Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22g, Groeneweg Oost 1 Schoondijke
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1714.TAMGroeneweg1-ON01

Regels

 
Dit TAM-omgevingsplan vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22g) van het omgevingsplan van de gemeente Sluis. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22g van het omgevingsplan van de gemeente Sluis. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22g’ gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22g' gelezen worden.
 
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
 
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in onderstaande wet en algemene maatregelen van bestuur zijn van toepassing op dit TAM-omgevingsplan:
  1. de bijlage bij de Omgevingswet;
  2. bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
  3. bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;
  4. bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
  5. bijlage I bij het Omgevingsbesluit;
  6. bijlage I bij de Omgevingsregeling;
  7. bijlage I bij het Omgevingsplan Sluis.
 
tenzij in Artikel 2 daarvan is afgeweken.
 
Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen
 
Voor de toepassing van dit hoofdstuk 22g gelden de volgende begripsbepalingen:
 
1.1 TAM-Omgevingsplan
het ontwerp ‘TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22g, Groeneweg Oost 1 Schoondijke ’ met identificatienummer NL.IMRO.1714.TAMGroeneweg1-ON01 van de Gemeente Sluis.
 
1.2 Omgevingsplan
het omgevingsplan van de gemeente Sluis.
 
1.3 Aan- of uitbouw
een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw.
 
1.4 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 Aanduidingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens.
 
1.6 Aanwijzingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanwijzing.
 
1.7 Achtererf
gedeelte van het erf tussen de achtergevellijn en de aan de achterzijde van het hoofdgebouw gelegen erfgrens.  
 
1.8 Achtergevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tot aan de bouwperceelgrenzen.
 
1.9 Agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en / of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
  1. grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
    2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
    3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
    4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is;
    5. paardenfokkerij: het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie;
    6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  2. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
    2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
    3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  3. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen;
  4. overige teelten van gewassen of dieren al dan niet in gebouwen.
 
1.10 Agrarisch hulp- en nevenbedrijf
een agrarisch bedrijf dat mede is gericht op het verlenen van diensten ten behoeve van andere agrarische bedrijven.
 
1.11 Agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of grotendeels is gericht op het verlenen van diensten ten behoeve van agrarische bedrijven.
 
1.12 Antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.13 Antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antenne-drager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.14 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.15 Bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
 
1.16 Begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
 
1.17 Bevoegd gezag
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 5.8 Omgevingswet.
 
1.18 Bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat functioneel en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.19 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap.
 
1.20 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.21 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.22 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen of ander materiaal die, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.23 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.24 Erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.25 Gevellijn
denkbeeldige lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelgrenzen, dan wel de aangeduide lijn.
 
1.26 Kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
 
1.27 Nevenactiviteit
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit plan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.
 
1.28 (openbare) nutsvoorziening
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
 
1.29 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand.
 
1.30 Ow
de Omgevingswet welke op 1 januari 2024 in werking is getreden.
 
1.31 Peil
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van die weg
ter plaatse van de hoofdtoegang;
bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afwerkt terrein.
 
1.32 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de meest gezichtsbepalende gevel.
 
1.33 Voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de meest naar de weg zijde gekeerde deel van een hoofdgebouw (voorgevel) tot aan de perceelsgrenzen.
 
1.34 Waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie of waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, (riool)gemalen en inlaten.
 
1.35 Weg
voor het openbaar verkeer openstaande weg inclusief de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten.
 
1.36 Woning
een (gedeelte van een) gebouw bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
Artikel 3 Toepassingsbereik
 
  1. De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Groeneweg Oost 1 Schoondijke, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1714.TAMGroeneweg1-ON01
 
Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen
 
De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in onderhavig artikel 4.
 
4.1. Afstand
van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
4.2. De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
4.3. De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
4.4. De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
4.5. Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren, met dien verstande dat wanneer de betreffende gevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.
 
