Plan: | 1e Herziening Honderdland fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2h01-VA01 |
Het belang van de Greenports voor de Nederlandse economie wordt al langer benadrukt door de Rijksoverheid. Voor Westland is samen met de provincie Zuid-Holland de gebiedsverkenning Westland opgesteld. Een van de belangrijke toekomstige ontwikkelingen om de verdiencapaciteit te vergroten is het versterken van agro logistieke draaischijf functie. 26% Van al de in Nederland/Rotterdamse haven geïmporteerde groenten en fruit wordt bewerkt en verwerkt in het Westland. Om aan deze vraag te voldoen is bedrijventerrein Honderdland fase 2 ontwikkeld.
Op 27 juni 2017 heeft de gemeenteraad van Westland hiervoor het bestemmingsplan Honderdland fase 2 vastgesteld. Het plan is in augustus 2017 in werking getreden en in september 2018 - na uitspraak door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State - onherroepelijk geworden.
Het bestemmingsplan biedt met name ruimte voor het vestigen van (grootschalige) bedrijven. Daarnaast is er ook ruimte voor ondermeer horecabedrijven, congrescentrum, zelfstandige kantoren, een indoor speeltuin en een verkooppunt voor motorbrandstoffen.
Gebleken is dat de regels voor horecabedrijven in bestemmingsplan Honderdland fase 2 dermate ruim geïnterpreteerd kunnen worden, dat er onbedoelde planologische ruimte wordt geboden voor gebouwen voor nachtverblijf. Om onbedoelde ruimte en onduidelijkheid hierontrent weg te nemen, is een partiële herziening van het bestemmingsplan Honderdland fase 2 noodzakelijk.
Nu het bestemmingsplan partieel wordt herzien, wordt van de mogelijkheid gebruik gemaakt, om de vraag naar meer bedrijventerreinbestemming te vervullen. Dat betekent dat voor "Eiland 3" de huidige bestemming "Gemengd", kan worden gewijzigd naar de bestemming "Bedrijventerrein - 1" zoals deze nu ook geldt op het merendeel van de gronden van bestemmingsplan Honderdland fase 2. Om de bestemming te kunnen wijzigen, moet voorafgaand aan de wijziging de haalbaarheid en uitvoerbaarheid worden aangetoond.
Het karakter van een partiële herziening is dat het bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken in stand blijft, maar dat ten aanzien van de regels en/of de verbeelding wijzigingen plaatsvinden. Het gaat dan ook niet om een nieuwe bestemming, maar om een herzienig van de bestemming op onderdelen zoals het verduidelijken van de gebruiksregels. Het geldende bestemmingsplan "Honderdland fase 2", "Paraplubestemmingsplan Geluidszone Honderdland fase 2" en "Paraplubestemmingsplan Parkeernormen" blijven ook na deze herziening van kracht.
Een partiële herziening is dus anders dan een "postzegel" bestemmingsplan waarbij de geldende regeling, zowel verbeelding als regels, in zijn geheel verdwijnt in ruil voor een nieuw bestemmingsplan.
Gezien de beperkte wijzigingen ten opzichte van de hierboven geldende bestemmingsplannen, wordt volstaan met - waar noodzakelijk - het actualiseren van de voor de partiële herziening relevante onderzoeksgegevens en een beperkte toelichting op de voorliggende partiële herziening.
Het plangebied is gelegen in de kern Maasdijk en maakt deel uit van het bedrijverterrein Honderdland fase 2. Het plangebied voor deze partiele herziening is gelegen tussen Blauwhek (ten nooren, zuiden en oosten) en de Oranjesluisweg (westen) te Maasdijk en zijn op onderstaand figuur aangeduid met de oranje kleur.
Figuur 1: plangebied, oranje gekleurde vlakken
Deze partiele herziening gaat de volgende geldende bestemmingsplannen (deels) vervangen:
Het Paraplubestemmingsplan Geluidszone Honderdland fase 2 (vastgesteld 27 juni 2018) blijft onverminderd van toepassing op de gronden waarop de herziening van het bestemmingsplan geldt.
Daarnaast zijn voor de betreffende gronden de volgende omgevingsvergunningen verleend, die nu overeenkomstig het bestemmingsplan zijn:
Het bestemmingsplan "1e Herziening Honderdland fase 2" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De planverbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande en de nieuwe situatie in hoofdstuk 2, waarin de planaanpassingen worden beschreven. De uitvoeringsaspecten en onderzoeken, zoals de toevoeging van de bedrijventerreinbestemming voor "Eiland 3" worden in hoofdstuk 3 uiteengezet. De juridisch planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 4. Tot slot behandelt hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Medio 2008 is gestart met de planvorming van uitbreiding van het bedrijventerrein Honderdland fase 1 te Maasdijk. Om uitvoering te geven aan deze ontwikkeling is het bestemmingsplan Honderdland fase 2 in procedure gebracht die het bestaande glastuinbouwgebied heeft getransformeerd naar een bedrijventerrein. Zoals hierboven is vermeld, is het bestemmingsplan Honderdland fase 2 in de zomer van 2017 in werking getreden. Met inwerkingtreding van het bestemmingsplan, kunnen plannen voor vestiging van bedrijven geëfectueerd worden.
