direct naar inhoud van 4.2 Ecologie
Plan: Wijzigingsplan Scherpenheuvel 7 te IJzendijke
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.wpscherpenheuvel11-ON01

4.2 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.2.1 Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en het Verdrag van Ramsar verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • 1. Natura 2000 gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • 2. Beschermde Natuurmonumenten;
  • 3. Wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 

  • 1. vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • 2. verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • 3. verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Daarnaast is het bij uitbreiding van agrarische bedrijven van belang te kijken naar de invloed op mogelijke (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij, de zogenaamde Wav-gebieden. Dit zijn voor verzuring gevoelige gebieden waarbij toename van de uitstoot van ammoniak op deze gebieden kan leiden tot een onevenredige aantasting ervan.

4.2.1.1 Natura 2000

De Natura 2000 gebieden bestaan uit de Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden.

Vogelrichtlijngebieden:

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten in stand te houden. Het gaat niet alleen om de vogels zelf, maar ook om hun eieren, nesten en leefgebieden die voorkomen op het Europese grondgebied van de lidstaten. Na de publicatie van deze richtlijn in 1979 kregen de lidstaten twee jaar de tijd om de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te laten treden om aan de bepalingen en dus de doelstelling van deze richtlijn te voldoen.

Bij dit laatste gaat het globaal om twee zaken: enerzijds het implementeren van de richtlijnen binnen de Nederlandse regelgeving en anderzijds de aanwijzing van speciale beschermingszones. In 2000 heeft Nederland een aanvullende lijst van gebieden die zijn aangewezen als speciale beschermingszone bij de Europese commissie ingeleverd.

Habitatrichtlijngebieden:

De Habitatrichtlijn richt zich op de biologische diversiteit door instandhouding van natuurlijke habitat en wilde flora en fauna na te streven. Centraal staat daarbij het behoud en herstel van deze natuurlijke habitat en wilde dier- en plantensoorten van communautair belang. Hiervoor wordt een Europees ecologisch netwerk gevormd door middel van de aanwijzing van speciale beschermingszones. Daarnaast regelt de Habitatrichtlijn ook soortenbescherming. Deze aanwijzingsprocedure, die verschilt van die in de Vogelrichtlijn, is nog niet afgerond en de aangemelde gebieden hebben nog geen definitieve status. Doch moeten sinds 1 februari 2009 ook worden opgenomen in vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet.

Zoals te zien in onderstaande figuur is de planlocatie niet in een Natura 2000 gebied gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 2,2 kilometer van de planlocatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied. Om aan te tonen of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk nadelige gevolgen heeft op de betreffende gebieden is bij de provincie Zeeland navraag gedaan. Zij geven aan dat de voorgenomen ontwikkeling niet van invloed is op de betreffende gebieden. Deze conclusie onderschrijven zij in een brief, welke als bijlage 5 bij dit plan is bijgevoegd. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling niet van invloed op Natura 2000 gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpscherpenheuvel11-ON01_0011.jpg" Natura 2000 gebieden.
Bron: Provincie Zeeland.

4.2.1.2 Beschermde Natuurmonumenten

Zoals te zien in onderstaande figuur is de planlocatie niet in een Beschermd Natuurmonument gelegen. Het dichtstbijzijnde Beschermde Natuurmonument is gelegen op een afstand van ongeveer 10,2 kilometer van de planlocatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied. Om aan te tonen of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk nadelige gevolgen heeft op de betreffende gebieden is bij de provincie Zeeland navraag gedaan. Zij geven aan dat de voorgenomen ontwikkeling niet van invloed is op de betreffende gebieden. Deze conclusie onderschrijven zij in een brief, welke als bijlage 5 bij dit plan is bijgevoegd. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling niet van invloed op Beschermde Natuurmonumenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpscherpenheuvel11-ON01_0012.jpg" Beschermde Natuurmonumenten.
Bron: Provincie Zeeland.

4.2.1.3 Wetlands

Zoals te zien in onderstaande figuur is de planlocatie niet in een Wetland gelegen. Het dichtstbijzijnde Wetland is gelegen op een afstand van ongeveer 2,2 kilometer van de planlocatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied. Om aan te tonen of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk nadelige gevolgen heeft op de betreffende gebieden is bij de provincie Zeeland navraag gedaan. Zij geven aan dat de voorgenomen ontwikkeling niet van invloed is op de betreffende gebieden. Deze conclusie onderschrijven zij in een brief, welke als bijlage 5 bij dit plan is bijgevoegd. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling niet van invloed op Wetlands.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpscherpenheuvel11-ON01_0013.jpg" Wetlands.
Bron: Provincie Zeeland.

4.2.1.4 Ecologische Hoofdstructuur en Ecologische Verbindingszones

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en planten en dieren uitsterven, waardoor natuurgebieden hun waarde zouden verliezen. De EHS wordt gezien als de ruggengraat van de natuur.

De EHS bestaat uit:

  • Bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones hiertussen;
  • Landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheersgebieden);
  • Grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee);


Een Ecologische Verbindingszone (EVZ) is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische Verbindingszones worden aangelegd om migratie van dieren en planten tussen verschillende natuurgebieden mogelijk te maken.

