direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Witmarsum - van Aylvaweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2025TAMOwitmaylw-ontw

Regels

Preambule

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebruiksverandering op het perceel van Aylvaweg 16-18 te Witmarsum en is als een nieuw hoofdstuk 22d opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel-omgevingsplan) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22d van het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân.

In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22d.' gelezen worden.

In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22d.' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Algemene bepalingen

1.1 Toepassingsbereik
  • a. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het eerste lid;
  • b. De regels in afdeling 22.2 van het omgevingsplan, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van het omgevingsplan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk;
  • c. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Van Aylvaweg 16-18 te Witmarsum, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1900.2025TAMOwitmaylw-ontw zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
1.2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

  • a. de begripsbepalingen uit artikel 1.1 van het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân;
  • b. omgevingsplan: het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân met identificatie/akn/nl/act/gm1900/2020/omgevingsplan;
  • c. Deel-omgevingsplan: dit TAM-omgevingsplan voor de locatie Van Aylvaweg 16-18 te Witmarsum als vervat in hoofdstuk 22d van het omgevingsplan;
  • d. aan-huis-verbonden beroep of bedrijf: een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of de bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, als genoemd in bijlage 1;
  • e. bêd & brochje: een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;
  • f. hoofdgebouw: een gebouw dat, gelet op de functie, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
  • g. hoofdvorm: het hoofdgebouw, exclusief bijbehorende bouwwerken;
  • h. huishouden: de bewoning van een woning door:
    • a. één persoon;
    • b. twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, waaronder geen kamerbewoning begrepen.
  • i. paramedische voorzieningen: medische voorzieningen die gericht zijn op het beter functioneren van het lichaam en het op peil houden van de gezondheid, zoals fysiotherapie, ergotherapie, diëtiek of logopedie;
  • j. woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.3 Doelen

Voor dit deel-omgevingsplan gelden de volgende doelen:

  • a. een gezonde leefomgeving;
  • b. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

2.1 Meetbepalingen

Meetbepalingen die, op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in artikel 22.24 van het omgevingsplan, zijn van toepassing op dit deel-omgevingsplan. 

2.2 Aanvullende meetbepalingen

In aanvulling van het bepaalde in lid 2.1 gelden de volgende meetbepalingen:

  • a. bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • b. goothoogte van een bouwwerk: vanaf het straatpeil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • c. oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • d. uitzondering ondergeschikte bouwdelen: bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Toewijzen van functies aan locaties

Artikel 3 Functie Maatschappelijk - Paramedisch

3.1 Algemeen
3.1.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie Maatschappelijk - Paramedisch.

3.1.2 Functieomschrijving

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegelaten:

  • a. paramedische voorzieningen met daaraan ondersteunend muziekeducatie en fitness vanuit medisch oogpunt;
  • b. met daaraan ondergeschikt de functies zoals opgenomen in artikel 9;
  • c. parkeervoorzieningen, waarbij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 10;
3.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de regels zoals opgenomen in artikel 6.1.

3.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de regels zoals opgenomen in artikel 6.3.

Artikel 4 Functie Wonen

4.1 Algemeen
4.1.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie Wonen.

4.1.2 Functieomschrijving

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegelaten:

  • a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    • 1. aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, waarbij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8.1.1;
    • 2. bêd en brochje, waarbij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8.1.2;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - geluidgevoelige ruimte uitgesloten' zijn uitsluitend bij de woonfunctie behorende niet-geluidgevoelige ruimtes zoals verkeersruimtes en bergruimtes toegestaan;
  • c. parkeervoorzieningen, waarbij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 10;
  • d. met daaraan ondergeschikt de functies zoals opgenomen in artikel 9.

4.1.3 Voorwaardelijke verplichting

De ruimtes in de gebouwen mogen niet eerder worden gebruikt als woning nadat een geluidwerende scheidingswand is geplaatst tussen de geluidgevoelige ruimte en de ruimte waarbinnen geluidgevoelige ruimtes zijn uitgesloten.

4.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
4.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de regels zoals opgenomen in artikel 6 lid 6.1.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bouwvlak' niet meer dan één woning is toegestaan, tenzij:
    • 1. ter plaatse anders is aangeduid; en/of
    • 2. het bestaande aantal woningen meer bedraagt.

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de regels zoals opgenomen in artikel 6.2.

4.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de regels zoals opgenomen in artikel 6.3.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 2' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.

5.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
5.2.1 Voorrangsregeling

Deze regels gelden primair ten opzichte van de regels van de ter plaatse geldende overige functie(s).

