Regels
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling Galamadammen in Koudum en is als een nieuw hoofdstuk 22c opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel-omgevingsplan) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22c van het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân.
In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22c.' gelezen worden.
In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22c.' gelezen worden.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Algemene bepalingen
1.1 Toepassingsbereik
-
a. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het eerste lid;
-
b. De regels in afdeling 22.2 van het omgevingsplan, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van het omgevingsplan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk;
-
c. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Galamadammen 1 te Koudum, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1900.2025TAMOkoudgadm-ontw zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
1.2 Begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk (TAM-omgevingsplan), tenzij daarvan is de volgende begripsbepalingen is afgeweken:
-
a. Omgevingsplan: het omgevingsplan van de gemeente Súdwest -Fryslân met identificatie /akn/nl/act/gm1900/2020/omgevingsplan;
-
b. plan: het TAM-omgevingsplan Koudum - Galamadammen voor de locatie Galamadammen 1 te Koudum als vervat in hoofdstuk 22c van het omgevingsplan;
-
c. bedrijfsvloeroppervlakte: de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijfsfunctie, inclusief opslag- en administratieruimten, en dergelijke;
-
d. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
-
e. horeca: het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
-
f. straatpeil:
-
1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
g. verkoopvloeroppervlakte: de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
-
h. woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.3 Doelen
Voor dit TAM-omgevingsplan gelden de volgende doelen:
-
a. een gezonde leefomgeving;
-
b. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Meetbepalingen
Meetbepalingen die, op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in artikel 22.24 van het omgevingsplan, zijn van toepassing op dit deel-omgevingsplan.
2.2 Aanvullende meetbepalingen
In aanvulling van het bepaalde in lid 2.1 gelden de volgende meetbepalingen:
-
a. goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
b. bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
c. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
d. oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
e. uitzondering ondergeschikte bouwdelen: bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Toewijzing van functies aan locaties
Artikel 3 Functie Bedrijfswoning
3.1 Algemeen
3.1.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie Bedrijfswoning.
3.1.2 Functieomschrijving
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegelaten:
-
a. wonen in directe relatie met het ter plaatse gevestigde bedrijf in een bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, waarbij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 15, lid 15.1.1;
-
b. met daaraan ondergeschikt de functies zoals opgenomen in artikel 16.
3.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
3.2.1 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, leden 14.1.1 en 14.1.2.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, lid 14.3.
3.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, lid 14.4.
Artikel 4 Functie Horeca
4.1 Algemeen
4.1.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie Horeca.
4.1.2 Functieomschrijving
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegelaten:
-
a. hotel-restaurant;
-
b. congres- en vergadervoorzieningen;
-
c. met daaraan ondergeschikt de functies zoals opgenomen in artikel 16.
4.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
4.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, leden 14.1.1 en 14.2 onder a.
4.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, lid 14.4.
Artikel 5 Functie Jachthaven
5.1 Algemeen
5.1.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie Jachthaven.
5.1.2 Functieomschrijving
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegelaten:
-
a. jachthaven;
-
b. ligoever;
-
c. recreatief medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
-
d. sanitaire voorzieningen;
-
e. met daaraan ondergeschikt de functies zoals opgenomen in artikel 16.
5.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
5.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, leden 14.1.1 en 14.2 onder b.
5.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, lid 14.4.
Artikel 6 Functie Logies
6.1 Algemeen
6.1.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie Logies.
6.1.2 Functieomschrijving
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegelaten:
met daaraan ondergeschikt:
-
b. detailhandel over een verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 110 m²;
-
c. kantoor- en receptievoorzieningen over een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 100 m²;
-
d. met daaraan ondergeschikt de functies zoals opgenomen in artikel 16.
6.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
6.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, lid 14.1.1.
6.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14 lid 14.4.
Artikel 7 Functie Recreatiewoning
7.1 Algemeen
7.1.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie Recreatiewoning.
7.1.2 Functieomschrijving
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegelaten:
-
a. recreatieve bewoning;
-
b. dagrecreatieve voorzieningen;
-
c. aanleggelegenheid voor pleziervaartuigen, niet zijnde woonschepen;
-
d. met daaraan ondergeschikt de functies zoals opgenomen in artikel 16.
