direct naar inhoud van Regels
Plan: Spijt, hoek Hondsklauw Sint-Michielsgestel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0845.BP2014SMGCENTRP105-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Spijt, hoek Hondsklauw Sint-Michielsgestel als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0845.BP2014SMGCENTRP105-VA01 van de gemeente Sint-Michielsgestel.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde bebouwing

bebouwing, deel uitmakend van een bouwmassa bestaande uit drie of meer aan elkaar gebouwde grondgebonden hoofdgebouwen.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.8 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden-beroep of een aan-huis-verbonden-bedrijf dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimte en dergelijke.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 bijgebouw

een op zichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 carport

een overdekte stallinggelegenheid voor auto's met niet meer dan twee geheel of gedeeltelijk gesloten eigen wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.23 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.24 erker

een uitgebouwd venster die mag rusten op een gemetselde plint.

1.25 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.28 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning.

1.29 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder te plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.30 maaiveld

de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.31 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.32 nutsvoorzieningen

bouwwerk ten behoeve van een op het openbaar netwerk aangesloten voorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.

1.33 ontsluitingsweg

een openbare voor het verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten, betreffende woonstraten waar maximaal 30 km per uur mag worden gereden.

1.34 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.35 tuin

een stuk grond behorende bij een woonhuis, welke is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verhardingen ten behoeve van het woongenot en ten dienste van het gebruik van het woonhuis.

1.36 twee-aaneen bebouwing

een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa bestaande uit maximaal twee hoofdgebouwen, waarvan de hoofdbebouwing aan maximaal één zijde grenst/aansluit aan een ander hoofdgebouw.

1.37 uitbouw

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.38 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.39 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.40 vrijstaande bebouwing

bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen.

1.41 weg

een openbare voor het verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten, met een doorgaand karakter waar 50 km per uur of harder mag worden gereden.

1.42 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur/logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk
  • a. bovengrondse bouwwerken:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren gemeten op 1m boven peil, dan wel indien het bouwwerk uit meerdere bouwlagen bestaat, over de laag met het grootste oppervlak;
  • b. ondergrondse bouwwerken:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.7 peil
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 cm;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 cm.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groen en groenvoorzieningen;
  • c. in- en uitritten;
  • d. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. al dan niet openbare parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend uitbouwen in de vorm van erkers bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de horizontale diepte van een erker niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • b. de erker over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van de erker ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 cm.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de oppervlakte aan overige bouwwerken mag per bouwperceel niet meer dan 5 m² bedragen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. infrastructurele voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groen en groenvoorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van gebouwen voor nutsvoorzieningen niet meer dan 15 m² mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen voor nutsvoorzieningen niet meer dan 3 m mag bedragen

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, gelden de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 4 m;

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groen en groenvoorzieningen;
  • c. (open) water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. tuinen en erven.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen kan uitsluitend worden verleend indien binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. Daarbij gelden de volgende parkeernormen:
    • 1. voor seniorenwoningen: 1,4 parkeerplaatsen per woning;
    • 2. voor overige grondgebonden woningtypen 2,2 parkeerplaatsen per woning;

met dien verstande dat ten minste 2 invalidenparkeerplaatsen worden aangelegd.

  • b. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd.

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'aaneengebouwd';
    • 2. 'twee-aaneen';
      mogen de hoofdgebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen in de vorm van:
    • 1. twee-aaneen gebouwde woningen mag aan één zijde niet minder dan 3 m bedragen;
  • f. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

5.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag, voor zover deze worden gebouwd buiten het bouwvlak:
    • 1. op bouwpercelen tot 300 m² niet meer bedragen dan 65 m²;
    • 2. op percelen gelijk aan of groter dan 300 m² niet meer bedragen dan 65 m², vermeerderd met 10% van het aantal vierkante meters dat het perceel groter is dan 300 m², met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 250 m² mag bedragen;
  • c. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen.

5.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte mag niet meer dan 15 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m mag bedragen.

5.2.5 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van een ondergronds bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 m;
  • b. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 3,5 m beneden peil bedragen.

5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. bij een woonhuis mag één carport of overkapping worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de voorgevellijn niet mag worden overschreden;
    • 2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  • c. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • d. de oppervlakte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 m².
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Mogelijkheden tot afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in sub 5.2.3 onder a voor het oprichten van bijgebouwen en/of aan- en uitbouwen op een afstand van minder dan 3 m van de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
    • 1. het bijgebouw en/of aan- en uitbouw past wat betreft situering en afmetingen in de ruimtelijke en stedenbouwkundige opzet van het gebied;
    • 2. door de bouw van het bijgebouw en/of aan- en uitbouw vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad.

5.3.2 Voorwaarden voor afwijken bij omgevingsvergunning

De in lid 5.3.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het gebruik van bijgebouwen voor bewoning is niet toegestaan;
  • b. Binnen de bestemming 'Wonen - 1' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    • 1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van:
      • 45 m² bij bouwpercelen tot 750 m²;
      • 60 m² bij bouwpercelen van 750 tot 1.500 m²;
      • 75 m² bij bouwpercelen vanaf 1.500 m²;
    • 2. het gebruik mag geen onevenredig nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. detailhandel is niet toegestaan;
    • 4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
    • 5. de activiteit moet milieuhygiënisch inpasbaar zijn in de omgeving.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4 sub a en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    • 3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen, aan- en uitbouwen wordt ingepast met een maximale vloeroppervlakte van 80 m²;
    • 4. het (vrijstaande) bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 25 m van het woonhuis of de bedrijfswoning.
  • b. Het bevoegd gezag kan de afwijking bij omgevingsvergunning intrekken, verleend op grond van het gestelde onder a, indien de bij het verlenen van de afwijking bij omgevingsvergunning bestaande noodzaak voor de zorgbehoevende vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  • a. het toestaan dat de beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. het toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het toestaan dat de bouwhoogtes van bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden vergroot:
    • 1. ten behoeve van de bouw van kunstwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 40 m;
    • 2. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
    • 3. ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 10 m;
  • d. het vergroten van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het betreffende dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Spijt, hoek Hondsklauw Sint-Michielsgestel'.

Aldus onherroepelijk in de raadsvergadering van 11 juni 2015.

De voorzitter,

De griffier,