direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Duinhof Oost
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Achtergronden en doel bestemmingsplan

Nieuwe identiteit badplaats Cadzand-Bad: jaarrond Natuurlijk Stijlvol

Het toekomstige Cadzand-Bad wordt gekenmerkt door een jaarronde aantrekkingskracht. Daarbij zorgt het strandtoerisme voor een extra dynamiek in het zomerseizoen. Dit betekent een doorgroei van Cadzand-Bad naar een dorp met kwalitatief hoogwaardige en comfortabele accommodaties. Zo ontstaat een breder draagvlak voor een hoogwaardig en gevarieerder aanbod en niveau van voorzieningen. Het initiëren van ontwikkelingen is gericht op de ruimtelijke samenhang en een herkenbare badplaatsidentiteit. Deze identiteit komt tot uitdrukking in de architectuur en de vormgeving plus inrichting van openbare ruimten.

Visies in uitvoering: de ontwikkelingen

Het motto Natuurlijk Stijlvol is voor geheel Cadzand-Bad het beeldmerk van de gewenste badplaatsidentiteit. Dit stedenbouwkundig concept is voor het stedelijke gedeelte in het Ontwikkelingsplan Cadzand-Bad uitgewerkt. In het ontwikkelingsplan is als doelstelling geformuleerd dat Cadzand-Bad zich wil ontwikkelen tot een 'stijlvolle internationale badplaats met een natuurlijk karakter', waar de kernkwaliteiten rust, ruimte en vrijheid centraal staan. Versterking van de recreatieve betekenis van Cadzand-Bad heeft daarbij de hoogste prioriteit.

Voor de 'flanken' is als vervolg op het Ontwikkelingsplan, de Schilvisie Cadzand-Bad vastgesteld. De Schilvisie biedt het ruimtelijk beleidskader voor lopende ontwikkelingen en initiatieven aan de randen van het dorp. In de stedenbouwkundige visie wordt onder meer ingezet op het vernieuwen en doorontwikkelen van de belangrijkste entree van de badplaats. Daarbij gaat het zowel om het maken van een kwaliteitsslag in het publieke domein, als het bieden van ruimte voor (her)ontwikkelingen die de motor vormen onder de economie van de badplaats.

Het Ontwikkelingsplan en de Schilvisie zijn volop in uitvoering.

  • Duinhof Zuid is gerealiseerd: ruim 130 nieuwe appartementen aan de oostelijke entree van Boulevard de Wielingen.
  • Plan Cavelot is in gebruik genomen als een hoogwaardig verblijfsrecreatief park (Noordzee Résidence Cadzand-Bad geheten) ten zuiden van de kern, met in totaal 450 recreatiewoningen.
  • Het Strandhotel krijgt in de nieuwe situatie 70 hotelkamers en 62 appartementen voor recreatief verblijf, gecombineerd met horeca-, detailhandels- en dienstverleningsfaciliteiten.
  • In De Branding worden 54 appartementen ondergebracht met twee commerciële ruimtes.
  • Het plan Kustversterking en Jachthaven Cadzand-Bad bevat de juridisch-planologische regeling voor de realisatie van een jachthaven binnen de kaders van de kustversterking. Dit plan is 26 september 2013 vastgesteld.
  • Voor de westzijde van het Duinplein zijn plannen in voorbereiding en/of in procedure. Daarbij wordt gedacht aan nieuwbouw van commerciële ruimtes met appartementen.
  • Diverse bouwplannen voor nieuwe appartementengebouwen worden op enkele locaties aan Boulevard de Wielingen en Scheldestraat gerealiseerd.

Het resultaat van de plannen is een aanmerkelijke kwaliteitsverbetering die zorgt voor een toename van het aantal recreatieve overnachtingen in en rondom Cadzand-Bad. Het verbeteringsproces zal er tevens voor zorgen dat een adequaat antwoord wordt gegeven op de vraag die de hedendaagse verblijfsrecreant stelt. In Cadzand-Bad vertaalt zich dat in meer diversiteit en kwaliteit van het aanbod. Hiervoor zijn uitbreiding van de capaciteit en vernieuwing nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ontwikkelingen in Cadzand-Bad

Duinhof Oost

Het plangebied wordt ingevuld met ten hoogste 60 recreatieappartementen en 30 grondgebonden recreatiewoningen. De locatie betreft het huidige overloopterrein voor parkeren, gelegen aan de Vlamingpolderweg.

Het overloopterrein aan de Ringdijk Noord/Vlamingpolderweg wordt wel als Kikkerput aangeduid. In dit bestemmingsplan wordt de westhoek als Kikkerput bedoeld; het plangebied van dit bestemmingsplan betreft Duinhof Oost. Oostelijk hiervan ligt het andere gedeelte van de Vlamingpolder. Op de Kikkerput en de Vlamingpolder kan en moet een woonmilieu ontstaan met een eigen hoogwaardige karakteristiek, aldus de Schilvisie.

Vervangende parkeercapaciteit voor de circa 500 parkeerplaatsen die verloren gaan, is in ieder geval beschikbaar ter plaatse van de recent gerealiseerde strandparking aan de Lange Strinkweg en het evenemententerrein in de hoek Ringdijk Noord/Tienhonderdsedijk. In paragraaf 4.5 en de Mobilitieitstoets (bijlage 6) wordt hier specifiek op ingegaan.

Identiteit badplaats Cadzand-Bad

In het gebied Duinhof Oost wordt met de gekozen stedenbouwkundige opzet, specifiek invulling gegeven aan een sfeer van het woonmilieu dat past binnen het motto Natuurlijk Stijlvol dat in Cadzand-Bad op steeds meer locaties gerealiseerd wordt (Ontwikkelingsplan, Schilvisie). De locatie heeft grote betekenis als entreegebied voor de badplaats. Hiervoor is het nodig dat de toegang van Cadzand-Bad een gedaantewisseling ondergaat. Immers, vanaf de toegang is het markeren van de nieuwe uitstraling van Cadzand-Bad meer dan gewenst. In dat opzicht is het ook passend dat de Kikkerput en Vlamingpolder benut worden als bouwlocatie voor recreatieverblijven.

De nieuwe identiteit van de badplaats Cadzand-Bad zorgt voor een specifieke belangstelling vanuit Nederland, België en Duitsland voor aankoop van onroerend goed. Voorbeelden hiervan zijn Cavelot en Duinhof-Zuid die in uiterst korte tijd zijn gerealiseerd. Daarvoor bestond grote belangstelling. Zeker zo belangrijk is dat duidelijk behoefte bestaat aan tweede woningen in Cadzand-Bad, al dan niet gecombineerd met individuele verhuur van woningen. Op dat segment richt Duinhof Oost zich specifiek. Ook de actuele bezettingsgraad van complexen en woningen in Cadzand-Bad laten zien dat er met deze ontwikkelingsplannen duidelijk invulling wordt gegeven aan een breed bestaande belangstelling.

Kikkerput: appartementengebouwen

De appartementen worden gesitueerd op de locatie Kikkerput in 3 gebouwen. Onder de appartementengebouwen wordt voor de bewoners/gebruikers van de appartementen een eigen parkeergarage gerealiseerd, die ontsloten wordt op de Vlamingpolderweg. Voor een verbinding tussen de centrale parkeerplaatsen aan de zuidzijde van Cadzand-Bad en het strand, voorziet het plan in de aanleg van een pad.

Vlamingpolder: recreatiewoningen

De oorspronkelijke kikkerput 'verhuist' oostwaarts, parallel aan de Vlamingpolderweg. Zuidelijk hiervan is ruimte voor vrijstaande en twee-aaneen gebouwde recreatiewoningen. Het gebied is vrij toegankelijk.

Huidige planologische regeling

De gronden waarop het plan voor Duinhof Oost wordt gerealiseerd, zijn juridisch-planologisch geregeld in de beheersverordening Cadzand-Bad. Deze verordening is vastgesteld op 26 september 2013 en in werking getreden op 7 november 2013. Hierin is de oorspronkelijke regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied overgenomen. De huidige regeling staat de ontwikkeling van recreatiewoningen en recreatieappartementen niet toe. Hierop wordt in paragraaf 3.3 nader ingegaan.

Doel

Doel van het voorliggende bestemmingsplan Duinhof Oost is het juridisch-planologisch mogelijk maken van de beoogde realisering van recreatiewoningen en gebouwen voor recreatieappartementen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied Duinhof Oost ligt tussen de Vlamingpolderweg, Ringdijk Noord en de Wijk De Brabander (zie figuur 1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Ligging plangebied

1.3 Opzet bestemmingsplan

De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt.

  • In hoofdstuk 2 wordt de beoogde planontwikkeling beschreven.
  • Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader en toetsing van de planologische aanvaardbaarheid van de beoogde invulling van het plangebied.
  • In hoofdstuk 4 is de toetsing van de ontwikkelingen aan de ruimtelijke en milieuaspecten opgenomen.
  • In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (verbeelding en regels).
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het betreft zowel de resultaten uit de overlegprocedure als de financiële uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

De beoogde ontwikkeling wordt in dit hoofdstuk beschreven en gevisualiseerd. Eerst wordt ingegaan op de huidige situatie (paragraaf 2.1). Vervolgens wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling (paragraaf 2.2).

2.1 Huidige situatie

Inbedding in de omgeving

Het plangebied ligt voor Cadzand-Bad op een zeer markante locatie: één van de hoofdentrees van de badplaats. De locatie wordt direct ontsloten via de kruising van de Ringdijk Noord en de Vlamingpolderweg. Deze kruising vormt het eindpunt van de wigvormige structuur van Cadzand-Bad. De structuurlijnen van Boulevard de Wielingen en de Noorddijk komen hier bij elkaar.

Vanaf de kruising worden beide structuurlijnen voortgezet door de Vlamingpolderweg als drager van de smalle oostflank van Cadzand. Deze oostflank is voornamelijk in gebruik voor recreatieve bewoning. De Ringdijk Noord vormt de westelijke begrenzing van het plangebied. Als dijk is het één van de grenzen van de Oudelandsche Polder. Deze dijk maakt deel uit van de hoofdontsluitingsstructuur van de badplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Impressie ligging plangebied in omgeving

Bestaand gebruik 

Het gebied is nu in gebruik als overloopterrein voor parkeren. Dit gebied biedt plaats aan maximaal 500 parkeerplaatsen voor bezoekers van Cadzand-Bad en van het nabijgelegen strand. Naast de parkeerstroken liggen twee waterpartijen.

Voor het faciliteren van de beoogde, vervangende parkeercapaciteit is ruimte beschikbaar op de strandparking aan de Lange Strinkweg en op het evenemententerrein aan de Ringdijk Noord/Tienhonderdse (zie paragraaf 4.5 en bijlage 6). De waterpartijen/kikkerpoelen worden in het nieuwe plan gecompenseerd (paragrafen 2.2, 4.1 en 4.4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Impressie bestaand gebruik plangebied

2.2 Beoogde ontwikkeling

De locatie Duinhof Oost maakt deel uit van de 'flanken' van Cadzand-Bad waarvoor de gemeenteraad de Schilvisie Cadzand-Bad heeft vastgesteld. Hierin is een stedenbouwkundige visie opgenomen, gericht op het vernieuwen en doorontwikkelen van de belangrijkste entree van de badplaats (zie ook paragraaf 3.3). Daarvoor is als ruimtelijke presentatie gekozen voor een representatieve badplaats met allure. Het publieke domein zelf en het zicht op de eerste bebouwing van Cadzand-Bad moeten het visitekaartje van de badplaats worden. Deze ambitie is de leidraad geweest voor de stedenbouwkundige invulling van Duinhof Oost.

Kikkerputten

In de huidige situatie liggen in het wigvormig gebied, tegen de kruising Ringdijk Noord-Vlamingpolderweg, twee kikkerputten. Het gaat hier om poelen met natuurwaarden voor boomkikkers. In het Activiteitenplan boomkikker (zie bijlagen 2 en 3) is ingegaan op de huidige boomkikkerbiotoop en op de kwaliteit en omvang van de nieuwe boomkikkerbiotoop zoals in het plangebied wordt gerealiseerd. Hierin is met name opgenomen dat de poelen binnen het plangebied worden verplaatst. Door het Ministerie van Economische Zaken is op basis van het Activiteitenplan boomkikker en de aanvullende informatie, ontheffing verleend van de Flora- en faunawet (zie paragraaf 4.4 en bijlage 4). Het Activiteitenplan boomkikker (bijlage 2) en de bijbehorende aanvullende informatie (bijlage 3) zijn gekoppeld aan de verleende ontheffing (bijlage 4) door verwijzing in de ontheffing naar de genoemde documenten.

Een grote, nieuwe poel komt te liggen tegen de Vlamingpolderweg, noordelijk van het gebied met grondgebonden recreatiewoningen. Daarnaast wordt in de noordoosthoek een tweede, kleinere poel aangelegd, aan de zuidzijde nog een derde poel. Ter plaatse worden zones gecreëerd voor een optimale habitat voor de boomkikker. De noord- en zuidzijde van de poelen zijn niet toegankelijk voor publiek. Dit wordt voorkomen door struikgewas.

De oevers van de poel aan de Vlamingpolderweg zullen aan de noordzijde flauw zijn. Dat is belangrijk om voldoende oppervlakte te creëren om de boomkikker en andere gerelateerde soorten te laten 'zonnen'. Het is hoe dan ook belangrijk om rond de poel niet teveel hoogopgaande beplanting te plaatsen. Voldoende zon is een must voor het welslagen van de ecologische doelstelling van zo'n poel.

Voor het verplaatsen van de poelen is een activiteitenplan opgesteld (zie met name bijlage 3 onderdeel 4). De werkwijze van onder andere het graven van de poelen en het verplaatsen van boomkikkers en beplanting worden daarin beschreven. Tevens blijkt hieruit dat er geen negatieve gevolgen zijn op de kwaliteit van leefomgeving voor de boomkikkers. Het activiteitenplan is opgenomen in bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. Een toelichting wordt gegeven in paragraaf 4.4.

Stedenbouwkundige opzet

De visie en ambitie voor een hoogwaardig ingericht gebied zijn vertaald in een stedenbouwkundig plan. Daarbij is het doortrekken van het bestaande duinlandschap in het plangebied bepalend voor het beeld. Het nieuwe duinlandschap vormt de drager van de structuur, waaraan twee gebiedstypen met appartementen en grondgebonden woningen gekoppeld zijn.

  • Een cluster met maximaal 60 recreatieappartementen is gepositioneerd aan het zuidwestelijke deel van het plangebied tussen de Ringdijk Noord en de Vlamingpolderweg.
  • Aan de noordoostkant van de structuurdrager (duinlandschap) zijn maximaal 30 grondgebonden recreatiewoningen voorzien.
  • Binnen het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar voor het leefgebied van de boomkikker (zie paragraaf 4.4.2). Compensatie vindt geheel binnen het plangebied plaats.

Het getoonde stedenbouwkundig schetsplan vormt een illustratie van de mogelijke invulling van het gebied. Verdere uitwerking en detaillering vinden nog plaats. Het schetsplan is in dat opzicht indicatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundige opzet Duinhof Oost (Concept)

Kikkerput: recreatieappartementengebouwen

In het gebied Kikkerput markeren appartementengebouwen de betekenis van Duinhof Oost als entreegebied voor de badplaats. De schaal, maat en inrichting en zeker ook de vormgeving van openbare ruimten en bebouwing spelen in samenhang een belangrijke rol in de representatie van de badplaats. Kijkend richting kust speelt bovendien bij het binnenkomen van het dorp ook de relatie van deze appartementengebouwen met het beeld van de hooggelegen bebouwing op de duintoppen, iets verderop.

De appartementengebouwen zullen uit 4 bouwlagen bestaan, waarvan één bouwlaag in de kloeke kap is ondergebracht. Het meest westelijk gelegen appartementengebouw wordt op een vergelijkbaar niveau als de T-splitsing Vlamingpolderweg/Ringdijk Noord gebouwd (6 m +NAP), van het zuidelijke appartementengebouw zal het peil 0,5 tot 1 m lager liggen ten opzichte van de andere appartementengebouwen. Dat betekent plaatselijk aanvulling van het maaiveld. Van alle appartementengebouwen bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 13 m overeenkomstig de Schilvisie. Enige ruimte wordt geboden voor verbijzonderingen en hoogteaccenten. In de Schilvisie is die hoogte gerelateerd aan de Ringdijk Noord. In het bestemmingsplan is dit gepreciseerd door als eenduidig peil de hoogte van de T-splitsing Ringdijk Noord/Vlamingpolderweg te kiezen. De appartementengebouwen worden in een groen kader geplaatst, zodat de beoogde representatieve entree van de badplaats ontstaat.

Om een representatieve entree te bereiken is gekozen voor twee gebouwen direct georiënteerd op de Ringdijk Noord. Het gaat om appartementengebouwen die allure uitstralen. Zeker zo belangrijk is dat de nieuwe gebouwen de entreelocatie markeren. Daarbij wordt aangesloten op de nieuwe bebouwing in de omgeving van Duinhof, zoals in het tegenoverliggende gebied Duinhof-Zuid. Er zal wel sprake zijn van een meer expressieve detaillering. Dit zorgt ervoor dat het ruimtelijk beeld van de schaal van de gebouwen op deze locatie passend is.

Vlamingpolder: grondgebonden recreatiewoningen

De recreatiewoningen worden gesitueerd in een groen kader. De groenzone tussen de recreatiewoningen en appartementengebouwen biedt ruimte voor een pad voor fietsers en voetgangers. Gedacht wordt voorts aan een groenstructuur in de vorm van groene afscherming die de percelen een groene afscheiding geven. De straten in dit gebied zijn opgebouwd uit een smalle rijbaan van circa 4 m breed en een grasberm die in breedte varieert.

