direct naar inhoud van 4.1 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Brinkstraat
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.WPbrinkstraat-ON01

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. De Nederlandse overheid heeft zich er met de ondertekening van het Verdrag van Malta toe verplicht bij ruimtelijke plannen rekening te houden met het archeologische 'bodemarchief'. De Monumentenwet heeft derhalve als doel de bescherming van het 'bodemarchief'. Het is daarom van belang om in beeld te krijgen welke archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen naast archeologie ook aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

4.1.1 Bureauonderzoek

In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied is door Vestigia op 29 maart 2012 een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1).

Ten westen van de bebouwde kom van Putten bevindt zich een zogenaamd essencomplex. Essen zijn oude bouwlanden die vanaf de Late Middeleeuwen in diverse delen van Nederland zijn ontstaan op de schrale zandgronden (zoals: dekzanden en stuwwallen). Om de opbrengt van de akkers te vergroten, werd systematisch mest en plaggen uit de zogenaamde potstal opgebracht. Doordat plaggen nog zand bevatten, werden de akkers in de loop der tijd verhoogd met een humeus cultuurdek van 0,5 tot 1,5 m dik: het esdek.

Essen werden doorgaans aangelegd op hoger gelegen locaties (dekzandrug, stuwwal) in het landschap, die bijzonder geschikt waren voor menselijke bewoning en landbouw; de kans dat zich op deze locaties archeologische resten bevinden is daarom relatief groot. Daarnaast heeft het dikke cultuurdek voor een goede conservering gezorgd van de eventueel aanwezige archeologische resten daaronder. Dit kan onder meer tot uitdrukking komen in de aanwezigheid van een intact bodemprofiel onder het esdek, doorgaans in de vorm van een zogenaamd podzolprofiel. In het algemeen worden deze podzolbodems gekenmerkt door enkele boven elkaar gelegen en doorgaans goed van elkaar te onderscheiden horizonten die 10 tot 20 cm dik ontwikkeld kunnen zijn. Hiervan is de bovenste (A-)horizont het donkerst van kleur en goed herkenbaar; het gaat hier om (resten van) het oude esdek. Door de conserverende werking hiervan kunnen eventueel hieronder gelegen archeologische sporen relatief goed bewaard zijn gebleven. De onderkant van deze A-horizont markeert daarmee de bovenkant van potentieel archeologisch waardevolle niveaus (de B- en bovenkant C-horizont).

In opdracht van Amer ruimtelijke ontwikkeling heeft Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie een archeologisch bureauonderzoek verricht voor het plangebied in de gemeente Putten. De opdrachtgever is, in opdracht van de Woningstichting Putten, betrokken bij de realisatie van woningen op een inbreidingslocatie omgeven door de Brinkstraat en de Koesteeg. Het terrein heeft een oppervlakte van circa 2.000 m2 en bestaat momenteel uit woningen inclusief bijbehorende achtertuinen en schuren.

De huidige bebouwing zal voorafgaand aan de nieuwbouw worden verwijderd. De bestaande bebouwing is gefundeerd op staal (ca. 0,8 m -mv) en valt voor een deel samen met de nieuwe bebouwing.

De nieuwbouwwoningen zullen net als de oude woningen op staal worden gefundeerd, waarbij geen onderkelderingen zullen worden aangebracht. De verstoringsdiepte is vermoedelijk niet meer dan circa 1,0 m onder maaiveld.

In eerste instantie is voor het plangebied een bureauonderzoek uitgevoerd. Het doel hiervan was om op basis van de bestaande gegevens inzicht te verkrijgen in de bodemkundige, geo(morfo)logische, historisch-geografische en archeologische kenmerken van het plangebied. Op basis van de resultaten hiervan is een specifiek archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld.

4.1.2 Verkennend booronderzoek

Ondanks het feit dat de bovenlaag als gevolg van de autonome ontwikkelingen aanzienlijk is geroerd, is hieronder tijdens het booronderzoek (zie Bijlage 1) op verschillende locaties nog een (deels) intact bodemprofiel aangetroffen. In het algemeen worden deze zogenaamde podzolbodems gekenmerkt door enkele boven elkaar gelegen en doorgaans goed van elkaar te onderscheiden horizonten die 10 tot 20 cm dik ontwikkeld kunnen zijn. Hiervan is de bovenste (A-)horizont het donkerst van kleur en goed herkenbaar.

Deze (A-)horizont is in het plangebied in 3 van de 5 boringen aangetroffen: het gaat hier om een esdek, ontstaan door (heide)plaggenbemesting in de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Door de conserverende werking hiervan kunnen eventueel hieronder gelegen archeologische sporen relatief goed bewaard zijn gebleven.

De onderkant van deze A-horizont markeert daarmee de bovenkant van potentieel archeologisch waardevolle niveaus (B- en bovenkant C-horizont). In drie boringen is dit niveau vastgesteld tussen 1,0 en 1,5 m onder maaiveld. In de overige 2 boringen is een verstoringsdiepte van meer dan 1,5 m onder maaiveld vastgesteld, maar niet zeker is of daarmee ook een eventueel aanwezig archeologisch niveau geheel of gedeeltelijk is verstoord. De hoge archeologische verwachting blijft daarmee voor het grootste deel van het plangebied gehandhaafd.

Wanneer bodemroerende activiteiten die gepaard gaan met de beoogde ontwikkeling dieper gaan dan 0,8 meter beneden het maaiveld is een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk. Voor het plangebied is de bescherming van aanwezige archeologische waarden middels een archeologische dubbelbestemming vastgelegd.

4.1.3 Cultuurhistorie en monumenten

Op de kadastrale minuutkaart van 1811-1832 bevindt het plangebied zich ten noorden van de voorloper van de huidige Koesteeg. Ten noorden van de Koesteeg is op de deze kaart geen bebouwing weergegeven, maar aan de zuidkant van de weg is direct ten oosten van het plangebied wel sprake van bebouwing. De percelen waarbinnen het plangebied lijkt te liggen, staan in deze periode te boek als bouwland en tuin. Op de militaire topografische kaart van 1872 zijn er ten zuiden en in de omgeving van het plangebied enkele gebouwen bij gekomen. De situatie binnen het plangebied en de infrastructuur is echter vrijwel ongewijzigd gebleven in vergelijking met de kadastrale minuut.

De bestudeerde historische kaarten geven geen directe aanwijzingen voor bebouwing binnen het plangebied in de Nieuwe Tijd of Late Middeleeuwen. Wel is duidelijk dat de wegen rond het plangebied reeds een historie tot in de Nieuwe Tijd hebben en dat hierlangs ook bewoning heeft plaatsgevonden.

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook bevat het plangebied geen cultuurhistorische (landelijke) elementen. De aspecten cultuurhistorie en monumenten vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.