4.6. De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
4.7. De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  
4.8. Het bebouwde oppervlak
optellen van de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar, tenzij in deze regels anders is bepaald;
 
4.9. Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, overstekende daken en goten buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
2 Algemene regels
Artikel 5 Algemeen gebruiks- en bouwverbod
 
Niet genoemde gebruiks- en bouwactiviteiten en gebruiks- en bouwactiviteiten die in strijd zijn met dit omgevingsplan zijn niet toegestaan, met uitzondering van bestaande bouwwerken.
Artikel 6 Normadressaat
 
Diegene die de activiteit verricht, dan wel laat verrichten, draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit, tenzij elders in dit hoofdstuk anders is bepaald.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van activiteiten waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere activiteiten buiten beschouwing.
3 Gebruiksactiviteiten
   
Artikel 8 Gebruiksactiviteiten anders dan toegestaan die in of op grond van dit plan zijn verboden
 
Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.
Artikel 9 Groen
 
9.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Groen.
 
9.2 Functieomschrijving
Een als Groen aangewezen locatie heeft de volgende functies:
  1. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. landschappelijke inpassing;
  3. bijbehorende nutsvoorzieningen.
 
9.3 Beoordelingsregels bouwactiviteit gebouwen en overkappingen
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
 
9.4 Specifieke functieregels
 
9.4.1 Gebodsbepaling
  1. De gronden ter plaatse van de functie Groen moeten binnen 2 jaar na in gebruik name van het van de woningen worden ingericht en duurzaam in stand worden gehouden conform het landschapsplan dat is opgenomen in bijlage 1.
 
Artikel 10 Wonen
 
10.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Wonen.
 
10.2 Functieomschrijving
Een als Wonen aangewezen locatie heeft de volgende functies:
  1. het wonen met aan - huis - gebonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en de opslag van agrarische machines en aanverwante materialen en producten;
  2. landschappelijke inpassing;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
 
10.3 Beoordelingsregels bouwactiviteit gebouwen en overkappingen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden de volgende beoordelingsregels voor het bouwen van gebouwen en overkappingen:
 
10.3.1 Hoofdgebouwen
  1. Per aanwijzingsvlak is het aantal woningen toegestaan zoals aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden’, indien geen sprake is van deze aanduiding is wonen niet toegestaan binnen dit aanwijzingsvlak;
  2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 6 meter en 10 meter;
  3. de maximale inhoud van een woning (inclusief aan- en uitbouwen) bedraagt 1000 m3.
 
10.3.2 Bijgebouwen
  1. Bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het aanwijzingsvlak;
  2. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 6 meter;
  3. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt 10 meter;
  4. de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;
  5. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen
  6. de maximale oppervlakte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 40% van het zij- en achtererf met een maximum van 120 m2 tenzij met de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen' anders is aangegeven.
 
10.4 Beoordelingsregels bouwactiviteit bouwwerken, geen gebouwen zijnde
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden de volgende beoordelingsregels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
 
10.4.1 Aan- en uitbouwen, overkappingen
  1. Overkappingen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het aanwijzingsvlak;
  2. de maximale goothoogte van overkappingen, aan- en uitbouwen bedraagt 4 meter;
  3. de maximale bouwhoogte van overkappingen, aan- en uitbouwen bedraagt 6 meter.
 
10.4.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  1. De bouwhoogte van antennes bedraagt maximaal 5 meter;
  2. De bouwhoogte van licht- en overige masten bedraagt maximaal 10 meter;
  3. De bouwhoogte van sport-, spel- en speelvoorzieningen bedraagt maximaal 3 meter;
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.
 
10.5 Specifieke functieregels
 
10.5.1 Algemeen
  1. de woningen dienen uitsluitend voor permanente bewoning en tweedewoninggebruik gebruikt te worden;
  2. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan - huis - gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m²;
  3. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van logies met ontbijt per woning is niet toegestaan;
  4. het aanbieden van overnachtingsmogelijkheden is uitsluitend toegestaan indien er op het betreffende perceel gewoond wordt en er sprake is van een planologische samenhang tussen de woning en de logiesfunctie;
  5. het gebruiken van een deel van de woning, of een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
  6. de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;
  7. bij een paardenbak en / of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;
  8. detailhandel is niet toegestaan.
 
