| Plan: | TAM-omgevingsplan Witmarsum - van Aylvaweg |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.2025TAMOwitmaylw-ontw |
Dit TAM-omgevingsplan betreft de locatie aan de van Aylvaweg 16 en 18 in Witmarsum. De locatie aan de van Aylvaweg 16 en 18 in Witmarsum is nu in het omgevingsplan geheel bestemd met een functie 'Maatschappelijk' op basis van de regels van het daarin opgenomen bestemmingsplan. Op deze locatie is nu een woonhuis (bedrijfswoning ten behoeve van de maatschappelijke functie) en een fysiotherapiepraktijk aanwezig. Ook worden er vanuit de fysiotherapiepraktijk groepslessen gegeven in dans- en beweegeducatie voor kinderen alsmede medische fitness trainingen. Het voornemen is om de functie van de bedrijfswoning aan de van Aylvaweg 18 te wijzigen in de functie wonen en de maatschappelijke functie van de fysiotherapiepraktijk aan de Aylavaweg 16 te verfijnen naar de functie maatschappelijk - paramedisch. Het voornemen betreft daarmee uitsluitend een planologische functiewijziging. De gemeente Súdwest-Fryslân is hier in principe toe bereid (er is een principe uitspraak gedaan). De uiteindelijke bevoegdheid hierover ligt bij de raad.
Het plangebied van dit TAM-omgevingsplan betreft de percelen van Aylvaweg 16 en 18 en in Witmarsum en is aangegeven op de volgende afbeelding.
Figuur 1 Ligging en begrenzing plangebied binnen Witmarsum
Figuur 2 Ligging en begrenzing plangebied met luchtfoto bestaande situatie
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving en analyse van de huidige ruimtelijk- functionele situatie en wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven en wordt het initiatief hieraan getoetst. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in diverse omgevingsaspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de opbouw van het TAM-omgevingsplan en wordt een juridische toelichting gegeven. Vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 7 wordt een overzicht gegeven van de participatie die heeft plaatsgevonden. Tot slot volgt de conclusie, waarin (de opbrengst van de voorgaande hoofdstukken beschouwend) wordt aangegeven of er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De locatie is planologisch geregeld in het omgevingsplan Súdwest-Fryslân, waar het bestemmingsplan ‘Dorpen Noord / West 2’ deel van uitmaakt. De gronden zijn voorzien van de functie “Maatschappelijk” (artikel 14 van de planvoorschriften).
Binnen het omgevingsplan heeft de locatie naast de functie ‘Maatschappelijk’ ook de dubbelfunctie ‘Waarde – Archeologie 2’. Daarnaast is er op de locatie een bouwvlak, een functieaanduiding ‘bedrijfswoning’ en een bouwaanduiding ‘karakteristiek’ (ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning') aanwezig.
Figuur 3: Verbeelding huidige planologische situatie (bron: PDOK viewer)
De locatie aan de van Aylvaweg 16 en 18 in Witmarsum is nu geheel bestemd voor maatschappelijke functies. Op deze locatie is nu een woonhuis en een fysiotherapiepraktijk gevestigd. Het woonhuis was in gebruik als bedrijfswoning bij de fysiotherapiepraktijk omdat de voormalige eigenaar van de praktijk daar woont. Ook worden er vanuit de fysiotherapiepraktijk groepslessen gegeven in dans- en beweegeducatie voor kinderen alsmede medische fitness trainingen. Het voornemen is om de functie van de woning aan de van Aylvaweg 18 te wijzigen in de functie wonen (zonder een bedrijfsmatige koppeling met de fysiotherapiepraktijk) en de maatschappelijke functie van de fysiotherapiepraktijk aan de Aylavaweg 16 te verfijnen naar de functie maatschappelijk - paramedisch. De gemeente Súdwest-Fryslân is hier in principe toe bereid (er is een principe uitspraak gedaan). De uiteindelijke bevoegdheid hierover ligt bij de raad.
Binnen de functie 'Maatschappelijk' is geen particuliere woning toegestaan. Het voornemen is aldus in strijd met de regels van het geldende omgevingsplan Súdwest-Fryslân, onderdeel ‘Dorpen Noord / West 2’.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader dat relevant is voor de activiteiten (aanpassen functie op het perceel van de woning en aanpassen functie op het perceel van de fysiotherapiepraktijk) toegelicht en wordt de activiteit hieraan getoetst. Er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds beleid van hogere overheden waar lagere overheden rekening mee moeten houden, maar wel gemotiveerd van kunnen afwijken, en anderzijds instructieregels van hogere overheden in omgevingsverordeningen en het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl). De regels uit het Bkl worden in hoofdstuk 3 van deze motivering getoetst aan de activiteit.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft richting voor keuzes, inspireert, stelt kaders en zorgt voor een integrale aanpak van strategische opgaven in de fysieke leefomgeving. Vier prioriteiten staan daarbij centraal:
De NOVI stelt een integrale aanpak voor, waarbij samengewerkt wordt met andere overheden en maatschappelijke organisaties. De opgaven rond wonen, klimaat, energie, circulaire economie, verkeer en vervoer en landbouw zijn zo groot en ingewikkeld dat meer sturing vanuit het Rijk nodig is.