5.2.2 Onderzoeksplicht

Voor bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, met een oppervlakte groter dan:

  • a. 500 m2, ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE, of
  • b. 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE, of
  • c. 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE;

en die de bodem dieper dan 0,40 m beneden maaiveld verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • d. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • e. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

5.2.3 Toelaatbaarheid bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende functie(s) zijn bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, slechts toelaatbaar wanneer:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders
  • d. het een bouwwerk betreft met een oppervlakte van maximaal:
    • 1. 500 m2, ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE, of
    • 2. 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE, of
    • 3. 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE;

met dien verstande dat de onder 1 t/m 3 genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn op waterbodems;

  • e. het een bouwwerk betreft dat niet dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd, met dien verstande dat deze uitzondering niet van toepassing is op waterbodems.
5.3 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit

Het bevoegd gezag kan, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwwerken kunnen worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of
  • c. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de functie 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren) egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;
  • c. de aanleg van gronddepots;
  • d. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en andere wateren;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil;
  • g. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting, waarbij de verstoring bij verwijderen of aanbrengen meer dan 0,40 m onder het maaiveld bedraagt;
  • h. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden.

5.4.2 Onderzoeksplicht

Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

5.4.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  • a. een oppervlakte hebben van maximaal 500 m2, ter plaatse van de advieszone 'waarderend onderzoek dobbe' en 'karterend onderzoek 1' van de gemeentelijke FAMKE, of
  • b. een oppervlakte hebben van maximaal 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone 'karterend onderzoek 2' van de gemeentelijke FAMKE, of
  • c. een oppervlakte hebben van maximaal 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone 'karterend onderzoek 3' en 'quickscan' van de gemeentelijke FAMKE,

met dien verstande dat de onder a t/m c genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn op waterbodems;

  • d. niet dieper gaan dan 0,40 meter onder het maaiveld (met uitzondering van gronddepots én waterbodems);
  • e. het normale onderhoud betreffen;
  • f. al in uitvoering en/of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • g. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
  • h. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een minimum diameter van 0,40 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.

5.4.4 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden kunnen worden geschaad, de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of
    • 3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Beoordelingsregels bouwactiviteiten

6.1 Gebouwen en overkappingen

Ten aanzien van het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van hoofdgebouwen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bouwvlak' en ten behoeve van de daar geldende functie(s);
  • b. ten behoeve van de ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan' geldende functie(s) is het bouwen van gebouwen en overkappingen toegestaan;
  • c. de goothoogte, respectievelijk de bouwhoogte, van een gebouw of overkapping mag niet in strijd zijn met de maatvoering zoals opgenomen bij de ter plaatse toegewezen functie(s).
6.2 Bijbehorende bouwwerken

Ten aanzien van het bouwen van bijbehorende bouwwerken, waaronder begrepen overkappingen, gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan' geldende functie(s) is het bouwen van bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  • b. in aanvulling op het bepaalde in artikel 22.27 in samenhang met artikel 22.36 van het omgevingsplan, gelden de bouwregels zoals opgenomen onder c. t/m h.;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan', maar niet overlappend met de aanduiding 'overige zone - bouwvlak', geldt dat de gronden voor niet meer dan 70% mogen worden bebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt:
    • 1. 90% van de oppervlakte van de hoofdvorm met een maximum van 100m²; of
    • 2. maximaal 50m², ongeacht de oppervlakte van de hoofdvorm;
  • e. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is ten minste 1,00 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, tenzij;
    • 1. een hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met een plat dak, dan mag een aangebouwd bijbehorend bouwwerk ten hoogste even hoog zijn als de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 meter tot de zijdelingse perceelsgrens ligt, dan is de bouwhoogte niet meer dan 7,00 meter én ten minste 1,00 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • f. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedragen niet meer dan 3,00 respectievelijk 5,50 meter.
6.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximum bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt 8 meter;
  • b. ten aanzien van erf- of terreinafscheidingen geldt het bepaalde in artikel 22.27 sub f. van het omgevingsplan;
  • c. in uitzondering op het bepaalde onder b. geldt dat vóór de voorgevelrooilijn uitsluitend erf- of terreinafscheidingen mogen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 1 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,50 m bedragen.
6.4 Beoordelingsregels karakteristieke bouwwerken

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek' gelden, primair ten opzichte van de regels bij de ter plaatse toegewezen functie(s), de volgende regels:

  • a. de verschijningsvorm van een gebouw, bepaald door de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting, dakvormen oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit deel-omgevingsplan, blijft gehandhaafd;
  • b. de verschijningsvorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bepaald door de breedte, hoogte, vorm en oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit deel-omgevingsplan, blijft gehandhaafd;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sublid a is een afwijking van de goothoogte en/of de bouwhoogte van ten hoogste 5% toegestaan, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast.
6.5 Uitzonderingen

