direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westakkers 41, Berlicum
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de scoutinglocatie aan de Westakkers 41 te Berlicum, ligt het voornemen om woningen te realiseren. Op de locatie zijn maximaal 5 zelfbouwwoningen beoogd. Deze woningen worden op de Westakkers georiënteerd en met de inrichting en situering van inritten wordt, zoveel als mogelijk, rekening gehouden met het aanwezige groen, voornamelijk bestaande uit een omzoming van bomen en een dubbele bomenrij aan de Westakkers.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode', vastgesteld op 23 januari 2020. In dit bestemmingsplan is middels een wijzigingsbevoegdheid reeds geanticipeerd op de in voorbereiding zijnde herontwikkeling van de locatie naar de functie wonen. De wijzigingsbevoegdheid bevat voorwaarden waaronder het college van burgemeester en wethouders medewerking kan verlenen aan het wijzigen van de bestemming om deze functie mogelijk te maken. Middels het voorliggend wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan deze bevoegdheid.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Westakkers 41 in Berlicum, ten zuidwesten van de kern op de scoutinglocatie van Stichting Scouting Berlicum. De indicatieve begrenzing van het plangebied van het wijzigingsplan is in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Plangebied rood omrand (bron: bewerkt van luchtfoto kadaster Nederland)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode', vastgesteld op 23 januari 2020. Het plangebied is bestemd conform de bestemmingen behorend bij het gebruik ten behoeve van de scouting en de daarbij benodigde bouw- en gebruiksrechten.

In figuur 1.2. is een uitsnede van de digitale verbeelding van het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode' van de gemeente Sint-Michielsgestel weergegeven (zie ook website www.ruimtelijkeplannen.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0002.png"

Figuur 1.2. Fragment bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het 'bouwvlak'. De maximale goot- en bouwhoogte is door middel van een maatvoeringsaanduiding beperkt tot respectievelijk 5 en 9 meter. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is het alleen ter plaatse van de aanduiding 'wonen' toegestaan reguliere woningen te ontwikkelen tot het aangegeven maximum aantal. Deze aanduiding geldt niet ter plaatse van het plangebied. De ontwikkeling van woningen is daarom op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk.

Daarnaast geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Deze dubbelbestemming heeft als doel de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen door middel van een onderzoeksverplichting bij werkzaamheden van meer dan 100 m² en dieper dan 50 centimeter.

In het geldend bestemmingsplan is de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' opgenomen ter hoogte van het plangebied. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van deze aanduiding de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' als bedoeld in artikel 18 van het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode' indien wordt voldaan aan de in artikel 27.2 genoemde voorwaarden. De toets aan deze voorwaarden is beschreven in paragraaf 2.4.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de beoogde ontwikkeling beschreven vanuit de stedenbouwkundige en functionele structuur. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de voorwaarden van de beoogde wijziging zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid. Hoofdstuk 3 gaat in op de ruimtelijk-planologische beleidskaders. Voor een uitgebreide beschrijving van de omgevingsaspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 4. De juridische planbeschrijving is onderdeel van hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern van Berlicum in de bebouwde kom op de grens met het buitengebied. De locatie bestaat uit een scoutinggebouw (van circa 340 m2) en omliggend terrein inclusief de achtergelegen groenzone. Het terrein is deels verhard met betontegels en betonstraatstenen. Deze verharding ligt rond het gebouw en doet onder andere dienst als toerit en parkeerplaats. Op de zuidoosthoek van het perceel ligt een verdiepte vuurplaats. Het totaal aan oppervlakteverharding bedraagt ongeveer 600 m2. Het gebouw wordt verder omringd door een gazon, struweel en circa 70 bomen.

Een impressie van de huidige situatie is opgenomen in onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Scoutinggebouw gezien vanaf de Westakkers

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Groen terrein met links deels de vuurplaats

2.1.2 Omgeving

Ruimtelijk

Het dorp Berlicum is ontstaan op de scheidslijn tussen de hoge (en droge) en de lage (en natte) gronden. De hoofdas van het dorp is parallel aan de Aa gelegen en wordt van oudsher gevormd door de Hoogstraat en de Kerkwijk. Uitbreiding van de bebouwing vond aan het begin van de twintigste eeuw vooral ter plaatse van de Hoogstraat en in de richting van de Kerkwijk plaats.

Het lint Westakkers vormt een uitloper van het lint Kerkwijk naar het voormalig landgoed Seldensate. Aan het lint zijn enkele historische boerderijen gelegen met ruime erven. Het lint heeft een smal profiel en de bebouwing wordt afgewisseld met (voormalige) landbouwgrond. Recent zijn enkele nieuwe woningen aan het lint toegevoegd, welke in stijl zorgvuldig in het lint zijn ingepast.

Functioneel

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende functies. In lijn met het plangebied staan aan de Westakkers woningen. Deze woningen bestaan voornamelijk uit vrijstaande woningen van een bouwlaag met kap. Aan de overzijde van de Westakkers is een volkstuinencomplex gelegen en bestaan de omliggende gronden voornamelijk uit agrarisch gebied. Aan de achterzijde van het plangebied ligt een bedrijventerrein. Deze bedrijven zijn georiënteerd op de Sassenheimseweg. Het perceel direct grenzend aan het plangebied is momenteel onbebouwd.

2.2 Beoogde ontwikkeling

2.2.1 Ruimtelijk

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 5 vrijstaande woningen. De woningen vormen een onderdeel van het bestaande bebouwingslint aan de Westakkers. De nieuwe woningen worden op de Westakkers georiënteerd.

Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 4.750 m2. Niet heel deze locatie is beoogd voor de nieuwe woningen. Een deel hiervan wordt groen ingericht, namelijk een strook van 10 meter aan de achterzijde. Parallel aan de groenstrook wordt tevens een bezinksloot van 2 meter ten behoeve van de wateropvang gerealiseerd.

2.2.2 Functioneel

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 5 vrijstaande woningen. Hiervoor worden de percelen ingericht voor 5 kavels ten behoeve van de zelfbouw van woningen. De realisatie van de woningen wordt niet in één keer uitgevoerd.

2.3 Inpasbaarheid

2.3.1 Ruimtelijk

Stedenbouw

De woningen worden in lijn met de bestaande woningen aan de Westakkers gerealiseerd. Deze staan niet in één lijn maar krijgen een verspringende voorgevellijn van minimaal 6 meter uit de grens met de openbare ruimte. Hierdoor ontstaat een overgang tussen de nummers 43 en nummer 39, die verder van de weg is gelegen, en kunnen zoveel mogelijk bomen aan de weg behouden blijven. In figuur 2.3 wordt de beoogde concept inrichtingstekening weergegeven. Deze is tevens als bijlage 1 opgenomen.

De nieuwe woningen worden gericht naar de openbare weg. Naast de woning komen een garage en 2 parkeerplaatsen. Elke woning heeft een eigen, of met de buren gedeelde, oprit. De voorzijde van de woning blijft zodoende onbebouwd. Iedere woning krijgt achter de woning een tuin. Een deel van deze tuin krijgt de bestemming 'Tuin' zodat deze gronden ook onbebouwd blijven. Tezamen met de bezinksloot en de groenzone vormt dit de benodigde afscheiding naar de achterliggende bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Concept inrichtingstekening nieuwe woningen en inrichting terrein (bron: Rho adviseurs voor leefruimte).