Behoud van omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle ontwikkelingen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid plaatsvinden. De NOVI maakt hierbij gebruik van drie afwegingsprincipes:
Het rijk heeft de volgende inhoudelijke keuzes vastgelegd in de NOVI:
Gezien de aard en schaal van het voorgenomen initiatief worden met het voorliggende TAM-omgevingsplan geen rijksbelangen geraakt.
Hoofdstuk 5 van het Bkl bevat instructieregels voor het omgevingsplan. Afdeling 5.1 stelt instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ook wel afgekort als "ETFAL"). ETFAL betekent dat er een balans bestaat tussen verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Deze regels houden meer in dan alleen de bestemmingen in een bestemmingsplan; denk bijvoorbeeld aan een netwerkfunctie (kabels en leidingen) of waterbergende functie (milieu).
In afdeling 5.2 zijn instructieregels opgenomen over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Dit gaat over het voorkomen van belemmeringen voor onder meer het gebruik en beheer van rijkswegen, lozen van industrieel afvalwater en het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.
Afdeling 5.3 bevat regels over ontheffing van instructieregels voor het omgevingsplan.
In het kader van een ETFAL is het aspect 'milieubelastende activiteiten' en daaruit
voortvloeiend het aspect 'geluid' van belang. Zie hiervoor hoofdstuk 4.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De Ladder is sinds 1 januari 2024, bij inwerkingtreding van de Omgevingswet, terug te vinden in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), één van de AMvB's bij de Omgevingswet. De Ladder is opgenomen als een instructieregel voor het omgevingsplan, specifiek gericht op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed.
De instructieregel over de Ladder is geformuleerd als het type instructieregel 'rekening houden met'. Dit maakt dat er ruimte is om ontwikkelingen waarvan de behoefte niet kan worden aangetoond, toch door te zetten, omdat de totaalafweging aan belangen gunstig uitpakt. Hierbij is het van belang dat het gaat om een afweging van de ontwikkelingsbehoefte met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt (zoals opgenomen in de Nota van Toelichting van het Invoeringsbesluit Omgevingswet). Voor stedelijke ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied geldt een extra motiveringsplicht waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
De ladder is voor dit plan niet relevant, omdat het geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen
mogelijk maakt.
Gezien de aard en schaal van het voorgenomen initiatief is er met het voorliggende TAM-omgevingsplan geen sprake van strijdigheid met het rijksbeleid.
Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Fryslân 2020: 'De Romte Diele'. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn, sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet, vastgelegd in de 'Omgevingsverordening Fryslân 2022'. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in het omgevingsplan rekening mee gehouden moet worden. Op 28 maart 2025 is een nieuwe versie in werking getreden.
De visie omvat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving op een hoog abstractieniveau, voor de lange termijn en is op 23 september 2020 vastgesteld. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over 20/30 jaar uit ziet. In de visie is aangegeven waar de provincie heen wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Hoe dit gestalte moet krijgen is niet precies aangegeven. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Samen met verschillende organisaties, inwoners en ondernemers in Fryslân geeft de provincie invulling aan deze visie. Dit gebeurt in programma's, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.
In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:
Gezien de aard en schaal van het voorgenomen initiatief is het voorliggende TAM-omgevingsplan niet in strijd met de provinciale omgevingsvisie.
Provinciale Staten kunnen bij omgevingsverordening regels stellen over de uitoefening van taken of bevoegdheden aan de gemeente (instructieregels).
De Omgevingsverordening Fryslân is op 1 januari 2024 in werking getreden en heeft betrekking op de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving zoals bedoeld in artikel 1.2 van de Omgevingswet. Deze verordening sluit aan op de ambities en opgaven uit de Omgevingsvisie van de provincie Fryslân “De Romte Diele”. Op 28 maart 2025 is een nieuwe versie in werking getreden.
De vier inhoudelijke principes (‘Zuinig en meervoudig ruimtegebruik’, ‘Omgevingskwaliteiten als ontwerpbasis’, ’Koppelen en verbinden als uitdaging’ en ‘Gezond en veilig’) krijgen hun vertaling en betekenis in de regels van de verordening zelf. Deze principes vormen de vertrekbasis voor gemeentelijke omgevingsplannen, en geven invulling aan een goede kwaliteit van de leefomgeving. Ze bieden daarmee tegelijk aangrijpingspunten voor gemeenten om het leefomgevingsklimaat op lokaal niveau te borgen.
De eerdere verordeningen ruimte (2011 en 2014) gingen uit van: “helderheid over wat wél kan en wat níet kan”. Deze nieuwe verordening gaat meer uit van: “helderheid over wat zonder meer kan en een kwalitatief afwegingskader voor wat wellicht kan”.
