Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Hoogspanningsstation Oostburg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1714.tamtrafooostburg-ON01 |
Dit TAM-omgevingsplan heeft tot doel het uitbreiden van het bestaande hoogspanningsstation aan de Lange Heerenstraat 91 te Schoondijke juridisch-planologisch mogelijk te maken. De uitbreiding van het hoogspanningsstation is voorzien aan de westzijde van het bestaande hoogspanningsstation. Het hoogspanningsstation wordt hoogspanningsstation Oostburg genoemd, vanwege de ligging nabij Oostburg.
Stedin heeft het voornemen om het bestaande hoogspanningsstation uit te breiden waarbij op termijn een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van meer dan 200 MVA wordt gerealiseerd. Ter versterking van het elektriciteitsnet in de gemeente Sluis en in de directe omgeving is uitbreiding van het station noodzakelijk. Er is onder meer sprake van diverse ontwikkelingen op het gebied van duurzame opwek, verduurzaming van recreatie, industrie en gebouwde omgeving en mobiliteit waarvoor extra capaciteit op het elektriciteitsnet benodigd is. Het uitbreiden van het bestaande hoogspanningsstation geeft hier invulling aan.
De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Sluis, het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ en de bijbehorende herzieningen. Om de gewenste ontwikkeling te realiseren moet het tijdelijke deel van het omgevingsplan worden aangepast. Dat betekent dat het gemeentelijk omgevingsplan moet worden gewijzigd om het initiatief mogelijk te maken. Met de gemeente Sluis is afgesproken dat er voor deze ontwikkeling een wijziging van het omgevingsplan wordt opgesteld en dat daarbij gebruik wordt gemaakt van TAM-IMRO. De ligging van het gebied waarop het besluit tot wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft, is opgenomen in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging hoogspanningstation ten opzichte van Oostburg (Bron: Rho Viewer)
Het hoogspanningsstation is een activiteit die in aanzienlijke mate geluidhinder veroorzaakt zoals bedoeld Besluit kwaliteit leefomgeving. Dit omdat de transformatoren worden ondergebracht in een niet gesloten gebouw, waarbij het elektrisch vermogen meer is dan 200 MVA. Dit betekent dat er ook een geluidaandachtsgebied en geluidproductieplafonds moeten worden vastgesteld. Dit is in voorliggend TAM-omgevingsplan meegenomen. Het plan voorziet ook in de aanleg en bescherming van een nieuwe leidingenstrook aan de oostzijde van het besluitgebied.
In deze motivering is onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Vanwege de onzekerheden rondom het DSO is tot 1 januari 2026 de mogelijkheid gecreëerd om via de Wro-standaarden het omgevingsplan te publiceren, TAM-IMRO ('Tijdelijke Alternatieve Maatregelen – Informatiemodel Ruimtelijke Ordening') genaamd. De wijziging van het omgevingsplan kan worden gemaakt in de software voor bestemmingsplannen en wordt gepubliceerd via de IMRO standaarden. Inhoudelijk moet dit plan voldoen aan de Omgevingswet.
Opzet juridische regeling
De regels van het TAM-omgevingsplan worden opgesteld in de huidige software. Voor de opbouw wordt aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen in de gemeente Sluis (de bestemmingsplanvariant van de TAM-IMRO), maar er worden regels toegevoegd zodat duidelijk is dat het plan onderdeel is van het gemeentebrede omgevingsplan en het toepassingsbereik wordt weergegeven. Er wordt niet meer gesproken van bestemmingen, maar van functies en activiteiten. Dit is ook terug te zien op de verbeelding. Ook worden er voorrangsbepalingen en verwijzingen opgenomen om de relatie met de andere regels uit het omgevingsplan (hoofdstuk 22 De bruidsschat) te duiden. In de motivering wordt onderbouwd dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Het TAM-omgevingsplan wordt gepubliceerd via ruimtelijkeplannen.nl en wordt via de overbruggingsfunctie getoond in het Omgevingsloket (DSO).
Het TAM-omgevingsplan moet voor 2032 worden omgezet naar het gemeentebrede omgevingsplan in de software van de gemeente en het moet dan voldoen aan de standaarden voor het omgevingsplan (STOP/TPOD) door middel van een wijziging van het omgevingsplan. Voor deze wijziging wordt een nieuw besluit genomen. Het ministerie van BZK heeft de intentie uitgesproken om in de wet- en regelgeving vast te leggen dat regels in het STOP omgevingsplan, die inhoudelijk gelijk zijn aan het TAM-IMRO plan, niet opnieuw appellabel worden bij het overbrengen. De wijze waarop en de voorwaarden waaronder dit mogelijk is worden momenteel uitgewerkt.
De motivering op het TAM-omgevingsplan heeft de volgende opzet. In hoofdstuk 2 is de behoefte voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation onderbouwd. Vervolgens is de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie in voorliggend TAM-omgevingsplan juridisch-planologisch is geregeld.
In hoofdstuk 3 en 4 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan aan het beleid van verschillende overheden en aan de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische regeling en de uitvoerbaarheid. Tot slot is in hoofdstuk 6 getoetst aan de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De realisatie van het transformatorstation vloeit voort uit de taken die Stedin als regionaal netbeheerder voor elektriciteit in het kader van de Elektriciteitswet zijn opgedragen. Als netbeheerder is Stedin verantwoordelijk voor de aanleg, het onderhoud en het beheer van het energienetwerk. Daarbij zal voldoende (reserve)capaciteit moeten worden aangehouden. Zo nodig moeten netwerken worden uitgebreid. Daarnaast heeft de onderneming een wettelijke verplichting om degenen die daarom verzoeken van een aansluiting op het elektriciteitsnet te voorzien en transport van elektriciteit uit te voeren.
De belangrijkste ontwikkeling die speelt op het gebied van energie is de transitie naar een duurzame energievoorziening. Klanten wekken steeds vaker zelf energie op, bedrijven experimenteren met nieuwe energietechnieken en er komen allerlei innovaties op de markt. Ook in Zeeland wordt in toenemende mate energie opgewekt door de aanleg van lokale zonneparken en windturbines. Dit heeft grote gevolgen voor het elektriciteitsnet. Het transport- en distributienet dient immers geschikt te zijn (of te worden gemaakt) voor een situatie waarbij er geen sprake meer is van eenrichtingsverkeer naar eindgebruikers, maar waarbij er in de omgeving energie wordt opgewekt (wind- en zonne-energie) en deze wordt ingevoerd op het elektriciteitsnet.
Uitbreiding van de elektrische infrastructuur is noodzakelijk om de ontwikkelingen in het kader van de energietransitie adequaat en tijdig te faciliteren.
Het uitbreidingsdeel van het hoogspanningsstation wordt gerealiseerd aan de westzijde van het bestaande hoogspanningsstation aan de Lange Heerenstraat 91 te Schoondijke. Momenteel bestaat dit deel van het besluitgebied uit akkerland. Het huidige hoogspanningsstation is gevestigd op de kadastrale percelen OBG00-P-2369 en OBG00-P-2370.