De ligging van een projectlocatie binnen de EHS (met bijbehorende beheersgebieden) of een EVZ betekent een beperking in de ontwikkelingsmogelijkheden. Het uitgebreide netwerk van natuurgebieden mag niet in onevenredige mate worden verstoord. In enkele gevallen wordt uitbreiding of ontwikkeling in of nabij een natuurgebied toegestaan, mits de geschade natuur op passende wijze wordt gecompenseerd.

Zoals te zien in onderstaande figuur is de planlocatie niet in de EHS of een EVZ gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpscherpenheuvel11-ON01_0014.jpg"

Ecologische Hoofdstructuur en Ecologische Verbindingszones.
Bron: Provincie Zeeland.

Vanuit de Provinciale Ruimtelijke Verordening is een verplichting opgenomen dat binnen 100 meter van een natuurgebied een afweging gemaakt dient te worden. Een dergelijke afweging is in onderhavig geval niet noodzakelijk gezien de planlocatie niet binnen 100 meter van een natuurgebied is gelegen.

Wel is nabij de planlocatie een agrarisch beheergebied gelegen. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen op de natuurlijke waarden in het agrarisch beheergebied.

4.2.1.5 Kwetsbare gebieden ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de nieuwe ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen. Deze nieuwe regelgeving kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt.

Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken. Zoals te zien in onderstaande figuur is de planlocatie niet in een Wav-gebied of een zone van 250 meter daaromheen gelegen. Hiermee zullen geen Wav-gebieden onevenredig worden aangetast met de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpscherpenheuvel11-ON01_0015.jpg" Wav-gebieden.
Bron: Provincie Zeeland.

4.2.2 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en/of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor alle aanwezige flora en fauna geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient men zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze waarop nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Bij realisatie van dit project zal deze zorgplicht in acht worden genomen.

In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.

De Flora- en faunawet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:

  • Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet;
  • Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet;
  • Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van EL&I.

Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de flora- en faunawet staan geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.

Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van EL&I staan geldt dat bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen geen ontheffing verleend wordt, tenzij voldoende compenserende en mitigerende maatregelen getroffen worden.

Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van het plangebied tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend.

Tevens zijn voor enkele soorten richtlijnen opgenomen vanuit de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten zijn beschermde gebieden aangewezen (Natura 2000). Bescherming van deze soorten vindt plaats door de gebiedsbescherming.

Het plangebied ter plaatse bestaat uit landbouwgrond en grasland. Hierdoor kan worden aangenomen dat beschermde soorten flora niet in het plangebied zullen voorkomen, omdat de grond van het plangebied regelmatig in beroering is.

Op het terrein is weinig erfbeplanting aanwezig. Hiermee zijn er binnen het plangebied vrijwel geen schuilgelegenheden voor beschermde soorten fauna aanwezig. Hiermee kan worden aangenomen dat deze soorten dan ook niet binnen het plangebied voorkomen.

Op grasland en weidegrond is het aannemelijk dat broedvogels gedurende de broedtijd nabij het plangebied een broedplaats zullen hebben. Hierdoor is het van belang dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen zullen plaatsvinden. Met de voorgenomen ontwikkeling bestaat de kans dat een deel van de potentiële broedplaatsen verloren zal gaan. Er is in de nabije omgeving echter voldoende alternatief voor het creëren van broedplaatsen aanwezig, waardoor dit voor de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op zal leveren.

Gezien de aard van de inrichting en de grond daaromheen, is het aannemelijk dat zich binnen het plangebied geen beschermde soorten flora en fauna bevinden. Om zeker te zijn dat geen broedplaatsen geschaad zullen worden is het van belang de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Hiermee zullen geen beschermde soorten flora en fauna worden geschaad.

4.2.3 Conclusie

De planlocatie is nabij een Natura 2000 gebied, nabij een beschermd natuurmonument en nabij een wetland gelegen. De voorgenomen ontwikkeling is daarom mogelijk van nadelige invloed op deze gebieden. Om aan te tonen of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk nadelige gevolgen heeft op de betreffende gebieden is bij de provincie Zeeland navraag gedaan. Zij geven aan dat de voorgenomen ontwikkeling niet van invloed is op de betreffende gebieden. Deze conclusie onderschrijven zij in een brief, welke bij dit plan is bijgevoegd. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling niet van invloed op Natura 2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en/of Wetlands.

De planlocatie is niet in de Ecologische Hoofdstructuur of een Ecologische Verbindingszone gelegen. Hiermee zullen dergelijke gebieden niet met de voorgenomen ontwikkeling worden geschaad.

De planlocatie is niet in een voor verzuring gevoelig gebied ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij of een zone van 250 meter daaromheen gelegen. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling niet van nadelige invloed op dergelijke gebieden.

Doordat de bovenlaag van de grond ter plaatse en rondom de planlocatie regelmatig in beroering is kan worden aangenomen dat zich binnen het plangebied geen beschermde soorten flora bevinden.

Op het terrein is weinig erfbeplanting aanwezig, waardoor mogelijk voorkomende soorten fauna geen schuilgelegenheden hebben. Hierdoor is het aannemelijk dat zich binnen het plangebied geen beschermde soorten fauna zullen bevinden.

Weidegrond biedt potentiële broedgelegenheden voor vogels. Om zeker te zijn dat geen broedplaatsen worden geschaad dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Aangenomen kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet van nadelige invloed zal zijn op eventueel voorkomende soorten flora en fauna.