De recreatiewoningen worden vrijstaand of twee-aaneen gebouwd. Percelen krijgen een oppervlakte die varieert van circa 200 m² tot circa 1.000 m² (hierbij kan enige marge worden aangehouden). Uiteindelijk bedraagt de dichtheid van het Vlamingpolder-gebied met recreatiewoningen, 25 woningen per hectare. Daarmee wordt invulling gegeven aan de dichtheid die voor dit deelgebied door de gemeenteraad in de Schilvisie is vastgelegd. In paragraaf 3.3 wordt dit nader toegelicht.

Verkeer en parkeren

Verkeer

De recreatiewoningen en recreatieappartementen worden ontsloten via de Vlamingpolderweg. De toegangsweg naar de appartementen vormt tevens de inrit naar de parkeergarage (zie hierna onder parkeren). De woningen zijn per auto bereikbaar. Voor een verdere, toekomstige uitbreiding in het andere deel van de Vlamingpolder, wordt alvast met een aansluiting voorgesorteerd. Op deze wijze ontstaat een verweving tussen deze gebieden.

Voor voetgangers en fietsers wordt voorzien in een verbinding met het bestaande park 'Wijk De Brabander'. Ook vanaf de Ringdijk Noord worden looproutes vormgegeven, via de locatie Duinhof Oost naar de Noordzeekust, bijvoorbeeld direct langs de Ringdijk Noord.

Parkeren

Voor de grondgebonden woningen wordt parkeren op eigen erf gerealiseerd. De parkeernorm bedraagt 1,2 parkeerplaats/woning (36 parkeerplaatsen). Deze parkeernorm is ontleend aan Bijlage 10 van het Ontwikkelingsplan Cadzand-Bad Natuurlijk Stijlvol; in paragraaf 2.4 van de Schilvisie wordt naar die parkeernorm verwezen. In het ontwerp is voor de recreatiewoningen evenwel rekening gehouden met 2 parkeerplaatsen per woning (op eigen terrein). Dit betekent dus in totaal 60 parkeerplaatsen.

Onder de appartementengebouwen komt een gezamenlijke parkeerkelder voor gebruik door bewoners/gebruikers van de appartementengebouwen. Het aantal parkeerplaatsen (1,2 parkeerplaats/appartement) zal conform de parkeernorm bij 60 appartementen ten minste 72 parkeerplaatsen bedragen.

In zijn totaliteit worden er meer parkeerplaatsen gerealiseerd dan conform de geldende norm strikt genomen nodig zijn. Deze parkeerplaatsen zijn overigens niet bedoeld voor openbaar gebruik, bijvoorbeeld voor strandbezoekers. Een toelichting hierop is opgenomen in paragraaf 4.5.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader geschetst van het Rijk (paragraaf 3.1), de provincie (paragraaf 3.2) en de gemeente (paragraaf 3.3) waaraan de ontwikkeling van de recreatieappartementen en recreatiewoningen wordt getoetst (paragraaf 3.4).

3.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid wordt samengevat in paragraaf 3.1.1. Dat het bestemmingsplan aan het beleidskader voldoet, blijkt uit paragraaf 3.1.2.

3.1.1 Beleidskader

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. De structuurvisie is op 13 maart 2012 vastgesteld.

  • In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor Cadzand-Bad geformuleerd. In het algemeen is het beleid gericht op versterking van kwaliteiten, vernieuwing en intensivering van ruimtegebruik.
  • Wel zijn in de SVIR de dertien onderwerpen aangegeven die het Rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie hierna).

Nationaal Landschap

In de SVIR zijn gebieden aangewezen die internationaal zeldzaam/uniek zijn, of die kenmerkend zijn voor Nederland.

  • Geheel West Zeeuws-Vlaanderen - dus ook het plangebied - is als Nationaal Landschap aangeduid. In de SVIR is aangegeven welke kernkwaliteiten West Zeeuws-Vlaanderen als gebied bezit. Deze kwaliteiten zijn verder uitgewerkt in het Omgevingsplan Zeeland (zie paragraaf 3.2).
  • Binnen Nationale Landschappen geldt behoud door ontwikkeling als uitgangspunt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt.
  • De kuststrook Breskens-Cadzand is aangegeven als prioritair aandachtsgebied. Versterking van de kust in combinatie met de verdere ontwikkeling van het landschap, natuur, recreatie en economische ontwikkelingen worden als kansen benoemd.

Nota Belvedère

Achtergrond van deze nota is dat cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend dienen te zijn bij de ruimtelijke inrichting van Nederland.

  • Geheel West Zeeuws-Vlaanderen, waaronder ook het plangebied, is aangewezen als Belvedèregebied.
  • De provincie en gemeente dienen, door de cultuurhistorische waarden in een vroegtijdig stadium te betrekken bij de ruimtelijke planvorming, zelf invulling te geven aan de beleidslijnen die het Rijk door middel van de Nota Belvedère heeft uitgezet. De provincie Zeeland heeft dit vertaald in het Omgevingsplan Zeeland. In de Structuurvisie 'Goed Leven' heeft de vertaling naar gemeentelijk beleid plaatsgevonden.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Algemeen

Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.

Het Kustfundament

Titel 2.3 van het Barro bevat algemene regels aangaande bestemmingsplannen die betrekking hebben op het kustfundament. Een strook van circa 25 m ten zuiden van de Vlamingpolderweg maakt deel uit van het kustfundament.

Op grond van het Barro dient in dit bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de volgende aspecten.

  • Artikel 2.3.2. In een bestemmingsplan dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die een belemmering vormen voor het uitzicht op de vrije horizon vanaf de gemiddelde hoogwaterlijn met de blik op zee.
  • Artikel 2.3.3. Een bestemmingsplan geeft de bestemming 'Waterkering' aan gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben.
  • Artikel 2.3.4. Met betrekking tot gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben of beschermingszones, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor:
    • 1. de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament;
    • 2. het onderhoud, de veiligheid of mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering.
3.1.2 Toetsing aan beleidskader

De ontwikkeling van Duinhof Oost sluit aan op de beleidsuitgangspunten van het Rijk. Vanuit het beleidskader zijn daarbij de volgende aandachtspunten van belang.

  • De vernieuwing van de recreatieve structuur en het aanbod in Cadzand-Bad wordt mede met Duinhof Oost vorm gegeven, evenals zorgvuldig ingepaste intensivering van het ruimtegebruik.
  • Voldaan moet worden aan bepalingen over het Kustfundament uit het Barro.
    • 1. De ontwikkeling vindt plaats achter de duinen, zodat artikel 2.3.2 niet van toepassing is.
    • 2. De primaire waterkering (duinen, Ringdijk Noord) bevindt zich buiten het plangebied en wordt zodoende niet in dit bestemmingsplan opgenomen.
    • 3. Bij de waterkeringen horen beschermingszones, aansluitend aan de waterkering zelf. Deze beschermingszones die over een deel van het plangebied liggen, worden in het voorliggend bestemmingsplan met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' aangegeven. De gebouwen komen buiten het kustfundament te staan. Dat is in de bestemmingsregeling vastgelegd door het bouwvlak tegen het kustfundament aan te leggen. Het is denkbaar dat op een gegeven moment alsnog mogelijk blijkt dat het noordoostelijke appartementengebouw op kortere afstand van de Vlamingpolderweg wordt gesitueerd en daarmee gedeeltelijk binnen het huidige kustfundament. Hetzelfde geldt voor enkele recreatiewoningen in de noordoosthoek. Met eventuele verplaatsing van de bouwmogelijkheid van het appartementengebouw en enkele recreatiewoningen (door wijziging van het bouwvlak) wordt in de regeling rekening gehouden; dit kan alleen na toepassing van een wijzigingsprocedure. Voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor het bouwen in het kustfundament is een ontheffing nodig volgens artikel 3.2 van het Barro. De minister kan op aanvraag van onder andere burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de bepalingen zoals hiervoor geciteerd (2.3.2, 2.3.3 en 2.3.4) indien de verwezenlijking van het gemeentelijk wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de belangen die met bescherming van het kustfundament worden gediend. Over dit aspect vindt tussen de verschillende overheden overleg plaats.

Het bestemmingsplan geeft op passende wijze invulling aan het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Onder Beleidskader (paragraaf 3.2.1) wordt het beleid weergegeven. Toetsing hieraan vindt in paragraaf 3.2.2 plaats.

3.2.1 Beleidskader

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Algemeen

Het provinciaal ruimtelijk beleid is neergelegd in het Omgevingsplan Zeeland. Voor de ruimtelijke belangen die het provinciebestuur van provinciaal belang acht, heeft een vertaling plaatsgevonden in algemene regels die zijn opgenomen in de Verordening Ruimte provincie Zeeland (zie hierna).

De doelstelling van het Omgevingsplan is het bevorderen van een gezonde regionale economie in een schone en veilige leefomgeving. Daarbij ondersteunt het plan sociale, natuur- en mobiliteitsdoelen. De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheidt drie deelgebieden:

  • produceren op Land aan Zee;
  • beleven van Land en Zee;
  • bloeien op Land en in Zee.

Cadzand-Bad maakt deel uit van het deelgebied 'beleven van Land en Zee'. Het gebied wordt gekenmerkt door recreatieve bedrijvigheid en ondernemerschap. In samenhang met de rust en de ruimte van het gebied 'bloeien op Land en in Zee' is dit volgens het Omgevingsplan, het 'Central Park' voor de grote stedelijke concentraties in de Randstad, Brabant en Vlaanderen. Versterking is te realiseren door te investeren in de recreatieve en omgevingskwaliteit van het gebied. Door nieuwe ontwikkelingen te stimuleren die de kwaliteiten benutten en ruimte te bieden voor die ontwikkelingen.

Recreatie

In het Omgevingsplan is een recreatiekansenkaart (figuur 3.1) opgenomen. De kaart geeft op economisch kansrijke locaties het marktperspectief aan voor de meest ruimtevragende recreatiesectoren. Bij ontwikkelingen is nog wel een nadere ruimtelijke afweging nodig. Het realiseren van een beperkt aantal 'hotspots' op kansrijke locaties geeft een extra impuls en mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen.

In het Omgevingsplan wordt aangegeven waar de provincie concentratie van recreatie wenst. Het gaat daarbij vooral om de kustgebieden, zoals bij Cadzand-Bad.

  • Ter plaatse van en direct aansluitend aan de recreatieconcentraties, worden ontwikkelingen in de recreatiesector door het provinciebestuur planologisch gestimuleerd.
  • Er wordt de voorkeur gegeven aan nieuwvestiging van recreatie in de kustzone en alleen als onderdeel van een integrale aanpak en indien deze bijdraagt aan het vernieuwingsproces en een versterking van het toeristisch-recreatieve eindproduct ter plaatse.
  • Om ruimte te laten voor creatieve oplossingen heeft het provinciebestuur in het Omgevingsplan op voorhand geen beoogd streefbeeld vastgesteld.

Op de recreatiekansenkaart is Cadzand-Bad aangegeven als hotspot. Uitgangspunt voor de hotspots is dat meerdere kansrijke (verblijfs)recreatieve ontwikkelingen worden gecombineerd tot initiatieven met een economische meerwaarde voor het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0007.jpg"

Figuur 3.1 Fragment recreatiekansenkaart

Verblijfsrecreatie

Aan de realisatie van nieuwe verblijfsrecreatie zijn specifieke voorwaarden gekoppeld.

  • Tegengaan van permanente bewoning.
  • Een centrale exploitatie voor bedrijfsmatige verhuur én bedrijfsmatig beheer van het park, die bestemmingsplanmatig en contractueel dient te worden vastgelegd.
  • Ten minste de ondergrond waarop de gemeenschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd (onder andere infrastructuur, centrumvoorzieningen etc.) zijn in eigendom van één partij. Daarbij kan worden overwogen de ondergrond van het gehele park in eigendom van één partij te houden (bijvoorbeeld via publiekrechtelijke erfpacht).
  • De financiële haalbaarheid wordt aangetoond van een (langdurige) bouw, beheer en verhuurexploitatie.
  • Het bedrijfsmatige beheer door middel van privaatrechtelijke overeenkomsten zorgt voor de kwalitatieve instandhouding van het gehele park.

Op deze manier wordt het beschikbare recreatieve verhuuraanbod ook daadwerkelijk in de markt gezet, blijft de verhuur gebundeld bij één aanbieder en kan een kwalitatief beter verhuurproduct worden gewaarborgd. Daarbij is het overigens niet verplicht dat eigenaren de recreatiewoningen ook daadwerkelijk jaarrond voor verhuur aanbieden. Permanente bewoning binnen een recreatieve bestemming is niet toegestaan. Gemeenten worden geacht dit te handhaven.

Hoogwaterveiligheid

Een deel van plangebied ligt binnen de zone van het kustfundament. De doelstelling van de provincie is bescherming te bieden tegen overstromingen om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren en om de kans op schade en slachtoffers bij doorbraak van een waterkering zoveel mogelijk te beperken.

Verordening Ruimte provincie Zeeland

Algemeen

Voor de ruimtelijke onderwerpen die het provinciebestuur heeft aangemerkt als van 'provinciaal belang' is een beschermende regeling opgenomen in de Verordening Ruimte provincie Zeeland. Op grond van de Wro dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van de PRV in acht te nemen. Voor wat betreft dit project zijn de regels uit de PRV aangaande verblijfsrecreatie van belang.

Recreatie

In artikel 2.5, lid 1, is het volgende bepaald. In een bestemmingsplan worden regels gesteld ter voorkoming van permanente bewoning. In de toelichting bij artikel 2.5 van de verordening is opgenomen dat het provinciale beleid is gericht op het voorkomen van permanente bewoning van tot verblijfsrecreatie bestemde complexen. Hiermee worden bedoeld zomerhuizenterreinen, recreatieve appartementencomplexen en kampeerterreinen. Een doelstelling is dergelijke complexen te behouden voor de verblijfsrecreatieve markt. Dit aspect wordt van provinciaal belang geacht.

Artikel 2.5, lid 2, stelt dat in de toelichting van een bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat duurzaam beheer en onderhoud van het terrein is gewaarborgd. In de bijbehorende toelichting van dit artikellid van de verordening worden hiervoor enkele voorbeelden gegeven.

  • Duurzaam beheer en onderhoud van een terrein kan bijvoorbeeld worden gewaarborgd door in het bestemmingsplan de eis van een centrale bedrijfsmatige exploitatie op te nemen.
  • Gedacht kan worden aan privaatrechtelijke afspraken over het in eigendom houden van de grond die tot het complex behoort dan wel de gronden waarop de gemeenschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd alsmede omtrent de kwalitatieve instandhouding van het complex.

Onder duurzaam beheer wordt verstaan een verzorgde openbare ruimte en maatregelen die leiden tot een intensiever gebruik van ruimte en, zo mogelijk, maatregelen die leiden tot een hoger bedrijfseconomisch rendement.

Waterkering

In artikel 2.11, lid 1, is het volgende bepaald. Bij een doorbraak van de primaire waterkering is het van belang de gevolgen zo beperkt mogelijk te houden. Dit kan onder meer door het in stand houden van een stelsel van regionale keringen. De functies 'waterkering' en 'beschermingszone' dienen in het bestemmingsplan te worden veilig gesteld.

Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal

Het plangebied voor Natuurlijk Vitaal is het buitengebied van West Zeeuws-Vlaanderen.

  • Doel van het Gebiedsplan is om door het bundelen van de krachten van diverse instanties en overheden de leefbaarheid in de regio te verbeteren. Hierbij is ervoor gekozen de economische situatie te versterken.
  • Kansrijk wordt de versterking van de recreatiesector geacht. Versterking van de recreatiesector is daarbij hoofdzakelijk gericht op een verbetering van het toeristisch-recreatief aanbod.
3.2.2 Toetsing aan beleidskader

Plan voldoet aan beleid en Verordening

Op hoofdlijnen voldoet het plan voor Duinhof Oost aan de beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in het provinciaal beleid.

  • De ontwikkeling van verblijfsrecreatie wordt gerealiseerd in de kustzone van Zeeuws-Vlaanderen. Cadzand-Bad is aangewezen als een recreatieve hotspots waarin ontwikkeling op dit vlak door de provincie wordt gestimuleerd.
  • De bundeling van de krachten van de initiatiefnemer en het gemeentebestuur, in samenspraak met andere instanties, zorgt voor verbetering van de leefbaarheid in de regio en de economische situatie. Ingezet wordt op de kansrijke recreatiesector door de beoogde verbetering van het toeristisch-recreatief aanbod.

De ontwikkeling van Duinhof Oost past in dit beleid.

Voorts wordt voldaan aan het beleid en aan de provinciale verordening ten aanzien van de belangen van de waterkeringen. Hiervoor worden specifieke regelingen opgenomen.

Recreatief gebruik en exploitatie

Artikel 2.5, lid 1, van de Verordening bepaalt dat voor een nieuw verblijfsrecreatieterrein of de uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein regels gesteld moeten worden ter voorkoming van permanente bewoning. In de specifieke gebruiksregels van de artikelen 4.4 en 5.3 (Recreatie - Verblijfsrecreatie 1 en Recreatie - Verblijfsrecreatie 2) is bepaald dat permanente bewoning niet is toegestaan. Daarmee wordt voldaan aan deze voorwaarde uit de verordening voor het stellen van regels ter voorkoming van permanente bewoning.

Aan het bepaalde in lid 2 van artikel 2.5 wordt eveneens voldaan.

  • In paragraaf 6.2 van deze toelichting is beschreven dat bij de recreatievoorziening een VVE er voor zal zorgdragen dat een duurzaam beheer en onderhoud zijn gewaarborgd. De VVE is de instantie die zeggenschap en verantwoordelijkheid heeft omtrent onderhoud en beheer. Door recente aanpassing van wetgeving rondom de VVE zijn de rol en het functioneren ervan aanmerkelijk aangescherpt.
  • Tussen de gemeente Sluis en de projectontwikkelaar wordt een overeenkomst gesloten gericht op een duurzaam behoud en beheer van het gebied. Onderdelen hiervan krijgen een plaats in overeenkomsten die de projectontwikkelaar sluit met de toekomstige eigenaren van gebouwen.