Stedin is op dit moment alleen eigenaar van het perceel OBG00-P-2369. Het naastgelegen perceel OBG00-P-2370 is eigendom van DNWG Infra BV; dat is een aan Stedin gelieerd infrabedrijf en valt onder Stedin Groep NV. Strikt gezien is dit perceel geen onderdeel van het hoogspanningsstation alhoewel de toegang tot het station wel ook verloopt via dit perceel.
Figuur 2.1 Ligging bestaand en nieuw hoogspanningsstation (blauw omkaderd) (Bron: Google Maps, bewerking Rho adviseurs)
Op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet zijn alle op 1 januari 2024 geldende bestemmingsplannen (en alle bestemmingsplannen die nog in procedure zijn en die straks nog onherroepelijk worden) van rechtswege één omgevingsplan geworden. De regels zelf zijn dus niet gewijzigd, maar formeel bestaan bestemmingsplannen niet meer.
Het omgevingsplan is in te zien via Regels op de kaart in het Omgevingsloket (www.omgevingswet.overheid.nl). Hier vindt je de van rechtswege in het omgevingsplan opgegane bestemmingsplannen en de vanuit de wet gekregen 'bruidsschat'. Dat zijn de bouw- en milieuregels die voorheen landelijk golden, maar die het Rijk voortaan over laat aan de gemeente.
De volgende bestemmingsplannen uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Sluis zijn op het besluitgebied van toepassing:
Bestaand hoogspanningsstation
Het bestaand hoogspanningsstation heeft de bestemming 'Bedrijf'. De met bestemming 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, nutsvoorzieningen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen. Ook bestaat de bedrijfsbestemming uit de functieaanduidingen 'bedrijfswoning uitgesloten' en 'specifieke vorm van bedrijf - nutsvoorziening 1'. Ter plaatse van de 'specifieke vorm van bedrijf - nutsvoorziening 1' is uitsluitend een hoogspanningverdeelstation van 150 kV behorende tot categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of een gasdrukregel- en verdeelstation toegestaan.
Daarnaast heeft het besluitgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. De voor Waarde - Archeologie - 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Tot slot bestaat het besluitgebied deels uit de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden, zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van bovengrondse hoogspanningsverbindingen waaronder in ieder geval zijn begrepen de aanwezige, bestaande hoogspanningsverbindingen.
Uitbreidingsdeel
Het uitbreidingsdeel heeft de bestemming 'Agrarisch'. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het toegestaan om een grondgebonden agrarisch bedrijf uit te oefenen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor niet - grondgebonden agrarische neventakken en aquacultuur, aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Daarnaast heeft het besluitgebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2'.
Ook de gronden waarop een nieuwe leidingenstrook is voorzien en ter plaatse van het geluidaandachtsgebied en de gpp's hebben een agrarische bestemming.
Figuur 2.2 Het tijdelijke deel van het omgevingsplan 'Buitengebied', het hoogspanningsstation inclusief uitbreiding is daarbij blauw omkaderd (bron: Ruimtelijkeplannen.nl, bewerking Rho adviseurs)
Overige geldende plannen
Daarnaast gelden voor deze locatie de bestemmingsplannen 'Sluis, Parapluplan archeologie' (vastgesteld 31-01-2019) en 'Parapluplanherziening parkeren gemeente Sluis' (vastgesteld 23-09-2021). In het bestemmingsplan 'Sluis, Parapluplan archeologie' is het archeologische beleid van de gemeente verankerd. In paragraaf 4.7 is hieraan getoetst. Aan het 'Parapluplanherziening parkeren gemeente Sluis' is getoetst in paragraaf 4.12. Tot slot is op 7 december 2023 het voorbereidingsbesluit 'bodemkwaliteit' vastgesteld. In paragraaf 4.3 is hieraan getoetst.
Uitbreiding van de elektrische infrastructuur is noodzakelijk om de ontwikkelingen in het kader van de energietransitie adequaat en tijdig te faciliteren. Zoals in paragraaf 1.1 is vermeld, is Stedin voornemens het bestaande hoogspanningsstation uit te breiden.
Het totale hoogspanningsstation zal daardoor een een gezamenlijk vermogen van meer dan 200 MVA hebben. Hiermee wordt het HS-station in het kader van het Besluit kwaliteit leefomgeving een activiteit die in aanzienlijke mate geluid kan veroorzaken.
De infrastructuur van het hoogspanningsstation bestaat uit vermogenstransformatoren, schakelinstallaties in zowel gebouwen als in de openlucht en verbindende ondergrondse kabels op een door hekwerk afgesloten terrein. Het hoogspanningsstation heeft een bovenregionale functie. De compartimenten waarbinnen de transformatoren opgesteld worden (trafocellen) betreffen geen geheel gesloten bebouwingen. Er is sprake van een opstelling in de open lucht met aan 3 zijden wanden zonder een dak. De maximale hoogte van de gebouwen bedraagt 10 meter. De transformatoropstellingen in de open lucht worden eveneens maximaal 10 meter hoog met bliksempieken tot 20 meter hoog. Railsystemen, afspanportalen en staalconstructies ten behoeve van de geleiders worden niet hoger dan 10 meter.
De uitbreidingen vinden plaats op de percelen (deels) OBG00-P-1823 en OBG00-P-1529. Op de percelen OBG00-P-1529 en OBG00-P-1522 wordt (deels) een kabelstrook gerealiseerd.
In figuur 2.3 is de toekomstige situatie van de planlocatie weergegeven.
Figuur 2.3 Plattegrond gewenste situatie (Bron: Stedin, Definitief Ontwerp versie 4.0 d.d. 2-7-2024)
Het gebruiken van niet in een gesloten gebouw ondergebrachte transformatoren met een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van 200 MVA of meer wordt onder de Omgevingswet aangemerkt als een activiteit die in aanzienlijke mate geluid kan veroorzaken. Voor dergelijke activiteiten moeten de volgende gegevens worden vastgesteld:
In paragraaf 4.8 zijn de bovenstaande aspecten uitgebreid beschreven.
Landschappelijke inpassing
Ten behoeve van deze ontwikkeling is een landschappelijke inpassing opgesteld. Zie hiervoor Bijlage 2 van de regels. In deze landschappelijke inpassing is een beknopte analyse van het besluitgebied en het omliggende landschap opgenomen. Deze vormt de basis voor het plan en biedt aanknopingspunten voor de inpassing van het terrein. Vanuit de analyse is een visie uitgewerkt die uitmondt in een ontwerp op hoofdlijnen. Vervolgens is dit uitgewerkt in een concreet inpassings-en beplantingsvoorstel.