Architectuur

De ruimtelijke randvoorwaarden voor zowel de inrichting als voor de bebouwing zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan, zie bijlage 2. Hierin worden onder andere de hoofdvorm, architectonische uitstraling en materiaal- en kleurgebruik nader omschreven.

De woningen hebben een traditionele hoofdvorm en bestaan uit één bouwlaag met een kap. De goothoogte bedraagt maximaal 5 meter en de bouwhoogte maximaal 11 meter. Dit sluit aan op de omliggende bebouwing en is tevens geborgd in dit wijzigingsplan.

Voor het karakter van de omgeving en aansluiting bij het bebouwingslint is het van belang dat de woningen individueel van elkaar zijn te onderscheiden door een verschil in detaillering, materiaal- en kleurgebruik.

Groen

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is het mogelijk nodig bomen in het plangebied te rooien. Vandaar dat is gestart met het inventariseren van het aantal bomen, type en kwaliteit/gezondheid. De meeste bomen in het plangebied hebben een goede en redelijke conditie. Enkele bomen zijn in slechte conditie en sommige zelfs dood. Veel bomen kennen achterstallig onderhoud.

Op basis van de voorgenomen plannen dienen in totaal 17 bomen gerooid te worden, waarvan 2 bomen reeds afgestorven zijn. De bomen 10, 11, 21, 38, 39 en 40 zullen zo lang mogelijk blijven staan. Voor het behoud van de andere bomen zijn diverse maatregelen geformuleerd. In de verdere uitwerking van de planvorming wordt een werkplan opgesteld ten behoeve van de uitvoer van deze maatregelen. De resultaten van de boomeffectanalyse zijn bijgevoegd in bijlage 3.

Ter compensatie van de te rooien bomen worden aan de noordzijde in de groenzone nieuwe bomen geplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0006.jpg"

Figuur 2.4 Resultaten bomeninventarisatie (bron: Pius Floris)

2.3.2 Functioneel

Het plangebied bevindt zich in het woongebied van Berlicum. Het toevoegen van woningen past bij de functionele structuur van deze zijde van de Westakkers. Door alle woningen aan te bieden als vrije kavels kan het bestaande tekort aan dit type woningen verminderd worden en wordt de doorstroom uit andere woningtypen bevorderd.

2.4 Toets aan de wijzigingsvoorwaarden

De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 27.2 van het vigerende bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode'. De wijzigingsbevoegdheid met de voorwaarden op basis waarvan de huidige bestemming mag worden gewijzigd is opgenomen in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0007.png"  

Figuur 2.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toets aan de wijzigingsvoorwaarden

  • a. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling wordt de bestemming van dat deel van het perceel waar de woningen opgericht worden gewijzigd in 'Wonen' als bedoeld in artikel 18 van het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode'. De overige gronden krijgen bij de functie passende bestemmingen zoals 'Tuin', 'Groen' en 'Water'. Dit om aan te sluiten bij de bestemmingslegging aan deze zijde van de Westakkers.
  • b. Het beoogd aantal woningen bedraagt maximaal 5 van het type vrijstaand.
  • c. In hoofdstuk 3, 4, 6 en 7 wordt het planvoornemen getoetst aan een goede ruimtelijke ordening.
  • d. Uit de conclusies in hoofdstuk 4 blijkt dat er vanuit milieutechnisch oogpunt geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling.
  • e. In paragraaf 4.12 zijn de archeologische verwachtingswaarden omschreven en wordt aangetoond dat er geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling.
  • f. In paragraaf 4.8 is de beoogde ontwikkeling ook getoetst aan de geldende parkeernormen en is uitleg gegeven hoe aan deze norm voldaan wordt.
  • g. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een inrichtingsvoorstel (zie figuur 2.3.) en beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 2) opgesteld. In hoofdstuk 2 wordt de inpasbaarheid van de stedenbouwkundige structuur nader omschreven. Dit is in de regels en verbeelding geborgd.
  • h. Middels de toetsing aan een goede ruimtelijke ordening en de inpasbaarheid in hoofdstuk 2 wordt aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • i. Middels de toetsing aan de omgevingsaspecten, hoofdstuk 4, en de inpasbaarheid in hoofdstuk 2 wordt tevens aangetoond dat belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt het ontwerpwijzigingsplan voor 6 weken ter inzage gelegd. Eenieder krijgt de mogelijkheid op dat moment een zienswijze tegen de plannen naar voren te brengen en daarmee de eigen belangen, voor zover daar in het voorliggend plan geen rekening mee is gehouden, te behartigen.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Toetsing van de mogelijkheden van het wijzigingsplan aan rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid heeft reeds plaatsgevonden bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en MIddelrode'. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in onderstaand hoofdstuk nogmaals een toets opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  • het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
  • het verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening en ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Per 1 juli 2017 is een aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekend dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Toetsing

De SVIR en het Barro worden beide gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en hebben geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied. De realisatie van 5 woningen, binnen bestaand stedelijk gebied, blijft onder de drempelwaarde van 11 woningen waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Toetsing

Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 1 januari 2022 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.


In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

In de omgevingsverordening zijn regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied ligt binnen het werkgebied 'stedelijk gebied, landelijke kern', zie figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0008.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed, Interim omgevingsverordening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Toetsing

Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied. Het provinciale beleid is er al decennialang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke gebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke gebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Op basis van artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het stedelijk gebied te liggen. Het bestemmingsplan dient daarbij te zijn voorzien van een onderbouwing dat:

  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Voor wat betreft de regionale afspraken wordt verwezen naar paragraaf 3.4. Ten aanzien van het aspect woningbouw en de verantwoording ervan wordt tevens verwezen naar hetgeen hieromtrent beschreven is in het gemeentelijk beleid m.b.t. woningbouw als bedoeld in de paragraaf 3.5. Hierin is zowel inzicht verschaft in de kwalitatieve als kwantitatieve onderbouwing van het aantal woningen.

Uit de toelichting op de ontwikkeling blijkt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en van een duurzame ruimtelijke verstedelijking die past binnen de hoofdlijnen van het provinciaal beleid en daarmee binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Brabantse Agenda Wonen

De provincie Noord-Brabant telt verscheidene regionale woningmarkten, elk met hun eigen regiospecifieke en gemeentelijke karakteristieken, kwaliteiten, ontwikkelingen en opgaven. Dit hangt onder meer samen met de economische dynamiek in de regio en de positie van de regio in het grotere geheel van nationale en internationale netwerken. Ook regionale en gemeentelijke verschillen in groei of krimp van de bevolking en veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling spelen een belangrijke rol.

De provincie kent een flinke woningbouwopgave, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar. Tot 2030 moeten er nog 120.000 woningen bijgebouwd worden. Hierbij gaat het niet alleen om het wonen ‘sec’; het voorzien in de behoefte van huishoudens aan voldoende en geschikte woonruimte. Meer en meer gaat het ook om de meerwaarde van het wonen als een van de drijvende krachten achter tal van sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-kwalitatieve (transitie) opgaven zoals leegstand, economische structuurversterking, mobiliteit en bereikbaarheid, duurzaamheid en energie, klimaatadaptatie, sociale veerkracht en erfgoed.