7.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
7.2.1 Recreatiewoningen
Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, leden 14.1.1 en 14.1.3.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een recreatiewoningen gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, lid 14.3.
7.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, lid 14.4.
Artikel 8 Natuur
8.1 Algemeen
8.1.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie Natuur.
8.1.2 Functieomschrijving
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegelaten:
-
a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de natuurgronden;
-
b. sloten, poelen, en daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
-
c. het extensief agrarisch medegebruik met inachtneming van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de natuurgronden;
-
d. extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
-
e. het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten.
8.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
8.2.1 Gebouwen en overkappingen
Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - veldschuur' in welk geval een veldschuur is toegestaan met inachtneming van de regels die zijn opgenomen in artikel 14, lid 14.1.1.
8.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, lid 14.4.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
-
b. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van oevervegetaties;
-
c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
-
d. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of partijen.
-
e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
-
f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
-
g. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
8.3.2 Uitzondering vergunningplicht
De in lid 8.3.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
-
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
c. normaal onderhoud en/of het normale natuurbeheer betreffen.
-
d. bodemverstoringen betreffen, die door middel van gestuurde boringen uitgevoerd worden waardoor de kavelstructuur en kavelsloten niet aangetast worden;
-
e. op basis van nadere toetsing van de specifieke locatie voor de ontwikkeling geen hoge landschappelijke- en/of cultuurhistorische waarde hebben.
8.3.3 Toetsingscriteria
De in lid 8.3.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien:
-
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden, alsmede de gaafheid van het gebied met de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten;
-
b. de waterhuishouding niet onevenredig wordt aangetast en hier advies voor ingewonnen is bij de waterbeherende instantie;
-
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het weidevogelkansengebied en hiervoor advies is ingewonnen bij de Provinsje Fryslân.
Artikel 9 Verkeer- Verblijf
9.1 Algemeen
9.1.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie Verkeer - Verblijf.
9.1.2 Functieomschrijving
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegelaten:
-
a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
-
b. voet- en rijwielpaden;
-
c. parkeervoorzieningen;
-
d. met daaraan ondergeschikt de functies zoals opgenomen in artikel 16.
9.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
9.2.1 Gebouwen en overkappingen
Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan.
9.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 14, lid 14.4.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 1
10.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie 1' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.
10.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
10.2.1 Voorrangsregeling
Deze regels gelden primair ten opzichte van de regels van de ter plaatse geldende overige functie(s).
10.2.2 Onderzoeksplicht
Voor bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden die de bodem dieper dan 0,45 m beneden maaiveld verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
a. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.2.3 Toelaatbaarheid bouwwerken
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende functie(s) zijn bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, slechts toelaatbaar wanneer:
-
a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
c. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders
-
d. het een bouwwerk betreft dat niet dieper dan 0,45 meter onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd, met dien verstande dat deze uitzondering niet van toepassing is op waterbodems.
10.3 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit
Het bevoegd gezag kan, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwwerken kunnen worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.3 mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of
-
c. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de functie 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren) egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
b. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;
-
c. de aanleg van gronddepots;
-
d. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en andere wateren;
-
e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
f. het permanent verlagen van het waterpeil;
-
g. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting, waarbij de verstoring bij verwijderen of aanbrengen meer dan 0,45 m onder het maaiveld bedraagt;
-
h. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden.
10.4.2 Onderzoeksplicht
Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
a. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.4.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
-
a. niet dieper gaan dan 0,45 meter onder het maaiveld (met uitzondering van gronddepots én waterbodems);
-
b. het normale onderhoud betreffen;
-
c. al in uitvoering en/of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
d. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
e. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een minimum diameter van 0,45 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.
10.4.4 Toelaatbaarheid
De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
-
a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
c. indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden kunnen worden geschaad, de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
-
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of
-
2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of
-
3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
11.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie 2' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.
11.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
11.2.1 Voorrangsregeling
Deze regels gelden primair ten opzichte van de regels van de ter plaatse geldende overige functie(s).