Dit TAM-omgevingsplan bevat het planologisch-juridisch instrumentarium voor de ontwikkeling van de locatie Lange Heerenstraat 91, Oostburg. Dit TAM-omgevingsplan is onderdeel van het omgevingsplan gemeente Sluis. Het TAM-omgevingsplan maakt het mogelijk om het hoogspanningsstation uit te breiden. De planopzet kent een beperkt aantal functies. Aan de verschillende regelingen zijn locaties gekoppeld die terug te zien zijn op de kaart.
De planregels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), regels voor functies en activiteiten (hoofdstuk 2) en algemene regels (hoofdstuk 3).
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het TAM-omgevingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis. Er is ook aangegeven dat de begrippen van de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving overeenkomstige van toepassing zijn op dit omgevingsplan.
Wanneer in een TAM-omgevingsplan voor een bepaald locatie nieuwe regels worden vastgesteld, zorgt dit er niet automatisch voor dat de oude regels op die locatie vervallen. Daarom is in dit artikel een toepassingsbereikbepaling opgenomen waarmee geregeld wordt dat de nieuwe regels voorrang hebben als ze in strijd zijn met de oude regels.
Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven hoe de in de regels gehanteerde maten gemeten moeten worden.
Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod
In dit artikel is aangegeven dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functie dan wel toegestane gebruiksactiviteiten.
Het besluitgebied is voorzien van de functie 'Bedrijf' en de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hoogspanningsstation' is toegevoegd. In de regels is vastgelegd dat ter plaatse van deze functie een hoogspanningsstation van >200 MVA in ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Voorwaarde voor de uitbreiding van het bestaande hoogspanningstationis dat binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van het wijzigingsbesluit de landschapselementen volgens het landschapsplan in de bijlage bij de regels zijn aangelegd en duurzaam in stand worden gehouden.
Voor het hoogspanningsstation zijn specifieke beoordelingsregels opgenomen voor de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen.
In dit artikel is ook vastgelegd dat het geluid door een activiteit ter plaatse van de locatie 'industrieterrein met GPP's' niet meer bedragen dan ter plaatse van de omgevingswaarde 'Lden' en 'Lnight' is aangegeven. De locatie 'industrieterrein met ggp's' bestaat uit het bestaande hoogspanningstation en het gedeelte waarop de gewenste uitbreiding is voorzien. De ontsluiting maakt geen onderdeel uit van het aangewezen industrieterrein.
GGP staat voor geluidproductieplafond. Met deze regeling wordt voldaan aan het gestelde in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Er is ook vastgelegd dat ter plaatse van de gebiedsaanwijzing 'geluidaandachtsgebied' geen geluidsgevoelige gebouwen zijn toegestaan. Deze regeling gaat voor op de regels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan dat ter plaatse van deze gebiedsaanwijzing nog in stand blijft.
De noord-, west- en zuidzijde van de gewenste uitbreiding is voorzien van de functie 'Groen'. Ter plaatse van deze functie is de landschappelijke inpassing van de uitbreiding voorzien. In het voor 'Groen' aangewezen gebied zijn uitsluitend groenvoorzieningen toegestaan, er mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
Artikel 7 Leiding - Leidingstrook
Ter bescherming van de leidingenstrook aan de oost- en noordzijde van het bestaande hoogspanningsstation is de functie 'Leiding - Leidingenstrook' opgenomen. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden ter plaatse van deze functie is een omgevingsvergunning nodig.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Voor een deel van de gronden is de functie 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. De regeling heeft tot doel de functie en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Voordat er een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht.
Het is een wettelijke verplichting om dit artikel in het TAM-omgevingsplan op te nemen. Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze regels is dat wanneer volgens een TAM-omgevingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het overschrijden van bouwgrenzen, bestaande maten en de afstanden van woningen tot wegen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is aangegeven dat het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig is met de aan de grond gegeven bestemming, de functieomschrijving en de overige regels.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om in geringe mate af te wijken van de maatvoeringen en bestemmings- en/of bouwgrenzen.
In dit artikel zijn de geldende regels ten behoeve van het parkeren verankerd.
Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk zijn deze kort beschreven en getoetst.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Op land schiet de hoofdinfrastructuur voor transport en opslag van duurzame energie in gebieden soms nu al tekort. Naar 2050 toe neemt het aandeel duurzame energie alleen maar toe. Dan zijn veel meer aanpassingen aan de infrastructuur voor energie nodig. Ook de opgave voor ruimte voor de bronnen van duurzame energie zelf is groot.
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Toetsing
Door de uitbreiding van het hoogspanningsstation wordt aangesloten bij opgave 1 'ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie'. Met de bouw van het hoogspanningsstation wordt meer ruimte gemaakt voor de energie-infrastructuur benodigd voor de het transport en de distributie van elektrische energie. De energie-infrastructuur in Zeeland wordt verbeterd.
De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.
De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:
Toetsing
De Zeeuwse Omgevingsvisie heeft geen concreet beleid geformuleerd dat relevant is voor toetsing van de beoogde ontwikkeling. Wel sluit de uitbreiding van het bestaande hoogspanningsstation aan op de ambitie van de provincie voor het opwekken van duurzame energie met wind, zon, water en biomassa om daarmee in de eigen elektriciteitsbehoefte van Zeeland te kunnen voorzien en een evenredige bijdrage te leveren aan de landelijke doelstellingen. De provincie stelt daarvoor op hoofdlijnen kaderstellende beleidsruimte voor wind, zon en waterprojecten, maar laat maatwerk over aan de gemeenten.
Op dit moment wordt in Zeeland al 50% van de stroom met de wind en de zon geproduceerd. Zonne-energie heeft na wind het grootste potentieel qua duurzame energie op de lange termijn. De afgelopen jaren is het geïnstalleerde vermogen aan zonne-energie op daken flink toegenomen. Op land is het nog een relatief nieuw fenomeen.
Onder de naam Zeeuws Energieakkoord werken partijen samen aan een energieneutraal Zeeland. Zij benutten kansen voor Zeeland en voeren het landelijk Klimaatakkoord uit. De zogenoemde 'sectortafels' spelen een hoofdrol in de totstandkoming ervan. Zij werken de thema’s uit. Het plan, de Regionale Energiestrategie voor Zeeland is in oktober 2020 door alle Zeeuwse overheden vastgesteld. De tafel 'Elektriciteit' heeft als opgave om maximale ontwikkeling van duurzame energie in Zeeland te faciliteren, knelpunten en aanpassingen in het elektriciteitsnet in beeld te brengen en na te denken over de broodnodige flexibiliteit in het energiesysteem van de toekomst.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het Zeeuws Energieakkoord.
In de omgevingsverordening worden regels gesteld met betrekking tot ruimte, milieu, water, wegen en vaarwegen, natuur, landschapsbescherming en ontgrondingen.
De regels die betrekking hebben op het aspect ruimte, hebben voor een belangrijk deel betrekking op het buitengebied. Er zijn regels die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied, zoals molenbiotoop en erfgoed. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies, namelijk bedrijven en detailhandelsvoorzieningen en wonen.