Op deze wijze wordt aan de voorwaarde uit de verordening invulling gegeven. Het is overigens ook denkbaar dat de openbare ruimte in eigendom of beheer van de gemeentelijke overheid komt. Daarvoor zullen dan overeenkomsten worden gesloten.

Ten aanzien van één van de voorbeelden zoals die in de toelichting bij de verordening zijn genoemd, een centrale bedrijfsmatige exploitatie, wordt het volgende overwogen.

  • De appartementen en recreatiewoningen zijn gericht op een doelgroep die bewust kiest voor een appartement of recreatiewoning in een omgeving en opzet, waarbij juist geen bedrijfsmatige opzet wordt verzorgd. De gewenste identiteit en individualiteit wijken af van de uniformiteit en beslotenheid van als zodanig en grootschalig opgezette recreatiecomplexen. De gekozen opzet geeft invulling aan de allure van een hoogwaardige badplaats.
  • Het lijkt denkbaar dat het onderbrengen bij één verhuurder ervoor zorgt dat eenzelfde kwaliteit van het geheel wordt behouden. In de praktijk blijkt dat ook in die situaties knelpunten voorkomen. Belangrijker is echter dat een centrale verhuurorganisatie geen zeggenschap en verantwoordelijkheid heeft inzake beheer en onderhoud van het onroerend goed, aangezien dit bij appartementen een wettelijk taak is van de VVE.
  • In algemene zin wordt bedrijfsmatige exploitatie als ruimtelijk relevant geaccepteerd bij terreinen met recreatiewoningen. Bij 'zomerhuizenterreinen' zijn recreatiewoningen ook aantrekkelijk voor een te behalen beleggingsrendement. Een gunstig beleggingsrendement wordt per definitie op lange termijn met goed onderhoud gerealiseerd. Dit laat onverlet dat een centrale verhuurder van recreatiewoningen ook andere belangen en taken heeft dan een goed onderhoud en beheer. De VVE heeft wat dat betreft maar één functie: zorgen voor een goed onderhoud en beheer, zoals hiervoor vermeld.
  • De kwaliteit en uitstraling van de appartementengebouwen en de recreatiewoningen zijn hoogwaardig. Deze ontwikkeling maakt deel uit van een algehele upgrading van Cadzand-Bad.

De aspecten die in de bestemmingsregeling zijn opgenomen (geen permanente bewoning) in combinatie met de opzet van het project (hoogwaardige kwaliteit, waarborgen van duurzaam onderhoud via de VVE) zorgen ervoor dat de ontwikkeling een zorgvuldige invulling geeft aan het provinciaal beleid. Vergelijkbaar hiermee is de situatie voor zover het de openbare ruimte betreft, wanneer in plaats van de VVE, de gemeente Sluis het eigendom, beheer en onderhoud gaat verzorgen. Daarvoor zijn afzonderlijke overeenkomsten nodig. Over dit aspect zal met de gemeente Sluis nader overleg worden gepleegd. In ieder geval wordt er door de initiatiefnemer voor gezorgd dat eigendom en beheer van de openbare ruimte worden ondergebracht bij één instantie (VVE of gemeente Sluis).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleidskader

Structuurvisie 'Goed Leven'

De Structuurvisie Sluis 'Goed Leven' bevat het ruimtelijk beleid voor de gehele gemeente.

  • De kern Cadzand-Bad is in de structuurvisie aangeduid als een concentratiegebied voor verblijfsrecreatie met thematisering natuurlijke kust.
  • Het gemeentelijke beleid is erop gericht om het bestaande toeristisch-recreatief product te verbeteren en te versterken.
  • Een van de manieren hiervoor is om over te gaan tot seizoensverlenging door meer jaarrond voorzieningen te faciliteren.

Schilvisie Cadzand-Bad

De Schilvisie Cadzand-Bad geeft de stedenbouwkundige visie op de ontwikkelingen die hoofdzakelijk aan de randen van Cadzand-Bad zijn gelegen (zie figuur 3.2). Het gaat hierbij met name om uitbreiding van de kern aan de zuidzijde en herontwikkeling aan de oost- en westzijde van de kern. Deze beleidsvisie vormt het stedenbouwkundige toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in Cadzand-Bad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0008.jpg"

Figuur 3.2 De (her)ontwikkelingslocaties Schilvisie Cadzand-Bad

Algemeen perspectief

De stedenbouwkundige visie zet in op het vernieuwen en doorontwikkelen van de belangrijkste entree van de badplaats. Daarbij gaat het zowel om het maken van een kwaliteitsslag in het publieke domein, als het bieden van ruimte voor (her)ontwikkelingen die de motor vormen onder de economie van de badplaats.

De nu onbebouwde gebieden van de Vlamingpolder mogen ontwikkeld worden tot een recreatief hoogwaardig en dorps woonmilieu. Deze ontwikkeling moet aan een aantal voorwaarden voldoen.

  • Aanwezige poelen en bijbehorende natuurwaarden en natuurpotenties moeten in het plan geïntegreerd worden in de vorm van nieuwe poelen en bijbehorende landbiotoop voor de boomkikker.
  • Het ontwerp moet een bijdrage leveren aan een betere stedenbouwkundige verankering van de bestaande Wijk De Brabander in dit deel van het dorp. Het ontwikkelen van fijnmazige verbindingen via het nieuwe woonmilieu richting duinen en strand is cruciaal.

Ontwikkelingsbeeld Schilvisie

Het ontwikkelingsbeeld zoals dat in de Schilvisie is opgenomen, richt zich voorts op de volgende onderdelen.

  • De onbebouwde percelen van de Vlamingpolder, waaronder het huidige overloopterrein voor parkeren, mogen omgevormd worden tot één samenhangend recreatief woonmilieu. Dit woonmilieu bestaat uit voornamelijk grondgebonden woningen. Aan de rand met een oriëntatie op de Ringdijk Noord staan de grotere volumes met appartementen om de grotere ruimte van de dorpsentree in juiste schaal en maat te begeleiden.
  • De architectuur van de nieuwe duinbuurt is gethematiseerd en draagt bij aan het beoogde stijlvolle badplaatskarakter. Het aanbod van grondgebonden woningen, in één of twee lagen met kap, is divers en hebben het karakter van duinvilla's. Er is een mix van vrijstaande duinvilla's en villa-achtige volumes die uit twee tot vier woningen bestaan. Een op het reliëf geënte verkaveling en een gevarieerd 'dakenlandschap' voorkomt dat er een te homogeen projectmatig beeld ontstaat.
  • De openbare ruimte is eenvoudig en groen van opzet. Het ontwerp van het stratenpatroon bevat enkele grotere groene plekken, die als pocketparks ruimtelijke kwaliteit toevoegen aan het woonmilieu, maar ook speelgelegenheid bieden voor kleine kinderen.
  • Langs de noordzijde van de locatie staan woningen georiënteerd op de Vlamingpolderweg. Dit om te voorkomen dat vanaf deze weg het beeld ontstaat van een geïsoleerde woonenclave. Het nieuwe woonmilieu is op enkele punten ontsloten vanaf de Vlamingpolderweg. Als uitgangspunt geldt dat het parkeren voor recreatiewoningen op eigen terrein plaatsvindt.
  • Appartementengebouwen aan de driehoekige groene ruimte op de kop van de Ringdijk Noord beschikken over een ondergrondse parking. Als voorbeeld is een reeks van kleine appartementengebouwen genoemd. Boven op deze parkeerlaag kunnen wisselend 3 of 4 woonlagen gerealiseerd worden. De gebouwen zijn afgedekt met een kloeke kap. De totale bouwhoogte (vanaf bovenkant parkeergarage; peil afgewerkte begane grondvloer) is maximaal 13 m. Dit betekent dat de kap minimaal één bouwlaag bevat. De appartementen hebben een alzijdige architectonische kwaliteit, waarbij aan de zijde van de Ringdijk Noord de architectuur de entree van de badplaats ondersteunt. De gebouwen hebben weliswaar een duidelijke oriëntatie op de dijk, maar zijn niet vanaf de dijk ontsloten.

Vaststelling Schilvisie

  • De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van de Schilvisie overwogen dat, gelet op het ontstaan van de putten, de verwijdering van natuuraanduidingen in provinciaal beleid en de ingesloten ligging van de locatie tot gevolg hebben, dat het gebied geen natuurwaarden meer heeft, zodat bebouwing logisch is.
  • Voor de Kikkerput is vastgesteld dat bebouwing en verharding mogelijk zijn. De start van de verschillende bouwprojecten moet gelijktijdig verlopen. Dit houdt in dat de bepaling over de termijn vanaf welke datum de ontwikkeling tot stand mag worden gebracht is komen te vervallen.
  • De aan te houden bebouwingsdichtheid voor het plandeel met de beoogde grondgebonden woningen is gewijzigd in 20-25 eenheden per hectare. Dit is in de Schilvisie specifiek vermeld, waarbij wordt gerefereerd aan een amendement dat tijdens de raadsbehandeling van de Schilvisie is aangenomen. Een uitvoeriger toelichting op deze wijziging bij de vaststelling is weergegeven in de beantwoording van inspraakreactie 17 van de Schilvisie (bijlage 1 van de Schilvisie).

Kadernota Recreatief Verblijf (2012)

Als opmaat voor het nieuwe bestemmingsplan voor de verblijfsrecreatieterreinen in de gemeente Sluis, is de Kadernota Recreatief Verblijf opgesteld. Deze notitie vormt het toetsingskader voor ontwikkelingen op de bestaande verblijfsrecreatieterreinen en vormt de basis voor de actualisering van de juridisch-planologische regeling van het bestemmingsplan voor verblijfsrecreatieterreinen. Dat bestemmingsplan heeft geen betrekking op gebiedsuitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe verblijfsrecreatieterreinen. Dergelijke ontwikkelingen worden telkens op hun eigen merites beoordeeld en via afzonderlijke planologische procedures geregeld. Bovendien zijn de kaders hiervan vastgelegd in Gebiedsplan West Zeeuwsch-Vlaanderen Natuurlijk Vitaal.

Geldende planologische regeling: Beheersverordening Cadzand-Bad

Voor Cadzand-Bad en daarmee ook voor deze locatie, is op 26 september 2013 een beheersverordening vastgesteld. Deze is op 7 november 2013 in werking getreden. Voor een groot deel van de gronden van Cadzand-Bad is gekozen om deze vast te leggen in een beheersverordening omdat vooralsnog geen nieuw bestemmingsplan kan worden opgesteld in verband met een diversiteit aan initiatieven voor ontwikkelingen. Deze initiatieven zijn nog niet allemaal ver genoeg uitgewerkt om op dit moment op te nemen in een bestemmingsplan. Om ervoor te zorgen dat er toch een actuele beheersregeling is, is de beheersverordening voor de locatie vastgesteld. Een beheersverordening is namelijk een beheersregeling voor de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden in een gebied.

In de beheersverordening zijn de bepalingen opgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied (voormalige gemeente Oostburg). Daaruit volgt dat de gronden mogen worden gebruikt voor 'Landbouw' en 'aan de grond gebonden agrarische bedrijven'. Gebouwen zijn niet toegestaan.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0009.jpg"

Figuur 3.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied', deel uitmakend van de Beheersverordening Cadzand-Bad

3.3.2 Toetsing aan beleidskader

Het gemeentelijk beleid biedt de basis voor het realiseren van het plan Duinhof Oost.

  • Het plan voor de ontwikkeling van hoogwaardige verblijfsrecreatieve appartementen en recreatiewoningen past in het beleid om te komen tot een verbetering van het bestaande toeristisch-recreatieve product.
  • Met de ontwikkeling van Duinhof Oost wordt een entree gecreëerd die de allure van de 'nieuwe badplaats' markeert. Daarbij wordt nadrukkelijk gekozen voor een bebouwingsstructuur die beeldbepalend is voor de badplaats met allure. Voorbeelden hiervan zijn de appartementengebouwen ter plaatse van Duinhof Zuid en andere, recent gerealiseerde gebouwen.
  • Voor het creëren van een stedenbouwkundige samenhang en presentatie is het nodig dat ook de toegang van Cadzand-Bad een gedaantewisseling ondergaat. Immers, vanaf de toegang is het markeren van de nieuwe uitstraling van Cadzand-Bad meer dan gewenst. In dat opzicht is het ook passend dat de Kikkerput en Vlamingpolder benut worden als bouwlocatie voor recreatieverblijven. Samenhang en een aaneengesloten gebied, weliswaar met afwisselende bebouwing, zorgt voor het 'aansluiten' van Wijk De Brabander bij Cadzand-Bad. Doorslaggevend is evenwel dat deze toegangsweg een stedenbouwkundige begeleiding en structuur krijgt die zorgt voor samenhang in het nieuwe 'beeldmerk' van de badplaats.
  • Bij de beschrijving van de opzet van het stedenbouwkundig plan en de beoogde bebouwing is reeds opgemerkt dat aan de Ringdijk Noord twee gebouwen worden gesitueerd die op die locatie passend zijn. De breedte van de gebouwen gericht op de Ringdijk Noord zorgt immers voor een stevige markering van de entree. Hiermee wordt aangesloten op de maat en schaal van de tegenoverstaande gebouwen van Duinhof Zuid. Een verdere opsplitsing van bouwvolumes in kleinere en meerdere appartementengebouwen zou tot gevolg hebben dat deze 'buitenzijde' van de entree een kleinschaliger uitstraling zou krijgen dan de 'binnenzijde'. Een evenwichtige en samenhangende accentuering van de entree aan beide zijde van de Ringdijk Noord verdient de voorkeur. Hoewel in de Schilvisie gesproken is over de 'eventuele reeks kleine appartementengebouwen' en de beoogde ontwikkeling een andere invulling geeft dan dit voorbeeld, is er geen sprake van een afwijking van de gehanteerde beleidsuitgangspunten. Een voorbeeld als hier genoemd kan niet als zodanig worden aangemerkt; afwijking van een uitgangspunt of richtlijn is niet aan de orde.
  • De woningdichtheid voor het gedeelte Vlamingpolder bedraagt volgens de Schilvisie maximaal 20 tot 25 woningen per hectare. Het gedeelte van het plangebied voor de recreatiewoningen (ter plaatse gemeten tussen de noordgrens en zuidgrens van het plangebied) heeft een oppervlakte van 1,2 ha en biedt dus ruimte voor ten hoogste 30 woningen. De oriëntatie van de recreatiewoningen is deels gericht op de Vlamingpolderweg. Tussen de Vlamingpolderweg en recreatiewoningen komen nieuwe poelen te liggen. In de Schilvisie was hiermee geen rekening gehouden. Door de situering van de poelen aan de Vlamingpolderweg (de afstand tussen deze weg en de woningen bedraagt immers meer dan 25 m) is het ook aanvaardbaar wanneer enkele woningen anders dan op de Vlamingpolderweg worden georiënteerd. Dit laat onverlet dat het gebied openbaar goed toegankelijk is, met routes tussen aangrenzende gebieden. Hiermee past de ontwikkeling in de Schilvisie.
  • De natuurwaarden van de kikkerput worden versterkt door verplaatsing hiervan. Zie hiervoor de toelichting in paragraaf 4.4. Daarmee is specifiek invulling gegeven aan de gemeentelijke beleidsuitgangspunten ten aanzien van behoud en zo mogelijk versterking van natuurwaarden.

Uit het overzicht blijkt dat Duinhof Oost past in het gemeentelijk beleid.

3.4 Conclusie

De ontwikkeling van Duinhof Oost voldoet aan de beleidsuitgangspunten van het Rijk, provincie en gemeente.

  • De ontwikkeling genereert een kwaliteitsimpuls op de locatie en in het recreatieve segment.
  • Met de belangen van de omgeving, natuur, waterkering en parkeren wordt in ruim voldoende mate rekening gehouden.
  • Het bestemmingsplan bevat voldoende waarborgen voor behoud van recreatief gebruik. Andere regelingen en juist de opzet van het gebied met een VVE zorgen voor zekerheid inzake duurzaam onderhoud en beheer.

Het bestemmingsplan kan dan ook in procedure worden gebracht en in de voorgestelde opzet vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Sectorale onderzoeken

4.1 Water

Beleid

Bij ruimtelijke plannen dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om uiteenlopende waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging. Daarnaast richt de watertoets zich op alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is uitvoerig overleg gevoerd met de waterbeheerder. Najaar 2013 en januari 2014 zijn besprekingen geweest over de inrichting en het waarborgen van de belangen van de waterhuishouding met het Waterschap. De opmerkingen van de waterbeheerder (zie paragraaf 6.1) zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Bij het Waterschap Scheldestromen wordt voor de watertoets een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling Duinhof Oost (tabel 4.1).

Tabel 4.1 Thema en Water(beheer)doelstelling

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Waterveiligheid    
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.   Aan de noordzijde van het plangebied is een primaire waterkering gelegen (duin, Vlamingpolderweg). De ontwikkeling ligt buiten de kernzone, beschermingszone A en het kustfundament behorend bij deze primaire waterkering. De ontwikkeling is wel gelegen binnen de beschermingszone B van de primaire waterkering. De ontwikkeling is niet gelegen binnen het kustfundament.

Aan de westzijde van de ontwikkeling is een regionale waterkering aanwezig. De ontwikkeling wordt gerealiseerd buiten de kernzone, maar binnen de beschermingszone van deze regionale waterkering.

In verband met de ligging van de ontwikkeling binnen de beschermingszone B van de primaire waterkering en de beschermingszones A en B van de regionale waterkering is het noodzakelijk om een watervergunning aan te vragen.
 