Met de Brabantse Agenda Wonen, vastgesteld in september 2017, wil de provincie gemeenten en andere betrokken partijen uitnodigen om samen versneld de benodigde woningbouwopgave aan te pakken. Zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame verstedelijking staan daarbij nog steeds centraal net als vraaggericht bouwen waarbij rekening gehouden wordt met de groeiende behoefte voor woningen in het middensegment en levensloopbestendige en nieuwe woonvormen.

Binnen de vier RRO-gebieden in de provincie worden al jaren kwantitatieve en kwalitatieve afspraken gemaakt over de woningbouw. Voor de komende jaren gaat het hierbij niet primair meer om 'de aantallen'. Doel is een goed functionerende regionale woningmarkt, waarbij het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de (ruimtelijke) kwaliteiten van de regio en daarmee aan de aantrekkelijkheid van het regionale woon-, leef- en vestigingsklimaat. Om het 'accent op de aantallen' verder te verminderen en de focus meer te leggen op ruimtelijk-kwalitatieve afspraken en de urgentie rond tal van opgaven op de regionale woningmarkt, wil de provincie de komende tijd ervaring opdoen met een werkwijze die niet zozeer gericht is op het jaarlijks maken van regionale kwantitatieve woningbouwafspraken, maar waarbij wordt aangesloten op 'het ritme' van actualiseren van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose per drie jaar. Regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen zullen wel worden gemonitord.

De gemeente Sint-Michielsgestel heeft met de regiogemeenten uit Noordoost Brabant West en de provincie Noord-Brabant als onderdeel van de Brabantse Agenda Wonen nadere afspraken gemaakt in het document 'Wonen in Regionaal Perspectief - Noordoost Brabant West' uit november 2018. Op 3 maart 2020 is door de voortgangsrapportage 2019/2020 van de Brabantse Agenda Wonen uitgebracht.

Toetsing

Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de groei van de Brabantse bevolking nog hoger is dan waar in de prognoses uit 2017 vanuit is gegaan. Zo'n 130.000 tot 150.000 woningen moeten de komende 10 tot 15 jaar worden gerealiseerd. Inbreiden, herstructureren en transformeren in bestaand stedelijk gebied is daarbij nog steeds het uitgangspunt. Voor voortgang van de woningbouw is het essentieel, dat gemeenten voor de korte termijn steeds over (ruim) voldoende hard planaanbod beschikken, aansluitend op de actuele vraag en op geschikte plekken waar de woningen snel in aanbouw kunnen worden genomen. Hiermee wordt voortgang van de woningbouw van jaar op jaar gewaarborgd.

Vanuit de Brabantse Agenda Wonen en het regionaal perspectief wordt daarom niet zozeer gestuurd op aantallen, al worden woningbouwplannen van gemeenten wel regionaal gedeeld. Sturen op kwalitatieve doelen zoals verduurzaming en bieden van passend woningaanbod voor specifieke doelgroepen zoals ouderen of kleinere huishoudens staat centraal.

Het toevoegen van 5 woningen aan de voorraad past binnen de regionale afspraken en de groeiende woningbehoefte. Daarnaast zijn de 5 woningen door het type 'zelfbouw' ook geschikt voor een specifieke doelgroep die nu nog niet altijd bediend wordt.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Sint-Michielsgestel 2025

Op 13 oktober 2009 heeft de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel de toekomstvisie 'Zieners van 2025' vastgesteld. In deze visie geeft de gemeente blijk van een ambitieuze maar realistische kijk op de toekomst, waarbij niet de kwantiteit (in termen van aantallen woningen en vierkante meters bedrijventerrein) maar kwaliteit, kleinschaligheid, de dorpse schaal en duurzaamheid leidend zijn. Op basis van deze toekomstvisie is in 2011 de Structuurvisie Sint-Michielsgestel 2025 vastgesteld.

Op basis van een analyse van de huidige situatie worden in de structuurvisie een aantal belangrijke kwaliteiten, maar ook knelpunten onderscheiden. Belangrijke kwaliteiten betreffen de ligging binnen de invloedssfeer van met name de stad ‘s-Hertogenbosch, maar ook Eindhoven en Tilburg, de landschappelijke en groene kwaliteiten zowel binnen de gemeente als daar net buiten (Groene Woud), de hiermee samenhangende recreatieve potentie en het prettige leefklimaat. De belangrijkste knelpunten betreffen de beperkte toegankelijkheid en bereikbaarheid van de natuur- en recreatiegebieden, de lage differentiatie in woonmilieus, het ontbreken van een sterke ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de dorpscentra en de ongeschikte locatie van bedrijven die qua aard en schaal niet op die specifieke plek thuis horen. De beperkte variatie in woonmilieus laat zich voelen in het beperkte woningaanbod voor starters/jongeren en senioren.

Eén van de speerpunten betreft dan ook de bouwopgave. In de structuurvisie is gekozen te bouwen bij alle dorpen. Dit heeft als achtergrond om toekomst te bieden aan de dorpen, de dorpsgemeenschappen, de dorpsvoorzieningen en kleine werkgelegenheid. De dorpen moeten de gelegenheid krijgen om op een waardige en respectvolle wijze en voor alle bevolkingsgroepen te bouwen aan hun eigen toekomst. Verder ligt de nadruk sterk op de kwalitatieve woningbehoefte. Er moet meer worden gebouwd naar de wensen en behoeften van de inwoners. In de structuurvisie wordt daarnaast aangegeven dat er bijzondere aandacht nodig is voor woonzorgcombinaties zoals nultredenwoningen omdat hier een tekort aan zal ontstaan. Wanneer een nieuw zorgpunt gerealiseerd moet worden, is het goed om ook aansluiting te zoeken bij bestaande ontmoetingsplekken, zoals tussen woonzorgcentrum Berlerode en sociaal cultureel centrum Den Durpsherd in Berlicum.

De 'rode' ontwikkelingen dienen te allen tijde in balans te zijn met de groene kwaliteiten van de gemeente. Deze kwaliteiten vormen de basis van de aantrekkelijkheid van de gemeente. Landschap is daarin belangrijk, maar ook duurzaamheid en ecologie. Duurzaamheid en ecologisch evenwicht worden als randvoorwaarden gehanteerd bij alle ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing

Een uitsnede van de structuurvisie voor de kern Berlicum is opgenomen in figuur 3.2. Aan de Westakkers zijn de gronden vanuit de structuurvisie aangewezen voor woondoeleinden. Er is ter plaatse van voorliggend plangebied geen specifieke aanduiding opgenomen ten behoeve van nieuwe woningbouw, omdat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan de scouting nog aanwezig zou blijven.