10.5.2 Aan huis verbonden beroepen
Het gebruik van de woning voor beroep aan huis is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het vloeroppervlak ten behoeve van aan huis verbonden beroepen bedraagt niet meer dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
  2. het beroep is uitsluitend toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
  3. ten behoeve van het aan huis verbonden beroep wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
  4. er wordt geen afbreuk gedaan aan het karakter van het centrumgebied;
  5. degene die de activiteiten in de woning uitvoert is tevens bewoner van de woning;
  6. verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, zijn niet toegestaan;
  7. er vindt geen verstoring plaats in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.
 
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
 
11.1 Toepassingsbereik
  1. De regels in dit artikel zijn van toepassing op bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden ter plaatse van de locaties die zijn aangewezen als Waarde – Archeologie 2.
  2. In geval van strijdigheid van regels, gaan de regels van dit artikel vóór de overige regels die ingevolge andere artikelen opgenomen in deze regels van toepassing zijn.
 
11.2 Functieomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
   
11.3 Bouwregels
 
11.3.1 Toegestane bouwactiviteiten
Het is toegestaan om te bouwen als het een bouwplan betreft waarbij de grond- of graafwerkzaamheden:
  1. de grond-of graafwerkzaamheden dieper gaan dan 0,40 meter beneden het maaiveld en hierbij het te verstoren oppervlak dieper dan 0,40 meter beneden het maaiveld groter is dan 500 m²;
  2. betrekking hebben op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
 
11.3.2 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 wordt alleen verleend als:
  1. een archeologisch rapport is overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veiliggesteld.
 
11.3.3 Maatwerkvoorschriften
Indien uit het onder 11.3.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden aan de vergunning::
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
11.3.4 Advies
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in 11.2. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
11.4 Regels werken en werkzaamheden
 
11.4.1 Toegestane werken en werkzaamheden
Het is toegestaan om werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zonder omgevingsvergunning uit te voeren die:
  1. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 500 m², of een verstorend oppervlak onder 0,40 meter beneden het maaiveld te hebben van minder dan 500 m²;
  2. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  3. het aanbrengen van drainage middels sleufloze technieken betreffen;
  4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
 
11.4.2 Omgevingsvergunning werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, tenzij wordt voldaan aan het bepaalde in 11.4.1:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,40 meter beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, diep woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage met kettingtechniek;
  2. het ophogen van de bodem met meer dan 2 meter waartoe wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 0,40 meter beneden het maaiveld;
  4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 0,40 meter beneden het maaiveld bedraagt;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 0,40 meter beneden het maaiveld;
  6. het verlagen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 0,40 meter beneden het maaiveld; of
  8. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 0,4 meter beneden het maaiveld.
 
11.4.3 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4.2 wordt alleen verleend als:
  1. is gebleken dat de in 11.4.2 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
  2. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, en dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
11.4.4 Maatwerkvoorschriften
Aan de vergunning voor de in 11.4.2 genoemde werken en werkzaamheden, waarbij sprake is van directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden die kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de oprichting van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
11.4.5 Advies
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4.2, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in 11.4.3 onder b. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
4 Algemene regels
Artikel 12 Algemene bouwregels
 
12.1 Bestaande maten
 
12.1.1 Bestaande afstanden
Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 van dit deel is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.
 
12.1.2 Bestaande maten en hoeveelheden
In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 van dit deel is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
 
12.1.3 Herbouw
In geval van herbouw is het bepaalde in lid 12.1.1 en 12.1.2 slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats of binnen het geldende bouwvlak plaatsvindt.
 