Toetsing
Voor wat betreft dit plan zijn de regels uit de omgevingsverordening niet direct van toepassing op voorliggende ontwikkeling. De verordening stelt regels met betrekking tot de ontwikkeling van wind- en zonne-energie. Daarvoor worden mogelijkheden geboden. Dat heeft direct gevolgen voor de transformatorvermogens die nodig zijn op de verschillende hoogspanningsstations.
De Structuurvisie, vastgesteld 28 februari 2021, is een visie op hoofdlijnen waarmee de gemeente Sluis op hooflijnen de koers bepaalt ten aanzien van het ruimtelijk-economisch en sociaal-Bedrijfbeleid. Het document vormt een 'Structuurvisie' zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De hoofdlijnen van het ruimtelijk-economisch en sociaal-Bedrijfbeleid worden vastgelegd, geven richting en vormen het uitgangspunt en de basis voor verdere uitwerking in deelvisies, plannen en projecten.
Toetsing
De gemeente Sluis heeft duurzaamheid hoog in het vaandel. Duurzaamheid dient een
plaats te krijgen binnen alle beleidsterreinen. De energie komt uit energiebronnen die niet opraken, zoals zon, wind, water, biomassa en aardwarmte. Om deze vormen van energie te kunnen benutten zal fors moeten worden geïnvesteerd in het elektriciteitsnetwerk, zoals de uitbreiding van het hoogspanningsstation.
Toetsingskader
In Bijlage V van het Omgevingsbesluit (Ob) is aangegeven welke projecten project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Projecten die zijn genoemd in kolom 1 zijn m.e.r-plichtig als wordt voldaan aan de drempelwaarden uit kolom 2 en m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen als genoemd in kolom 3. In kolom 4 staat aangegeven bij welk besluit de m.e.r.(beoordelings)-plicht geldt.
Voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten moet worden onderzocht of deze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. De criteria om dit vast te stellen zijn genoemd in bijlage III van Richtlijn 2011/92/EU (richtlijn m.e.r.). Samengevat zijn dit de kenmerken van een project, de locatie van een project en soort e n kenmerken van de verschillende milieueffecten.
De initiatiefnemer van een in Bijlage V aangewezen project moet daarvan mededeling doen bij het bevoegd gezag, doorgaans het college van B&W. In die mededeling (de aanmeldingsnotitie) is een beschrijving van het project, de locatie en de mogelijke milieueffecten opgenomen.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand hoogspanningsstation (categorie J10). Dit is een activiteit uit de kolom van Bijlage V van het Ob. Hiervoor geldt een mer-beoordelingsplicht. De mer-beoordeling is opgesteld en opgenomen in bijlage 1.
Toetstingskader
Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing en conclusie
Het voorliggende TAM-omgevingsplan voorziet in een nieuwe regeling voor een transformatorstation. Het transformatorstation betreft ((volgens de uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1123 (Hollands Kroon)) geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er hoeft dan ook niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsingskader
Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl).
Daarnaast zijn er specifieke regels over bodem opgenomen in het Aanvullingsbesluit Bodem en de activiteiten zijn opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving, waaronder regels over nazorg van de bodem na saneren, regels over graven in de bodem en regels over activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico.
Voorafgaande aan de voorbereiding van deze ontwikkeling is het omgevingsplan nog niet gewijzigd, daarom gelden op grond van artikel 22.30 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan de interventiewaarden bedoeld in bijlage IIA van het Bal als grenswaarden voor de bouw van bodemgevoelige gebouwen.
Toetsing
Het hoogspanningsstation hoeft niet te worden aangemerkt als een gevoelige functie. Aangezien er niet (langdurig) mensen verblijven zal het gezondheidsrisico voor mensen verwaarloosbaar zijn. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen is een milieuhygiënisch vooronderzoek bodem nodig. Dit onderzoek is op 9 april 2024 uitgevoerd en als bijlage 2 opgenomen.
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, niet lijnvormig" (VED-HE-NL). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is. De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig en zwak humeuze klei. De ondergrond bestaat plaatselijk uit matig tot sterk siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond (traject 0,0-0,5 m -mv) ter plaatse van boringen 6 en 16 is zwak baksteenhoudend. In de overige boringen zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
In de bovengrond en ondergrond zijn geen parameters in verhoogde gehalten aangetroffen. Daarmee voldoet zowel de boven- als ondergrond aan de kwaliteitsklasse landbouw/natuur. Er is géén sprake van een interventiewaarde overschrijding.
In het grondwater zijn eveneens geen parameters in een verhoogde concentratie aangetroffen.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten, verworpen. Er bestaat géén reden voor een nader onderzoek en er zijn geen belemmeringen voor de bouw op de bodemgevoelige locatie.
Algemeen
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt zijn de regels van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het 'Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie' en/of het Omgevingsplan van de gemeente van toepassing. Verschillende soorten en kwaliteitsklasses grond dienen zoveel als mogelijk gescheiden ontgraven, opgeslagen en afgevoerd te worden. Grond die elders wordt toegepast dient voorzien te
zijn van een milieuverklaring bodemkwaliteit.
Conclusie
De ontwikkeling draagt voor het aspect bodem bij aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties omdat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Het besluitgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 3). Dit aanmeldformulier is voorgelegd aan het waterschap.
Toetsing en conclusie
Uit het aanmeldformulier blijkt dat er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding zijn.
Toetsingskader
Natura 2000-gebieden
Een ontwikkeling kan gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied. Denk hierbij aan de depositie van stikstof in een Natura 2000-gebied maar ook aan andere gevolgen, bijvoorbeeld door geluid en licht die door de activiteit worden veroorzaakt. Als een ontwikkeling plaatsvindt in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied, dan moet onderzoek uitwijzen of de ontwikkeling significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Een ontwikkeling kan gevolgen hebben voor NNN-gebieden. De gebieden die het NNN vormen zijn aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. In de provinciale omgevingsverordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden vastgesteld van deze gebieden. Deze wezenlijke kenmerken en waarden moeten worden beschermd, in stand worden gehouden, verbeterd en ontwikkeld worden. Hiertoe zijn in de provinciale omgevingsverordening instructieregels opgenomen.
Toetsing
Natura 2000
Het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Groote Gat' op circa 1,3 kilometer ten zuiden van het besluitgebied (zie figuur 4.1). Gezien de locatie van het besluitgebied en de aard van de ingreep (realisatie van een hoogspanningsstation) zijn negatieve gevolgen zoals licht, trillingen en geluid voor de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied uitgesloten. Ten aanzien van de sloop-, bouw- en gebruiksfase en de daarbijhorende stikstofuitstoot dient een AERIUS berekening te worden uitgevoerd. Hierbij is onderscheid gemaakt in de gebruiksfase en de aanlegfase.
