direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Jutrijp - Riperwei 2
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2025TAMOJutRipw2-ontw

Regels

Preambule

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de Riperwei 2 te Jutrijp en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22e) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel-omgevingsplan) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22e van het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22e' gelezen worden.

In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22e.' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Algemene begripsbepalingen

1.1 Toepassingsbereik
  • a. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het eerste lid;
  • b. De regels in afdeling 22.2 van het omgevingsplan, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van het omgevingsplan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk;
  • c. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Riperwei 2 te Jutrijp, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GMLbestandNL.IMRO.1900.2025TAMOJutRipw2-ontw zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
1.2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

  • a. De begripsbepalingen uit artikel 1.1 van het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân;
  • b. Omgevingsplan: het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân met identificatie /akn/nl/act/gm1900/2020/omgevingsplan;
  • c. Deel-omgevingsplan: dit TAM-omgevingsplan voor de locatie Riperwei 2 te Jutrijp als vervat in hoofdstuk 22e van het omgevingsplan;
  • d. Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf: een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, als genoemd in Bijlage 1 bij de regels;
  • e. Hoofdgebouw: een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
  • f. Hoofdvorm: het hoofdgebouw, exclusief bijbehorende bouwwerken;
  • g. Huishouden: de bewoning van een woning door:
    • 1. één persoon;
    • 2. twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, waaronder geen kamerbewoning begrepen;
  • h. Voorgevel: de gevel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' of, als deze niet op de verbeelding is aangegeven, de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevellijn, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
  • i. Woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.3 Doelen

Voor dit deel-omgevingsplan gelden de volgende doelen:

  • a. een gezonde leefomgeving;
  • b. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

2.1 Meetbepalingen

Meetbepalingen die, op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in artikel 22.24 van het omgevingsplan, zijn van toepassing op dit deel-omgevingsplan.

2.2 Aanvullende meetbepalingen

In aanvulling van het bepaalde in lid 2.1 gelden de volgende meetbepalingen:

  • a. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het straatpeil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • b. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • c. uitzondering ondergeschikte bouwdelen: bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Toewijzen van functies aan locaties

Artikel 3 Functie Woonboerderij

3.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie 'Woonboerderij'

3.2 Functieomschrijving

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegestaan:

  • a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    • 1. aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, waarbij wordt voldaan aan het bepaalde in subparagraaf 8.1.1;
    • 2. bêd en brochje, waarbij wordt voldaan aan het bepaald in subparagraaf 8.1.2
  • b. met daaraan ondergeschikt de functies zoals opgenomen in Artikel 9.
  • c. met inbegrip van de volgende nevenactiviteiten, waarbij wordt voldaan aan artikel 8.1.3:
    • 1. het hobbymatig houden van vee;
    • 2. stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;
    • 3. boerderijwinkel ten behoeve van verkoop van voornamelijk productiegebonden streekproducten met een netto verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    • 4. theeschenkerij;
3.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
3.3.1 Hoofdgebouwen
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de regels zoals opgenomen in lid 6.1;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bouwvlak' niet meer dan één woning is toegestaan, tenzij;
    • 1. ter plaatse anders is aangeduid; en/of
    • 2. het bestaande aantal woningen meer bedraagt.
3.3.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de regels zoals opgenomen in lid 6.2;

3.3.3 Overige bouwwerken

Ten aanzien van het bouwen van overige bouwwerken gelden de regels zoals opgenomen in lid 6.3.

3.4 Binnenplanse omgevingsplanactivteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het gestelde in artikel 6.2 onder d, e, en f voor het bouwen van nieuwe bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woonboerderij, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de nieuw te bouwen bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 150 m² bedraagt plus 50% van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen, met dien verstande dat de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen nooit meer mag bedragen dan 500 m²;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
    • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Toepassingsbereik

De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.

4.2 Beoordelingsregels
4.2.1 Voorrangsregels

Deze regels gelden primair ten opzichte van de regels van de ter plaatse geldende overige functie(s).