12.2 Parkeren
 
12.2.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een nieuw bouwwerk of een verandering van een bouwwerk te realiseren dan wel het gebruik van een bouwwerk (anders dan rechtstreeks toegestaan) of van gronden - al dan niet gecombineerd – zodanig te veranderen dat op het bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden.
 
12.2.2 Uitzonderingsregel
In het geval van verbouw, vervangende nieuwbouw of een functiewijziging van een bestaand pand waarbij de parkeerbehoefte maximaal met 2,0 parkeergelegenheden toeneemt is het niet nodig dat in deze extra parkeergelegenheid wordt voorzien.
 
12.2.3 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.2.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een berekening op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' (Bijlage 3).
 
12.2.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 12.2.1 wordt slechts verleend indien:
  1. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een berekening op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' (Bijlage 3) is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat op eigen terrein voorzien kan worden in de benodigde parkeergelegenheid, of;
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning duidelijk is gemaakt dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein uit ruimtelijk oogpunt niet gewenst is, op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' inzichtelijk is gemaakt wat de parkeerdruk in de omliggende openbare ruimte is en met een berekening is aangetoond dat parkeren kan worden opgevangen door benutting van bestaande parkeergelegenheid in de openbare ruimte binnen acceptabele loopafstanden, of;
  3. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning duidelijk is gemaakt dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein uit ruimtelijk oogpunt niet gewenst is, op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' inzichtelijk is gemaakt wat de parkeerdruk in de omliggende openbare ruimte is en met een berekening is aangetoond dat parkeren niet kan worden opgevangen door benutting van bestaande maar wel door de aanleg van extra parkeergelegenheid in de openbare ruimte binnen acceptabele loopafstanden, of;
  4. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning duidelijk is gemaakt dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein uit ruimtelijk oogpunt niet gewenst is, op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' (Bijlage 3) inzichtelijk is gemaakt wat de parkeerdruk in de omliggende openbare ruimte is en daaruit blijkt dat binnen acceptabele loopafstand onvoldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte aanwezig is of te realiseren is, maar gemotiveerd wordt dat met behulp van mobiliteitsalternatieven minder parkeerplaatsen nodig zijn dan het vastgestelde 'beleid parkeernormen' voorschrijft, of;
  5. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning duidelijk is gemaakt dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein uit ruimtelijk oogpunt niet gewenst is, op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' (Bijlage 3) inzichtelijk is gemaakt wat de parkeerdruk in de omliggende openbare ruimte is en daaruit blijkt dat binnen acceptabele loopafstand onvoldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte aanwezig is of te realiseren is, maar gemotiveerd wordt dat de ontwikkeling van groot openbaar belang is met aantoonbare bijzondere omstandigheden waardoor minder parkeerplaatsen nodig zijn dan het vastgestelde 'beleid parkeernormen' voorschrijft, of
  6. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning duidelijk is gemaakt dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein uit ruimtelijk oogpunt niet gewenst is, op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' (Bijlage 3) inzichtelijk is gemaakt wat de parkeerdruk in de omliggende openbare ruimte is en daaruit blijkt dat binnen acceptabele loopafstand onvoldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte aanwezig is of te realiseren is, maar het parkeren op gebiedsniveau wel kan worden verbeterd.
 
12.2.5 Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning
Aan het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.3.1 kan het bevoegd gezag één of een combinatie van de volgende regels verbinden:
  1. de verplichting tot (het bekostigen van) de aanleg van extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte binnen acceptabele loopafstanden;
  2. de waarborg voor de instandhouding van mobiliteitsalternatieven;
  3. de verplichting tot het leveren van een financiële bijdrage voor aanleg en verbetering van parkeervoorzieningen elders.
 
5 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken en gebruik
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-Omgevingsplan aanwezig is op de locatie mag blijven bestaan.
  2. Lid 13.1, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  3. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet totdat de activiteiten op de locatie zijn gestart.
  4. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14, onder a, te veranderen of laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  5. indien het gebruik, bedoeld in lid 13, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  6. Lid 13, onder a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende (bestemmings)plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.