Door middel van de AERIUS-calculator is de stikstofuitstoot berekend (zie bijlage 4). Uit de berekeningen blijkt dat sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de realisatiefase van de beoogde ontwikkeling, namelijk 0,01 mol N/ha/jr. De stokstofuitstoot vanwege de gebruiksfase is niet hoger dan 0,00 mol N/ha/jr. In het Natura 2000-gebied 'Groote Gat' is geen sprake van een overbelasting van stikstofdepositie. De stikstofdepositie op het Groote Gat wordt ecologisch beoordeeld. Er wordt niet verwacht dat sprake is van significant negatieve effecten op dit gebied.
Figuur 4.1 besluitgebied (blauw omkaderd) t.o.v. Natura 2000-gebied Groote Gat (grijs vlak) (Bron: Provincie Zeeland, bewerking Rho adviseurs)
Natuurnetwerk Zeeland
Het besluitgebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). De geplande activiteit ligt op geruime afstand (300 meter) van gebieden die zijn aangewezen als natuurgebied. Dit betreft het NNZ gebied 'dijken West-Zeeuwsch-Vlaanderen'. Gezien de afstand heeft de ontwikkeling dan ook geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.
Figuur 4.2 besluitgebied (blauw omkaderd) t.o.v. Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland, bewerking Rho adviseurs)
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken naar gebiedsbescherming kan geconcludeerd worden dat dit aspect geen negatief effect heeft op de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Een ontwikkeling die mogelijke gevolgen heeft voor beschermde dieren of planten, is een flora- en fauna-activiteit. Het is in beginsel verboden om zonder vergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten. Dit geldt alleen voor Bal aangewezen flora- en fauna-activiteiten. Het begrip flora- en fauna-activiteit is breder (bijlage Omgevingswet). Door de brede definitie van een flora- en fauna-activiteit is het eigenlijk altijd nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dat zijn. Er zijn immers nauwelijks aanleg-, sloop- en bouwactiviteiten denkbaar waarbij vooraf is uitgesloten dat deze mogelijke gevolgen hebben voor beschermde soorten. Zo kan een herontwikkeling waarbij oude gebouwen worden gesloopt ten behoeve van nieuwbouw, gevolgen hebben voor vleermuizen die in die oude gebouwen nestelen.
Ten aanzien van de ontwikkeling is het nodig om te onderzoeken of er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van beschermde soorten op de locatie waar de ontwikkeling zal worden verricht of in de directe nabijheid van die locatie. Dit is de quickscan ecologie. Is het resultaat van de quickscan ecologie dat er aanwijzingen zijn dat specifieke beschermde soorten voorkomen, dan is aanvullend onderzoek nodig.
Voor sommige flora- en fauna-activiteiten is een omgevingsvergunning nodig. Er geldt een specifieke zorgplicht voor het verrichten van een flora- en fauna-activiteit waarbij maatregelen moeten worden getroffen om nadelige gevolgen voor beschermde soorten te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken (artikel 11.27 Bal).
Toetsing
Ten aanzien van de ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Het volgende is geconcludeerd.
Conclusie veldspitsmuis, waterspitsmuis, vleermuizen, ongewervelde dieren, planten
Significant negatieve effecten van het project op leefgebied, rust- of voortplantingslocaties zijn redelijkerwijs uit te sluiten. Geschikte habitat voor deze soorten ontbreekt. Er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de
soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.
Conclusie haas, konijn, kleine marterachitgen, zoogdieren, boomkikker
Significant negatieve effecten van het project op leefgebied, rust- of voortplantingslocaties zijn redelijkerwijs uit te sluiten, mits wordt gewerkt conform
het ecologisch werkprotocol (hoofdstuk 9 uit bijlage 5). Er is dan geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.
Conclusie rugstreeppad
Het voorkomen van de rugstreeppad in het projectgebied is zeer onwaarschijnlijk. Tijdens de werkzaamheden zal geen geschikte voortplantingshabitat voor deze soort ontstaan (ondiepe zoete of brakke plassen in medio april-medio september). Het aanvragen
van een ontheffing is niet nodig.
Ten aanzien van de rugstreeppad wordt geadviseerd voorafgaand aan eventuele graafwerkzaamheden een amfibieën-scherm rondom het projectgebied te plaatsen om te voorkomen dat deze soort zich op de onderzoekslocatie vestigt.
Conclusie vogels
Significant negatieve effecten van het project op leefgebied, rust- of voortplantingslocaties van (al dan niet wettelijk beschermde) vogels kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten onder de volgende voorwaarden. Kap van bomen en struiken dient per definitie plaats te vinden buiten de broedtijd, dus wél in de periode 15 augustus-1 maart. De aanwezigheid van broedvogels in en nabij het projectgebied maken een start van de uitvoering van de overige (bouw-/aanleg-)werkzaamheden tijdens de broedtijd onwenselijk. Dit betekent dat de werkzaamheden ‘veilig’ kunnen worden gestart in de periode 15 augustus-1 maart. Indien er eenmaal geregeld activiteiten zijn, kunnen deze ook in de broedtijd worden voortgezet. Met inachtneming van het ecologisch werkprotocol (hoofdstuk 9 uit bijlage 5) is er geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen
ten aanzien van de soortenbescherming.
Conclusie houtbestanden
Omdat het bij het project gaat om het gedeeltelijk vellen van een houtbestand met een totale oppervlakte van meer dan 1.000 m2, gelegen buiten de bebouwde kom, is er sprake van zowel een meldingsplicht als van een herplantingsplicht. De initiatiefnemer heeft het voornemen te voldoen aan de herplantingsplicht door de aanplant van nieuwe bomen en
struiken rond het complex.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken naar soortenbescherming kan geconcludeerd worden dat dit aspect geen negatief effect heeft op de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Onder cultureel erfgoed valt: archeologie, cultuurhistorie, monumenten, karakteristieke panden, beschermde gezichten, monumentale bomen, landschap etc. Voorafgaand aan de uitvoering van plannen moet onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden waar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee wordt gehouden. De essentie van deze wetgeving is behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.
In het Bkl is er ten aanzien van de bescherming van erfgoed een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
De gemeente Sluis heeft archeologiebeleid vastgesteld dat is gewijzigd bij raadsbesluit van 28 september 2017. Dit archeologiebeleid is vervolgens verwerkt in het bestemmingsplan Parapluplan archeologie (vastgesteld op 31 januari 2019).