Voor enkele onderdelen, zoals 'windturbines' en 'stedelijke functies' in het buitengebied, blijft echter nog wel sprake van een begrenzing van mogelijkheden. In de basis- en afwijkingsregels worden in enkele gevallen ook objectieve, kwantitatieve grenzen gesteld. Hoewel deze niet in de Omgevingsvisie staan, geven ze wel een juridisch hanteerbare vertaling van onderdelen van de visie. Deze normen werken echter niet als bovengrens: met de uitzonderingsregels kan daarvan worden afgeweken. De normen vormen een tussenstation: ontwikkelingen binnen de normen zijn zonder meer mogelijk, mits gemotiveerd; daarboven volgt een nadere afweging, in samenwerking met de provincie.
Gezien de aard en schaal van het voorgenomen initiatief is het voorliggende TAM-omgevingsplan niet in strijd met de provinciale instructieregels.
Gezien de aard en schaal van het voorgenomen initiatief is er met het voorliggende TAM-omgevingsplan geen sprake van strijdigheid met het provinciaal beleid.
De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest': samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet, krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet, welke op 1 januari 2024 in werking is getreden. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van de gemeente Súdwest-Fryslân.
De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon- werk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen. Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.
De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:
In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.
De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:
Gezien de aard en schaal van het voorgenomen initiatief is er met het voorliggende TAM-omgevingsplan geen sprake van strijdigheid met het de Omgevingsvisie. Met de voorgestane planologische functiewijziging wordt een bedrijfswoning omgezet naar een 'reguliere woning. De fysiotherapiepraktijk blijft gehandhaafd. Op deze wijze wordt bijgedragen aan het thema "veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden".
Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doet de gemeente door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.
De mienskip heeft tijdens het 'Rondje Súdwest' in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021) cultureel erfgoed benoemt als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema's in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.
Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2024 in de Omgevingswet (artikel 5.130 Bkl) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van een plan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.
Zo stelt de gemeente bij plannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in plannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas. Bij de ontwikkeling van het plan 'Witmarsum - Van Aylvaweg' is onderzoek gedaan naar de archeologische en cultuurhistorische waarden conform de erfgoednota. Een nadere toelichting hierop staat in paragraaf 4.4.
Gezien de aard en schaal van het voorgenomen initiatief is er met het voorliggende TAM-omgevingsplan geen sprake van strijdigheid met het gemeentelijk beleid.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan van invloed zijn op de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de omgevingsaspecten (zoals natuur, geluid, bodem) en andere thema's (zoals gezondheid, kwaliteit van de buitenruimte) in beginsel onderzocht moeten worden om te beoordelen of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) als de gewenste ontwikkeling is uitgevoerd.
In onderhavige situatie is slechts sprake van een functiewijzing. Er verandert feitelijk niets aan de omgeving. Vanuit de ETFAL dient er wel aandacht te zijn voor de aspecten 'Verkeer en parkeren', 'Milieubelastende activiteiten' en daaruit voortvloeiend het aspect 'Geluid'. Ook wordt aandacht besteed aan de aspecten 'Bodem' en 'Cultuurhistorie'. Voor de andere aspecten en thema's gelden er geen belemmeringen en daarom wordt daar niet specifiek op ingegaan.
Ten aanzien van de verkeerssituatie wordt opgemerkt dat de verkeersdruk als gevolg van dit plan niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Ook het huidig aantal parkeerplaatsen voorziet in de behoefte.
In het vigerende plan is getoetst aan de richtafstanden uit de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering'' uit 2009. De huidige bedrijfswoning (Van Aylvaweg 18) is op dit moment niet geluidgevoelig ten opzichte van het eigen bedrijf (de fysiotherapiepraktijk, Van Aylvaweg 16). Indien de bedrijfswoning een gewone woning wordt, dan wordt deze wel geluidgevoelig ten opzichte van het bedrijf. Op dit moment is er op de locatie Van Aylvaweg 16 een fysiotherapiepraktijk aanwezig, en moet er rekening worden gehouden met de maximale invulling van de functie ‘Maatschappelijk’ in het omgevingsplan.
Binnen de functie ‘Maatschappelijk’ zijn ook andere maatschappelijke voorzieningen toegestaan, zoals een jeugdsociëteit, verenigingsgebouw, concertgebouw etc. Hierbij geldt voor geluid, en voor milieu, een grotere richtafstand (namelijk 10 meter, uitgaande van een gemengd gebied). Doordat de woning en het perceel op locatie Van Aylvaweg 18 direct grenst aan het bedrijf en het perceel Van Aylvaweg 16, wordt deze richtafstand niet gehaald.
Om deze reden wordt met dit TAM omgevingsplan aan het perceel waarop de fysiotherapiepraktijk is gevestigd een specifieke functie toegekend, namelijk 'maatschappelijk - paramedisch', waarbinnen uitsluitend aan de locatie Van Aylvaweg 16 een fysiotherapiepraktijk is toegestaan (of een naar aard en omvang gelijk te stellen functie). Aan de locatie Van Aylvaweg 18 wordt met dit plan de functie ‘wonen’ met de functie 'voortuin' toegekend overeenkomstig de standaardregeling van de gemeenten die voor het gehele dorp geldt. Door het toekennen van specifieke functies aan beide percelen, gaat er een andere richtafstand gelden voor geluid en milieu (namelijk 0 meter).