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)    
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.   De ontwikkeling zorgt voor de verharding van 3.371 m² bebouwing (1.735 m² appartementen + 1.636 m² woningen) en 1.215 m² wegen. In de huidige situatie is er reeds 518 m² verharding aanwezig (toegang parkeerplaats).
Ten gevolge van het totale oppervlak aan extra verharding (4.068 m²) dient circa 305 m³ waterberging gerealiseerd te worden. De nieuwe poel aan de zuidkant kan door de beperkte omvang ingezet worden voor waterberging.

In het plangebied wordt een nieuwe sloot gerealiseerd met een talud van 1:2 aan beide zijde. Deze sloot voorziet in 227 m³ berging. Inclusief de waterberging in de zuidelijkste poel van 94,5 m³ kan er in totaal 321,5 m³ water geborgen worden. Uitgangspunten hierbij zijn een lengte van 110 m sloot met minimale bodembreedte van 0,5 m en een peilstijging van 0,9 m.
Indien de taluds met een verhouding van 1:2 aan één zijde en 1:1 aan de andere zijde worden gerealiseerd voorziet deze sloot in 163,9 m³ berging. Inclusief de waterberging in de zuidelijkste poel van 94,5 m³ kan er in totaal 258,4 m³ water worden geborgen. Verlenging van de sloot tot 142 m is in het gebied mogelijk. Dan ontstaat een waterbergingscapaciteit van 306 m³ (sloot 211,5 m³; poel 94,5 m³).
Hiermee is duidelijk dat water geen belemmering vormt voor de planrealisering.

In verband met de verplaatsing van de aanwezige poel in de noordwesthoek (1.108 m²) wordt er circa 1.100 m² nieuwe poel aangelegd. (drie poelen; 1.148 m²). De oppervlakte van de poelen blijft hetzelfde. Er is geen extra oppervlakte nodig.
 
Grondwaterkwantiteit en verdroging    
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.
 
De ontwikkeling voorziet niet in het oppompen van grondwater. Tevens beschikt de ontwikkellocatie niet over infiltratiemogelijkheden. Daarom is infiltratie het compenseren van infiltratie niet aan de orde. Infiltratiemogelijkheden ontbreken ook. Ten opzichte van de huidige situatie zal er geen (negatief) effect optreden.  
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat / overlast)    
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.





Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het afvalwater ten gevolge van de recreatiewoningen en -appartementen zal afgevoerd worden op de 'bestaande' afvalwaterriolering. Deze heeft voldoende capaciteit. Het hemelwater wordt afgekoppeld en binnen het plangebied opgevangen in de te realiseren waterpartijen.

Aan de westzijde van het plangebied verbindt een buisleiding twee sloten met elkaar. Ten gevolge van de ontwikkeling zal deze buisleiding verwijderd moeten worden. Hiermee vervalt de verbinding tussen deze sloten. Deze verbinding zal hersteld worden. Het Waterschap heeft aangegeven dat deze verbinding een openwaterverbinding moet zijn. Gekozen is voor aanleg van een sloot. Uit het voorgaande blijkt dat de aan te leggen sloot een toereikende capaciteit krijgt.
 
Volksgezondheid (water gerelateerd)    
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via onder andere de daarvoor benodigde ruimte.   De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid. De realisatie van het open water kan mogelijk een verhoging van het verdrinkingsrisico met zich meebrengen. Door middel van afscherming en de realisatie van flauwe taluds wordt de kans hierop geminimaliseerd.
 
Bodemdaling    
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken.
 
De ontwikkellocatie is matig zettingsgevoelig, zo blijkt uit de Geokaart van het Waterschap. Hiermee dient rekening gehouden te worden in de bouwfase.  
Oppervlaktewaterkwaliteit    
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.   Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt, dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd. Er worden geen uitlogende materialen toegepast.
 
Grondwaterkwaliteit    
Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.
 
De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed.  
Natte natuur    
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.   In paragraaf 4.4 is een uitgebreide ecologieparagraaf opgenomen. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet zorgt voor (negatieve) effecten op de in de nabije omgeving aanwezige (natte) natuur.
 
Onderhoud oppervlaktewater    
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.   De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de onderhoudsstroken ten gevolge van het onderhouden van het oppervlaktewater. De sloot langs de Vlamingpolderweg kan langs de wegzijde onderhouden worden. De voorkeur heeft echter wel dat tussen de bestaande sloot en de te realiseren poel een onderhoudsstrook van 5 m wordt aangehouden. Voor het gebaggerde materiaal geldt wel dat de eigenaar van het perceel eveneens eigenaar is van het gebaggerde materiaal.

Voor de nieuwe sloot binnen het plangebied, die de sloot langs de Vlamingpolderweg verbindt met de sloot langs de Ringdijk Noord, geldt eveneens een onderhoudsstrook van 5 m. Hiermee is rekening gehouden in het bestemmingsplan. Ook voor deze sloot geldt dat het gebaggerde materiaal eigendom is van de perceeleigenaar.
Voor al het gebaggerde materiaal geldt dat in overleg met het Waterschap afgesproken dient te worden of het gebaggerde materiaal óf op het perceel van de inrichtinghouder gedeponeerd mag worden óf dat het Waterschap dit tegen betaling afvoert.
 
Andere belangen waterbeheerder(s)    
Relatie met eigendom waterbeheerder    
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.
 
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder.  
Scheepvaart en/of wegbeheer    
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het Waterschap.
 
Er worden 2 nieuwe ontsluitingen gerealiseerd aan de Vlamingpolderweg. Voor dit onderzoek wordt verder verwezen naar paragraaf 4.5.  

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Archeologie

Beleidskader

In aansluiting op het Verdrag van Valletta (Malta, 1992) en het provinciaal archeologiebeleid moet in bestemmingsplannen rekening worden gehouden met archeologische waarden in planvormingsprocessen. Concreet betekent dit dat de bescherming van het archeologisch erfgoed vastgelegd dient te worden en dat bij ruimtelijke afwegingen rekening gehouden moet worden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Voor Zeeland bestaat het toetsingskader voor archeologie uit:

  • de Archeologische MonumentenKaart (AMK) Zeeland;
  • de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW);
  • het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA);
  • het Nationaal Archeologisch Informatiesysteem ARCHIS2 van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM).

De IKAW geeft een overzicht van te verwachten archeologische waarden (hoe groot is de kans is om bij de uitvoering van plannen op archeologische resten te stuiten) en is complementair aan de AMK. Vooral de gebieden met hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden zijn belangrijk.

Op 20 juni 2013 is de nota Archeologiebeleid gemeente Sluis & Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie Sluis opgesteld. Inmiddels zijn gegevens over archeologische waarde en terreinen bekend.

Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van Duinhof Oost is een deskundig adviseur van Artefact! (archeologisch adviseur van de gemeente Sluis) gevraagd op welke wijze eventueel aanwezige archeologische waarden binnen de planvorming meegewogen moeten worden. Hieruit blijkt dat voor het gehele plangebied geen archeologische waarden worden verwacht. Voor het plangebied is daarom geen archeologisch (bureau)onderzoek noodzakelijk. Deze verwachting wordt bevestigd door middel van de gemeentelijke kaarten met AMK-terreinen en Terreinen van archeologische waarde.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied worden in de bodem geen archeologische waarden verwacht. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Mochten tijdens de uitvoering van het bouwplan desondanks archeologisch waardevolle resten worden aangetroffen, dan dient hiervan conform de artikel 53 van de Monumentenwet melding van te worden gemaakt bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.3 Bodem

Beleidskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Bodemonderzoek

Ten gevolge van de ontwikkeling is een functiewijziging noodzakelijk. In verband met deze functiewijziging is een verkennend bodemonderzoek opgesteld door SMA. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport: 'Eindrapport bodemonderzoek Ringdijk Noord te Cadzand-Bad (Duinhof Oost) Kadastraal perceel: EC 1413' met projectnummer 23130155; 1 oktober 2013. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 1.

Uit het onderzoek blijkt dat in de bovengrond plaatselijke verhoogde gehalten aan cadmium zijn aangetroffen. In het grondwater worden geen verontreinigingen aangetroffen. De aangetroffen zeer licht verhoogde concentratie cadmium vormt geen aanleiding voor een nader bodemonderzoek. Daarmee vormt het aspect bodem geen belemmering voor de ontwikkeling.

Bij grondverzet dient wel rekening gehouden te worden met het besluit Bodemkwaliteit en dient de grond volgens het besluit gemeld te worden. Eventuele toepassingsmogelijkheden dienen met het bevoegd gezag overlegd te worden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse, de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.4 Ecologie

4.4.1 Algemeen

Beleid

In het plan dient rekening te worden gehouden met het beleid en de wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen.

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning als gevolg van de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Ecologische Hoofdstructuur

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Brabant in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Onderzoek en toetsing soortenbescherming/Flora- en faunawet

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van veldbezoek door J.J. van den Berg (juni 2012) en een onderzoek naar het voorkomen van amfibieën in het plangebied. De bevindingen worden hierna weergegeven. Op het Activiteitenplan boomkikker en de op basis hiervan verleende ontheffing wordt in paragraaf 4.4.2 specifiek ingegaan.

Vaatplanten

Door het intensieve gebruik van het terrein en het gevoerde beheer zijn geen beschermde vaatplanten vastgesteld.

Vogels

In het plangebied zijn geen broedvogels waargenomen. De aanwezige beplanting (ligusterhagen en meidoornhaag) is dermate smal en het gebruik als parkeerterrein is dermate intensief dat het gehele terrein ongeschikt is voor broedvogels. In de aangrenzende tuinen komen broedvogels voor als merel, koolmees en heggemus.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, veldmuis, bosmuis en konijn.

Het gebied vervult, door de afwezigheid van gebouwen en oude bomen, geen bijzondere functie voor vleermuizen.

Amfibieën

Op grond van het uitgevoerde onderzoek (A. Wieland zie ook bijlage 2) blijkt dat de twee poelen voortplantingswateren zijn van de zwaar beschermde boomkikker en de (algemene) kleine watersalamander. Overige soorten zijn niet waargenomen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. Wel is bekend dat voor de gaffelwaterjuffer de grote poel ook een voortplantingswater is. Deze soort is niet beschermd in het kader van de Flora- en faunawet. Het is een landelijke bezien zeldzame soort aan de noordkant van het verspreidingsareaal (dat geleidelijk noordwaarts opschuift). Verplaatsing van de gaffeljuffer maakt deel uit van de verplaatsing van de kikkerputten. Er is geen ontheffing nodig.

In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, gewone veldmuis, bosmuis, konijn, kleine watersalamander   nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB     nee  
    bijlage IV HR   boomkikker   ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen   nee  

Het bestemmingsplan voorziet in bebouwing. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Voor de zwaar beschermde boomkikker is een ontheffing aangevraagd. Het voorliggende plan is afgestemd op het verplaatsen van het voortplantingsbiotoop en het landbiotoop van de boomkikker naar een locatie dichter bij de duinen. De duinen zijn het belangrijkste landbiotoop. Een ontheffing is verkregen (16 augustus 2013). De ontheffing en de maatregelen en ingrepen die zullen worden uitgevoerd zijn opgenomen in bijlage 4 Ontheffing Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Regelgeving Natuurbeschermingswet (voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet)

Op 1 oktober 2005 is de (gewijzigde) 'Natuurbeschermingswet 1998' in werking getreden. De Europese regelgeving in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is nu geheel in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

Toetsing

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Westerschelde. De afstand bedraagt 300 m. Hiertussen liggen de duinen en het strand. De grens van de aanwijzing ligt zeewaarts van de strekdammen, zie figuur 4.1. Het Natura 2000-gebied Zwin en Kievittepolder ligt op een afstand van circa 1.300 m respectievelijk 1.500 m ten westen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0010.png"

Figuur 4.1 Natura 2000-gebieden Westerschelde-Saeftinge (groene zone en vlakken) en Zwin en Kievittepolder (bruin vlak)

De gebieden die in het kader van het provinciale Omgevingsplan zijn aangewezen als natuurgebied, vallen praktisch samen met de gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Van belang is vast te stellen dat het duingebied van Cadzand-Bad géén onderdeel is van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Natuurgebieden liggen derhalve op meer dan 300 m afstand van het plangebied.

Effecten op Natura 2000-gebieden

Westerschelde-Saefthinge

De afstand van het plangebied tot aan de Westerschelde is circa 200 m. De begrenzing van het Natura 2000-gebied is globaal de laagwaterlijn. Strand en duinen vormen geen onderdeel van het beschermde gebied. Op dit deel van het strand en de duinen komen geen beschermde natuurwaarden voor. Verstoring is dan ook uitgesloten. Overige effecten, bijvoorbeeld tijdens de bouw of als gevolg van verkeer, doen zich ook niet voor aangezien de natuurgebieden die aan de andere kant van Cadzand-Bad of de andere kant van de duinen en het strand liggen. Er zijn geen effecten van de beoogde ontwikkeling op het Natura 2000-gebied Westerschelde-Saeftinghe.

Zwin - Kievittepolder

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal het aantal recreanten en toeristen toenemen. Een klein deel hiervan zal een bezoek brengen aan de Kievittepolder. Effecten op dit gebied zijn uit te sluiten. Uit het MER Cavelot (RBOI, 2009), blijkt dat de ontwikkeling van 450 recreatiewoningen (Cavelot) op een afstand van circa 300 m van de Kievittepolder geen negatieve effecten heeft op de natuurwaarden. Gezien de grotere afstand van de beoogde ontwikkeling tot dit Natura 2000-gebied en de beperkte omvang is een nadere analyse niet noodzakelijk en kan gesteld worden dat geen effecten te verwachten zijn.

Conclusie

Soortbescherming

De Ffw vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen gronden aangewezen als EHS. Nadere toetsing van de beoogde ontwikkeling op de EHS is dan ook niet noodzakelijk.

4.4.2 Specifieke toetsing boomkikkers en vlinders

Activiteitenplan en ontheffing boomkikker

De Dienst Regelingen heeft op 16 augustus 2013 ontheffing verleend van de verbodsbepaling genoemd in artikel 11 van de Ffw wat, voor zover dit het verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van de boomkikker betreft, voor de periode 1 juni 2014 tot en met 1 juni 2019 (bijlage 4). Uit de overwegingen blijkt het volgende.

  • De voorgestelde maatregelen, zoals opgenomen in Cadzand, Duinhof Oost, activiteitenplan boomkikker en de aanvullende brief (bijlage 2 en 3), zijn voldoende.
  • De functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen is gegarandeerd.
  • De gunstige staat van instandhouding van de boomkikker is niet in het geding.
  • Het project betreft groei en opwaardering van de badplaats Cadzand-Bad. De stedenbouwkundige visie zet in op het vernieuwen en doorontwikkelen van de badplaats. Dit betekent een kwaliteitsslag in het publiek domein en het bieden van ruimte voor (her)ontwikkelingen die de motor vormen van de economie van de badplaats. De nu onbebouwde gebieden van de Vlamingpolder mogen ontwikkeld worden tot een (verblijfsrecreatief) hoogwaardig en dorps woonmilieu. Het ontwerp levert een bijdrage aan een betere stedenbouwkundige verankering van de bestaande wijk. Het belang 'dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten' zijn zodoende voldoende onderbouwd.
  • Van benutting of economisch gewin van de boomkikker is geen sprake. Verwacht wordt dat er door het realiseren van het project geen permanent negatieve effecten optreden ten aanzien van de aanwezige populatie van de boomkikker. Het project is voldoende probleemoplossend. Geconstateerd is dat er geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn.
  • Door op voorhand al een belangrijk deel in te richten voor de boomkikker voordat de werkzaamheden plaatsvinden, kan de functionaliteit van vaste rust- en verblijfplaatsen van de boomkikker worden gewaarborgd.

De ontheffing is op grond van het vorenstaande verleend. Daarin zijn de afzonderlijke biotopen vermeld met oppervlaktematen. Op de illustratie is de hoofdopzet van het toekomstige gebied aangeduid, zoals de globale situering van de kikkerputten. Aantallen en situering van bijvoorbeeld de gebouwen liggen niet vast; die zijn dan ook louter indicatief van aard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0011.png"

Figuur 4.2 Inrichtingsplan behorende bij Activiteitenplan

In het Activiteitenplan is aangegeven op welke wijze vertaling naar regelingen plaatsvindt. Op basis van het activiteitenplan en de ontheffing (met verwijzing naar hoofdstuk 4 van het Activiteitenplan) wordt in de bestemmingsregeling het volgende vastgelegd.