De planaanpassing van deze partiële herziening, betreffen de gronden van bestemmingsplan Honderdland fase 2 die zijn gelegen aan de linkerzijde van de entee van het bedrijventerrein, gezien vanaf het Maasdijkplein te Maasdijk. Deze gronden hebben in het bestemmingsplan Honderdland fase 2 de bestemming "Gemengd" en zijn verdeeld over drie eilanden. Op deze eilanden zijn publieksgerichte functies toegestaan, zoals horecabedrijven en kantoren.
Uitsnede planverbeelding Honderdland fase 2 met bestemming "Gemengd"
Uit het geldende bestemmingsplan blijkt onvoldoende duidelijk wat wordt verstaan onder een horecabedrijf en dan in het bijzonder welke vormen van nachtverblijf zijn toegestaan op de gronden met de bestemming "Gemengd". Hierdoor kunnen er - onbedoeld - meer vormen van nachtverblijf worden gerealiseerd dan beoogd bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Om deze onbedoelde ruimte voor nachtverblijf weg te nemen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Hiertoe dient deze herziening.
Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om voor eiland 3 het bestemmingsplan te laten wijzigen door burgemeester en wethouders van de bestemming "Gemengd" naar de bestemming "Bedrijventerrein - 1" als bedoeld in bestemmingsplan Honderdland fase 2. Afhankelijk van het type bedrijf en haar bedrijfsvoering is deze wijziging mogelijk. Middels onderzoeken zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat de wijziging niet in strijd is met natuur- en milieuwetgeving. Daarnaast moet het plan stedenbouwkundig en verkeerskundig aanvaardbaar zijn.
Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
Verkeer- en vervoerbeleid
In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006. Voor de parkeernormen is 20 februari 2018 een Paraplubestemmingsplan Parkeernormen vastgesteld door de raad en daarmee samenhangend de beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland door het college.
Handhaven op maat
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
Bedrijventerreinenvisie Westland
De Bedrijvenvisie Westland vormt - via het gemeentelijke Actieprogramma Economische Zaken - een uitwerking van de Visie Greenport Westland en is gericht op:
Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc..
Met de verdere versterking van de kennisintensiteit van de economie van Haaglanden levert de regio een stevige bijdrage aan de realisatie van de in Europa afgesproken Lissabon-doelstelling, dat streeft naar de versterking van de innovatiekracht van de Europese economie.
Het plangebied wordt aangewezen als een gebied voor betere benutting van bestaande bedrijventerreinen. Herstructurering en beter gebruik van bestaande bedrijventerreinen heeft een hoge prioriteit. Het streven is erop gericht om na 2020 de vraag naar ruimte voor werken op de bestaande terreinen en in het bestaand stedelijk gebied op te kunnen vangen. Daar is een innovatief gebruik van de ruimte voor nodig. Herstructurering en intensiever gebruik van verouderde terreinen, dubbel grondgebruik, functiemenging en het ontwikkelen van milieumaatregelen die hinder van bedrijven verminderen, zijn hierbij belangrijke aangrijpingspunten. Bedrijven en kantorenlocaties moeten niet zonder meer worden getransformeerd naar woongebieden, maar moeten waar mogelijk worden behouden en gemoderniseerd.
Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland (1 augustus 2014)
Algemeen
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in ruimtelijke ontwikkelingen te reageren op maatschappelijke initiatieven.
In de visie zijn vier rode draden aangegeven welke richting geven aan de gewenste ontwikkelingen vanuit de provincie namelijk:
Ruimtelijke hoofdstructuur
Het beleidsbeeld van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur combineert de huidige ruimtelijke situatie, de vier rode draden en de strategische doelstellingen. Het beeld toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie ruimte en mobiliteit.
De ruimtelijke hoofdstructuur
Programma ruimte
Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.
Zuid-Holland heeft een rijke voedingsbodem voor een groot aantal krachtige economische clusters en topsectoren. Een belangrijke sleutel voor een sterke en veerkrachtige economie is het innoverend vermogen van mensen en bedrijven. Wanneer talent, bedrijven en banen dicht bij elkaar verkeren, ontstaan (agglomeratie)voordelen. De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die enorme schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De Mainport en de Greenports zijn schoolvoorbeelden van goed werkende clusters. De provincie streeft naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Een wijziging van bestemming Gemengd naar Bedrijventerrein - 1 en verduidelijking van de logiesfunctie binnen het plangebied is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Omdat er sprake is van een planaanpassing en niet van een geheel nieuw plan, wordt voor wat betreft de omgevingsaspecten volstaan met aanvullingen ten opzichte van het reeds uitgevoerde onderzoek in het kader van het bestemmingsplan Honderdland fase 2. Alleen daar waar de planaanpassing daar aanleiding toe geeft, is een nader of aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Honderdland fase 2.