De fysiotherapiepraktijk valt onder milieucategorie 1. De bestaande bedrijfsactiviteit ligt in een gemengd gebied met wonen. In de basis mag het gebruik niet leiden tot milieuhinder buiten de grens van de bedrijfslocatie, dan wel verder reiken dan de overzijde van de openbare weg waaraan de activiteit ligt. Dat betekent dat de milieugebruiksruimte en de planologische gebruiksruimte nagenoeg samenvallen. Het betreft een kleinschalige praktijk die in de hoofdzaak overdag open is. Er is geen sprake van activiteiten in de buitenruimte en er is geen sprake van een toename van verkeersactiviteiten, anders dan in de huidige situatie. De standaardregels in het omgevingsplan (de bruidsschat) bieden voldoende basis om activiteiten wat betreft hun milieugebruiksruimte evenwichtig aan locaties toe te kunnen delen.
Geluid door activiteiten
Het aspect geluid heeft betrekking op de aanwezige scheidingsconstructie tussen de fysiotherapiepraktijk en de woning zelf. Deze zal beoordeeld worden op geluidwering (en brandveiligheid). De technische eisen die hieruit voortvloeien zullen vertaald worden naar technische oplossingen. Hier is eventueel ook nog een omgevingsvergunning voor nodig.
Akoestisch onderzoek
Vanwege deze functiewijziging worden er vanuit de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) eisen gesteld aan de geluideis tussen de beide functies onderling. Er is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten aanzien van de interne en externe geluidoverdracht. Naar aanleiding van het onderzoek zijn twee rapportages opgesteld waarvan de resultaten hieronder worden behandeld. In het onderzoek is aandacht besteed aan contactgeluid, muziekgeluid en stemgeluid. Voldaan zal moeten worden aan de standaardwaarden die in tabel 5.65.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan. Daarnaast moet geborgd worden dat voldaan kan worden aan de grenswaarden in geluidgevoelige ruimten binnen geluidgevoelige gebouwen (tabel 5.65.2 Bkl).
Interne geluidoverdracht
Het onderzoek naar de interne geluidoverdracht (bijlage 1) richt zich op de intern geluidoverdracht van de fysiotherapiepraktijk naar de woning, met bijzondere aandacht voor de rol van niet-geluidgevoelige tussenruimten.
Uit de resultaten blijkt dat de luchtgeluidisolatie tussen de praktijk en de tussenruimten varieert van 34 tot 51 dB, terwijl de contactgeluidisolatie tussen 38 en 54 dB ligt. Hiermee wordt met betrekking tot contactgeluidisolatie ruimschoots voldaan aan de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.
In de niet-geluidgevoelige tussenruimten wordt bij muziekactiviteiten een maximaal geluidniveau van 38 dB(A) vastgesteld. Hoewel dit boven de grenswaarde voor geluidgevoelige ruimten ligt, zijn deze tussenruimten niet normatief volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Door de aanwezigheid van een steensmuur tussen de tussenruimte en de woning wordt verwacht dat het geluidniveau in de woning onder de grenswaarde van 30 dB(A) blijft.
Om de situatie verder te optimaliseren is in overleg met de architect een HSB-voorzetwand voorgesteld tussen praktijk en tussenruimten. Deze maatregel verbetert de luchtgeluidisolatie met circa 2 dB, waardoor het geluidniveau in de tussenruimte daalt naar 36 dB(A). Dit biedt meer flexibiliteit voor zowel de bewoners als de praktijkhouder, en maakt het mogelijk om het muziekgeluid in de fitnessruimte tot 84 dB(A) toe te staan zonder dat de norm in de woning wordt overschreden.
Samenvattend toont het onderzoek aan dat, met de voorgestelde bouwkundige aanpassingen, wordt voldaan aan de eisen uit het Bkl voor interne geluidoverdracht. Er wordt geen hinder verwacht in de woning door contact- of muziekgeluid uit de praktijk.
Externe geluidoverdracht
In het onderzoek naar de externe geluidoverdracht (bijlage 2) is specifiek gekeken naar het geluid afkomstig van buiten geplaatste installaties en activiteiten van de fysiotherapiepraktijk op de gevel van de woning op Aylvaweg 18. De uitkomsten van het rekenmodel geven aan dat er geen overschrijdingen plaatsvinden als gevolg van de parkeerplaats en de airco’s op het dak.
Afgaand op de rekenresultaten voor het aspect geluid bestaande uit het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vindt er geen overschrijding plaats van de standaardwaarde zoals deze zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Hiermee is er sprake van een aanvaardbaar geluidniveau.
Maatregelen
Om te voldoen aan de geluideis tussen de beide functies worden enkele maatregelen getroffen. Ten eerste wordt er een scheidingswand geplaatst tussen beide percelen. Ten tweede wordt de tussenruimte tussen de fysiopraktijk en de woning aangemerkt als 'niet geluidgevoelige ruimte'.