Tabel 4.3 Overzicht vertaling Activiteitenplan boomkikker naar overeenkomsten en bestemmingsregeling

type   element   oppervlakte ontheffing   regeling vermeld in ontheffing   oppervlakteanalyse en regeling bestemmingsplan  
voortplantingswater en oeverzone   poel 1 R-VR2   912 m²   aanleg ontwikkelaar   R-VR2 aanduidingsvlak (sn-kkp)

aanduidingsvlak (sn-kkp) noordwest heeft een oppervlakte van 1.114 m²

aanduidingsvlak is ruim voldoende van omvang

in de bestemmingsregeling opnemen binnen aanduidingsvlak ten minste 912 m² gebruiken voor kikkerput (specifieke gebruiksregels) met de koppeling van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (aanlegvergunning)
 
  poel 2 R-VR1   132 m²   aanleg ontwikkelaar   R-VR1 aanduidingsvlak (sn-kkp)

aanduidingsvlak (sn-kkp) zuid heeft oppervlakte van 392 m²

aanduidingsvlak is ruim voldoende van omvang

in de bestemmingsregeling opnemen binnen aanduidingsvlak ten minste 132 m² gebruiken voor kikkerput (specifieke gebruiksregels) met de koppeling van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (aanlegvergunning)
 
  poel 3 R-VR2   104 m²   aanleg ontwikkelaar   R-VR2 aanduidingsvlak (sn-kkp)

aanduidingsvlak (sn-kkp) noordwest heeft een oppervlakte van 305 m²

aanduidingsvlak is ruim voldoende van omvang

in de bestemmingsregeling opnemen binnen aanduidingsvlak ten minste 104 m² gebruiken voor kikkerput (specifieke gebruiksregels) met de koppeling van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (aanlegvergunning)
 
landbiotoop   tuinwoningen
 
727  m²
(10% totale oppervlakte van 7.270 m² )
 
aanleg door ontwikkelaar; instandhouding bij eigenaar woning via koopcontract   R-VR2

aanduidingsvlak R-VR2 heeft een oppervlakte van 8.758 m²

in mindering 1.803 m² voor verharding en 95 m² voor groenstroken R-VR2

oppervlakte beschikbaar 6.860 m²

10% van 6.860 m² is 686 m²

ontheffing schrijft 727 m² voor

de resterende oppervlakte van 41 m² (727-686 m²) realiseren ter plaatse van (os); oppervlakte ter plaatse van (os) is 217 m²; hiervan is 50 m² beschikbaar; oppervlakte is voldoende

volgens ontheffing geen aanvullende regeling nodig in bestemmingsplan; wordt vastgelegd in koopcontract
 
  groenstroken woningen R-VR2   776  m²
 
aanleg door ontwikkelaar; instandhouding bij eigenaar woning via koopovereenkomst   R-VR2 aanduidingsvlak (sg-2)

aanduidingsvlakken (sg-2) hebben een gezamenlijke oppervlakte van 681 m²

ontheffing schrijft 776 m² voor

de resterende oppervlakte van 95 m² (776-681 m²) realiseren binnen aanduidingsvlak R-VR2

R-VR2 heeft voldoende oppervlakte; in bestemming R-VR2 bepalen dat ten minste 95 m² wordt gebruikt als groenstroken tussen woningen; volgens ontheffing geen aanvullende regeling nodig in bestemmingsplan; wordt vastgelegd in koopovereenkomst
 
  tuinappartementen R-VR1   276 m²
(5% totale oppervlakte van 5.528 m²)  
aanleg door ontwikkelaar; eigendom en onderhoud bij VVE
 
R-VR1

aanduidingsvlak R-VR1 heeft een oppervlakte van 4.923 m²

195 m² in mindering in verband met verharding en 42 m² voor tuinappartementen R-VR1 42 m²

oppervlakte beschikbaar 4.686 m²

5% van 4.686 m² is 234 m²

ontheffing schrijft 276 m² voor

de resterende oppervlakte van 42 m² (276-234 m²) realiseren ter plaatse van (os)
oppervlakte ter plaatse van (os) is 338 m² met vermindering van 195 m²; dan resteert 143 m²; is voldoende

volgens ontheffing geen aanvullende regeling nodig in bestemmingsplan; wordt vastgelegd in koopovereenkomst
 
  duinlandschap   2.142 m²   aanleg door ontwikkelaar   R-VR2 aanduidingsvlak (sg-1)

aanduidingsvlak R-VR2 heeft een oppervlakte van 4.094 m²

in mindering 1.148 m² voor kikkerputten en 804 m² voor sloot (sloot talud 1:2 en 1:1; lengte 140 m; breedte onderhoudspad 5 m; oppervlakte 1.148 m²; voor 30% meetellen als landbiotoop; dus 804 m² in mindering brengen)

oppervlakte beschikbaar 2.142 m²

ontheffing schrijft 2.142 m² voor

aanduidingsvlak is van voldoende omvang

in de bestemmingsregeling opnemen binnen aanduidingsvlak ten minste 2.142 m² gebruiken voor landbiotoop (specifieke gebruiksregels) met de koppeling van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (aanlegvergunning)
   
totaal     5.069 m²     5.069 m²  

De huidige oppervlakte 'voortplantingswater en oeverzone' bedraagt 1.118 m² (poel 1: 875 m², poel 2: 233 m²). In de nieuwe situatie wordt 1.148 m² poel aangelegd. De landbiotoop beslaat in de huidige situatie 2.465 m². Deze wordt aanzienlijk vergroot met circa 1.500 m² tot 3.821 m². Hiermee wordt de huidige oppervlakte ruimschoots gecompenseerd. De exacte situering en inrichting van de biotopen vindt bij de verdere planuitwerking plaats.

De huidige oppervlakte 'voortplantingswater en oeverzone' bedraagt 1.118 m² (poel 1: 875 m², poel 2: 233 m²). In de nieuwe situatie wordt 1.148 m² poel aangelegd (toename van 30 m²). De landbiotoop beslaat in de huidige situatie 2.465 m². Deze wordt aanzienlijk vergroot met circa 1.500 m² tot 3.821 m². Hiermee wordt de huidige oppervlakte ruimschoots gecompenseerd. De exacte situering en inrichting van de biotopen vinden bij de verdere planuitwerking plaats.

Zorgplicht en voorschriften 

De Dienst Regelingen heeft in de ontheffing opgemerkt dat voor de soort waarvoor ontheffing wordt verleend, de initiatiefnemer gehouden is aan de in de ontheffing opgenomen voorschriften. Voor alle soorten geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel de beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten, ongeacht vrijstelling of ontheffing. Op grond hiervan dient zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, schade aan de soorten te worden voorkomen.

Bepaald is dat de ontheffing alleen gebruikt kan worden door de ontheffinghouder of in opdracht van de ontheffinghouder handelende (rechts)personen. De ontheffinghouder blijft verantwoordelijk en aansprakelijk voor de juiste naleving van deze ontheffing (voorschrift 4). De ontheffing bevat voorts het specifieke voorschrift (voorschrift 7) dat de maatregelen moeten worden uitgevoerd zoals genoemd in hoofdstuk 4 van het Activiteitenplan boomkikker (bijlage 2) en de bijbehorende brief (bijlage 3).De werkzaamheden en de voorschriften (zoals het voldoen aan de ontheffing) worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van de boomkikker Dit is in de ontheffing vastgelegd (voorschrift 8). Er is een ecologisch protocol met de gestelde voorschriften voorgeschreven alsmede het op de hoogte stellen van de uitvoerenden (voorschrift 9). De ontheffing kan worden ingetrokken, indien blijkt dat de ontheffinghouder zich niet houdt aan de voorschriften (voorschrift 10).

Hiermee zijn de hoofdlijnen van het inrichtingsplan bepaald. Op welke wijze de specifieke deelgebieden exact worden ingericht en hoe de begrenzingen op een verdere uitgewerkt schaalniveau komen te liggen, zal nog nader worden bepaald.

Op deze wijze is voldoende gewaarborgd dat wordt voldaan aan de Flora- en faunawet. Immers, de verplichtingen worden in dat opzicht nog eens extra doorvertaald naar privaatrechtelijke overeenkomsten of vastgelegd in de bestemmingsregeling. Voor zover een andere partij dan de VVE taken krijgt in onderhoud en beheer, worden daartoe ook de noodzakelijke overeenkomsten gesloten.

De Vlinderstichting/Dutch Butterfly Conservation, Wageningen (e-mail 30 augustus 2013)

Toetsing is verricht van het compensatieplan voor de boomkikker en het inrichtingsplan te Cadzand-Bad. Vermeld is dat de plannen beslist positief zijn voor de waarde die de nieuw aan te leggen poelen kunnen hebben voor libellen in het algemeen en de gaffelwaterjuffer in het bijzonder. Het is duidelijk dat er zorgvuldig is nagedacht over de inrichting en planning van de natuurzone. Belangrijk is dat de heer R. Zollinger (Stichting RAVON; Reptielen, Amfibieën, Vissen Onderzoek Nederland) ook positief is over de kansen voor de boomkikker.

Rekening wordt gehouden met de boomkikker ten aanzien van de planning & fasering van de werkzaamheden en ten aanzien van het vervolgbeheer. Daarbij vindt ecologische begeleiding tijdens de werkzaamheden plaats. Dit zal ook voor de gaffelwaterjuffer gunstig uitpakken. Bij de ecologische begeleiding is aandacht nodig voor het moment en de wijze waarop waterplanten naar de nieuwe poel worden overgebracht met het oog op kansen voor libellen. Voorgesteld wordt in plaats van rimpelrozen te kiezen voor bijvoorbeeld hondsroos, egelantier of duinroos.

4.4.3 Specifieke toetsing stikstof

Onderzoek Arcadis

Arcadis heeft onderzoek verricht naar de effecten van de verkeerstoename die voortvloeien uit de projecten die in het Ontwikkelingsvisie Cadzand-Bad zijn opgenomen. Daarin is een toename van het aantal woningen voorzien van 850. In het onderzoek zijn de (inmiddels gerealiseerde) projecten betrokken die een toename van het aantal woningen met zich meebrengen om een compleet beeld te verkrijgen van de eventuele gevolgen voor het Natura 2000-gebied Zwin en Kievittepolder van Duinhof Oost (toename 90 woningen) in combinatie met andere ontwikkelingen in Cadzand-Bad. Het voorliggende project maakt dus deel uit van het onderzoek dat door Arcadis is verricht.

Bij de totstandkoming van het bestemmingplan Cavelot is een verkeersonderzoek verricht. Daarin zijn alle projecten uit de ontwikkelingsvisie, met een toevoeging van in totaal 850 woningen/verblijfseenheden, als nieuwe ontwikkeling zijn aangemerkt. Deze verkeersgegevens zijn in verband met het onderzoek van Arcadis toegepast, in de wetenschap overigens dat een deel van die ontwikkelingen al tot stand zijn gekomen en dus in feite behoren te worden aangemerkt als 'bestaand gebruik'. Er is dus in feite al met meer (cumulatieve) effecten rekening gehouden, dan waartoe de verplichting bestond. Inmiddels zijn in de periode vanaf 2006 woningen tot stand gekomen en zijn er plannen concreet in voorbereiding. Het betreft een toename van 500 woningen (Duinhof Zuid, De Branding, Strandhotel, projecten aan Boulevard De Wielingen en de Scheldestraat, Duinplein West). De ontwikkelingsruimte die voor Duinhof Oost wordt voorzien maakt derhalve deel uit van de ontwikkelingsruimte van 850 woningen. Gelet op het genoemde aantal van 500 woningen die zijn gerealiseerd of waarvoor concrete plannen bestaan, omvat de ontwikkelingsruimte voor nieuwe projecten 350 woningen.

Wanneer rekening wordt gehouden met de realisering van de golfbaan en strandparking, neemt de nog bestaande ontwikkelingsruimte af met 130 woningen. Daarbij is overigens van belang dat een deel van het verkeer van de golfbaan en parking direct in westelijke richting het gebied verlaat. Duidelijk is dat Duinhof Oost ruimschoots binnen de beoogde toename van 850 woningen past.

Nadere analyse stikstofdepositie vergelijkbare ontwikkeling te Cadzand

Om helderheid te verkrijgen over de vraag of op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) de ontwikkeling waarin het voorliggende bestemmingsplan voorziet de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de nabij gelegen Natura 2000-gebieden kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, heeft adviesbureau Arcadis voor een vergelijkbare ontwikkeling in Cadzand-Bad een 'voortoets' verricht (zie bijlage 5). Deze voortoets richtte zich op alle nabijgelegen Natura 2000-gebieden: 'Westerschelde en Saeftinghe', 'Zwin en Kievittepolder' en de 'Duingebieden inclusief IJzermonde en Zwin'. In de voortoets zijn ook de (inmiddels gerealiseerde) projecten 'Cavelot' en 'Duinhof Zuid' betrokken, teneinde een compleet beeld te verkrijgen van de eventuele gevolgen voor de genoemde gebieden van de onderhavige ontwikkelingen in combinatie met deze andere ontwikkelingen in Cadzand-Bad.

Bij de toetsing is met inachtneming van de door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 7 december 2011, nr. 201011757/1/R1 en 201012728/1/R2) voorgeschreven methodiek, de invloed vanwege de ontwikkelingen op de Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie, afgezet tegen de autonome ontwikkeling (de afname van stikstofdepositie). Tevens is de toetsing op basis van 'worstcasescenario' – dat wil zeggen met inbegrip van een duinenbijtelling van 400 mol N/haxjr – verricht. De conclusie van de voortoets is dat significante negatieve effecten van de voorgestane ontwikkelingen zijn uitgesloten, waardoor nadere toetsing (lees: 'passende beoordeling') niet vereist is. Verwezen wordt naar het rapport van Arcadis van 6 mei 2013, dat als bijlage 5  bij het bestemmingsplan is gevoegd. Hierna zal nader op deze conclusies worden ingegaan.

In het onderzoek van Arcadis is, samengevat, de huidige achtergronddepositie gecombineerd met de verandering van de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkelingen. Deze resultaten zijn afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen en kritische depositiewaarden van de (stikstofgevoelige) habitattypen in de betrokken gebieden. Die zijn gelegen in het gebied 'Zwin en Kievittepolder'. Dit levert het onderstaande beeld op.

Er is sprake van een daling van de stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie. Dit is het gevolg van de autonome daling van de stikstofdepositie als gevolg van verkeer (schonere technieken), die groter is dan de toename van stikstofdepositie door de toename van verkeer door de ontwikkelingen die door de voorliggende plannen mogelijk worden gemaakt. In de plansituatie zal de stikstofdepositie dus weliswaar hoger zijn dan de autonome situatie door een toename van verkeer, van een daadwerkelijke toename is echter geen sprake: de stikstofdepositie blijft afnemen in vergelijking met de huidige situatie. Dit fenomeen wordt aangeduid als een 'verminderde afname'; als gevolg van de ontwikkeling daalt de stikstofdepositie in de plansituatie minder snel dan voorzien in de autonome situatie.

Onverstoorde, natuurlijke achtergronddeposities liggen normaal gesproken in de orde van 71-357 mol N/(ha×jr). Gelet hierop is een significant negatief effect van 0,5 mol N/(ha×jr) – dit is 0,7% van de laagste natuurlijke achtergronddepositiewaarde – uitgesloten. Dat geldt in ieder geval voor de Natura 2000-gebieden 'Zwin en Kievittepolder' en het 'Zwin' (Vlaanderen). Dit zal hieronder worden verduidelijkt.

Als de duinenbijtelling ('worstcasescenario') niet wordt meegerekend, geldt voor het gebied 'Zwin en Kievittepolder' dat de autonome ontwikkeling, gecombineerd met de onderhavige ontwikkelingen een afname van de stikstofdepositie opleveren. Voor stikstofgevoelige habitattypen is het volgende relevant:

  • schorren en zilte graslanden, binnendijks [H1330B]: de kritische depositiewaarde is 1571 mol N/ha×jr. De achtergronddepositie is maximaal 1370 mol N/(ha×jr). De kritische depositiewaarde wordt niet overschreden. Een significant negatief effect vanwege verminderde afname is uitgesloten;
  • witte duinen [H2120]: de kritische depositiewaarde is 1429 mol N/ha×jr. De achtergronddepositie is maximaal 1260 mol N/(ha×jr). Een significant negatief effect door verminderde afname is uitgesloten;
  • grijze duinen, kalkarm [H2130]: de kritische depositiewaarde is 1071 mol N/ha×jr. De achtergronddepositie is maximaal 1260 mol N/(ha×jr). Er is dus sprake van een overbelaste situatie. Voor grijze duinen geldt een behoudsdoelstelling voor oppervlakte en kwaliteit. Doordat sprake is van een (verminderde) afname van de stikstofdepositie, komt de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar. Significante negatieve effecten zijn dan ook uitgesloten;
  • duindoornstruweel [H2160]: de kritische depositiewaarde is 2000 mol N/ha×jr. De achtergronddepositie is maximaal 1260 mol N/(ha×jr). De kritische depositiewaarde wordt niet overschreden. Een significant negatief effect vanwege verminderde afname is uitgesloten.

Het RIVM, de instantie die de ADW-berekeningen uitvoert, adviseert om in duingebieden een bijtelling toe te passen van 400 mol bij de berekende ADW: de 'duinenbijtelling'. Wettelijk, noch krachtens rechtspraak is dit evenwel voorgeschreven. Als de duinenbijtelling van 400 mol N/(ha×jr) ('worstcasescenario') wel wordt meegerekend, dan levert dat voor stikstofgevoelige habitattypen in het gebied 'Zwin en Kievittepolder' het volgende beeld op:

  • schorren en zilte graslanden, binnendijks [H1330B]: de kritische depositiewaarde is 1571 mol N/ha×jr. De achtergronddepositie is maximaal 1770 mol N/(ha×jr). Er is sprake van een overbelaste situatie. Voor de schorren en zilte graslanden geldt een behoudsdoelstelling voor oppervlakte en kwaliteit. Doordat sprake is van een (verminderde) afname van de stikstofdepositie, komt de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar. Significante negatieve effecten zijn dan ook uitgesloten;
  • witte duinen [H2120]: de kritische depositiewaarde is 1429 mol N/ha×jr. De achtergronddepositie is maximaal 1660 mol N/(ha×jr). Voor witte duinen geldt een verbeterdoelstelling voor de kwaliteit. De (verminderde) afname van stikstofdepositie op dit habitattype past binnen de verbeterdoelstelling. Significante negatieve effecten zijn aldus uitgesloten;
  • grijze duinen, kalkarm [H2130]: de kritische depositiewaarde is 1071 mol N/ha×jr, de achtergronddepositie is maximaal 1660 mol N/ha×jr. Er is dus sprake van een overbelaste situatie. Voor de grijze duinen geldt een behoudsdoelstelling voor oppervlakte en kwaliteit. Doordat de stikstofdepositie (vermindert) afneemt, komt de behouddoelstelling niet in gevaar. Significante negatieve effecten zijn dan ook uitgesloten;
  • duindoornstruweel [H2160]: de kritische depositiewaarde is 2000 mol N/ha×jr. De achtergronddepositie is maximaal 1660 mol N/(ha×jr). Zelfs met de duinenbijtelling wordt de kritische depositiewaarde aldus niet overschreden. Een significant negatief effect is daarom uitgesloten.