4.2.2 Onderzoeksplicht

Voor bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, met een oppervlakte groter dan:

  • a. 500 m2 , ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE, of
  • b. 2500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE, of
  • c. 5000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE,

en die de bodem dieper dan 0,40 m beneden maaiveld verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • d. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • e. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.3 Toelaatbaarheid bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende functie(s) zijn bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, slechts toelaatbaar wanneer:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • d. het een bouwwerk betreft met een oppervlakte van maximaal:
    • 1. 500 m2 , ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE, of
    • 2. 2500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE, of
    • 3. 5000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE,
    • 4. het een bouwwerk betreft dat niet dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd;

met dien verstande dat de onder d. en e. genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn op waterbodems.

4.3 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit

Het bevoegd gezag kan, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwwerken kunnen worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in subparagraaf 4.2.3 mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of
  • c. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de functie ‘Waarde – Archeologie 2’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren) egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;
  • c. de aanleg van gronddepots;
  • d. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en andere wateren;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil;
  • g. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting, waarbij de verstoring bij verwijderen of aanbrengen meer dan 0,40 m onder het maaiveld bedraagt;
  • h. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of
  • i. parkeergelegenheden.
4.4.2 Onderzoeksplicht

Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.4.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in subsubparagraaf 4.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  • a. een oppervlakte hebben van maximaal 500 m2 , ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE, of
  • b. een oppervlakte hebben van maximaal 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE, of
  • c. een oppervlakte hebben van maximaal 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE, met dien verstande dat de onder a t/m c genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn op waterbodems;
  • d. niet dieper gaan dan 0,40 meter onder het maaiveld (met uitzondering van gronddepots én waterbodems);
  • e. het normale onderhoud betreffen;
  • f. al in uitvoering en/of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • g. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
  • h. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een minimum
  • i. diameter van 0,40 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.
4.4.4 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in subparagraaf 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden kunnen worden geschaad, de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of
    • 3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 5 Waarde - Landschap verkaveling

5.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de gronden die zijn aangewezen als ‘Waarde-Landschap verkaveling’. Deze gronden zijn ook bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten (inclusief dijksloten).

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.2.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    • 1. het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
    • 2. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of partijen.
5.2.2 Uitzonderingen

De onder 5.2.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 3. normaal onderhoud en/of het normale natuurbeheer betreffen;
    • 4. bodemverstoringen betreffen, die door middel van gestuurde boringen uitgevoerd worden waardoor de kavelstructuur en kavelsloten niet aangetast worden;
    • 5. op basis van nadere toetsing van de specifieke locatie voor de ontwikkeling geen hoge landschappelijke- en/of cultuurhistorische waarde hebben.
5.2.3 Voorwaarden

De onder 5.2.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien:

er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied met de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten, dat is voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap verkaveling’ waarbij tevens wordt getoetst aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals beschreven in de Landschapsbiografie Súdwesthoeke en Bijlage 2 'Historische verkaveling structuren';

    • 1. de waterhuishouding niet onevenredig wordt aangetast en hier advies voor ingewonnen is bij de waterbeherende instantie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Beoordelingsregels bouwactiviteiten

6.1 Beoordelingsregels gebouwen

Ten aanzien van het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. in het geval aanduiding 'overige zone - bouwvlak' is opgenomen, is het bouwen van een hoofdgebouw uitsluitend toegestaan ter plaatse van deze aanduiding en ten behoeve van de daar geldende functie(s);
  • b. daar waar een gevellijn is opgenomen moet de voorgevel van het hoofdgebouw op deze grens worden gebouwd;
  • c. ten behoeve van de ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan' geldende functie(s) is het bouwen van gebouwen en overkappingen toegestaan;
  • d. de goothoogte, respectievelijk de bouwhoogte, van een gebouw of overkapping mag niet in strijd zijn met de maatvoering zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte';
  • e. indien geen maatvoering is opgenomen, geldt uitsluitend het bepaalde in artikel 22.27 jo. artikel 22.36 van het tijdelijk omgevingsplan;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder d. en e. geldt dat de bestaande goothoogte, respectievelijk de bestaande bouwhoogte, als maximum hoogte wordt aangehouden indien deze hoger is.
6.2 Beoordelingsregels bijbehorende bouwwerken