11.2.2 Onderzoeksplicht
Voor bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, met een oppervlakte groter dan:
-
a. 500 m2, ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE, of
-
b. 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE, of
-
c. 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE;
en die de bodem dieper dan 0,30 m beneden maaiveld verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
d. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
e. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
11.2.3 Toelaatbaarheid bouwwerken
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende functie(s) zijn bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, slechts toelaatbaar wanneer:
-
a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
c. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders
-
d. het een bouwwerk betreft met een oppervlakte van maximaal:
-
1. 500 m2, ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE, of
-
2. 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE, of
-
3. 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE;
met dien verstande dat de onder 1 t/m 3 genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn op waterbodems;
-
e. het een bouwwerk betreft dat niet dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd, met dien verstande dat deze uitzondering niet van toepassing is op waterbodems.
11.3 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit
Het bevoegd gezag kan, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwwerken kunnen worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.3 mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of
-
c. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de functie 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren) egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
b. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;
-
c. de aanleg van gronddepots;
-
d. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en andere wateren;
-
e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
f. het permanent verlagen van het waterpeil;
-
g. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting, waarbij de verstoring bij verwijderen of aanbrengen meer dan 0,30 m onder het maaiveld bedraagt;
-
h. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden.
11.4.2 Onderzoeksplicht
Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
a. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
11.4.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 11.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
-
a. een oppervlakte hebben van maximaal 500 m2, ter plaatse van de advieszone 'waarderend onderzoek dobbe' en 'karterend onderzoek 1' van de gemeentelijke FAMKE, of
-
b. een oppervlakte hebben van maximaal 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone 'karterend onderzoek 2' van de gemeentelijke FAMKE, of
-
c. een oppervlakte hebben van maximaal 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone 'karterend onderzoek 3' en 'quickscan' van de gemeentelijke FAMKE,
met dien verstande dat de onder a t/m c genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn op waterbodems;
-
d. niet dieper gaan dan 0,30 meter onder het maaiveld (met uitzondering van gronddepots én waterbodems);
-
e. het normale onderhoud betreffen;
-
f. al in uitvoering en/of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
g. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
h. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een minimum diameter van 0,30 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.
11.4.4 Toelaatbaarheid
De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 11.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
-
a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
c. indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden kunnen worden geschaad, de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
-
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of
-
2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of
-
3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
Artikel 12 Waarde - Landschap verkaveling
12.1 Algemeen
De voor ‘Waarde - Landschap verkaveling’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), ook bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten (inclusief dijksloten).
12.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.2.1 Vergunninplicht
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
-
b. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of partijen.
12.2.2 Uitzonderingen
De in lid 12.2.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
-
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
c. normaal onderhoud en/of het normale natuurbeheer betreffen;
-
d. bodemverstoringen betreffen, die door middel van gestuurde boringen uitgevoerd worden waardoor de kavelstructuur en kavelsloten niet aangetast worden;
-
e. op basis van nadere toetsing van de specifieke locatie voor de ontwikkeling geen hoge landschappelijke- en/of cultuurhistorische waarde hebben.
12.2.3 Beoordelingsregels
De in lid 12.2.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien:
-
a. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied met de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten, waarbij tevens wordt getoetst aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals beschreven in de bijlage 4 en 5;
-
b. de waterhuishouding niet onevenredig wordt aangetast en hier advies voor ingewonnen is bij de waterbeherende instantie.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
14.1 Beoordelingsregels gebouwen en overkappingen
Ten aanzien van het bouwen van gebouwen en overkappingen, niet bedoeld gebouwen en overkappingen genoemd in de leden 14.2 tot en met 14.3 gelden de volgende regels:
14.1.1 Algemene bouwregels
De volgende algemene regels gelden:
-
a. het bouwen van gebouwen en overkappingen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan' en ten behoeve van de daar geldende functie(s);
-
b. de goothoogte mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' bedragen;
-
c. de bouwhoogte mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedragen;
-
d. in afwijking van het bepaalde onder b. en c. geldt:
-
1. ter plaatse van de aanduiding van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - veldschuur' de bestaande goot- en bouwhoogte;
-
2. de bestaande goothoogte, respectievelijk de bestaande bouwhoogte, als maximum hoogte wordt aangehouden indien deze hoger is.