De scheiding tussen de bestaande fysiopraktijk en de woning komt op de kadastrale grens te liggen tussen de beide percelen. De ruimte tussen de woning en de fysiopraktijk kan beschouwd worden als een bufferzone. Deze bufferzone is aangemerkt als een niet geluidgevoelige ruimte. Belangrijk hierbij is dat in de tussenruimte een aanvaardbaar geluidsniveau aanwezig is vanuit de geluidsbron in de fysiopraktijk. Tussen de woning en de fysiopraktijk komt een scheidingswand. De scheidingsconstructie moet van dien aard zijn dat hier aan kan worden voldaan. Het uitgevoerde geluidsonderzoek (extern geluid) richt zich op het bepalen en motiveren van wat een aanvaardbaar geluidsniveau is in de tussenruimte. Vervolgens wordt berekend of de getekende scheidingsconstructie aan deze gestelde eis voldoet. Een tekening van de bestaande situatie en de nieuwe situatie (met scheidingswand en bufferzone) is opgenomen als bijlage 3.
De tussenruimte is op de verbeelding voorzien van de aanduiding 'overige zone-geluidgevoelige ruimte uitgesloten'. In de regels is de functieomschrijving van de functie wonen hier op aangevuld. Zie ook artikel 4.1.2. Dit betekent dat in de bufferzone een hoger geluidsniveau is toegestaan dan in de woning.
Onder een geluidgevoelig gebouw vallen ook delen van een gebouw met een nevengebruiksfunctie van de woonfunctie (artikel 3.21, lid 1, onder a Bkl). Voorbeelden zijn:
Een geluidgevoelige ruimte is een verblijfsruimte of verblijfsgebied van een gebouw met een woonfunctie (artikel 3.22, lid 1, onder a Bkl). Een verkeersruimte (bijvoorbeeld een gang), toiletruimte, badruimte of een technische ruimte is niet geluidgevoelig. Een berging kan hier ook onder worden geschaard. De bufferzone tussen fysiotherapie en woning kent geen primaire verblijfsfunctie en kan om deze reden worden aangemerkt als een niet geluidgevoelige ruimte.
Figuur: begane grond, nieuwe situatie
De vereiste bouwkundige voorzieningen voor de in het onderzoek doorgerekende en geadviseerde afscheidende wand blijken zwaar en kostbaar. In overleg heeft de gemeente aangegeven dat de ruimten tussen de woning en de fysiopraktijk kunnen worden aangemerkt als niet-geluidgevoelige verblijfsruimten, mits het geluidniveau vanuit de fysiopraktijk in deze zones aanvaardbaar is. Hiervoor is het onderzoek naar de te verwachten geluidisolatie van de toe te passen wandconstructie en het geluidniveau in de bufferruimten ten gevolge van muziekgeluid in de fitnessruimte uitgevoerd. Dit is verwoord in het akoestisch onderzoek extern geluid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de tussenruimte met de voorgestelde voorzetwand afdoende is voor een aanvaardbaar geluidsniveau.
Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.
Op de locatie met huisnummer 16 is in het verleden een ondergrondse huisbrand olietank aanwezig geweest. Op het adres met huisnummer 18 zijn twee ondergrondse huisbrand olietanks aanwezig geweest. Deze tanks zijn gesaneerd in 2004 (zie bijlage 4). Hoewel uit deze informatie niet met zekerheid te zeggen is of er verontreiniging is achtergebleven, kan met het oog op de huidige planologische functie 'Maatschappelijk' worden aangenomen dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid. Immers wordt ook binnen de maatschappelijke functie dagelijks gebruik gemaakt van de locatie. Bovendien heeft het pand op nummer 18 al een woonfunctie (bedrijfswoning) waarmee het voldoende aannemelijk is dat de locatie geschikt is voor de woonfunctie.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de kwaliteit van de bodem geen negatieve invloed heeft op de beoogde woonfunctie.
Archeologie
De essentie van het Europees beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie van deze wetgeving is om archeologische resten in de bodem zoveel mogelijk te behouden en het cultureel erfgoed en landschap te beschermen.
Archeologische resten
Het gemeentelijk beleid voor archeologie en cultuurhistorie staat veelal opgenomen in de archeologische beleidskaart en cultuurhistorische waardenkaart. Dit document schrijft per gebied voor welke onderzoekverplichtingen ter plaatse gelden. Wanneer een plan binnen een archeologisch waardevol gebied ligt wordt hieraan getoetst.
Toets
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de bekende en de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie onderstaande figuren). Uit de uitsnede van de FAMKE blijkt dat in het plangebied een archeologische verwachtingswaarde geldt voor alleen de periode ijzertijd-middeleeuwen.
Bij ingrepen vanaf 500 m2 én dieper dan 40 cm is in principe archeologisch onderzoek verplicht, hetgeen voortvloeit uit de functie Waarde-Archeologie 2, die is opgenomen op de verbeelding. Vooralsnog betreft dit voornamelijk een planologische functiewijziging, waarbij er niet of minimaal de bodem in wordt gegaan. Sowieso blijft men ruimschoots binnen de vrijstellingsgrens van 500 m2. In het plangebied is geen sprake van cultuurlandschappelijke waarden.