Inmiddels is de structuurvisie daarnaast ruim 10 jaar oud en is de woningmarkt veranderd. Voorziene ontwikkelingen hebben geen doorgang gevonden en nieuwe initiatieven zijn in de loop der jaren ontstaan. De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van woningen. Er is sprake van transformatie van percelen en een bijdrage aan de gewenste differentiatie in woonmilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0009.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede Structuurvisie Sint-Michielsgestel 2025 (bron: gemeente Sint-Michielsgestel)

3.5.2 Woonvisie 2016-2021

In de Woonvisie 2016-2021 legt de gemeente Sint-Michielsgestel de prioriteiten van het woonbeleid voor de komende jaren vast. Daarbij wordt concreet ingezet op de komende vijf jaar, met een doorkijk naar de jaren daarna. De woonvisie wordt gezien als een 'kompas' om doelen en richting te bepalen. Daarbij moet tevens ingespeeld kunnen worden op nieuwe ontwikkelingen en kansen die zich voordoen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het gemeentelijk woonbeleid in 2015 opgesteld en uitgaat uit van de Regionale Agenda Wonen 2015. De Brabantse Agenda Wonen en de regionale afspraken uit 2018 dateren van daarna.

De woningvoorraad in de gemeente Sint-Michielsgestel is afwisselend met veel vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen. Ongeveer 76% bestaat uit koopwoningen, 16% bestaat uit sociale huurwoningen, en 8% uit particuliere/vrije sector huurwoningen. Op basis van de provinciale bevolkings- en huishoudensprognose zal het aantal huishoudens de komende jaren toenemen als gevolg van 'huishoudensverdunning'. Het uitgangspunt in de huidige woningbouwopgave is bouwen voor de eigen bevolking, met 'migratiesaldo-nul'. De dynamiek op de lokale woningmarkt is de afgelopen jaren lager geweest dan in het verleden. De doorstroming op de woningmarkt is laag, waardoor er weinig ruimte is voor nieuwkomers, zoals starters maar ook vergunninghouders.

De gemeente vindt het belangrijk dat iedereen kan wonen in een betaalbare woning die aansluit bij hun woonbehoeften. De beschikbaarheid van betaalbare woningen in het goedkope en middensegment is laag en vraagt prioriteit. Ook wordt ingezet op de bouw voor woningen voor senioren (diverse soorten woonvormen), zorgwoningen en woningen voor de lage middeninkomens.

De gemeente kiest er voor om grootschalige woningbouwplannen te concentreren in de grotere kernen, waaronder Berlicum. Deze te ontwikkelen woningen dienen zo veel mogelijk levensloopbestendig gebouwd te worden om voor meerdere doelgroepen geschikt te zijn, waaronder voor senioren.

De bestaande nieuwbouwplannen worden nog eens tegen het licht gehouden om te kijken naar de mogelijkheden voor sociale huur. Bij de komende nieuwbouwplannen wordt voor 70% ingezet op sociale woningbouw: voornamelijk huurwoningen, maar er is ook ruimte voor sociale koop in het starterssegment. De overige 30% mag vrije sector (huur of koop) zijn. Door ook woningen te bouwen in het middeldure segment komen er meer mogelijkheden voor de doelgroep, die net teveel verdienen om in de sociale huursector terecht te kunnen. Dit kan doorstroming vanuit de sociale huursector op gang brengen.

Toetsing

In het kader van voorliggende ontwikkeling worden 5 vrijstaande koopwoningen toegevoegd. Dit betreft een kleinschalige ontwikkeling met woningen bedoeld voor in eerste instantie de eigen bevolking. De woningen zijn bedoeld als zelfbouw woningen en dragen bij aan het bevorderen van de doorstroming.

3.5.3 Uitvoeringsnota voor de woningbouw 2019

Jaarlijks wordt de Uitvoeringsnota voor de woningbouw opgesteld. In de Uitvoeringsnota voor de woningbouw 2019 wordt aangesloten bij de doelstellingen zoals verwoord in de Brabantse Agenda Wonen. Een vraaggericht, flexibel en duurzaam woningaanbod wordt nagestreefd.

Voorheen waren de prognoses zoals besproken in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) per gemeente leidend om aan het einde van het jaar een woningbouwopgave vast te stellen. Dit is nu niet meer het geval. De provincie wil met een actie-agenda een andere manier van samenwerken aanjagen in plaats van beleidskaders vast te leggen waarin woningbouwaantallen zijn vastgesteld. Daarvoor is het nodig om als gemeente, maar ook als regio de kwalitatieve en kwantitatieve uitgangspunten vast te leggen (de perspectieven). Deze uitgangspunten worden afgestemd op de eerder vastgestelde Woonvisie 2016-2021.

Toetsing

Voor wat betreft de woningbouwopgave wordt per kern gekeken wat de plancapaciteit is en welke status ieder voorzien project heeft. Deze projecten worden, in afwijking van de voorgaande jaren, niet afgezet tegen een woningbouwopgave voor de gemeente. Voor Berlicum is de onderstaande tabel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0010.jpg"

Figuur 3.4 Uitsnede tabel plancapaciteit Berlicum per 1 maart 2018 (bron: gemeente Sint-Michielsgestel)

Voorliggende ontwikkeling is niet als harde plancapaciteit opgenomen in de Uitvoeringsnota voor de woningbouw 2019. De ontwikkeling past binnen de zachte plancapaciteit. Gezien hier sprake is van zelfbouwwoningen is de verwachting dat deze woningen niet tegelijkertijd worden opgeleverd, maar verspreid of een aantal jaren na vaststelling van dit wijzigingsplan worden gebouwd.

3.5.4 Bestemmingsplan Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode

De gemeente wil haar grondgebied voorzien van een moderne, planologisch-juridische regeling. Het uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het actualiseren van de vigerende plannen. Een ander uitgangspunt is het terugbrengen van het aantal vigerende plannen. Bij deze actualisering zijn de bouwrechten uit de vigerende plannen overgenomen en daarnaast zijn enkele omissies hersteld. Verder is er ook een aantal ontwikkelingen opgenomen welke middels wijzigingsbevoegdheden gerealiseerd kunnen worden.

Een van deze ontwikkelingen betreft de voorliggende locatie, Westakkers 41 (wijzigingsbevoegdheid 2). In het gemeentelijke sportbeleid is opgenomen dat sport- en speelvoorzieningen gecentraliseerd moeten worden. In het voorheen geldende bestemmingsplan 'Kom Middelrode Milrooijseweg' is hier al rekening mee gehouden door op sportpark De Brand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor het oprichten van een scoutingterrein met bijbehorende bebouwing. Dit onderdeel wordt in het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode' gecontinueerd (wijzigingsbevoegdheid 3). Voor de locatie Westakkers 41 is door de gemeenteraad gekozen om deze te ontwikkelen als woningbouwlocatie.