14.1.2 Bouwregels bedrijfswoningen
De volgende aanvullende regels voor bedrijfswoningen gelden:
-
a. het aantal bedrijfswoningen mag ten hoogste 1 per functie bedragen;
-
b. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 150 m2 bedragen;
-
c. een bedrijfswoning dient te worden voorzien van een kap, waarvan de dakhelling ten hoogste 60° mag bedragen.
14.1.3 Bouwregels recreatiewoningen
De volgende aanvullende regels voor recreatiewoningen gelden:
-
a. het aantal recreatiewoningen mag ten hoogste 50 bedragen, waarvan:
-
1. van maximaal 10 recreatiewoningen de oppervlakte per recreatiewoning ten hoogste 200 m² bedraagt;
-
2. van maximaal 30 recreatiewoningen de oppervlakte per recreatiewoning ten hoogste 100 m² bedraagt;
-
3. van de overige recreatiewoningen de oppervlakte per recreatiewoning ten hoogste 50 m² bedraagt;
-
b. een recreatiewoning dient vrijstaand te worden gebouwd;
-
c. de onderlinge afstand tussen recreatiewoningen dient ten minste 4 meter te bedragen.
14.2 Beoordelingsregels gebouwen en overkappingen ten behoeve van het onderhoud en beheer
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van onderhoud en beheer gelden de volgende regels:
-
a. ter plaatse van de 'Functie Horeca' mogen gebouwen en overkappingen ten behoeve van onderhoud en beheer worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
-
1. de bouwhoogte mag ten hoogste 5,00 m bedragen;
-
2. de gezamenlijke oppervlakte mag ten hoogste 500 m2 bedragen.
-
b. ter plaatse van de 'Functie Jachthaven' mogen gebouwen en overkappingen ten behoeve van het onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
-
1. de bouwhoogte mag ten hoogste 7,00 m bedragen;
-
2. de gezamenlijke oppervlakte mag ten hoogste 120 m2 bedragen.
14.3 Beoordelingsregels bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
-
a. het bouwen van bijbehorende bouwwerken is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan' en ten behoeve van de daar geldende functie(s);
-
b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mag ten hoogste 100 m² bedragen;
-
c. bijbehorende bouwwerken bij een recreatiewoning mogen uitsluitend worden aangebouwd met een maximum oppervlakte van 10 m²;
-
d. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
-
e. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk mag ten hoogste 5,00 m bedragen.
14.4 Beoordelingsregels overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,50 m bedragen;
-
b. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8 meter bedragen;
-
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,50 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ter plaatse van de functie 'Natuur' ten hoogste 3,00 m mag bedragen.
14.5 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het omgevingsplan, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels en de regels zoals opgenomen in artikel 11 van dit deel-omgevingsplan, toch worden verleend als:
-
a. maximaal 10% wordt afgeweken van de gegeven maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is; en
-
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
14.6 Bodemgevoelig gebouw bouwen
14.6.1 Meldingplicht bodemgevoelig gebouw
Voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie geldt een meldingplicht.
14.6.2 Indieningsvereisten melding
-
a. Indien sprake is van een bodemgevoelig gebouw zoals bedoeld in artikel 5.89g van het Bkl, op een bodemgevoelige locatie zoals bedoeld in artikel 5.89h van het Bkl, dan moet dit ten minste vier weken voor het begin van de bouw worden gemeld bij het bevoegd gezag.
-
b. De melding als bedoeld onder a wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
1. de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
-
2. de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
-
3. het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht;
-
4. de dagtekening; en
-
5. bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.89i, eerste lid van het Bkl: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen;
-
6. 1 en 5 zijn niet van toepassing op locaties die zijn aangewezen in het omgevingsplan waar een overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.89i, eerste lid van het Bkl redelijkerwijs is uit te sluiten.
14.7 Regels over het uiterlijk van bouwwerken
-
a. Een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt alleen verleend indien het uiterlijk van het bouwwerk op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan niet in strijd is met de omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken, zoals opgenomen in de paragrafen 3.3 tot en met 3.6 van het vastgestelde Beeldkwaliteitsplan Galamadammen;
-
b. Bij de beoordeling van een aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in lid a. wordt de commissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.