Figuur 5 Uitsnede FAMKE Steentijd-Bronstijd ter hoogte van het plangebied
Figuur 6 Uitsnede FAMKE IJzertijd- Middeleeuwen ter hoogte van het plangebied
Cultuurlandschap
In 2019 heeft de gemeente Súdwest-Fryslân (samen met de gemeente De Fryske Marren, provincie Fryslân en de stichting Mar en Klif) in 2019 een Landschapsbiografie van de Friese
Súdwesthoeke laten opstellen. Vrijwel heel Súdwest-Fryslân maakt deel uit van het Nationaal Landschap Zuidwest-Friesland. Dit gebied wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan landschapstypen, waaronder het stuwwallenlandschap in Gaasterland, de IJsselmeerkust van Makkum tot Lemmer, de kleizone met de wel bekende terpen en het veengebied van de Friese Meren. Ieder landschapstype kent een eigen ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorische elementen die van grote waarde zijn voor de beleving van het landschap in de Súdwesthoeke. De waardevolle cultuurhistorische elementen in het buitengebied en het Nationale Landschap zijn op regionaal niveau geïnventariseerd en in kaart gebracht in de landschapsbiografie. Deze vormt een aanvulling op de reeds bestaande Cultuurhistorische kaart van Fryslân en sluit aan bij de door de provincie Fryslân uitgegeven "Wordingsgeschiedenis van Fryslân". Hiermee is de feitelijke basis gelegd voor het ruimtelijk beleid en het "beter vertellen" van de historie van de Súdwesthoeke.
Gebouwde monumenten
Voor wat betreft het gebouwde erfgoed: in het hoofdlijnenakkoord 2018-2022 is aangegeven dat er gekozen is om een inventarisatie van het cultureel erfgoed in de kernen en het buitengebied per deelgebied uit te laten voeren. Op basis van deze inventarisatie kunnen in het bestemmingsplan karakteristieke panden en andersoortige objecten worden aangewezen.
Toets
Uit de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (zie figuur 4) blijkt dat de bebouwing in het plangebied de waarde 'Jongere bouwkunst 1850-1940' heeft. Verder blijkt dat het plangebied naast een boerderijplaats ligt, maar van de oorspronkelijke boerderijplaats is helemaal niets meer te herkennen. Ook is meer zuidelijk en zuidwestelijk de voormalige Aylva state gelegen met een bijbehorende stinswier. Bovengronds zijn hier geen relicten meer van over. Nabij het plangebied zijn enkele monumentale gebouwen aanwezig. En aan de noordwestzijde van het perceel ligt een wederopbouwwijk.
Figuur 4 Uitsnede Cultuurhistorische kaart Fryslân (CHK2) ter plaatse van het plangebied.
Naar aanleiding van de 'inventarisatie karakteristieke panden' is de woning aan de van Aylvaweg 18 ook geïnventariseerd op karakteristieke waarden. Het pand heeft bij deze inventarisatie 18 punten gekregen en heeft hiermee de status 'karakteristiek 2' in het omgevingsplan Dorpen Noord West 2 gekregen. De gewenste uitbreiding betreft enkel een interne wijziging en een wijziging van de bestemming en heeft geen invloed op het aanzicht van het pand.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische kwaliteiten van de locatie.
Dit TAM-omgevingsplan is opgesteld als wijziging van het tijdelijke omgevingsplan (het omgevingsplan van rechtswege) van de gemeente Súdwest-Fryslân.
Een Omgevingsplan moet technisch voldoen aan de Omgevingswet standaarden STOP/TPOD. De wetgever heeft tot 1 januari 2026 gemeenten de mogelijkheid geboden om een Omgevingsplan onder de Omgevingswet op te stellen op basis van de RO standaarden 2012 en te publiceren via www.ruimtelijkeplannen.nl en de overbruggingsfunctie van het Informatiehuis Ruimte naar het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Het omgevingsplan conform TAM maakt juridisch onderdeel uit van het omgevingsplan, maar wordt technisch in de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl geplaatst.
In hoofdstuk 1 'Inleidende regels' zijn opgenomen de algemene bepalingen en de wijze van meten. Onder de algemene bepalingen wordt het toepassingsbereik van dit omgevingsplan geregeld: met deze wijziging van het omgevingsplan worden de bestaande juridisch planologische mogelijkheden en de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan gemeente Súdwest-Fryslân vervangen door deze wijziging van het omgevingsplan. Deze wijziging voldoet aan de Omgevingswet, de instructies vanuit het Rijk en van de provincie Fryslân.
Deze wijziging van het omgevingsplan vervangt niet alle regels die onderdeel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan zoals dat op 1 januari 2024 geldt. De bruidsschat (inclusief vangnetregeling) en de gemeentelijke verordeningen die onderdeel uitmaken van de het tijdelijk omgevingsplan worden niet gewijzigd. In het toepassingsbereik is opgenomen welke regels worden gewijzigd met dit wijzigingsbesluit.