Toetsing

Het voorliggend plan is een uitwerking van een van de deelprojecten die als wijzigingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid 2, zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode'. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de vraag naar woningen in het bebouwd gebied van Berlicum. Het plan is in paragraaf 2.4 getoetst aan de voorwaarden zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 5 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' mag worden genomen.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen:

  • Bodem: ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is verkennend en nadere bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het nader onderzoek blijkt dat de bovengrond zeer beperkt verontreinigd is met koper. De lichte verontreiniging van beperkte omvang vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • Water: ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zijn geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk vanuit het waterschapsbeleid. In het kader van klimaatneutraal bouwen zijn watercompenserende maatregelen wel wenselijk. Het hemelwater kan opgevangen worden in de aan te leggen bezinksloot op de achterzijde van de percelen. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
  • Kabels en leidingen: Het plangebied ligt buiten belemmeringenstroken van kabels en leidingen.
  • Luchtkwaliteit: De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Tevens wordt in de huidige situatie ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Belangrijke nadelige milieugevolgen ten aanzien van luchtkwaliteit zijn dan ook uitgesloten.
  • Verkeer en parkeren: het plan voorziet in voldoende parkeercapaciteit om de parkeerbehoefte van de ontwikkelingen te voorzien. De extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling kan afgewikkeld worden op het omliggende wegennet. Er ontstaan dan ook geen negatieve effecten ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren.
  • Externe veiligheid: in de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, een spoor, het water of door buisleidingen.
  • Bedrijven en milieuzonering: de woningen worden op voldoende afstand gerealiseerd van de bedrijven aan de Sassenheimseweg. In de omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
  • Geluid: uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Westakkers en de Sassenheimseweg niet wordt overschreden.
  • Archeologie: ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat proefsleuvenonderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek wordt afgrond voor vaststelling van dit wijzigingsplan. Tot die tijd blijft de huidige dubbelbestemming behouden.
  • Cultuurhistorie: de beoogde ontwikkeling zal voor vergunningverlening beoordeeld worden door de welstandscommissie. De bestaande bebouwing is niet monumentaal of cultuurhistorisch waardevol.
  • Ecologie: het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd en zijn vervolgens nadere onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling geen overtreding van de Wet natuurbescherming optreedt. Wel wordt geadviseerd eventuele snoei- en rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

De te verwachten effecten rechtvaardigen geen milieueffectrapportage. Bij de besluitvorming over het ontwerpwijzigingsplan wordt door het bevoegd gezag tevens vastgesteld door middel van een besluit dat geen milieueffectrapportage nodig is.

4.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is in april 2020 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is bijgevoegd in bijlage 4. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat bij één boring, aan de zuidoostzijde van het plangebied, de bovengrond matig verontreinigd is met koper. Op basis van deze resultaten bleek nader onderzoek noodzakelijk. Dit nader onderzoek is in mei 2020 uitgevoerd, zie bijlage 5.

Uit het nader onderzoek blijkt dat de bovengrond van de locatie niet verontreinigd is met koper. Zodoende kan gesteld worden dat de matige koper verontreiniging in het verkennend bodemonderzoek een puntbron van zeer geringe omvang betreft (< 1 m3). Gelet op de zeer beperkte omvang is er geen sprake van een feitelijk geval van bodemverontreiniging. Het verwijderen van de matige verontreiniging is vanwege de geringe omvang niet doelmatig. Sanerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk zijn.

Tevens is in het verkennend bodemonderzoek de aanwezigheid van PFAS onderzocht. De bodem voldoet indicatief aan de landelijke klasse 'Landbouw/Natuur'. Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 29 november 2019) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

Conclusie

De kwaliteit van de bodem wordt geschikt geacht voor het gebruik als wonen.

4.4 Niet gesprongen explosieven

Toetsingskader

In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II). In het kader van de aanleg van de woningen zal de bodem namelijk worden geroerd.

Onderzoek

Om het risico op het aantreffen van CE voorafgaande aan de werkzaamheden in te kunnen schatten, is een vooronderzoek naar niet gesprongen explosieven uitgevoerd, zie bijlage 6.

Uit dit onderzoek blijkt dat geen sprake is van een feitelijk verdacht gebied. Geadviseerd wordt om de geplande werkzaamheden op reguliere wijze uit te voeren en het opsporingsproces niet verder voort te zetten. Hoewel er geen feitelijke aanleiding is het onderzoeksgebied verdacht te verklaren, wordt geadviseerd om het uitvoerend personeel voorafgaand aan werkzaamheden in de te bewerken gebieden altijd te instrueren (aan de hand van het Protocol Toevalsvondst), geen verdere acties te ondernemen in het geval van het onverhoopt aantreffen van munitieverdachte objecten en terstond contact op te nemen met de (plaatselijke) politie. Tevens wordt geadviseerd om in een dergelijke situatie contact op te nemen met een WSCS-OCE gecertificeerd opsporingsbureau en gezamenlijk vast te stellen of opschaling noodzakelijk is.

Conclusie

De beoogde bodemwerkzaamheden kunnen op reguliere wijze worden uitgevoerd, met inachtneming van het Protocol Toevalsvondst.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Aa en Maas, dat verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Beleidsnota's

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 staan de doelen die het waterschap Aa en Maas nastreeft en wat in deze periode gedaan moet worden om de doelen te halen. Samenwerking staat in dit plan centraal. Samenwerken met de partners van het waterschap maar ook met de inwoners van het beheersgebied. Het plan is geen grote koerswijziging ten opzichte van het Waterbeheerplan 2010-2015. Maar ontwikkelingen zoals de klimaatverandering vragen wel om nieuwe accenten. Waterveiligheid en waterkwaliteit zijn hierbij belangrijke onderwerpen.

Om het beheersgebied beter te beschermen tegen overstromingen worden er strengere eisen gesteld aan de dijken langs de Maas. Het waterschap heeft tot 2050 om de dijken hierop aan te passen. De kwaliteit van het oppervlaktewater is daarnaast de komende jaren echt een punt van aandacht. Enerzijds zitten er te grote hoeveelheden voedingsstoffen in het water. Deze staan een natuurlijk en gezond watersysteem in de weg. Anderzijds zijn er ook allerlei 'nieuwe' stoffen die een steeds groter probleem vormen, zoals medicijnresten, drugs(afval) en resistente bacteriën. Deze stoffen kunnen door de zuiveringen nu moeilijk uit het afvalwater gehaald worden. Ook dit vraagt om actie.

Gemeentelijk beleid

Op 22 januari 2015 heeft de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) voor de periode 2015-2019 vastgesteld. Hierin zijn zorgplichten opgenomen ten aanzien van afvalwater en hemelwater.

Huidige situatie

Algemeen

Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Berlicum ligt, is het plangebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. In figuur 4.1 is te zien waar de bodem in de omgeving van het plangebied uit bestaat en welke watertrap hier geldt. Er is hoofdzakelijk sprake van enkeerd- en beekeerdgronden en leemarm en zwaklemig fijn zand met grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat van nature de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 meter beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap meer dan 1,2 meter beneden maaiveld ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0011.png"

Figuur 4.1 Uitsnede bodemkaart van Nederland (bron: Bodemdata)

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat ter hoogte van het plangebied de gemiddelde stand van het grondwater zich op circa 1,41 meter beneden maaiveld zou bevinden.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- /beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op de aanwezige gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

Watercompensatie is vanuit het waterschap Aa en Maas verplicht bij een planvoornemen met een toename in verharding van meer dan 2.000 m2. In het plangebied staat een scoutinggebouw. Dit gebouw heeft een bebouwd oppervlak van circa 340 m2. Daarnaast is sprake van een verhard oppervlak van circa 600 m2 bestaande uit betontegels en betonstraatstenen. Er is daarmee in totaal 940 m2 aan verharding aanwezig.

In de toekomstige situatie wordt een deel van het bestaande perceel opnieuw verhard/bebouwd. De oppervlakte van de daken van de nieuwe woningen, inclusief garages, aan- en uitbouwen, binnen het bouwvlak bedraagt gezamenlijk maximaal 900 m2 (15 m x 12 m * 5 woningen). De bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak hebben een oppervlakte van maximaal 575 m2 (65 m2 + 50 m2 * 5 woningen). Daarnaast worden verhardingen aangebracht ten behoeve van inritten, parkeerplaatsen en terrassen, circa 350 m2. In de toekomstige situatie is het totaaloppervlak aan verhardingen circa 1.825 m2.