Toetsing
Het besluitgebied is in het Parapluplan archeologie aangeduid als 'Waarde – Archeologie 2'. De 'Waarde – Archeologie 2' stelt dat bodemverstoringen dieper dan 40 centimeter en een oppervlak van minder 500 m2 vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek. Aangezien er bodemverstoringen plaatsvinden is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Archeologisch Bureauonderzoek
Het besluitgebied is in 2021 meegenomen in een archeologisch bureauonderzoek. In bijlage 6 is het rapport opgenomen. Naar aanleiding van het eerder uitgevoerde bureauonderzoek is een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd. Dit onderzoek is in april 2022 uitgevoerd. In bijlage 6 is het rapport opgenomen. Het volgende wordt geconcludeerd:
Naar aanleiding hiervan wordt geadviseerd om in het TAM-omgevingsplan voor het besluitgebied (het uitbreidingsdeel van het hoogspanningsstation) geen dubbelbestemming meer op te nemen. De kans op het aantreffen van (behoudenswaardige) archeologische vindplaatsen wordt daar immers klein geacht.
Voor de leidingenstrook aan de oostzijde van het besluitgebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In bijlage 8 is het rapport opgenomen. Het volgende is daarbij geconcludeerd.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt vervolgonderzoek noodzakelijk verwacht.
Het onderzoeksgebied maakte in de Late Middeleeuwen deel uit van een gebied waar in hoofdzaak aan agrarische activiteiten werd gedaan. Eén daarvan is veenwinning. Daarnaast geven zowel oude kaarten, als eerder archeologisch onderzoek aan dat in de zeer nabije omgeving bewoning is geweest. Dit zullen wellicht enkele hofstedes of boerderijen
geweest zijn die op de hier aanwezige kreekrug gelegen waren. De directe omgeving van deze woonplaatsen kan bovendien ook relevante offsite sporen of ontginningsactiviteiten aan het licht brengen. Tevens is in enkele boringen ook vrij hoog gelegen en intact veen aangeboord. Op de top van dit veen kunnen sporen uit de late ijzertijd of Romeinse tijd worden gevonden. Tot slot is ook in het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied nog intact pleistoceen dekzand aanwezig. In de top van het dekzand maar ook in dieper gelegen paleosols, of begraven bodems, kunnen nog sporen uit de late en vroege prehistorie worden aangetroffen.
Omdat hier kabels of nutsleidingen worden aangelegd kunnen deze eventuele archeologische waarden worden geschaad. Omdat ervan uit wordt gegaan dat deze kabels of leidingen ook dieper dan 1 meter zullen worden ingegraven geldt het advies voor archeologisch vervolgonderzoek voor het volledige onderzoeksgebied.
Conform de AMZ-cyclus (Archeologische Monumenten Zorg cyclus) dient het vervolgonderzoek te bestaan uit een karterend en/of waarderend inventariserend veldonderzoek. Gezien de aard van de verwachte vindplaatsen en meer specifiek die op het niveau van het Laagpakket van Walcheren (middelgrote tot grote vindplaatsen met grondsporen) is het uitvoeren van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (karterende en waarderende fase) de meest geschikte onderzoeksmethode. Het doel van de karterende fase is het terrein systematisch onderzoeken op de aanwezigheid van vondsten en/of sporen. Het doel van de waarderende fase
is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het bureauonderzoek en het Programma van Eisen (PvE). Het gaat hierbij om gebieds- of vindplaatsgericht onderzoek, waarbij het waarnemingsnet verdicht kan worden om de datering, aard, omvang, diepteligging, gaafheid en conservering (mogelijk te relateren aan grondwaterpeil), locatie, uiterlijke kenmerken (artefacten en type indicatoren), en mogelijke verstoringen van de archeologische waarden vast te stellen, zodat een waardering en een inhoudelijk (selectie)advies kan worden geformuleerd. Tijdens een dergelijk gravend onderzoek kan de daadwerkelijke aan- of afwezigheid van vindplaatsen, en de behoudenswaardigheid daarvan, vastgesteld worden. Op basis daarvan kan de bevoegde overheid een selectiebesluit nemen: vrijgeven, behoud in situ of opgraven.
Cultuurhistorie
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.3 is te zien dat in het besluitgebied geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig zijn die door de ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden. Rondom het besluitgebied zijn enkele historische boerderijen aanwezig. Deze zijn in figuur 4.3 aangegeven met een blauwe en groene stip. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze cultuurhistorische waardevolle objecten.
Figuur 4.3 Cultuurhistorische waardenkaart, rood omkaderd het besluitgebied (Bron: Provincie Zeeland)
Conclusie
Met betrekking tot archeologie is nader onderzoek nodig, Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw moet het bevoegd gezag het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. Dit betekent dat een gemeente het toelaten van activiteiten die geluid veroorzaken of het toelaten van geluidgevoelige gebouwen waarop geluid wordt veroorzaakt, alleen mogelijk kan maken na een belangenafweging en een goede motivering.
Daarnaast zal het omgevingsplan moeten waarborgen dat het geluid door een activiteit aanvaardbaar is. Dit kan door de standaardwaarden voor het toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw en grenswaarden voor het toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen in het omgevingsplan op te nemen.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn in afdeling 5.1 regels opgenomen voor het toestaan van geluidgevoelige gebouwen in het geluidsaandachtsgebieden van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Er moet akoestisch onderzoek verricht worden wanneer geluidgevoelige gebouwen geheel of gedeeltelijk binnen een geluidaandachtsgebied komen te liggen. Er wordt daarbij gewerkt met een standaardwaarde en grenswaarde. Voor rijkswegen en provinciale wegen, gemeente- en waterschapswegen, hoofd- en lokale spoorwegen en industrieterreinen gelden ieder eigen standaard- en grenswaarden volgens het Bkl.
Toetsing
Het hoogspanningsstation is geen gevoelige functie. Het hoogspanningsstation kan wel geluid produceren op geluidsgevoelige functies. Daarnaast is in het Bkl vastgelegd dat Het gebruiken van "niet in een gesloten gebouw ondergebrachte transformatoren met een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van 200 MVA of meer" onder de Omgevingswet wordt aangemerkt als een "activiteit die in aanzienlijke mate geluid kan veroorzaken". Voor dergelijke activiteiten moeten de volgende gegevens worden vastgesteld:
Door Peutz is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege het hoogspanningsstation. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9, Het volgende kan worden geconcludeerd.
Geluidbelasting bij woningen
De afstand van de dichtstbij gelegen geluidgevoelige bestemming buiten het hoogspanningsstation tot de grens van het perceel van het hoogspanningstation bedraagt circa 230 meter. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting bij gevoelige bestemmingen in de omgeving beperkt zal blijven tot maximaal 43 dB(A) etmaalwaarde, inclusief toeslag voor het tonale karakter van het geluid. De maximale geluidniveaus LAmax bij gevoelige bestemmingen bedragen ten hoogste circa 54 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de toepasselijke criteria op basis van de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'. Ten aanzien van de maximale geluidniveaus LAmax wordt ruimschoots voldaan aan de standaardgrenswaarden uit het Bkl.
