein.

In de notitie die het uitgiftebeleid voor bedrijventerrein Henslare beschrijft, is onder andere het volgende opgenomen:

  • A. Veel Puttense ondernemers hebben belangstelling voor aankoop van een kavel op Henslare.
  • B. Het toekomstige bedrijventerrein is deels bedoeld voor bedrijven uit de Ambachtsstraat en omgeving en deels voor overige Puttense ondernemers.
  • C. De uitgangspunten met een voorkeursvolgorde van criteria waaraan een potentiële koper moet voldoen.
  • D. Randvoorwaarden die aan de koop van een kavel worden gesteld.
  • E. Enkele overige verkoopvoorwaarden.
  • F. Beschrijving van de procedure.

Voor de verdere inhoud van het beleid wordt verwezen naar de door het college vastgestelde “Notitie uitgiftebeleid Bedrijventerrein Henslare Putten” en het bijbehorende collegevoorstel/-besluit.

Omdat de vaststelling van het uitgiftebeleid een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders, terwijl de vaststelling van het Bestemmingsplan en het Beeldkwaliteitsplan een raadsbevoegdheid is, is de bedoelde Notitie niet als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. De Zienswijzeprocedure van de gemeenteraad voor de vaststelling van het Bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan is daarom ook niet van toepassing op de “Notitie uitgiftebeleid Bedrijventerrein Henslare Putten”.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

6.2.1 Financiering en grondverwerving

Met de uitvoering van dit bestemmingsplan zijn kosten en opbrengsten gemoeid. De opbrengsten komen voort uit de verkoop van gronden. De prijsbepaling van deze gronden vindt plaats in de context van de regionale economische samenwerking en wordt afgestemd op de prijzen die omliggende gemeenten hanteren. Verder is bij het opstellen van dit bestemmingsplan geen financiële doorrekening uitgevoerd. De verwachting is dat met de gronduitgifte voldoende kasstromen worden gegenereerd om de ontwikkeling te bekostigen.


Een deel van de gronden in het gebied Henslare wordt door de gemeente Putten uitgegeven. Een ander deel van het plangebied wordt uitgegeven door ontwikkelende partij(en), die reeds grondpositie hebben binnen het aangewezen gebied voor bedrijventerrein Henslare. Zij beroepen zich op zelfrealisatie. Voor de gronden van de ontwikkelende partij(en) wordt in de anterieure overeenkomst(en) tussen de gemeente en de ontwikkelende partij(en) vastgelegd dat de ontwikkelende partij(en) ook het uitgiftebeleid Henslare toepassen.


PPT

Conform wetgeving is de gemeente verplicht om de gemaakte kosten te verhalen op de ontwikkelingen in het gebied. De verschillende soorten kosten die hiervoor in aanmerking komen staan in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro; hoofdstuk 6.2.3 en verder). Bij het bepalen en toebedelen van deze kosten worden de criteria van profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid (PPT) gehanteerd. Het is namelijk zo dat er ook maatregelen of ingrepen zijn die een breder maatschappelijk nut en gebruik kennen dan het bedrijventerrein. Daarmee kunnen deze kosten niet volledig toegerekend worden aan de ontwikkeling van de Henslare. Concreet gaat het in dit geval om het volgende:

  • 1. eventueel ongelijkvloers maken van de spoorwegovergangen;
  • 2. behouden en omvormen van de historische paden- en wegenstructuren;
  • 3. eventuele inpassing en ontwikkeling van de vrachtwagenparkeerplek;
  • 4. langzaamverkeersverbinding ter hoogte van het stationsgebied.


Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12.1 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan op te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Deze aangewezen bouwplannen zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Onderhavig plan valt niet onder de aangewezen bouwplannen. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet verplicht.

6.2.2 Beheer en onderhoud

De bedrijven die zich vestigen op de 6 ha uitgeefbare grond zijn verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de kavels. De ruimte die nodig is om het bedrijventerrein toegankelijk te maken (openbare wegen) en zaken als groenvoorzieningen of waterpartijen komen bovenop de eerder genoemde 6 ha. Deze voorzieningen vallen onder het reguliere wegen- en groenbeheer van de gemeente Putten.

6.3 Handhaafbaarheid

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Putten vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. ?


In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.


Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanbepalingen die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.

Hoofdstuk 7 Procedure

In dit hoofdstuk wordt de procedure van het plan beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de ontwerpfase en de vaststellingsfase van het plan.

7.1 Voorontwerpfase

Bestuurlijk vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 (in samenhang met artikel 1.1.1, lid 2) van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), dienen Gedeputeerde Staten overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de bestuurlijke overlegpartners van de gemeente Putten, te weten: de provincie Gelderland, de Omgevingsdienst Noord-Veluwe en het waterschap Vallei en Veluwe.

  • De provincie Gelderland gaf aan dat het bestemmingsplan in lijn is met de RPW-afspraken (zie paragraaf 3.3.1) en dat de aandacht voor duurzaamheidsmaatregelen (waterberging, zon en schaduw, groen) en duurzame energie (zonnepanelen, gasloos) goed past binnen de ambities die de provincie heeft als het gaat om toekomstbestendige bedrijventerreinen.
  • De Omgevingsdienst Noord Veluwe heeft de onderzoeken bekeken en deze zijn vervolgens waar nodig aangevuld of aangepast.
  • Het waterschap Vallei en Veluwe heeft aangegeven dat bij een verdere uitwerking van het bestemmingsplan bedrijventerrein Henslare (middels een stedenbouwkundig plan) nauw betrokken wil zijn vanwege de aanwezigheid van een A-watergang in het plangebied. De gemeente heeft dit toegezegd.


Het voorontwerp maakt geen onderdeel uit van de officiële procedure voorgeschreven door de Wet ruimtelijke ordening en is daarom niet ter inspraak aangeboden.

7.2 Ontwerpfase

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Henslare door de gemeente Putten zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Het is op papier op het gemeentehuis te bekijken en digitaal op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit wordt openbaar bekend gemaakt door het plaatsen van een publicatie in de Staatscourant. Eenieder is in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen.

7.3 Doorkijk naar vaststellingsfase

Deze fase gaat over de vaststelling van het bestemmingsplan. Indien de commentaren uit de ontwerpfase van het bestemmingsplan daar aanleiding toe geven, passen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan aan. Dat kunnen zij overigens ook uit eigen beweging doen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stellen burgemeester en wethouders het raadsvoorstel op. Daarin gaan zij onder meer in op de eventuele zienswijzen. Uiteindelijk beslist de raad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad kan op dat moment ook besluiten om het bestemmingsplan niet, dan wel gewijzigd vast te stellen. De indieners van de zienswijzen hoeven niet te worden gehoord. Desgewenst kunnen zij gebruik maken van het spreekrecht.