De beoogde verhardingen van 1.825 m2 min de bestaande verhardingen van 940 m2 resulteert in een toename van 885 m2 aan verharding. De toename in verharding blijft ruim onder de 2.000 m2. Watercompensatie is vanuit het waterschap dan ook niet verplicht. Bij de ruimtelijke ontwikkelingen die plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren (klimaatneutraal). Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Om het gebied 'klimaatneutraal' te ontwikkelen is de bergingsopgave circa 53,1 m3 (0,06 m1 x 885 m2).

In deze bergingsopgave wordt voorzien door de aanleg van een meanderende bezinksloot van circa 2,5 meter breed en (buiten het talud om) circa 0,5 meter diep. De bezinksloot krijgt een bergingscapaciteit van tussen de 65 en 73 m3. Daarmee wordt voldaan aan de berekende bergingsopgave. De bezinksloot wordt over de gehele lengte aan de achterzijde van de percelen slingerend door het groen gerealiseerd. Het hemelwater kan hier op worden afgekoppeld. Daarnaast bieden de tuinen voldoende ruimte voor infiltratie van hemelwater.

Verder is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zijn in principe geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk vanuit het waterschapsbeleid. In het kader van klimaatneutraal bouwen zijn watercompenserende maatregelen wel wenselijk.

Het hemelwater kan opgevangen worden en worden geborgen in de bezinksloot en groenstroken. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied zijn geen relevante leidingen of hoogspanningsverbindingen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m  

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zoals de vaststelling van een wijzigingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wm.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens ook rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden 5 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Om te toetsen aan de grenswaarden is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N279. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 27.6 µg/m³ voor NO2, 20.4 µg/m³ voor PM10 en 12.8 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 8.0 dagen. In figuur 4.2 zijn de maatgevende rekenpunten voor het plangebied in 2018 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0012.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede viewer NLS-monitoringstool

Op basis van de maximale bijdrage van het extra verkeer en de huidige concentraties luchtverontreinigende stoffen kan een overschrijding van de grenswaarden luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer uitgesloten worden. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefmilieu ter plaatse.

4.8 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van vaste jurisprudentie dient in dat kader onder meer te worden aangetoond dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd en er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is. In dit kader wordt uitgegaan van onderstaande kencijfers, uitgangspunten en andere informatie.

De gemeente verwijst in het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode' (artikel 25 lid 25.1) naar de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Beleidsregels parkeernormen Sint-Michielsgestel' (vastgesteld op 27 september 2016). In dit beleid zijn de gebruiksregels vastgesteld met betrekking tot het werken met CROW kencijfers uit publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (CROW, 2012). Zodoende wordt ook voor het berekenen van de verkeersgeneratie gebruik gemaakt van de uitgangspunten uit het gemeentelijke parkeerbeleid ten aanzien van het werken met CROW kencijfers.

De uitgangspunten uit het gemeentelijke beleid en overige uitgangspunten zijn hieronder weergegeven:

  • De gemeente Sint-Michielsgestel valt in de categorie 'niet stedelijk' bij het raadplegen van de CROW kencijfers. Dit omdat de omgevingsadressendichtheid kleiner is dan 500 adressen per km2.
  • Bij het raadplegen van de CROW kencijfers maakt de gemeente onderscheid in 'stedelijke zones'; Afhankelijk van de locatie zijn er verschillende parkeerkencijfers. In een centrumgebied hanteert de gemeente een andere parkeernorm dan in het buitengebied. Daarom moeten de zones: 'centrum', 'schil/overloopgebied', 'rest bebouwde kom' en 'buitengebied' van elkaar worden onderscheiden. Dit plan heeft betrekking op zone 'rest bebouwde kom';
  • Voor de verkeersafwikkeling wordt gebruik gemaakt van verkeersgegevens uit het Regionaal Verkeersmodel GGA 's Hertogenbosch.

Parkeren

Uitgangspunt bij ontwikkelingen is dat het parkeren op eigen terrein gerealiseerd wordt. Dit is ook geborgd in de regels die van toepassing zijn op het voorliggend wijzigingsplan. Het voorliggend plan omvat 5 vrijstaande koopwoningen.

Op basis van de gemeentelijke parkeernormen geldt voor vrijstaande koopwoningen in de rest bebouwde kom een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Dit is inclusief 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers. Doorgerekend zou dit resulteren in een parkeerbehoefte van 5 * 2,3 = 11,5 en daarmee afgerond 12 parkeerplaatsen.

Deze parkeerbehoefte worden op eigen terrein opgevangen. Naast de woningen worden op elk perceel 2 parkeerplaatsen voor eigen gebruik gerealiseerd. Daarnaast heeft elke woning een garage waarin één motorvoertuig gestald kan worden. Dit biedt ruim voldoende ruimte voor de eigen behoefte.

Bezoekers kunnen parkeren op de toerit naar de parkeerplaatsen. De woningen worden op minimaal 6 meter uit de weg gerealiseerd. Hierdoor ontstaat aan de voorzijde van het perceel voldoende ruimte voor bezoekersparkeren.

Effectief betekent dit dat per perceel ruimte is voor 3-4 personenauto's. Dit is ruim voldoende om aan de totale behoefte per woning te voldoen.

Verkeer

Verkeersgeneratie

Het plan maakt 5 woningen mogelijk. Deze ontwikkeling heeft invloed op de hoeveelheid verkeer van en naar Berlicum. Voor woningen van het type vrijstaand/koop bedraagt de verkeersgeneratie 8,2 mvt/etmaal. Voor deze 5 woningen bedraagt de totale verkeersgeneratie daarmee 41 mvt/etmaal.

Verkeersafwikkeling

Het verkeer wordt direct ontsloten op de Westakkers. Op deze weg is slechts beperkt (met name bestemmingsverkeer) aanwezig. Gezien het vertrek van de scouting en het beperkt aantal extra motorvoertuigen kan gesteld worden dat de verkeersafwikkeling op het wegennet voldoende gewaarborgd is.

Conclusie

Het plan voorziet in de realisatie van voldoende parkeercapaciteit binnen het plangebied om in de parkeerbehoefte van de ontwikkeling te voorzien. De extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling kan goed afgewikkeld worden op het omliggende wegennet. Het aspect verkeer en parkeren vormt zodoende geen belemmering.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient voor externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Volgens de professionele risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Daarnaast vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

4.10 Bedrijven milieuzonering

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies al naast elkaar voorkomen of gewenst zijn, zoals centrumgebieden, wordt niet gebruikgemaakt van richtafstanden. Deze gebieden worden getypeerd als gebieden met functiemenging ('gemengd gebied').

Onderzoek

In de beoogde situatie worden 5 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk bedrijfsbestemmingen en woningen gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.

Ten oosten van het plangebied is een bedrijventerrein aanwezig waar bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3.1 zich mogen vestigen. Milieucategorie 3.1 bedrijven hebben een richtafstand van 30 meter in een gemengd gebied. De afstand tot de bestemming 'Wonen' bedraagt 30 meter. De afstand tot de meest dichtstbijzijnde woninggevel betreft circa 40 meter. Er wordt aan de richtafstand voldaan.