Ook in het 'Zwin' (Vlaanderen) is vanwege de onderhavige ontwikkelingen een verminderde afname van stikstofdepositie voorzien voor een klein deel in het zuidoosten van dat gebied. Dit deel is aangewezen krachtens de Vogelrichtlijn. Effecten op habitattypen zijn daarom niet relevant. Omdat de stikstofdepositie blijft afnemen zijn ook hier significant negatieve effecten voor vogels of functies voor vogels, uitgesloten.

Voorts heeft Arcadis in de voortoets bezien wat de gevolgen zijn van de verminderde afname van de stikstofdepositie voor het meeste kwetsbare habitattype: de Witte Duinen (H2120). Daarbij is rekening gehouden met de duinenbijtelling. Dan bevinden de Witte duinen van gebied het 'Zwin & Kievittepolder' zich in een overbelaste situatie. Dit geldt voor het oostelijk deel van het gebied, dat het dichtst bij het wegennet ligt. In de huidige situatie bedraagt de stikstofdepositie op dit habitattype als gevolg van verkeer circa 0,5-5 mol N/(ha×jr). In de autonome situatie is de stikstofdepositie op de Witte Duinen met 2,4 mol N/(ha×jr) tot 0,9 mol N/(ha×jr) lager dan in de huidige situatie (3,3 mol N/ha×jr). De onderhavige ontwikkelingen leiden tot een (verminderde) afname van maximaal 0,6 mol N/(ha×jr). Deze verminderde afname is verwaarloosbaar, zoals hiervoor uiteengezet. Bij de autonome situatie, exclusief ontwikkelingen, bedraagt de afname 0,9 mol; bij de autonome situatie, inclusief ontwikkelingen, is de afname 0,6 mol. Er is hoe dan ook sprake van een afname.

Tot slot heeft Arcadis er rekening mee gehouden dat de duinen van gebied het Zwin onderdeel zijn van het zogenaamde 'renodunaal district'. De duinen bevatten kalkrijk zand, dat vanwege de gunstige winddynamiek 'overstuift'. Door deze overstuiving, in combinatie met biologische processen, zoals gravende konijnen, komt beschikbaar fosfaat als gevolg van verzuring niet vrij in de duinen in het Zwin & Kievittepolder. Tevens is er sprake van de 'inwaai' van zout, wat de successie remt en de Witte Duinen mede in stand houdt. De verminderde afname leidt ook hierom niet tot significante negatieve effecten op de gebieden.

Bruikbaarheid van het onderzoek van Arcadis voor het plangebied

De verkeersgeneratie van het plangebied bedraagt circa 207 motorvoertuigen (uitgaande van 60 en 30 recreatiewoningen). Dit past binnen de toename van verkeer zoals dit is berekend bij het Ontwikkelingsplan en het bestemmingsplan en MER voor Cavelot. De effecten zijn derhalve, ook uitgaande van cumulatie, verwaarloosbaar en zullen zeker geen significant negatieve effecten hebben op de beschermde natuurwaarden.

4.5 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De recreatiewoningen en recreatieappartementen worden ontsloten via de Vlamingpolderweg. Via deze weg wordt in westelijke richting verder ontsloten naar de Ringdijk Noord/Boulevard de Wielingen. De Ringdijk Noord leidt in zuidoostelijke richting naar de provinciale gebiedsontsluitingswegen N675 en N253. Via deze wegen vindt de verdere ontsluiting plaats ofwel verder landinwaarts ofwel richting België. Via de Boulevard de Wielingen kan de kern van Cadzand-Bad worden bereikt.

De Vlamingpolderweg en Boulevard de Wielingen zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom. Er geldt een maximum snelheid van 30 km/h. De Ringdijk Noord heeft een ontsluitende functie. Tussen Cadzand-Bad en Cadzand-Dorp geldt een maximum snelheid van 60 km/h. Binnen de kern van Cadzand-Dorp is een snelheidslimiet van 50 km/h ingevoerd. Vanaf Cadzand-Dorp verder landinwaarts gaat de weg over in de N674, een provinciale weg met een maximumsnelheid van 80 km/h.

De ontsluiting van de ontwikkeling is voor gemotoriseerd verkeer goed.

Langzaam verkeer

Ook voor langzaam verkeer vindt de ontsluiting van de recreatiewoningen en recreatieappartementen primair plaats via de Vlamingpolderweg. Op deze weg maken fietsers en gemotoriseerd verkeer gebruik van dezelfde verkeersruimte. Gezien de functie van de weg en de geldende maximumsnelheid van 30 km/h past dit binnen de richtlijnen van een Duurzaam Veilige weginrichting. Aan de noordzijde van de weg is een trottoir aanwezig ten behoeve van voetgangers. Voor langzaam verkeer leiden verschillende doorsteken vanaf de Vlamingpolderweg richting het Noordzeestrand.

Ter hoogte van de aansluiting van de Vlamingpolderweg op de Ringdijk Noord/Boulevard de Wielingen wordt aangesloten op een vrijliggende fietsvoorziening. Binnen de kern van Cadzand-Bad gaat deze vrijliggende voorziening over in fietsstroken. Gezien de functie van de weg en de maximumsnelheid van 30 km/h sluit ook dit aan bij een Duurzaam Veilige weginrichting. Voor voetgangers zijn vanaf het kruispunt Vlamingpolderweg - Ringdijk Noord/Boulevard de Wielingen richting het centrum van Cadzand-Bad trottoirs aanwezig.

De ontsluiting van de ontwikkeling voor het langzaam verkeer is goed.

Openbaar vervoer

Meest nabij de ontwikkeling gelegen openbaarvervoerhalte betreft de halte 'Cadzand, Boulevard de Wielingen, nabij kruising van de Boulevard de Wielingen met de Sterntjeslaan. Deze ligt op circa 300 m van de ontwikkeling. Vanaf hier rijden bussen in de richting van Oostburg, vanwaar wordt aangesloten op het verdere openbaarvervoernetwerk.

De ontsluiting van de ontwikkeling voor het openbaar vervoer is goed.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersafwikkeling is onderbouwd in de mobiliteitstoets 'Duinhof-Oost Cadzand-Bad - Mobiliteitstoets' (Juust - Adviseurs ingenieurs openbare ruimte, 2013). Deze mobiliteitstoets is opgenomen in bijlage 6. Hierin wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling leidt tot een afname van de verkeersgeneratie op de Vlamingpolderweg (maximaal 1.000 verkeersbewegingen parkeerterrein nu; maximaal 207 verkeersbewegingen toekomstige situatie). Het in de huidige situatie aanwezige overloopterrein komt door onderhavige ontwikkeling te vervallen en wordt elders gecompenseerd ter plaatse van parkeerplaatsen/overloopterrein in zuidelijke richting van de Ringdijk Noord.

De verkeersgeneratie van het parkeerterrein is groter dan dat van de te ontwikkelen recreatiewoningen en recreatieappartementen. Tevens wordt geconcludeerd dat in de huidige situatie geen sprake is van knelpunten in de verkeersafwikkeling. Omdat sprake is van een afname van de verkeersgeneratie zal de verkeersafwikkeling rondom de ontwikkeling ook in de toekomst zijn gewaarborgd. Ook de compensatie van de te vervallen parkeerlocatie op andere parkeerterreinen leidt op het omliggend wegennet niet tot dermate hoge verkeersintensiteiten dat knelpunten in de verkeersafwikkeling zijn te verwachten. De capaciteitsgrens van maximaal 6.000 mvt/etmaal wordt nergens overschreden.

Verkeersveiligheid

Alle wegen zijn ingericht conform de inrichtingseisen uit Duurzaam Veilig. De ontwikkeling wordt voor kwetsbare verkeersdeelnemers (fietsers en voetgangers) op voldoende mate ontsloten. Waar nodig zijn trottoirs en fietsvoorzieningen aanwezig.

Parkeren

Juust - Adviseurs heeft in de mobiliteitstoets (bijlage 6) onderzoek gedaan naar de parkeervraag ten gevolge van de ontwikkeling en de consequenties van het vervallen van de parkeercapaciteit door de ontwikkeling van de recreatiewoningen en recreatieappartementen. Binnen dit onderzoek is tevens het nieuw ontwikkelde parkeerbeleid van de gemeente Sluis betrokken. In dit parkeerbeleid is opgenomen dat binnen Cadzand-Bad het parkeerregime verder wordt uitgebouwd met betaald parkeren en/of vergunninghouderparkeren.

Ten aanzien van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat binnen de planvorming voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Op basis van parkeernormen uit 'Ontwikkelingsplan Cadzand-Bad' is een totale parkeervraag berekend van 1,2 parkeerplaats per woning: 36 parkeerplaatsen voor de 30 recreatiewoningen; voor de 60 appartementen 72 parkeerplaatsen. Voor de recreatiewoningen worden 60 parkeerplaatsen (2 per woning) voorzien, voor de recreatieappartementen 72 parkeerplaatsen (in een parkeerkelder). Het totaal te realiseren parkeerplaatsen bedraagt 132 dus meer parkeerplaatsen dan strikt genomen volgens de parkeernorm nodig is (108 parkeerplaatsen). Zodoende wordt ruimschoots voldaan aan de eis ten aanzien van de gestelde parkeernormen.

Ten aanzien van de te vervallen parkeerplaatsen op het bestaande overloopterrein wordt geconcludeerd dat uitgeweken kan worden naar het parkeerterrein locatie van de strandparking aan de Lange Strinkweg. Indien dit parkeerterrein volloopt kan het bestaande evenemententerrein aan de Ringdijk Noord worden ingezet als overloopterrein (zie paragraaf 2.1 van de Mobiliteitstoets; bijlage 6). Zoals eerder overwogen heeft dit overloopterrein ook een capaciteit van 500 auto's.

4.6 Wegverkeerslawaai

Onderzoek

Het plan omvat de realisatie van 60 recreatieappartementen (verdeeld over 3 gebouwen) en 30 recreatiewoningen. Recreatie-eenheden zijn binnen de Wet geluidhinder (Wgh) niet aangeduid als geluidsgevoelige functies. Derhalve vallen dergelijke objecten buiten het regiem van de Wgh. In het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (vastgesteld door Provinciale Staten van Zeeland, 28 september 2012) is echter opgenomen dat voor recreatiewoningen (ook appartementen) en kampeerterreinen akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Akoestisch onderzoek - Geluidsbelasting 'verkeersgeluid' nieuwbouw Duinhof Oost' (Akoestisch Adviesbureau Van Lienden, 2013). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 7.

Resultaat en conclusie

Zoals aangegeven bestaat voor de toetsing van de geluidsbelasting op de gevels van recreatiewoningen (ook appartementen) ten gevolge van wegverkeer geen wettelijk kader. De provincie Zeeland stelt in het Omgevingsplan dat dezelfde normen gehanteerd dienen te worden als voor gewone woningen of woonwagenterreinen. Omdat een procedure in het kader van de Wgh niet mogelijk is, geldt hierbij de voorkeursgrenswaarde (48 dB) als richtwaarde en de uiterste ontheffingswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. De ontwikkeling ligt in binnenstedelijk gebied. Zodoende geldt een maximaal aanvaardbare geluidsbelasting van 63 dB.

Binnen het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting bepaald ten aanzien van wegverkeer op de Ringdijk Noord (binnen en buiten de bebouwde kom), de Boulevard de Wielingen en de Vlamingpolderweg. De geluidsberekeningen hebben plaatsgevonden voor de 3 appartementengebouwen. Tabel 4.4 geeft per appartementengebouw een overzicht van de maximale geluidsbelasting per bron.

Tabel 4.4 Maximale geluidsbelasting per appartementengebouw per bron (incl. aftrek ex artikel 110g Wgh)

gebouw   Boulevard de Wielingen   Ringdijk Noord
binnen bebouwde kom  
Ringdijk Noord buiten bebouwde kom   Vlamingpolderweg  
1. noordwest (gebouw 1)   42 dB   46 dB   47 dB   44 dB  
2. zuid (gebouw 2)   36 dB   40 dB   51 dB   26 dB  
3. noordoost (gebouw 3)   34 dB   33 dB   34 dB   41 dB  

Uit deze resultaten blijkt dat de geluidsbelasting op gebouw 2 de richtwaarde van 48 dB overschrijdt ten aanzien van de Ringdijk Noord (gedeelte buiten de bebouwde kom, 60 km/h). De maximaal aanvaardbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde niet wordt overschreden, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Recreatiewoningen binnen de Wgh zijn niet aangemerkt als geluidsgevoelige functie. In dat kader is dan ook geen aanvullende procedure noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.

De recreatiewoningen staan op grotere afstand van de Ringdijk Noord en Vlamingpolderweg dan de apparatementengebouwen. Gelet op de geluidsbelasting ter plaatse van appartementengebouw 3 (41 dB en lager), ligt de geluidsbelasting op de recreatiewoningen ruim onder de voorkeursgrenswaarde (48 dB).

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde van belang. Hiervoor zijn grenswaarden vastgesteld. Deze zijn opgenomen in tabel 4.5.

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing

In paragraaf 4.5 is de extra verkeersgeneratie berekend. Ten gevolge van de ontwikkeling zal de verkeersgeneratie 207 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Hierbij is uitgegaan van een vrachtverkeerpercentage van maximaal 2,0 %. Met behulp van de nibm-tool is onderzoek gedaan of de verkeersgeneratie mogelijk een in betekende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Derhalve is nader onderzoek niet noodzakelijk. In figuur 4.3 is de nibm-tool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0012.png"

Figuur 4.3 Nibm-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.5.

Uit de figuren 4.4 blijkt dat zowel in het jaar 2011 als het jaar 2020 ruimschoots aan de normen uit tabel 4.2 voldaan wordt. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is echter op grote afstand gelegen van de ontwikkelingslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0013.png"

Figuur 4.4 Luchtkwaliteit monitoringstool, Luchtkwaliteit 2011 o.b.v. NSL-monitoringstool

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0014.png"Figuur 4.5 Luchtkwaliteit monitoringstool, luchtkwaliteit 2020 o.b.v. NSL-monitoringstool

Conclusie

De Wm staat de realisatie van het project Duinhof Oost niet in de weg. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is er sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

4.8 Milieuhinder en ruimtelijke effecten

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden. De afstand mag dan met één categorie worden verlaagd. In deze situatie is er sprake van een gemengd gebied gezien de aanwezigheid van diverse functies zoals dagrecreatie (strand, golfbaan), verblijfsrecreatie, woningen, detailhandel, horeca en evenemententerrein binnen een straal van 200 m van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0015.jpg"

Toetsing

Conform de VNG-publicatie valt de ontwikkeling onder de categorie: 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Bij deze activiteit behoort de milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 30 m ten opzichte van woningen in een gemengd gebied. Het maatgevende aspect betreft hierbij het aspect geluid. Voor de aspecten geur en gevaar geldt een kleinere richtafstand (10 m). Het aspect stof is niet relevant.

Woningen van derden staan aan de noordzijde van het plangebied aan de Vlamingpolderweg (circa 30 m van de appartementengebouwen) en ten westen van het plangebied aan de Ringdijk Noord (circa 65 m van de appartementengebouwen). Voor alle woningen geldt dat de werkelijke afstand groter of gelijk is aan de richtafstand van 30 m.

De woningen aan de Vlamingpolderweg hebben in de huidige situatie uitzicht op het onbebouwde gebied. In de Schilvisie heeft het gemeentebestuur gekozen voor realisering van appartementengebouwen en recreatiewoningen in dit gebied. Dat betekent een verandering van de omgeving. De toekomstige inrichting en het bestemmingsplan zijn zodanig opgezet dat de afstand van appartementengebouwen circa 30 m (noordzijde; zuidzijde) tot 65 m (westzijde) bedraagt. Gelet op die afstand is er geen sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Immers, in vele andere situaties, zoals in andere Cadzand-Bad en andere kernen, is de afstand kleiner en is altijd nog sprake van een goede woonkwaliteit.

Aan de zuidzijde grenst het gebied aan de Wijk De Brabander. Het recreatieve karakter van Wijk De Brabander en het Duinhof Oost is vergelijkbaar. De ontwikkeling zal daarmee geen milieuhinder veroorzaken ter plaatse van de woningen indeze wijk. De woningen in Wijk De Brabander vormen ook geenszins een belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

In de bestemmingsregeling wordt de eerste strook langs de perceelsgrenzen aan de zuidzijde, op de grens met Wijk De Brabander, gereserveerd voor de inrichting als groenvoorziening. Voorts grenzen hieraan de tuinen van recreatiewoningen in Duinhof Oost. De percelen in Wijk De Brabander en in Duinhof Oost zijn van een vergelijkbare omvang. Vanuit die optiek is het ook aanvaardbaar dat enkele percelen in die wijk zonder aangrenzende woonpercelen in de huidige situatie, na realisering van het plan Duinhof Oost, aan percelen met recreatiewoningen in Duinhof Oost komen te liggen. Ter plaatse is eenzelfde situatie aan de orde zoals dit elders in de Wijk De Brabander op vele plaatsen voorkomt. In Wijk De Brabander is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De ruimtelijke situatie zal voor enkele percelen veranderen, maar heeft niet tot gevolg dat sprake zou zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.9 Landschap en cultuurhistorie

Toetsingskader

Het toetsingskader voor wat betreft het onderdeel 'landschap' wordt gevormd door het beleidskader voor het Nationaal Landschap (Nota Ruimte) en de Nota Bélvèdere (zie hoofdstuk 3). Binnen Nationale Landschappen geldt 'behoud door ontwikkeling' als uitgangspunt. De beleidsstrategie van de provincie voor Belvèderegebieden is het versterken van de samenhang en de herkenbaarheid van de elementen. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap West Zeeuws-Vlaanderen alsmede de karakteristieken van het Belvèderegebied West Zeeuws-Vlaanderen zijn nader beschreven in het Omgevingsplan Zeeland.