Ten aanzien van het bouwen van bijbehorende bouwwerken, waaronder begrepen overkappingen, gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan' geldende functie(s) is het bouwen van bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  • b. in aanvulling op het bepaalde in artikel 22.27 in samenhang met artikel 22.36 van het omgevingsplan, gelden de bouwregels zoals opgenomen onder c. t/m h.;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan', maar niet overlappend met de aanduiding 'overige zone - bouwvlak', geldt dat de gronden voor niet meer dan 70% mogen worden bebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt:
    • 1. 90% van de oppervlakte van de hoofdvorm met een maximum van 100 m2 ; of
    • 2. maximaal 50 m2 , ongeacht de oppervlakte van de hoofdvorm;
  • e. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bedraagt niet meer dan de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd 0,25 meter;
  • f. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is ten minste 1,00 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van het hoofdgebouw als maximum bouwhoogte geldt indien deze bestaat uit één bouwlaag met een plat dak;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7,00 meter én 1,00 meter lager dan het hoofdgebouw, indien de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan 3,00 meter;
  • g. de goothoogte, respectievelijk de bouwhoogte, van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt niet meer dan 3,00 meter en 5,50 meter;
  • h. in aanvulling op het bepaalde onder a. en met inachtneming van het bepaalde onder d. gelden de volgende voorwaarden voor het bouwen van een erker of voorportaal aan de voorgevel van een hoofdgebouw:
    • 1. de horizontale diepte bedraagt maximaal 1,50 meter;
    • 2. de horizontale afstand van de erker tot de perceelgrens met het openbaar gebied bedraagt minimaal 2,50 meter;
    • 3. de breedte bedraagt maximaal 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
    • 4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter, danwel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 meter.
6.3 Beoordelingsregels overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximum bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt 8 meter;
  • b. ten aanzien van erf- of terreinafscheidingen geldt het bepaalde in artikel 22.27 sub f. van het omgevingsplan;
  • c. in uitzondering op het bepaalde onder b. geldt dat vóór de voorgevelrooilijn uitsluitend erf- of terreinafscheidingen mogen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 1 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,50 m bedragen.
6.4 Beoordelingsregels karakteristieke bouwwerken

Ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gelden, aanvullend op de andere daar voorkomende functie(s), de volgende regels:

  • a. de verschijningsvorm van een gebouw, bepaald door de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting, dakvormen oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, blijft gehandhaafd;
  • b. de verschijningsvorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bepaald door de breedte, hoogte, vorm en oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, blijft gehandhaafd;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sublid a is een afwijking van de goothoogte en/of de bouwhoogte van ten hoogste 5% toegestaan, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast.
6.5 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het omgevingsplan, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels en de regels zoals opgenomen in Artikel 6 van dit deelomgevingsplan, toch worden verleend als:

  • a. maximaal 10% wordt afgeweken van de gegeven maten, afmetingen en percentages indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  • b. en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 7 Beoordelingsregels slopen

Een omgevingsvergunning is vereist voor het slopen van de in de Lijst met karakteristieke bouwwerken (Bijlage 3) met waarde K1 gewaardeerde bebouwing of delen daarvan, waarbij geldt dat:

  • a. een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend wanneer:
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm c.q. verschijningsvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld; en/of
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is; en/of
    • 3. het delen van een bouwwerk betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm veroorzaken;
  • b. een omgevingsvergunning niet nodig is voor werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd volgens een al verleende omgevingsvergunning.