Ten westen bevinden zich volkstuinen. Volkstuinen worden niet in de VNG-brochure genoemd. De beoogde woningen worden gescheiden van de volkstuinen door een weg en de minimale afstand is 10 meter. Op grond hiervan wordt geen hinder verwacht.

Conclusie

Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.11 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied.

Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De resultaten zijn bijgevoegd in bijlage 11.

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Milrooijseweg en de Sassenheimseweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur weg Westakkers. Voor alle wegen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Nader onderzoek of een besluit hogere grenswaarde is niet van toepassing.

4.12 Archeologie

Toetsingskader

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

In 2009 heeft de gemeente een archeologische verwachtingskaart vervaardigd. Deze kaart vormt de basis van het archeologische monumentenzorgbeleid, in samenhang met het selectiebeleid, ten aanzien van archeologische vindplaatsen. Waardevolle archeologische vondsten wil de gemeente het liefst in de bodem oftewel ‘in situ’ behouden of, indien dat niet mogelijk is, laten opgraven en vervolgens de onderzoeksresultaten publiekelijk maken (behoud ‘ex situ’).

Onderzoek

Op de locatie is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 12. Uit het bureauonderzoek blijkt dat in het plangebied resten uit het Neolithicum tot de Vroege-Middeleeuwen kunnen worden verwacht in de top van dekzand. Vanaf het maaiveld en in het eerddek kunnen resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden verwacht.

Uit het veldonderzoek is naar voren gekomen dat de bodemopbouw in grote mate intact is. Slechts in boringen 1 en 2 is sprake van een subrecent opgebracht pakket en enige verstoring. De andere boringen laten een duidelijk beeld zien van een intact bodemprofiel met een mogelijke archeologische laag in de onderste laag van het esdek en in de top van het dekzand. Daarmee blijft de opgestelde archeologische verwachting gehandhaafd.

Aanvullend is vervolgonderzoek in de vorm van een Inventariserend veldonderzoek, karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 14. De wijze van uitvoer is opgenomen in het bijgevoegd selectieadvies (zie bijlage 13). De proefsleuven zijn gegraven ter plaatse van de te realiseren woningen met voor- en achtertuinen. Op basis van het proefsleuvenonderzoek kan het plangebied vrijgegeven worden voor archeologisch vervolgonderzoek. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' komt te vervallen. Dit advies is overgenomen door het bevoegd gezag en bestendigd in bijgevoegd selectieadvies (zie bijlage 15).

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.

4.13 Cultuurhistorie

Toetsingskader 

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen met overige cultuurhistorische waarden rekening te houden. De gemeente Sint-Michielsgestel kent een groot aantal rijks- en gemeentelijke monumenten, evenals cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Deze zijn, inclusief het beschermingsregime, vastgelegd in de Welstandsnota 2013.

Onderzoek en conclusie

De oorspronkelijke bebouwingslinten van Berlicum zijn waardevolle, beeldbepalende elementen en hebben een hoge belevingswaarde. Aan het beeld is de ontstaansgeschiedenis binnen de oorspronkelijke landschappelijke omgeving te herkennen. Dit komt tot uitdrukking in het oorspronkelijke karakter, functie en bebouwing. De Westakkers is aangewezen als historisch bebouwingslint. Bij nieuwbouw gelden de eigen stijlkenmerken als criterium. Deze dienen wel overeen te stemmen met de historische kenmerken van de omgeving. Voor de realisatie van de nieuwe woningen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie bijlage 2. De beoogde ontwikkeling zal voor vergunningverlening beoordeeld worden door de welstandscommissie.

Er is geen bestaande monumentale of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig binnen het plangebied. Het scoutinggebouw wordt gesloopt. Omdat er aan de Westakkers zelf ook geen monumentale bebouwing aanwezig is, zal er geen aantasting plaatsvinden van monumenten.

4.14 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Toetsingskader

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming 

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • de bescherming van overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek en bevindt zich op circa 6,3 kilometer ten westen van het plangebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Brabant of een ecologische verbindingszone. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant bevindt zich op circa 150 meter ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2021BLCWESTAKKER-VA01_0014.png"

Figuur 4.3 Locatie beschermde natuurgebieden (bron: provincie Noord-Brabant)

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Om te bepalen of de ontwikkeling leidt tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. is voor de gebruiksfase een berekening uitgevoerd met het programma Aerius calculator. De memo is bijgevoegd in bijlage 16 en de berekening is te vinden in bijlage 17. Uit de berekening blijkt dat de gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

Omdat sprake is van zelfbouw, waarbij naar verwachting de werkzaamheden over een langere periode worden uitgevoerd, en de ontwikkeling relatief klein is, is het uitvoeren van een berekening voor de aanlegfase niet noodzakelijk. De toetsing aan de Wet natuurbescherming vindt dan plaats bij vergunningverlening.

Gezien de ruimte afstand tot stikstofgevoelige natuurgebieden is de verwachting dat de bouw van 5 woningen verspreid over meerdere jaren geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr heeft. Bij andere woningbouwprojecten binnen de kern Berlicum is eerder aangetoond dat deze geen negatieve effecten hebben of Natura 2000-gebieden. De kans dat een kleinschaliger project met een langere bouwperiode dan wel van invloed is, is nihil.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de voorgenomen sloop van het scoutinggebouw is in 2019 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat het scoutinggebouw niet geschikt is als vaste rust- en verblijfsplaats voor beschermde soorten. Vervolgens is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de gehele locatie. De resultaten zijn toegevoegd in bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

  • Aanwezigheid van jaarrond beschermde categorie 4 vogels is niet op voorhand uit te sluiten, met name ransuil, sperwer en boomvalk kunnen geschikte nestplekken vinden binnen het plangebied. In dit kader is nader onderzoek naar de aanwezigheid van deze soorten noodzakelijk.
  • De geschiktheid van het plangebied voor boombewonende vleermuizen is op voorhand niet uit te sluiten. Er zijn enkele geschikte holtes en scheurenwaargenomen, in dit kader is nader onderzoek naar verblijfplaatsen noodzakelijk.
  • De geschiktheid van het scoutinggebouw voor gebouwbewonende vleermuizen is uitgesloten in ecologisch onderzoek door Buiting Advies BV (zie bijlage 10).
  • Het plangebied vervult geen rol als essentieel foerageergebied of vliegroute, er zijn voldoende alternatieve in de nabije omgeving.
  • De aanwezigheid van (kleine) marters kan niet op voorhand worden uitgesloten, wanneer er wordt gewerkt binnen de kwetsbare periode zonder mitigatie- en compensatieplan is ontheffing noodzakelijk. - Buiten de kwetsbare periode kan gewerkt worden conform een goedgekeurde gedragscode.
  • De aanwezigheid van eekhoorn binnen het plangebied is vastgesteld. Bij werkzaamheden binnen de kwetsbare periode moet nader onderzoek inzicht geven in de omvang van de populatie en terreingebruik. - Buiten de kwetsbare periode kan gewerkt worden conform een goedgekeurde gedragscode.
  • Aanwezigheid van rugstreeppadden is op dit moment uitgesloten echter kan vestiging van rugstreeppadden in de toekomst niet worden uitgesloten. In dit kader is geen nader onderzoek nodig, mits tijdig mitigerende maatregelen genomen worden.
  • Negatieve effecten en/of aanwezigheid van overige beschermde soorten kunnen op voorhand worden uitgesloten.
  • Tijdens realisatie van de woningen en gedurende de gebruiksfase dient rekening gehouden te worden met de zorgplicht onder Wnb.