Toetsing

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en de Nota Bélvèdere hebben géén betrekking op het plangebied.

Conclusie

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en het Belvèderegebied West Zeeuws-Vlaanderen zijn niet toepassing op de ontwikkeling van Duinhof Oost.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • 1. locaties waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Op de risicokaart zijn in de nabijheid van het plangebied twee risicovolle inrichtingen aangegeven in rood. Daarnaast zijn enkele kwetsbare objecten aangegeven in groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0016.png"

Figuur 4.6 Uitsnede risicokaart

Wat betreft de risicovolle inrichtingen gaat het om de Camping Welgelegen aan de Vlamingpolderweg 14 en Camping Hoogduin aan de Zwartepolderweg 1. Op beide campings is brandbaar propaangas opgeslagen. Dit betreft echter dermate kleine hoeveelheden (respectievelijk 5 en 8 kubieke meter) dat dit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten de relevante contouren liggen (zie kaart 4.6).

Transport gevaarlijke stoffen

Voor deze ontwikkeling is alleen het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water relevant. In of nabij het plangebied is geen gevaarlijk transport over weg of spoor aanwezig.

De Westerschelde maakt deel uit van de internationale transportroute naar Antwerpen. Het aspect vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde is ten aanzien daarvan beschouwd aan de hand van een door Rijkswaterstaat in 2011 verrichte studie naar de Westerschelde, waarin prognoses voor de externe veiligheid zijn gesteld voor de perioden 2015 en 2030: 'Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015 en 2030 ('actualisatiestudie'; DET NORSKE VERITAS; Rapport no/DNV Reg no:/1237G9T-13 Rev 4, 2011-12-08).'

De studie richt zich op de transport(on)veiligheid van het (toenemend) scheepvaartverkeer met gevaarlijke ladingen. De aandacht gaat specifiek uit naar mogelijke calamiteiten op de vaarweg waarbij mogelijk brandbare of toxische stoffen vrijkomen (ammoniak en brandbare gassen). Er wordt een modellering gegeven van de specifieke aard en intensiteit van het toekomstig te verwachten scheepvaartverkeer op de Westerschelde. Daarbij is de situatie in de referentieperiode 2004-2008 als referentiepunt voor de gedefinieerde scenario's genomen. De risicoanalyse is gebaseerd op een klassieke aanpak uitgaande van het identificeren van gevaren en het vervolgens kwantificeren van de voorkomingfrequenties en mogelijke schade effecten. De combinatie van kans en effect leiden tot risico inschattingen. De risicoresultaten zijn conform het hiervoor geschetste kader weergegeven in de vorm van 'plaatsgebonden risiconiveaus' op een aantal punten langs de Westerschelde (Oostgat, Breskens, Vlissingen, Terneuzen, Hansweert). Aan de hand hiervan is een PR-contour vastgesteld, die op een topografische kaart is en weergegeven. Voor de bepaling van het groepsrisico zijn in de actualisatiestudie voor de referentie- en geprognosticeerde perioden F/N-curven opgesteld voor de locaties Terneuzen, Oostgat, Vlissingen en Hansweert. Deze 'risicomodellen' zijn afgestemd op de te verwachten veranderingen in scheepsbewegingen in 2015 en 2030, gebaseerd op gedetailleerde prognoses aangeleverd door de havens. Uitgaande van de aangeleverde informatie is in de actualisatiestudie geanalyseerd wat het effect is van deze prognoses op de bestaande situatie. De bevindingen laten zich – voor zover relevant – als volgt samenvatten.

Voor de referentieperiode 2004-2008 komt de PR-contour nergens aan land. Dat betekent dat (ook) het plangebied buiten deze contour ligt. Uit opgestelde F/N-curven blijkt dat het GR de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Ook voor de geprognosticeerde perioden 2015 en 2030 geldt dat de PR-contour nergens aan land komt. Het GR overschrijdt ook in deze perioden niet de oriëntatiewaarde. Dit is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0017.png"

Figuur 4.7 Plaatsgebonden risicocontouren voor de Westerschelde voor het prognosejaar 2030 uit de Actualisatiestudie 2001

Uit de actualisatiestudie en andere studies naar de Westerschelde blijkt aldus dat de PR-contour nu en in de toekomst niet zal reiken tot in het plangebied te Cadzand-Bad.

In de 'actualisatiestudie' van DET NORSKE VERITAS heeft een nadere bestudering plaatsgevonden ten aanzien van de ligging van plannen en projecten, al dan niet binnen het invloedsgebied van de Westerschelde. Daarbij is aangegeven of een (uitgebreide) verantwoording van het GR noodzakelijk is of niet. Uit figuur 4.6 van de actualisatiestudie volgt dat het plan '25 Sluis Cadzand-Bad' buiten het bereik van die verantwoording valt. Dat betekent dat (ook) het GR in de huidige planontwikkeling niet uitvoeriger verantwoord hoeft te worden met het oog op de toekomstige vervoerstromen op de Westerschelde, dan is gebeurd. De figuur uit de actualisatiestudie is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpduinhofoost13-ON01_0018.png"

Figuur 4.8 Ligging van de verschillende plannen ten opzichte van het invloedsgebied (toxische wolk) uit het rapport Eenmalige afweging groepsrisico Westerschelde

Terzijde wordt opgemerkt dat de oriëntatiewaarde van het GR in de onderzochte plaatsen, die direct aan de Westerschelde liggen, nergens wordt overschreden. Dat geldt zowel voor de huidige situatie als in de toekomst. Hieruit kan aldus worden afgeleid dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen met zich meebrengt voor de ontwikkelingsmogelijkheden te Cadzand-Bad, waarin de voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet.

Conclusie

Op basis hiervan kan gezegd worden dat de ontwikkeling wel binnen het invloedsgebied van de Westerschelde valt, maar dat er geen uitvoerige verantwoording hoeft plaats te vinden. Derhalve kan geconcludeerd worden dat transportroute gevaarlijke stoffen over de Westerschelde geen belemmering oplevert voor de doorgang van het onderhavige project. Het aspect Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.11 Kabels en leidingen

Over het plangebied lopen geen planologisch relevante leidingen. In of in de nabijheid van het plangebied liggen wel diverse niet-planologisch relevante leidingen, zoals rioolleidingen, leidingen voor nutsvoorzieningen en drainageleidingen. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs of in combinatie met de aanwezige infrastructuur.

In het kader van de ontwikkeling zal ten minste drie werkdagen voor aanvang van eventuele graafwerkzaamheden door de uitvoerder ervan contact op worden genomen met het KLIC, waarbij tevens zal worden gemeld waar en wanneer gegraven wordt. Het plangebied ligt niet in een straalverbindingtracé of een optisch vrij te houden pad.

4.12 Niet-gesprongen explosieven

In de omgeving van Cadzand-Bad zijn tot in het recente verleden niet-gesprongen explosieven aangetroffen. Voor het plangebied is onderzoek gedaan naar de eventuele aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Dit onderzoek is vertrouwelijk en derhalve niet in deze plantoelichting samengevat. De vertrouwelijkheid is nodig om te voorkomen dat derden zonder begeleiding speurwerk of opgravingen doen. Het rapport wordt aangeleverd bij het bevoegd gezag en aan de hand daarvan wordt een plan van aanpak opgesteld. De gemeente kan indien gewenst voor nadere informatie zorgen.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het Besluit milieu-effectrapportage (Besluit m.e.r.) is per 1 april 2011 een voortoets geïntroduceerd voor activiteiten die onder de plandrempel vallen ('zogeheten vormvrije m.e.r.-beoordeling'). In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt bekeken of toch belangrijke negatieve milieugevolgen op kunnen treden die het doorlopen van een volledige procedure om te komen tot een milieueffectrapport (MER) noodzakelijk maken. Deze verplichting geldt voor alle activiteiten die in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn opgenomen, ongeacht de drempelwaarden die normaal gesproken gelden voor een m.e.r.-procedure.

In categorie D 10 van het Besluit m.e.r. is onder andere de uitbreiding of wijziging van recreatiecomplexen buiten stedelijke zones als activiteit opgenomen waarvoor de verplichting kan gelden om een MER op te stellen.

Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat geen omstandigheden aanwezig zijn die nopen tot het aannemen dat voor de ontwikkeling van Duinhof Oost een MER moet worden opgesteld. De ontwikkeling ligt ook ver onder de drempelwaarde. Hiermee heeft de gemeente zich vergewist dat er geen motieven aan de orde zijn waardoor een MER noodzakelijk zou zijn, zodat ook is voldaan aan de verplichting om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.14 Conclusie

Uit de sectorale toetsen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied past binnen het sectorale beleid en dat wordt voldaan aan de normstelling op grond van sectorale wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 5 Bestemmingsregeling

Om de ontwikkeling van Duinhof Oost juridisch-planologisch mogelijk te maken, is gekozen voor een nieuw bestemmingsplan. De huidige bestemmingsregeling en toekomstige beheersregeling die betrekking hebben op het plangebied, staan de ontwikkeling hiervan immers niet toe. In dit hoofdstuk worden de opzet van de juridische bestemmingsregeling (paragraaf 5.1) en de verbeelding (paragraaf 5.2) toegelicht.

5.1 Opzet bestemmingsregeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012)

Vanaf 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar zijn. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden.

In het Bro is verankerd dat een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de antidubbeltelbepaling.

Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2012.

Opzet regels

Overeenkomstig SVBP2012 is de opbouw van de regels als volgt:

  • inleidende regels (Hoofdstuk 1);
  • bestemmingsregels (Hoofdstuk 2);
  • algemene regels (Hoofdstuk 3);
  • overgangs- en slotregels (Hoofdstuk 4).

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) is als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels (indien van toepassing);
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels (indien van toepassing);
  • aanlegverbod (indien van toepassing).

Onderscheid bouwen en gebruik

In het kader van SVBP2012 wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt in bouwen en gebruik. Dat heeft onder andere als gevolg dat de mogelijkheden om af te wijken van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning worden gesplitst in vergunningen voor bouwen en vergunningen voor gebruik. In beginsel zou dat betekenen dat voor een nieuwe ontwikkeling zowel een vergunning voor het bouwen als voor het gebruik nodig zou zijn. Om onnodige, extra regels te voorkomen, is in het bestemmingsplan echter ervan uitgegaan, dat een vergunning voor bouwen tevens een afwijking voor het daarmee samenhangende gebruik inhoudt.

5.2 Gebruikte bestemmingen

Artikel 1 Begrippen

  • Het peil voor de appartementencomplexen (Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1) wordt gesteld op 6 m +NAP. Dit peil ligt ongeveer gelijk aan de kruising Vlamingpolderweg/Ringdijk-Noord.
  • Voor de recreatiewoningen ligt het peil op 3,2 m +NAP, gelijk aan de hoogte van de Vlamingpolderweg ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' aan de noordzijde van het bestemmingsvlak.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen uit dit hoofdstuk zijn, conform de SVBP2012, onveranderd overgenomen.

Artikel 3 Groen

De structurele groenvoorziening langs de westrand is voorzien van de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn onder andere ook wandelpaden toegestaan.

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1

Dit artikel maakt de realisatie van het recreatieappartementen mogelijk.

Functies

Het gebruik is geregeld in lid 4.1. Naast het recreatieve verblijven in appartementen is onder meer het parkeren vastgelegd. In specifieke gebruiksregels is bepaald dat permanente bewoning van recreatieappartementen niet is toegestaan. Met de aanduiding 'ontsluiting' is louter bedoeld aan te geven dat daar aan een ontsluiting wordt gedacht, zonder dit specifiek en uitsluitend vast te leggen. Vandaar dat dit als zodanig in de specifieke gebruiksregels is verduidelijkt.

Bouwen

Gebouwen worden gebouwd in het bouwvlak. Op de verbeelding is het percentage vastgelegd dat maximaal bebouwd mag worden gebouwen. Met betrekking tot bouwen zijn verschillende onderdelen hiervan vastgelegd.

  • 1. In lid 4.2 is bepaald dat ten hoogste 60 recreatieappartementen gebouwd mogen worden. Op deze manier is het aantal gelimiteerd.
  • 2. Er mogen ten hoogste 3 hoofdgebouwen gebouwd worden.
  • 3. De maximum goot- en bouwhoogte van een appartementengebouw bedraagt 10 m respectievelijk 13 m. De kapvorm kan als kloeke kap worden uitgevoerd. Dit is in de bouwregels bepaald, gekoppeld aan regels in de begripsbepaling en bij de wijze van meten (goothoogte). Ter plaatse van accenten zijn afwijkingen van de hoogtematen aanvaardbaar, omdat deze zorgen voor een meer expressieve uitstraling van de gebouwen, passend op de markante locatie. Tevens is in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen voor verbijzondering van de hoek van het noordwestelijke gesitueerde appartementengebouw, georiënteerd op de T-splitsing Ringdijk Noord/Vlamingpolderweg.
  • 4. Het bouwen beneden het maaiveld ten behoeve van een ondergrondse parkeergarage is toegestaan.

Voorwaardelijke verplichting

In de bouwregels is een voorwaardelijke verplichtin gopgenomen. Hiermee wordt geaarborgd dat niet eerder wordt gebouwd dan nadat de aanwezige kikkerput in de noordwesthoek van het gebied, is verplaatst en ingericht naar de gronden met de noordwestelijk gelegen aanduiding 'specifieke vorm van natuur - kikkerput' ter plaatse van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2. Daarbij is een directe relatie gelegd met het voldoen aan de Ontheffing ruimtelijke effecten (16 augustus 2013) zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels. Aanvullend op de ontheffingsregeling die reeds een zelfstandige werking heeft, is als extra waarborg een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld in verband met de betekenis van de Ringdijk Noord als entree van Cadzand-Bad en ter voorkoming van een ongunstige situering ten opzichte van de percelen aan de zuidzijde.

Parkeren

Conform het stedenbouwkundig plan vindt het parkeren voor de appartementen in de parkeergarage plaats. Het is niet de bedoeling om in het plan een parkeervoorziening te realiseren ten behoeve van bezoekers naar Cadzand-Bad. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is vastgelegd in de specifieke gebruiksregels. Parkeren op privé-parkeerplaatsen bij de woningen is in beperkte mate nodig en wordt in de regeling toegestaan, voor zover dit op een open verharding gebeurt.

Wijzigingsbevoegdheid

Via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de bestemmingsgrenzen en het bouwvlak wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 2'. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op artikel 10.

Via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders het bouwvlak aan de noord(oost)zijde wijzigen. Hiermee kan bebouwing in het kustfundament worden gerealiseerd, op voorwaarde van instemming van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Die wijzigingsbevoegdheid maakt het ook mogelijk gronden die gereserveerd zijn voor aanleg van de landbiotoop voor de boomkikker, te verschuiven. Over deze mogelijkheid vindt overleg plaats tussen de verschillende overheden.

Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2

Dit artikel maakt de realisatie van de recreatiewoningen mogelijk.

Functies

Het gebruik is geregeld in lid 5.1. Evenals bij de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1 is bepaald dat permanente bewoning van recreatiewoningen niet is toegestaan. Met de aanduiding 'ontsluiting' is louter bedoeld aan te geven dat daar aan een ontsluiting wordt gedacht, zonder dit specifiek en uitsluitend vast te leggen. Vandaar dat dit als zodanig in de specifieke gebruiksregels is verduidelijkt.

Bouwen

Gebouwen worden gebouwd in het bouwvlak. In 5.3 is bepaald dat ten hoogste 30 recreatiewoningen gebouwd mogen worden. De maximum goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning bedraagt respectievelijk 6 en 10 m.

Er is vanaf gezien om een exacte verdeling van het aantal toegestane recreatiewoningen aan te geven. De achterliggende gedachte is dat het definitieve inrichtingsplan op onderdelen nog kan afwijken van het structuurontwerp. De oppervlakte van de bouwpercelen bedraagt overigens ten minste 200 m² en ten hoogste 1.000 m². Een gedeelte van het totaal aantal percelen (10%) mag hiervan afwijken: tot 10% minimaal 185 m² en tot 10% maximaal 1.100 m²).

Voor de oppervlakte van recreatiewoningen is aangesloten bij de oppervlaktematen die in Cadzand-Bad voorkomen ofwel volgens de bouwregels kunnen worden gerealiseerd. Daarbij is een zorgvuldige verhouding gewenst tussen de omvang van de woning en het perceel. Op basis daarvan wordt in dit bestemmingsplan uitgegaan van de volgende maatvoeringen.

Tabel 5.1 Maatvoering oppervlakte bebouwing

oppervlakte perceel   bebouwingspercentage   toelaatbare bebouwd oppervlak
tenminste en ten hoogste  
200 m² tot 500 m²   50%   100 m² tot 250 m²  
500 m² tot 750 m²   40%   250 m² tot 300 m²  
750 m² tot 1.000 m²   35%   300 m² tot 350 m²  

Het daadwerkelijke aantal m² dat maximaal is toegestaan, vloeit direct voort uit het bebouwingspercentage. Vandaar dat bij het maximum volstaan kan worden met het opnemen van alleen een bebouwingspercentage in de bestemmingsregeling. Om ervoor te zorgen dat de minimaal toelaatbare opperlakte in absolute aantal m² oplopend is, wordt per categorie geregeld dat in ieder geval 100 m², 250 m² respectievelijk 300 m² is toegestaan.

Het bestemmingsvlak Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2 komt overeen met het gedeelte Vlamingpolder zoals in de Schilvisie Cadzand-Bad en het amendement inzake de dichtheid van 20-25 woningen per hectare is bedoeld. De omvang van het gebied bedraagt 1,2 ha, zodat met de bouw van ten hoogste 30 recreatiewoningen aan de norm wordt voldaan.