Activiteit die in aanzienlijke mate geluid veroorzaakt
Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation is sprake van een activiteit die in aanzienlijke mate geluid veroorzaakt. Het bestaande hoogspanningstation en het gedeelte waarop de gewenst uitbreiding is voorzien zijn op de kaart voorzien van de locatie 'industrieterrein met gpp's'. De ontsluiting maakt geen onderdeel uit van het begrensde industrieterrein. Op de kaart behorende bij het omgevingsplan zijn ter plaatse van de gpp's die in figuur 2.4 zijn weergegeven, de omgevingswaarden 'Lden' en 'Lnight' opgenomen. In de regels is vastgelegd dat het geluid door een activiteit ter plaatse van de locatie 'industrieterrein met gpp's' niet meer bedragen dan ter plaatse van de omgevingswaarde 'Lden' en 'Lnight' is aangegeven. Met deze regeling wordt voldaan aan het gestelde in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Figuur 2.4 Ligging geluidreferentiepunten (GRP's) (Bron: Peutz)
Het door Peutz berekende geluidaandachtsgebied (zie figuur 2.5) is ook op de kaart vastgelegd. In de regels is geregeld dat ter plaatse van de gebiedsaanwijzing 'geluidaandachtsgebied' geen geluidsgevoelige gebouwen zijn toegestaan. Deze regeling gaat voor op de regels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan dat ter plaatse van deze gebiedsaanwijzing nog in stand blijft. Er bevinden zich geen geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, binnen het geluidaandachtsgebied.
Figuur 2.5 aanduiding geluidaandachtsgebied (Bron: Peutz)
Laagfrequent geluid
Uitgaande van het aan de buitengevel van woningen maximaal berekende geluidniveau in de tertsband met middenfrequentie 100 Hz van maximaal 44,5 dB, kan worden vastgesteld dat het geluidniveau binnen in de hoogst belaste woning naar verwachting niet hoger zal zijn dan 25,5 à 30,5 dB. Deze waarden zijn lager dan de strengste grenswaarde in het VROMonderzoek voor de tertsband van 100 Hz, te weten 39 dB.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat derhalve sprake is van een uit akoestisch oogpunt evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Toetsingskader
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van bijvoorbeeld opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl van het Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Bij het mogelijk maken van een activiteit spelen vaak veiligheidsrisico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Maar in het Bkl is het risicobegrip breder: er zal ook moeten worden gemotiveerd hoe voor risico's van branden, rampen en crises rekening gehouden met het belang van:
Toetsing
De beoogde ontwikkeling is conform artikel 5.3 Bkl geen beperkt kwetsbaar, kwetsbaar of zeer kwetsbaar gebouw of locatie. Daarnaast wordt de ontwikkeling zelf niet gezien als een risicovolle activiteit in het kader van omgevingsveiligheid. Er is geen sprake van opslag, productie, gebruik of vervoer van gevaarlijke stoffen.
Toetsingskader
Het klimaat verandert. Dit uit zich in heftige neerslag en langere periodes van droogte. In de komende decennia worden klimaatveranderingen en de effecten hiervan steeds heviger. Extreme neerslag, hitte/droogte en verhoging van de zeespiegel zijn daarbij de belangrijkste bedreigingen.
Heftige neerslag kan leiden tot wateroverlast en/of aantasting van de constructies als water niet in afdoende mate afgevoerd kan worden. Door extreme hitte of droogte kan uitzetting van materialen en uitdroging leiden tot uitval.
Toetsing
De Veiligheidsregio heeft geadviseerd om in het TAM-omgevingsplan maatregelen te benoemen zodat in voldoende mate rekening wordt gehouden met de neerslag, hitte en droogte als gevolg van klimaatwijzigingen voor de komende decennia. De wijze waarop met waterberging wordt omgegaan is in paragraaf 4.4 beschreven. Overtollig water kan in afdoende mate worden afgevoerd. De materialen waarmee het transformatorstation wordt gebouwd zijn berekend op hoge temperaturen en daarmee voorbereid op hitte. Droogte heeft geen gevolgen voor de beoogde ontwikkelingen.
Het is van belang dat bij verstromingsrisico's het projectgebied dusdanig in te richten dat, in geval van een overstroming, het functioneren van het station geborgd is, en dat de bouwconstructie inclusief fundering van de bouwwerken en transformatorvelden in voldoende mate intact blijven. In verband met overstromingsrisico's worden de belangrijkste installaties op de tweede bouwlaag gerealiseerd.
Conclusie
Er worden voldoende maatregelen getroffen om de gevolgen van klimaatverandering op te kunnen vangen.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Toetsing
Momenteel is het verdeelstation middels een 150 kV bovengrondse hoogspanningslijn verbonden. De bijbehorende magneetveldzone betreft 55 meter aan weerzijden van de lijn. Met de uitbreiding van het verdeelstation zal dit niet wijzigen. De bestaande hoogspanningslijn wordt niet uitgebreid en komt niet dichter bij gevoelige gebouwen te staan.
De aangewezen kabelstrook in de directe omgeving van het station is van strategisch belang voor het functioneren van het station binnen het regionale elektriciteitsnetwerk. De beschikbaarheid van deze kabelstrook voor de aanleg van kabels is van groot belang zodat geborgd dient te worden dat er geen (bouw)activiteiten plaatsvinden die de beschikbaarheid als kabelstrook in de weg staan.
Verkeer
Het hoogspanningsstation is een onbemand station. Maandelijks zullen er voor de benodigde inspecties beheerders een bezoek brengen aan het station. Het hoogspanningsstation is te bereiken via een zijweg die in verbinding staat met de Lange Heerenstraat. De Lange Heerenstraat is te bereiken via de provinciale weg N253. Ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden is er geen toename aan verkeersbewegingen te verwachten.
Parkeren
Het parkeren binnen de gemeente Sluis is geregeld in het rapport 'Beleid parkeernormen'. Door middel van het bestemmingsplan Parapluherziening parkeren gemeente Sluis zijn de geldende regels ten behoeve van het parkeren verankerd in de planregels van alle vigerende bestemmingsplannen.
Het parkeernormenbeleid van de gemeente Sluis is voor het bepalen van de parkeerbehoefte behorende bij regulier gebruik. Het beheer en onderhoud valt eerder onder incidenteel gebruik, waardoor er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van regulier gebruik. De beoogde ontwikkeling hoeft dan ook niet getoetst te worden aan het gemeentelijke parkeernormenbeleid.
Op het terrein zal voorzien worden in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van beheer en onderhoud. Hiermee wordt de parkeerbehoefte van de beoogde activiteit op eigen terrein opgevangen.
Conclusie
Het besluitgebied is goed bereikbaar. De verkeersbewegingen veroorzaakt door onderhoud en beheer kunnen zonder knelpunten worden afgewikkeld over het omliggend wegennet. Parkeren gebeurt op het terrein van de inrichting. Het aspect verkeer en parkeren staat de bedrijfsvoering op dit perceel niet in de weg.
Ten aanzien van deze ontwikkeling zijn de relevante omgevingsaspecten getoetst in de paragrafen 4.1 tot en met 4.12. In tabel 4.1 zijn de overige omgevingsaspecten getoetst.