Uit de quickscan ecologie blijkt dat nader onderzoek naar verschillende soorten noodzakelijk is. Het nader onderzoek is uitgevoerd om inzichtelijk te krijgen of boomholtes binnen het plangebied geschikt zijn als rust- en verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Tevens is het terreingebruik van eekhoorns onderzocht, zie bijlage 8. Uit dit onderzoek blijkt:

  • Binnen het plangebied zijn geen geschikte holtes voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld, negatieve effecten op boombewonende vleermuizen kunnen worden uitgesloten. Er is geen ontheffing onder Wnb vereist voor vleermuizen, wel is de zorgplicht van kracht.
  • Binnen het plangebied zijn geen hoofdnesten of vraatsporen van eekhoorns aangetroffen. Eekhoorns zijn wel waargenomen binnen de grenzen van het plangebied, bovendien is een potentieel reserve nest van een eekhoorn aangetroffen. Ontheffing onder Wnb voor eekhoorns is niet noodzakelijk, wel verdient het aanbeveling het leefgebied niet volledig te versnipperen. Tevens is de zorgplicht van kracht.

Tevens is nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde (roof)vogelsoorten, zie bijlage 9. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

  • Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aanwezig van de sperwer, boomvalk of ransuil. In dit kader is er geen ontheffing onder Wnb vereist.
  • Bij de ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met broedgevallen van algemeen voorkomende vogelsoorten alsmede categorie 5 soorten.

Om duidelijkheid te krijgen over de mogelijke geschiktheid van verblijfplaatsen van beschermde soorten in het scoutinggebouw is een nieuwe quickscan uitgevoerd. Deze quickscan is als bijlage 10 toegevoegd. De conclusies uit deze quickscan zijn uitsluitend van toepassing voor het voornemen van sloop van het scoutinggebouw. De mogelijke aanwezigheid van verschillende beschermde soorten op de locatie is reeds middels nader onderzoek weerlegd, zie bijlage 8 en 9. Uit de nieuwe quickscan blijkt dat het scoutinggebouw niet geschikt is als vaste voortplantings- en/of rustplaats voor beschermde soorten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en/of beschermde plant- en diersoorten. De voorgenomen plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

n dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische regeling van dit wijzigingsplan. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemming. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde regels.

5.2 Systematiek

De regels zijn volgens de SVPB2012 in vier hoofdstukken ingedeeld:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het wijzigingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. Op de verbeelding zijn de volgende zaken aangegeven:

  • de grens van het wijzigingsgebied;
  • het bestemmingsvlak;
  • de (dubbel)bestemming van de in het plangebied gelegen gronden;
  • het bouwvlak en de hoogtematen;
  • eventueel aanvullende aanduidingen.

In het vigerende bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode'. Voor een groot gedeelte van de regels zal ook verwezen worden naar de regels uit dit moederplan.

Als gevolg van het wijzigingsbesluit zijn de volgende artikelen uit het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode' van toepassing op dit plan.

Artikel 1 Begrippen, met uitzondering van artikel 1.40;

Artikel 2 Wijze van meten;

Artikel 23 Antidubbeltelregel;

Artikel 24 Algemene bouwregels;

Artikel 25 Algemene gebruiksregels;

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels;

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen en groenvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt zijn o.a. ontsluitingswegen en paden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Deze bestemming is gelegd op de groenstroken en aanplanten binnen het plangebied. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen toegestaan. In de bestemming Groen is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten – bebouwing' opgenomen. Deze gronden worden niet aangemerkt als onderdeel van het 'erf'' waardoor vergunnningsvrije gebouwen en bouwwerken hier ook niet zijn toegestaan. Dit ter bescherming van de aanwezige bomen aldaar en de afscheiding met naburige percelen.

Artikel 4 Tuin

Deze bestemming is gelegd op de gronden die in beginsel niet mogen worden bebouwd ten behoeve van de woningen. Het betreft met name voortuinen bij woningen en de achterste delen van percelen, waarvoor het uit ruimtelijk of milieukundig oogpunt gewenst is, dat deze tezamen niet worden bebouwd. Slechts erf- en terrein afscheidingen zijn toegestaan, alsmede met name in voortuinen zeer ondergeschikte bouwdelen als erkers. In de bestemming Tuin die geldt op de achterste delen van percelen is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten – bebouwing' opgenomen. Deze gronden worden niet aangemerkt als onderdeel van het 'erf'' waardoor vergunnningsvrije gebouwen en bouwwerken hier ook niet zijn toegestaan.

Artikel 5 Wonen

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor alle woningen met bijbehorende erven in het plangebied. Het wonen is hier toegestaan al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep.

De woningen hebben op de verbeelding de aanduiding 'vrijstaand' gekregen, waarmee in de regels is bepaald dat enkel vrijstaande woningen mogen worden gebouwd. Het toegestane aantal wooneenheden is met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven.

De goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

Artikel 6 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel is toegevoegd ten opzichte van het moederplan. In dit artikel is de gebiedsaanduiding 'overige zone – voorwaardelijke verplichting' opgenomen met een voorwaardelijke verplichting te voorzien in voldoende waterberging om klimaatneutraal te ontwikkelen en deze waterberging ook in stand te houden.

Artikel 7 en 8 Overgangs- en slotregels

Voor de overgangsregeling wordt verwezen naar het moederplan. Het wijzigingsplan kent een eigen slotregel.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

Er is géén beginselplicht voor het vaststellen van een exploitatieplan bij de vaststelling van een wijzigingsplan, ongeacht of er daadwerkelijk sprake is van een bouwplan in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het wijzigingsplan wordt nadrukkelijk niet genoemd in artikel 6.12 lid 2 Wro als zijnde een ruimtelijk besluit waartoe behorend een exploitatieplan kan worden vastgesteld. Het verhaal van de kosten van grondexploitatie over de betreffende gronden en het stellen van eisen en regels aan de locatieontwikkeling moeten zijn geregeld bij de vaststelling van het moederplan. In het kader van het moederplan 'Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode' is geen exploitatieplan vastgesteld. De gemeente is eigenaar van de gronden en zal de gronden voor ontwikkeling verkopen. Eventuele gemeentelijke kosten worden betaald via de grondverkoop. Het kostenverhaal is voor dit plan daarmee verzekerd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartners.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze in te dienen op het ontwerpwijzigingsplan.

Voorafgaand aan de ter inzage legging is op 28 september een informatiebijeenkomst gehouden in Den Durpsherd. Circa 20 huishoudens hadden zich aangemeld en zijn in zogenaamde 10 minuten-gesprekken meegenomen in de planvorming. Op deze avond is tevens veel interesse getoond in de kavels. Eventuele informatieverstrekking hierover vindt separaat aan dit wijzigingsplan plaats.