Parkeren

Conform het stedenbouwkundig plan vindt het parkeren ten behoeve van het recreëren in het plangebied (dus zowel voor bewoners/gebruikers van de woningen) plaats op eigen terrein van de recreatiewoningen. Het is niet de bedoeling om in het plan een parkeervoorziening te realiseren ten behoeve van bezoekers naar Cadzand-Bad. Het aantal aan te leggen parkeerplaatsen is vastgelegd in de specifieke gebruiksregels. Uitgegaan wordt van 2 parkeerplaatsen op eigen erf. Mocht dit door bijvoorbeeld de beperkte omvang van het perceel niet mogelijk zijn, dan kan elders in het plangebied parkeergelegenheid worden aangelegd. Dit is mogelijk via een afwijkingsprocedure.

Boomkikker

De gronden zijn nadrukkelijk ook bedoeld voor het realiseren en in stand houden van de landbiotoop voor de boomkikker. De aanleg en instandhouding hiervan zijn geborgd door middel van een specifieke gebruiksregel en een aanlegverbod.

De toekomstige kikkerputten zijn voorzien van een specifieke aanduiding. In de regels is een aanlegverbod opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zonder omgevingsvergunning voor de kikkerputten in verband met de natuurwaarden.

De groenstroken tussen de tuinen geschikt voor boomkikkers, zijn grotendeels bestemd als groenvoorziening. Conform de ontheffing worden aanvullend voor die groenstroken (681 m²) en voor 95 m² nog aan te leggen groenstroken binnen het vlak R-VR2, privaatrechtelijke afspraken gemaakt gericht op aanleg en instandhouding. Volgens de ontheffing is geen verdere regeling in het bestemmingsplan noodzakelijk.

Wijzigingsbevoegdheid

Via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de bestemmingsgrenzen en het bouwvlak wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 2'. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op artikel 10.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

Bestemmingsomschrijving

Het belang van de aangrenzende primaire en regionale waterkering wordt gewaarborgd door hieraan een dubbelbestemming toe te kennen. Zodoende wordt voldaan aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie hoofdstuk 3). Deze dubbelbestemming zorgt voor bescherming van de primaire waterkering door middel van een bouw- en een aanlegverbod. Overigens is, naast het vergunningenstelsel in dit bestemmingsplan, ook het vergunningenstelsel uit de Waterwet op bouw- en aanlegwerkzaamheden op deze gronden van toepassing.

Bouwverbod

Het bouwverbod geldt voor het realiseren van nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd de toegang tot de parkeergarage (aanduiding 'ontsluiting'). Voor het bouwen in de beschermingszone aan weerszijden van de waterkering is eerst een positief advies nodig van de beheerder (Waterschap Scheldestromen). Bij dit advies wordt getoetst of de stabiliteit van de aangrenzende waterkering is gewaarborgd evenals de ruimtereservering voor eventuele toekomstige maatregelen.

Aanlegverbod

Om dezelfde reden als voor het bouwverbod, is voor bepaalde werken (zoals graafwerkzaamheden) eveneens een aanlegverbod opgenomen. Alvorens voor deze activiteiten een omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag eerst advies aan de beheerder van de waterkering. Werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de realisering van de gebruiks- en bouwmogelijkheden ingevolge de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1 en Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2, zijn van deze verplichting uitgezonderd. Hierover heeft immers voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan afstemming met en toetsing door het waterschap plaatsgevonden. Naar verwachting wordt de benodigde watervergunning verkregen.

Artikel 7 Antidubbeltelbepaling

Deze bepaling is verplicht voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en als

zodanig onverkort overgenomen.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn in lid 8.1 regels opgenomen ter bescherming van de primaire en regionale waterkering. De gronden voor 'Vrijwaringszone - Dijk' zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmingen - mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.

 

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels en Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Algemeen

De bestemmingslegging is gebaseerd op het concrete initiatief voor Duinhof Oost. Het is desondanks gewenst dat bij de realisatie van het plan enige flexibiliteit bestaat. Als de technische uitvoering van bouwwerken dat vraagt, kan het bevoegd gezag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) daarom voor het plan op ondergeschikte onderdelen afwijken van de planregeling of het plan daartoe wijzigen.

Wijzigingsbevoegdheid voor verschuiven bouwvlak en landbiotoop boomkikker

Via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders het bouwvlak aan de noord(oost)zijde wijzigen en de aanduidingen 'specifieke vorm van groen - 1' en ' specifieke vorm van groen - 2' verplaatsen. Hiermee kan bebouwing in het kustfundament worden gerealiseerd, op voorwaarde van instemming van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Een vergelijkbare verplaatsing van de groenaanduidingen, gericht op het realiseren van landbiotoop voor de boomkikker, is voorgeschreven ter bescherming van de belangen van de boomkikker.

Het bouwvlak in de zuidelijke helft van het wijzigingsgebied kan als het ware meeschuiven, zodat deze op voldoende afstand blijft liggen ten opzichte van de landbiotoop voor de boomkikker. Om dit in samenhang mogelijk te maken en die samenhang te waarborgen is gekozen het wijzigingsgebied de vorm en oppervlakte te geven zoals op de verbeelding is opgenomen.

Over de mogelijkheid in het kustfundament te bouwen vindt overleg plaats tussen de verschillende overheden.

Artikel 11 Overgangsregels en Artikel 12 Slotregel

De hier genoemde bepalingen (lid 1 en lid 2) zijn verplicht voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en als zodanig onverkort overgenomen.

5.3 Opzet verbeelding

Algemeen 

Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de verbeelding te visualiseren en de regels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dan ook dat zoveel mogelijk informatie op de verbeelding wordt aangegeven en dat de verbeelding digitaal wordt opgebouwd.

De ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd kan informatie geven over de huidige situatie. Basis voor de verbeelding vormen de digitale gemeentelijke ondergronden, waarbij gebruik is gemaakt van een combinatie van de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) en de digitale kadastrale ondergrond.

Plangrens 

De plangrens omvat de locaties Kikkerput en Vlamingpolder, voor zover dit binnen Duinhof Oost wordt ontwikkeld. De plangrens is voorts afgestemd op de grens van het aangrenzende bestemmingsplan Verblijfsrecreatieterreinen Sluis en de beheersverordening Cadzand-Bad.

Bestemmingen en aanduidingen

In de bestemmingslegging is voor zowel de recreatieappartementen alsook de recreatiewoningen een globale bestemmingslegging toegepast. De stedenbouwkundige structuur is vertaald in de groenbestemming en aanduidingen voor groenvoorzieningen. De verbeelding is conform de systematiek van de SVBP2012 opgebouwd uit bestemmingsvlakken.

Verder zijn op de verbeelding aanduidingen opgenomen voor de onderdelen met een specifieke functie of bebouwing. Deze zijn aangeduid met specifieke functie- en bouwaanduidingen. Het betreft de volgende aspecten.

  • De ontsluiting van de parkeergarage (gebied met appartementen; R-VR1), de ontsluitingen van terrein met recreatiewoningen en de eventueel toekomstige ontsluiting in oostelijke richting zijn als zodanig aangeduid.

De verklaring van de aanduidingen is terug te vinden op het analoge renvooi en in de planregels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. In paragraaf 6.1 wordt nader ingegaan op de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de totstandkoming van het zijn betrokken, alsmede de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Paragraaf 6.2 gaat over de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Betrokkenheid burgers en maatschappelijke organisaties

De planontwikkelingen in Cadzand-Bad zijn opgenomen in diverse gemeentelijke beleidsdocumenten. In ieder geval is daar op hoofdlijnen en soms ook gedetailleerder aangegeven welke ontwikkelingsrichting en mogelijkheden worden beoogd. De beleidsdocumenten Ontwikkelingsplan Cadzand-Bad en de Schilvisie Cadzand-Bad zijn mede op basis van inspraak en overleg met instanties aangepast en bijgesteld. De Schilvisie is het meest actuele en concrete beleidskader ten aanzien van het gebied Duinhof Oost. Hoofdstuk 6 van de Schilvisie bevat een overzicht van alle reacties die zijn binnengekomen. Tevens is in dat hoofdstuk uitvoerig ingegaan op alle reacties met vermelding van de aanpassingen die in de Schilvisie, bij de gewijzigde vaststelling, zijn aangebracht. Ook in de daaraan voorafgaande hoofdstukken in de Schilvisie zijn de belangrijke aanpassingen gemarkeerd. Voor zover dit nadrukkelijk aan de orde is, is in de toelichting van dit bestemmingsplan aan de betreffende inspraakreactie gerefereerd (paragraaf 3.3).Tegen de beoogde ontwikkeling van deze locatie zijn bij de totstandkoming van de Schilvisie overigens geen overwegende bezwaren naar voren gekomen.

Resultaten overleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Zeeland, Rijkswaterstaat, het Waterschap Scheldestromen, ZMF en 't Duumpje. De instanties ZMF en 't Duumpje hebben afgezien van het indienen van een overlegreactie.

Provincie Zeeland

Overlegreactie

  • a. Opgemerkt wordt dat het aangeleverde bestemmingsplan en bijlagen van hoge kwaliteit zijn. Dit geldt voor de bijlagen met name voor het Activiteitenplan Boomkikker, flora- en faunaonderzoek en de mobiliteitstoets.
  • b. De provincie Zeeland zet in op een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt met voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik worden daarbij van belang geacht. Daartoe is het provinciaal beleid in Omgevingsplan en Verordening Ruimte provincie Zeeland (vrpz) gericht op het voorkomen van permanente bewoning van tot verblijfsrecreatie bestemde complexen en duurzaam beheer en onderhoud van de terreinen. Het onderscheid tussen reguliere woningen en recreatiewoningen wordt steeds kleiner. Verwacht wordt van gemeenten dat een helder onderscheid wordt gecontinueerd.
    In de regels is permanente bewoning uitgesloten. De toelichting bevat een afweging over centrale bedrijfsmatige exploitatie, duurzaam beheer en onderhoud. Geconstateerd wordt dat gezorgd wordt voor voldoende garanties in de exploitatie die zijn vergelijkbaar aan of zelfs beter dan centrale bedrijfsmatige exploitatie, door middel van VVE's. In paragraaf 6.2 is een mogelijkheid genoemd de woningen en appartementen onder te brengen bij de verhuurorganisatie van Duinhof Holidays. Gevraagd wordt om een nadere toelichting.

Overwegingen

  • a. Verheugd wordt kennisgenomen van de waardering voor de planopzet en bijlagen.
  • b. Terecht wordt geconstateerd dat er in het plan van wordt uitgegaan dat op een andere wijze dan het voorschrijven van een centrale bedrijfsmatige exploitatie, vergelijkbare of betere waarborgen bestaan voor het voorkomen van permanente bewoning en het waarborgen van een duurzaam beheer en onderhoud. De mogelijkheid om verhuur en beheer onder te brengen bij Duinhof Holidays is in dat opzicht een optie, naast andere opties zoals de keuze voor eigen verhuur of een andere verhuurorganisatie. De optie van Duinhof Holidays is niet de als enige voor te schrijven mogelijkheid.

Conclusie

  • In paragraaf 6.2 wordt een verduidelijking aangebracht in mogelijke verhuurorganisaties.
  • De overlegreactie betekent een ondersteuning voor de gekozen planopzet inclusief onderzoeken alsmede voor de uitwerking in de bestemmingsregeling.

Rijkswaterstaat

Overlegreactie

Verzocht wordt aan paragraaf 3.1.1 en artikel 4.5 en 5.5 toe te voegen dat voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheden voor het bouwen in het kustfundament (artikelen 4.5 en 5.5) een ontheffing nodig is volgens artikel 3.2 van het Barro.

Overwegingen

Rijkswaterstaat stemt in met de optie om de grens van de bouwvlakken op te schuiven richting de Vlamingpolderweg. Voorwaarde is een ontheffing op grond van het Barro. De gevraagde toevoeging wordt opgenomen.

Conclusie

Aan paragraaf 3.1.1 en artikelen 4.5 en 5.5 toe te voegen dat voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor het bouwen in het kustfundament, een ontheffing nodig is volgens artikel 3.2 van het Barro.

Waterschap Scheldestromen

Overlegreactie

In het watertoetsproces is uitgegaan van een toename van verhard oppervlak met 8.570 m² in plaats van 7.100 m². Dit betekent een toename van het aantal m³ waterberging van 533 m³ naar 643 m³. De inhoud van HWA-buizen, puttendeksels, drainage onder wegen en drainagezand tellen niet mee voor compensatie in het watersysteem door toename verhard oppervlak. Hemelwater van wegen en parkeerplaatsen worden bij voorkeur via oppervlakkige afvoer geleid naar vijvers.

Overwegingen

De oppervlaktematen zijn door enige aanpassing van het stedenbouwkundig ontwerp aangepast. Hierop is de watertoets geactualiseerd. Duidelijk is dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor realisering van waterberging. Het zonder meer afvoeren van water van bijvoorbeeld wegen op de poelen (vijvers) is ongewenst in verband met de benodigde waterkwaliteit voor deze poelen vanuit ecologisch opzicht. Vandaar dat daarin terughoudendheid wordt betracht. Dit blijft beperkt tot de zuidelijke poel.

Conclusie

De watertoets is op onderdelen geactualiseerd. Het wateraspect vormt geen belemmering voor realisering van het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Uitvoerbaarheid/overwegingen bij de vaststelling

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande hoofdstukken, moet ook de economische uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden.

De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende plan is voldoende verzekerd. Initiatiefnemer draagt de exploitatiekosten van de planontwikkelingen. De gemeente heeft vastgesteld dat initiatiefnemer een solvabele partij is, die over voldoende financiële draagkracht beschikt om de voorziene ontwikkeling uit te voeren. Daarom heeft de gemeente ter zake van de uitvoering van de plannen met initiatiefnemer op PM een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten. Dat wordt gepubliceerd. Tevens wordt een zakelijke beschrijving van de overeenkomsten met ingang van PM voor eenieder gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Uit de verrichte raming van de kosten en de financieringsopzet blijkt dat sprake is van een sluitende exploitatie.

Kostenverhaal

In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. Deze regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Bijvoorbeeld doordat alle grondeigenaren hierover een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.

Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente het kostenverhaal is verzekerd. Tevens worden afdoende afspraken gemaakt over de inrichting van het gebied, zodat geen aanvullende eisen nodig zijn, die in een exploitatieplan moeten worden vastgelegd. De bijdrage van het plan aan het Investeringsfonds Cadzand-Bad is hierbij eveneens opgenomen.

Marktvisie

Het verblijfsrecreatieve aanbod in Cadzand-Bad wordt sterk verbeterd (zie hoofdstuk 1). Daarbij staat het ontwikkelingsplan Cadzand-Bad 'Natuurlijk Stijlvol' aan de basis. De ontwikkelingen Duinhof, Cavelot, het Strandhotel, de Branding, het plan Kustversterking en Jachthaven en de herstructurering van het Duinplein zijn projecten die hieraan in grote mate bijdragen.

In aansluiting op deze reeds gerealiseerde plannen is door de ontwikkelaar een marktanalyse opgesteld, waarin enerzijds de afzetmogelijkheden en anderzijds het verhuurrendement als centrale vraag is onderzocht.

Duinhof Oost zal in navolging van reeds gerealiseerde projecten in of nabij Cadzand-Bad zoals Duinhof Zuid, Cavelot, Faro Greenpark, The Dunes etc., in uitvoering worden gebracht. De woningen en appartementen van deze reeds gerealiseerde projecten zijn binnen een uiterst kort tijdsbestek nagenoeg allemaal verkocht. Ook de verhuurresultaten van deze woningen en appartementen geven, zelfs al in het eerste jaar, een positief beeld.

Aansluitend op deze positieve verkoop- en verhuurresultaten, wordt voor de afzet van het project Duinhof Oost verwacht dat alle appartementen en woningen binnen een periode van twee jaar door de markt worden geabsorbeerd. Door het project Duinhof Oost wordt ingespeeld op de vraag naar kwalitatief hoogwaardige recreatieve projecten, met name projecten waarbij de eigenaar zelf de vrijheid heeft om de woning voor verhuur aan te bieden dan wel voor eigen gebruik te houden.

Ten behoeve van de verhuur van de woningen en appartementen van Duinhof Oost bestaat de mogelijkheid dit onder te brengen bij de verhuurorganisatie van Duinhof Holidays. Deze mogelijkheid is een optie, naast andere opties zoals de keuze voor eigen verhuur of een andere verhuurorganisatie.

Duurzaam beheer en exploitatie

Bij de appartementen en de recreatiewoningen zullen VVE's er voor zorgdragen dat een duurzaam beheer en onderhoud zijn gewaarborgd. De VVE is de instantie die zeggenschap en verantwoordelijkheid heeft omtrent onderhoud en beheer. Door recente aanpassing van wetgeving rondom de VVE zijn de rol en het functioneren aanmerkelijk aangescherpt. Andere partijen, zoals individuele eigenaren of verhuurders, hebben hierin geen zeggenschap en kunnen in dat opzicht ook niet worden gezien als de (rechts)personen die een voldoende kwaliteit waarborgen.

De gemeente Sluis zal met de ontwikkelaar een overeenkomst sluiten waarin een duurzaam beheer van het complex en het behoud van de kwaliteit ervan worden gewaarborgd. Onderdelen hiervan krijgen een plaats in overeenkomsten die de projectontwikkelaar sluit met de toekomstige eigenaren van appartementen en recreatiewoningen.

Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het project Duinhof Oost is afdoende gewaarborgd. Tevens vindt via een anterieure overeenkomst kostenverhaal plaats. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. De initiatiefnemer heeft met de marktvisie de behoefte aan recreatieappartementen en recreatiewoningen in dit project afdoende aangetoond. Voor het realiseren en behoud van een hoogwaardig recreatief aanbod zijn voldoende waarborgen aanwezig.