Tabel 4.1 Overige omgevingsaspecten
Omgevingsaspect | Toetsing |
Lichthinder | Dit aspect is niet van toepassing. |
Welstand | Dit aspect is niet van toepassing. |
Geur | Dit aspect is niet van toepassing. |
Trillingen | Dit aspect is niet van toepassing. |
Schaduwhinder en windhinder | Deze aspecten zijn niet van toepassing. |
Luchtkwaliteit | Aangezien er geen sprake is van de realisatie van een tunnel of autoweg en het besluitgebied niet in een aandachtsgebied luchtkwaliteit ligt, is dit aspect niet relevant. |
Spuitzones | Dit aspect is niet van toepassing. |
Gezondheid | Het hoogspanningsstation is niet aangemerkt als een gevoelige functie. Aangezien er niet (langdurig) mensen verblijven zal het gezondheidsrisico voor mensen verwaarloosbaar zijn. Gezien de afstand tot woningen en de aspecten in voorgaande paragrafen wordt er geen negatief effect verwacht op de gezondheid. Stedin heeft een brochure waarin uitgelegd wordt wat elektromagnetische velden zijn en hoe hier mee moet worden omgegaan. Zie hiervoor bijlage 10. |
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de overige omgevingsaspecten niet zorgen voor nadelige gevolgen.
Indien een wijziging van het omgevingsplan nieuwe kostenverhaalplichtige activiteiten mogelijk maakt is kostenverhaal aan de orde. Kostenverhaalplichtige activiteiten zijn opgenomen in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit. De bouw van één of meer gebouwen met een woonfunctie behoort tot de kostenverhaalplichtige activiteiten. Op grond van artikel 13.12 Ow is het verboden kostenverhaalplichtige activiteiten uit te voeren voordat de hiervoor geldende kostenverhaalbijdrages zijn betaald. Dit verbod geldt niet in het geval dat het kostenverhaal is verzekerd.
De gemeente en initiatiefnemer sluiten voor deze ontwikkeling een anterieure overeenkomst af waarin onder meer het kostenverhaal is geregeld. Regels voor kostenverhaal in het TAM-omgevingsplan zijn om deze reden niet noodzakelijk. Voor de planontwikkeling en uitvoering zijn door de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
In het kader van maatschappelijk draagvlak hebben de initiatiefnemers een participatieplan opgesteld. Het participatieplan is weergegeven in bijlage 11. In het participatieplan wordt toegelicht hoe de omgeving wordt betrokken bij de planvorming.
In het najaar zijn de bewoners geïnformeerd door middel van een brief en er is aangegeven dat als er behoefte is aan een gesprek, er contact kan worden opgenomen met Stedin.
Op 17 maart 2025 wordt een inloopavond georganiseerd.
Op 21 januari 2025 is het plan besproken aan de omgevingstafel. Bij deze omgevingstafel waren de gemeente Sluis, de veiligheidsregio, de GGD, de RUD, het waterschap en de Gasunie vertegenwoordigd. Stedin heeft een toelichting gegeven op het plan. Onderstaand zijn de reacties samengevat en van beantwoording voorzien:
Er ligt een transportleiding van Gasunie over ruim 1200 meter parallel aan de hoogspanningsleiding. Conform de NEN-norm aantonen dat er geen nadelige beïnvloeding is voor deze transportleiding, anders dient dit beheerst te worden (ten aanzien van externe veiligheid). Er is nog niet voldoende zicht op in- en uitgaande kabels om te zien of er raakvlakken zijn met overige leidingen.
De leiding ligt op circa 150 meter afstand van het projectgebied van het TAM-omgevingsplan dat voorziet in de uitbreiding van het hoogspanningsstation. De leiding die door de Gasunie wordt benoemd is een bestaande leiding. Stedin neemt contact op met de Gasunie over de in- en uitgaande kabels.
Er wordt geen waterberging gerealiseerd ten opzichte van de extra verharding. Aangegeven wordt dat de benodigde waterberging afgekocht wordt door de initiatiefnemer. Het Waterschap verwacht dat er voorzieningen worden getroffen in de nabijheid van het plangebied. Lozen gebeurt op het oppervlaktewater, maar er is pas sprake van een waterloop op grote afstand van het plangebied. Daarnaast is er een septic tank aanwezig welke ook ergens dient te lozen (of er moet geïnfiltreerd worden). Een advies is om deze tank te laten voldoen aan de normen van 2027.
Er vindt nog afstemming met het waterschap over de exacte wijze van lozen.
3. GGD Zeeland
Door het initiatief wordt het geluidsniveau op de omgeving verhoogd. Ten aanzien van geluidshinder graag de mogelijkheden voor geluidsbeperking bekijken.
Er is door Peutz onderzocht wat de geluidbelasting is op de nabijgelegen woningen. Hieruit blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de gestelde normen. Verdere geluidsbeperking is dan ook niet nodig.
4. Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland
Sinds de komst van de Omgevingswet is het initiatief niet meer meldingsplichtig in het kader van milieuactiviteiten. Het akoestisch onderzoek is verder door de RUD beoordeeld.
De reactie met betrekking tot de meldingsplicht wordt voor kennisgeving aangenomen. De opmerkingen van de RUD op het akoestisch onderzoek zijn verwerkt.
5. Veiligheidsregio Zeeland
De klimaatrisico’s zijn goed ingedekt. Aandacht voor bluswater dat momenteel niet aanwezig is op het terrein en de toegankelijkheid bij calamiteiten.
Bij de uitwerking van de plannen wordt aandacht besteed aan bluswatervoorzieningen en de toegankelijkheid.
Bij de procedure van een TAM-omgevingsplan wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om tegen het ontwerp TAM-omgevingsplan een zienswijze in te dienen. Na vaststelling van het TAM-omgevingsplan staat enkel nog beroep open.
Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties betekent dat er balans bestaat tussen het beschermen en benutten ten gevolge van de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Het bevoegd gezag moet beoordelen of bij realisering van de aangevraagde activiteit(en) sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Om dit te kunnen beoordelen moeten alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten (voor zover die betrekking hebben op de aangevraagde activiteit) zorgvuldig worden onderzocht en afgewogen. Dat is in de voorgaande hoofdstukken gebeurd.
Voor de beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten, voor zover betrekking hebbend op de gevraagde activiteit, nader onderzocht in hoofdstukken 3 en 4.
Getoetst is aan relevante omgevingsaspecten. Hieruit is gebleken dat voldaan wordt aan de instructieregels en het beleid. Dit betekent dat het project bijdraagt aan de beleidsdoelen en niet leidt tot onacceptabele effecten op de leefomgeving. Voorwaarde voor de ontwikkeling is dat de uitbreiding goed landschappelijk owrdt ingepast en dat voldaan wordt aan de omgevinsgwaarden voor geluid zoals opgenomen in dit omgevingsplan.