Hoofdstuk 2 'Toewijzing van functies aan locaties' bevat de regels op de van toepassing zijnde functies binnen het plangebied. Zie verder paragraaf 5.3.
Hoofdstuk 3 'Algemene regels' bevat beoordelingsregels voor bouwactiviteiten en beoordelingsregels voor het gebruik. Ook de toegestane ondergeschikte functies zijn in dit hoofdstuk omschreven.
Wonen
De functie 'Wonen' is toegekend aan het perceel Van Aylvaweg 18. De regeling hiervoor is afgestemd op de regeling voor andere vergelijkbare woonpercelen in het dorp. Naast de hoofdfunctie wonen, is het in een woning onder voorwaarden mogelijk een aantal beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. Deze activiteiten zijn altijd ondergeschikt aan de woning.
Door middel van een bouwvlak is de locatie van het hoofdgebouw vastgelegd. Via de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan' is aangegeven waar het bouwen van gebouwen en overkappingen is toegestaan. Om de bestaande woning te beschermen heeft deze overeenkomstig de geldende regeling een aanduiding 'karakteristiek' gekregen. Deze bouwaanduiding is eveneens op de verbeelding weergegeven. Hiermee wordt geregeld dat de bestaande verschijningsvorm van het hoofdgebouw (bepaald door de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting, dakvormen oppervlakte van het grondvlak) wordt gehandhaafd.
Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. Het voorste deel van het perceel betreft de voortuin. De voortuin is onder de functie 'Wonen' gebracht. Om te garanderen dat de woonfunctie niet wordt gehinderd door geluid vanuit de fysiopraktijk, is de ruimte tussen de praktijk en de woning als bufferzone aangemerkt. Op de verbeelding is deze ruimte aangeduid als 'overige zone - geluidgevoelige ruimte uitgesloten'. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend bij de woonfunctie behorende niet-geluidgevoelige ruimtes zoals verkeersruimtes en bergruimtes zijn toegestaan. Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de woning pas als zodanig in gebruik mag worden genomen na het plaatsen van een geluidwerende scheidingswand tussen de geluidgevoelige ruimte en de ruimte waarbinnen geluidgevoelige ruimtes zijn uitgesloten.
Maatschappelijk - Paramedisch
Het perceel van de fysiotherapiepraktijk is geregeld door middel van de functie 'Maatschappelijk – Paramedisch'. Onder de geregelde paramedische voorzieningen wordt verstaan medische voorzieningen die gericht zijn op het beter functioneren van het lichaam en het op peil houden van de gezondheid, zoals fysiotherapie, ergotherapie, diëtiek of logopedie. Met het toekennen van de functie 'Maatschappelijk - Paramedisch is de oorspronkelijke bredere maatschappelijke functie van de fysiotherapiepraktijk aan de Aylavaweg 16 verfijnd naar uitsluitend paramedische functies, in concreto fysiotherapie en medische fitness. Deze verfijning is noodzakelijk om vanuit een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) een afzonderlijke woonfunctie op nummer 18 mogelijk te maken. Zie ook hoofdstuk 4. Om geluidhinder voor de woonfunctie als gevolg van de maatschappelijke functie te voorkomen is de aanduiding 'geluidgevoelige ruimte uitgesloten' opgenomen. Binnen het aanduidingsgebied zijn geen geluidgevoelige functies toegestaan.
Waarde- Archeologie 2
De functie ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies ‘karterend onderzoek’ en ‘quickscan’ hebben gekregen en derhalve de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde. De voor 'Waarde - Archeologie 2' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.
In dit hoofdstuk wordt getoetst of de betreffende ontwikkeling economisch niet evident onuitvoerbaar is. Dit houdt in dat:
Financiële uitvoerbaarheid
Wat betreft de financieel-economische uitvoerbaarheid dient te worden beoordeeld of de ontwikkeling financieel haalbaar is. Als op voorhand duidelijk is dat de toegedachte functie om financiële redenen op langere termijn niet zal worden gerealiseerd, behoort de functie niet mogelijk te worden gemaakt.
Het planvoornemen betreft slechts een functiewijziging. Financiële onuitvoerbaarheid is dus niet aan de orde. Daarmee is aan de eerste vereiste voldaan.
Kostenverhaal
Indien een wijziging van het omgevingsplan bouwactiviteiten mogelijk maakt als bedoeld in artikel 8.13 van Omgevingsbesluit dient op grond van artikel 13.11 van de Omgevingswet de gemeenteraad het kostenverhaal te verzekeren voor gronden waarop dergelijke bouwactiviteiten zijn voorzien. De gemeenteraad kan bij een besluit tot vaststelling van een wijziging van het omgevingsplan besluiten geen kostenverhaalsregels op te nemen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de gronden anderszins is verzekerd.
Het planvoornemen betreft slechts een functiewijziging. Het verhalen van kosten is niet aan de orde. Daarmee is aan de tweede vereiste voldaan.