Artikel 8 Gebruiksregels

8.1 Beoordelingsregels gebruik
8.1.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. een aan huis verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • b. de persoon die bij een woning een aan huis verbonden beroep of bedrijf exploiteert ook de bewoner is van de desbetreffende woning (er is een functionele en persoonlijke binding tussen de bewoner van de woning en de exploitatie van het beroep of bedrijf aan huis);
  • c. het beroep of bedrijf voorkomt op de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijven in bijlagen bij de regels bijlage 1;
  • d. het vloeroppervlak van de ruimten voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen niet meer mag bedragen dan 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximumvan 50 m2;
  • e. voor de uitoefening van de aan huis gebonden beroepen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in Artikel 10;
  • f. geen sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  • g. de omvang van de reclame-uitingen maximaal 0,50 m2 bedragen;
  • h. geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  • i. het niet is toegestaan om personeel in dienst te hebben voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • j. bij op fysieke dienstverlening gerichte bedrijven of beroepen aan huis (kappers, schoonheidssalons e.d.), niet meer dan één plaats (of stoel) mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat een dienst niet aan meer dan één klant tegelijk mag worden aangeboden en uitgevoerd;
  • k. alleen ondergeschikte detailhandel is toegestaan, eventueel in de vorm van een webwinkel, die direct voortvloeit uit, gerelateerd is aan en noodzakelijk is voor de dienst en/of het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik.
8.1.2 Bêd en Brochje

Bêd en Brochje is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de bêd en brochje uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de daarbij behorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • b. ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen zijn toegestaan;
  • c. de oppervlakte van bêd en brochje maximaal 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning bedraagt, inclusief daarbij behorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m2 ;
  • d. de omvang van de reclame-uitingen mag maximaal 0,5 m2 bedragen;
  • e. voor de uitoefening van de bêd en brochje wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in Artikel 10.
8.1.3 Voorwaarden nevenactiviteit
  • a. de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan in voormalige bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
  • b. niet meer dan 1/3 deel van de voormalige bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, tot ten hoogste een oppervlakte 500 m² voor deze nevenactiviteiten mogen worden gebruikt;
  • c. in afwijking van 3 geldt de maat van 500 m2 niet voor de stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen.
8.1.4 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies;
  • b. Het bepaalde in sub a. is niet van toepassing voor zover het betreft:
    • 1. tijdelijk gebruik ten behoeve van realisering van functies of het normale onderhoud van gronden of bouwwerken;
    • 2. opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
    • 3. opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en watergangen;
  • c. Tenzij expliciet aangegeven als toegestaan gebruik, wordt het volgende gebruik in ieder geval gerekend tot strijdig met de in dit plan toegedeelde functies:
    • 1. Het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
    • 2. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval;
    • 3. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen;
    • 4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    • 5. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  • d. de gronden en bouwwerken in gebruik te nemen zonder dat de landschappelijke inpassing is gerealiseerd voordat een start wordt gemaakt met het bouwen en dat deze landschappelijke inpassing in stand worden gehouden overeenkomstig met het landschappelijk inpassingsplan in Bijlage 1 van de toelichting.
8.2 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit
  • a. Met omgevingsvergunning kan worden toegestaan dat bedrijfsmatige activiteiten die niet voorkomen in Bijlage 1 Staat van bedrijven worden uitgeoefend, mits de activiteiten aantoonbaar gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsmatige activiteiten die ter plaatse zijn toegewezen;
  • b. Bij een vergunning zoals bedoeld onder a wordt de aard en invloed van de milieubelasting van de bedrijfsmatige activiteiten en ook de aspecten geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, luchtverontreiniging en bodemverontreiniging beoordeeld en wordt gekeken naar de diversiteit, het continue karakter van het bedrijf, de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Artikel 9 Toegestane ondergeschikte functies

Ter plaatse van het werkingsgebied van dit deel-omgevingsplan zijn tevens de volgende functies toegestaan, mits ondergeschikt aan de ter plaatse toegewezen functie(s):

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. wegen en paden;
  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. bermen en beplanting;
  • f. sport- en speelvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen, waarbij wordt voldaan aan het bepaalde in Artikel 10.

Artikel 10 Regels ten aanzien van parkeergelegenheid

Ten aanzien van parkeergelegenheid gelden de volgende regels:

  • a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden (al dan niet gecombineerd), waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het omgevingsplan wordt op basis van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  • c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 11 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit deel-omgevingsplan.