-
c. Bij de advisering over de aanvraag als bedoeld in lid b. en bij de interpretatie van de beoordelingsregels als bedoeld in lid a. betrekt de commissie ruimtelijke kwaliteit de regels over het uiterlijk van bouwwerken zoals opgenomen in de paragrafen 3.3 tot en met 3.6 van het vastgestelde Beeldkwaliteitsplan Galamadammen;
-
d. De omgevingsvergunning wordt ook verleend indien Burgemeester en Wethouders in afwijking van het advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit van oordeel zijn dat de omgevingsvergunning toch moet worden verleend.
Artikel 15 Gebruiksregels
15.1 Beoordelingsregels gebruik
15.1.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat:
-
a. een aan huis verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
-
b. de persoon die bij een woning een aan huis verbonden beroep of bedrijf exploiteert ook de bewoner is van de desbetreffende woning (er is een functionele en persoonlijke binding tussen de bewoner van de woning en de exploitatie van het beroep of bedrijf aan huis);
-
c. het beroep of bedrijf voorkomt op de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijven in bijlage 2;
-
d. het vloeroppervlak van de ruimten voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen niet meer mag bedragen dan 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m2;
-
e. voor de uitoefening van de aan huis gebonden beroepen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 17;
-
f. geen sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
-
g. de omvang van de reclame-uitingen maximaal 0,50 m2 bedragen;
-
h. geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;
-
i. het niet is toegestaan om personeel in dienst te hebben voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
-
j. bij op fysieke dienstverlening gerichte bedrijven of beroepen aan huis (kappers, schoonheidssalons e.d.), niet meer dan één plaats (of stoel) mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat een dienst niet aan meer dan één klant tegelijk mag worden aangeboden en uitgevoerd;
-
k. alleen ondergeschikte detailhandel is toegestaan, eventueel in de vorm van een webwinkel, die direct voortvloeit uit, gerelateerd is aan en noodzakelijk is voor de dienst en/of het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik.
15.2 Strijdig gebruik
-
a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.
-
b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor zover het betreft:
-
1. tijdelijk gebruik ten behoeve van realisering van functies of het normale onderhoud van gronden of bouwwerken;
-
2. opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
-
3. opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en watergangen;
-
c. Tenzij expliciet aangegeven als toegestaan gebruik, wordt het volgende gebruik in ieder geval gerekend tot strijdig met de in dit plan toegedeelde functies:
-
1. het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van permanente bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning;
-
2. het gebruik van de gronden en bouwwerken anders dan door middel van bedrijfsmatige exploitatie;
-
3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
15.3 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit
-
a. Met omgevingsvergunning kan worden toegestaan dat bedrijfsmatige activiteiten die niet voorkomen in de Lijst richtafstanden (bijlage 3) worden uitgeoefend, mits de activiteiten aantoonbaar gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsmatige activiteiten die ter plaatse zijn toegewezen;
-
b. Bij een vergunning zoals bedoeld onder a wordt de aard en invloed van de milieubelasting van de bedrijfsmatige activiteiten en ook de aspecten geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, luchtverontreiniging en bodemverontreiniging beoordeeld en wordt gekeken naar de diversiteit, het continue karakter van het bedrijf, de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Artikel 16 Toegestane ondergeschikte functies
Ter plaatse van het werkingsgebied van dit deel-omgevingsplan zijn tevens de volgende functies toegestaan, mits ondergeschikt aan de ter plaatse toegewezen functie(s):
-
a. groenvoorzieningen;
-
b. wegen en paden;
-
c. tuinen, erven en terreinen;
-
d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
e. bermen en beplanting;
-
f. sport- en speelvoorzieningen;
-
g. nutsvoorzieningen;
-
h. parkeervoorzieningen, waarbij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 17.
Artikel 17 Regels ten aanzien van parkeergelegenheid
Ten aanzien van parkeergelegenheid gelden de volgende regels:
-
a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden (al dan niet gecombineerd), waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
-
b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het TAM-omgevingsplan wordt op basis van de Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018 of de opvolger van deze nota die gaat over parkeernormen, bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
-
c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 18 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit TAM-omgevingsplan.