Voor het bouwen als genoemd in de leden 6.1 tot en met 6.3 tot en met geldt:

  • a. indien geen maatvoering is opgenomen, uitsluitend het bepaalde in artikel 22.27 jo. artikel 22.36 van het tijdelijk omgevingsplan;
  • b. dat de bestaande maatvoering van toepassing is, indien deze hoger is dan aangegeven in de bouwregels.
6.6 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het omgevingsplan, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels en de regels zoals opgenomen in artikel 6 van dit TAM-omgevingsplan, toch worden verleend als:

  • a. maximaal 10% wordt afgeweken van de gegeven maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  • b. een gebouw tot ten hoogste 1,50 m gemeten vanaf de gevel wordt uitgebreid met:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen; en
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 7 Beoordelingsregels slopen

Een omgevingsvergunning is vereist voor het slopen van de in bijlage 3 met waarde K1 gewaardeerde bebouwing of delen daarvan, waarbij geldt dat:

  • a. een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend wanneer:
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm c.q. verschijningsvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld; en/of
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is; en/of
    • 3. het delen van een bouwwerk betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm veroorzaken;
  • b. een omgevingsvergunning niet nodig is voor werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd volgens een al verleende omgevingsvergunning.

Artikel 8 Gebruiksregels

8.1 Beoordelingsregels gebruik
8.1.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. een aan huis verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • b. de persoon die bij een woning een aan huis verbonden beroep of bedrijf exploiteert ook de bewoner is van de desbetreffende woning (er is een functionele en persoonlijke binding tussen de bewoner van de woning en de exploitatie van het beroep of bedrijf aan huis);
  • c. het beroep of bedrijf voorkomt op de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijven in bijlage 1;
  • d. het vloeroppervlak van de ruimten voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen niet meer mag bedragen dan 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m2;
  • e. voor de uitoefening van de aan huis gebonden beroepen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 10;
  • f. geen sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  • g. de omvang van de reclame-uitingen maximaal 0,50 m2 bedragen;
  • h. geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  • i. het niet is toegestaan om personeel in dienst te hebben voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • j. bij op fysieke dienstverlening gerichte bedrijven of beroepen aan huis (kappers, schoonheidssalons e.d.), niet meer dan één plaats (of stoel) mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat een dienst niet aan meer dan één klant tegelijk mag worden aangeboden en uitgevoerd;
  • k. alleen ondergeschikte detailhandel is toegestaan, eventueel in de vorm van een webwinkel, die direct voortvloeit uit, gerelateerd is aan en noodzakelijk is voor de dienst en/of het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik.

8.1.2 Bêd en Brochje

Bêd en Brochje is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de bêd en brochje uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de daarbij behorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • b. ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen zijn toegestaan;
  • c. de oppervlakte van bêd en brochje maximaal 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning bedraagt, inclusief daarbij behorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;
  • d. de omvang van de reclame-uitingen mag maximaal 0,5 m2 bedragen;
  • e. voor de uitoefening van de bêd en brochje wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 10.
8.2 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor zover het betreft:
    • 1. tijdelijk gebruik ten behoeve van realisering van functies of het normale onderhoud van gronden of bouwwerken;
    • 2. opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
    • 3. opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en watergangen;
  • c. Tenzij expliciet aangegeven als toegestaan gebruik, wordt het volgende gebruik in ieder geval gerekend tot strijdig met de in dit plan toegedeelde functies:
    • 1. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
    • 2. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval;
    • 3. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen;
    • 4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    • 5. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
8.3 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit
  • a. Met omgevingsvergunning kan worden toegestaan dat bedrijfsmatige activiteiten die niet voorkomen in de Lijst richtafstanden (bijlage 2) worden uitgeoefend, mits de activiteiten aantoonbaar gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsmatige activiteiten die ter plaatse zijn toegewezen;
  • b. Bij een vergunning zoals bedoeld onder a wordt de aard en invloed van de milieubelasting van de bedrijfsmatige activiteiten en ook de aspecten geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, luchtverontreiniging en bodemverontreiniging beoordeeld en wordt gekeken naar de diversiteit, het continue karakter van het bedrijf, de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Artikel 9 Toegestane ondergeschikte functies

Ter plaatse van het werkingsgebied van dit deel-omgevingsplan zijn tevens de volgende functies toegestaan, mits ondergeschikt aan de ter plaatse toegewezen functie(s):

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. wegen en paden;
  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. bermen en beplanting;
  • f. sport- en speelvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen, waarbij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 10.

Artikel 10 Regels ten aanzien van parkeergelegenheid

Ten aanzien van parkeergelegenheid gelden de volgende regels:

  • a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden (al dan niet gecombineerd), waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt op basis van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  • c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 11 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit deel-omgevingsplan.