Nadeelcompensatieovereenkomst
Onderdeel van de economische uitvoerbaarheid is het opstellen van een nadeelcompensatie-overeenkomst. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling een nadeelcompensatieovereenkomst worden ondertekend.
Leges
Het opstellen van een TAM-omgevingsplan brengt legeskosten met zich mee, die door de gemeente worden geheven. Deze leges zijn verschuldigd voor het in behandeling nemen van aanvragen en het verlenen van diensten in verband met het bestemmingsplan Voor het onderhavige plan worden leges geheven.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de economische uitvoerbaarheid van de voorliggende wijziging van het omgevingsplan geborgd is.
In het kader van het planvoornemen heeft participatie met de omgeving plaatsgevonden. Buurtbewoners zijn geïnformeerd over de voorgenomen functiewijziging. De initiatiefnemer heeft een bezoek gebracht en gesprekken gevoerd met de naaste buren rondom het plangebied. Tijdens deze bezoeken is het planvoornemen nader toegelicht. De omwonenden die zijn geïnformeerd zijn met adres en handtekening terug te vinden in bijlage 5. Het waren plezierige gesprekken, waarbij de buren het op prijs stelden geïnformeerd te worden over de op hand zijnde wijzigingen in relatie tot de Omgevingswet. Er zijn in de gesprekken geen bezwaren en kritische kanttekeningen geuit, omdat de wijziging voor geen van de betrokken buren gezien werd als een wezenlijke verandering voor de buurt.
De concept versie van het ontwerp TAM omgevingsplan is voorgelegd aan de overlegpartners. Hieronder is een overzicht van deze reactie opgenomen en aangeven hoe die in het plan zijn verwerkt.
De provincie Fryslân heeft in haar advies aangegeven dat zij kan instemmen met de functie wijziging van de percelen Van Aylvaweg 16 en 18 in Witmarsum. Ten aanzien van cultuurhistorie merkt de provincie op dat in de motivering de toetsing aan de cultuurhistorische waarden in het gebied ontbreekt.
Hoofdstuk 4 is naar aanleiding van deze opmerking aangevuld. In paragraaf 4.4is toegelicht hoe met deze waarden rekening is gehouden in de planvorming.
De Gasunie heeft het plan getoetst aan de huidige eisen rondom Omgevingsveiligheid en is op grond van deze toetsing tot de conclusie gekomen dat het plangebied buiten het aandachtsgebied van haar gasinfrastructuur valt. Daarmee staat vast dat de gasinfrastructuur geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Tennet heeft het plan getoetst en na een eerste beoordeling geconstateerd dat Tennet binnen de plangrenzen noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer heeft. Tennet heeft daarom geen opmerkingen op het plan.
Liander is akkoord met het plan.
De brandweer Fryslân heeft aangegeven dat de ontwikkeling in het plan geen nadelige gevolgen heeft voor de basisbrandweerzorg. Daarnaast zijn er in de huidige situatie geen knelpunten op basis van bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en opkomsttijden. Daarom ziet de brandweer Fryslân af van de mogelijkheid tot het geven van een repressief advies.
Van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen.
Conclusie
Naar aanleiding van de reactie van de provincie is hoofdstuk 4 aangevuld met een paragraaf over cultuurhistorie.
In dit hoofdstuk wordt gemotiveerd of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties betekent dat er balans bestaat tussen het beschermen en benutten ten gevolge van de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Het bevoegd gezag moet beoordelen of bij realisering van de aangevraagde activiteit(en) sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Om dit te kunnen beoordelen moeten alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten zorgvuldig worden onderzocht en afgewogen. Dat is in de voorgaande hoofdstukken gebeurd. Het is mogelijk dat naar aanleiding van het interne en externe advies er nog aanvullende aspecten aan bod komen.
Voor de beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten, voor zover betrekking hebbend op de gevraagde activiteit, nader onderzocht in deze motivering.
De locatie aan de van Aylvaweg 16 en 18 in Witmarsum is nu geheel bestemd voor maatschappelijke functies en een daartoe te gebruiken bedrijfswoning. Op deze locatie zijn nu een woonhuis en een fysiotherapiepraktijk gevestigd. Het voornemen is om de functie van de woning aan de van Aylvaweg 18 te wijzigen in de functie Wonen en de maatschappelijke functie van de fysiotherapiepraktijk aan de Aylavaweg 16 te verfijnen naar de functie Maatschappelijk - paramedisch. Het voornemen betreft daarmee uitsluitend een functiewijziging. Er verandert feitelijk niets aan de omgeving.
Het project is in overeenstemming met de relevante beleidsuitgangspunten / instructieregels op provinciaal en gemeentelijk niveau en veroorzaakt geen conflicten met de instructieregels vanuit het Bkl.
In hoofdstuk 5 is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de geldende milieuwet- en regelgeving voor zover relevant voor de functiewijziging. Gezien de aard en schaal van het voorgenomen initiatief is er met het voorliggende TAM-omgevingsplan geen sprake van strijdigheid met de geldende milieu wet- en regelgeving.
De conclusie: alles overwegende is de ontwikkeling aanvaardbaar.