In de Wet milieubeheer zijn de milieueffectrapportage (m.e.r.) en de verschillende m.e.r.-(beoordeling)procedures beschreven. In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) zijn de activiteiten en gevallen waarvoor een m.e.r.-(beoordeling)procedure van toepassing is opgenomen:
b. indien de overheid een besluit neemt waarbij een zogenaamde passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming vereist is (op grond van artikel 7.2a lid 1 Wet milieubeheer);
In het kader van het bestemmingsplan Honderdland fase 2 is een mer-procedure doorlopen. In dat MER is voor kavel 48 uitgegaan van een invulling met publieksgerichte functies. In het kader van herziening van het bestemmingsplan met een wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigen van de bestemming "Gemengd" naar "Bedrijventerrein - 1" is beoordeeld wat de mogelijke milieugevolgen zijn van een dergelijke bestemmingswijziging. Van belang is dat de beoogde invulling van kavel 48 niet leidt tot significante negatieve effecten binnen Natura 2000. Een passende beoordeling (en daarmee eventueel een nieuwe mer-procedure) is om deze reden niet aan de orde (zie onderbouwing onder Ecologie).
Voordat gebruik wordt gemaakt van de wijzingsbevoegdheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat de voorgenomen bedrijfsactiviteiten niet zijn opgenomen in onderdeel C- en/of onderdeel D bij het Besluit milieueffectrapportage.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Met het oog hierop is in het bestemmingsplan Honderdland fase 2 gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met behulp van een milieuzonering is in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden gerealiseerd. Deze milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijfven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting.
Rijks en provinciaal beleid
Het kabinet heeft met provincies en gemeenten een conventant gesloten over een nieuwe aanpak van bedrijventerreine. Doel is het stimuleren van een gezond economisch vestigingsklimaat waarbij open landschappen worden gespaard, verrommeling wordt tegengegaan en duurzaamheid wordt gestimuleerd.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Westland heeft in de Bedrijventerreinenvisie 2008 een strategie voor milieuhinderlijke bedrijvigheid opgesteld. Dit beleid is in de Bedrijventerreinvisie 2013 onverkort overgenomen. Hierin is het uitgangspunt neergelegd dat de gemeente Westland het niet wenselijk acht om milieuhinderlijke bedrijvigheid (categorie 5 en 6) meer ruimte te geven. Dergelijke bedrijvigheid krijgt binnen de gemeentegrenzen geen uitbreidingsmogelijkheden. Daarnaast heeft de gemeente specifiek beleid opgesteld voor de integrale benadering van de milieuzonering voor de bestemmingsplannen voor de diverse bedrijventerreinen binnen de gemeente. Hierbij is opgenomen dat in geval van bestaande bedrijventerreinen met 2 afstandstappen (in plaats van 1 afstandsstap) mag worden afgeweken in een gemengd gebied.
Het voornemen is om de bestemming ter plaatse van eiland 3, oftwel kavel 48, te wijzigen van Gemengd naar Bedrijventerrein - 1, waarbij bedrijven uit maximaal categorie 3.2 worden toegestaan. Op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering geldt voor dergelijke bedrijven een richtafstand van 100 meter ten opzichte van woningen binnen een 'rustige woonwijk' (of een rustig buitengebied). Ten opzichte van woningen in een gebied met functiemenging geldt een richtafstand van 50 meter. De meest nabijgelegen woningen in de omgeving van kavel 48 zijn aan de overzijde van de Twee Pleinenweg gelegen. Binnen het gebied is sprake van functiemenging. Daarnaast zijn de woningen op korte afstand van de hoofdinfrastructuur gelegen, waardoor sprake is van een verhoogd achtergrondniveau. De minimale afstand tussen kavel 48 en de woonbestemmingen bedraagt ruim 100 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand die op grond van de VNG-publicatie aangeeft.
Hieronder wordt nader ingegeaan op de akoestische gevolgen van een eventuele bestemmingswijziging van "Gemengd", naar "Bedrijventerrein - 1".
Een bestemmingswijziging op kavel 48 heeft geen gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
Op kavel 48 (eiland 3) worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Toetsing aan de Wgh zal moeten plaatsvinden wanneer een specifiek bedrijf zich daar wil vestigen.
Wanneer bekend is wel bedrijf zich wil vestigen op deze locatie kan onderzocht worden of de bedrijfsvoering gelijk of minder geluid produceert dan bepaald in de regels uit bestemmingsplan Honderdland fase 2. De inintatiefnemer zal daarom moeten aantonen dat er sprake is van een gelijkwaardige of meer gunstige situatie. Het is aannemelijk dat bedrijven uit de categorie 3.2 zich, zonder nadelige gevolgen en eventueel onder voorwaarden zouden kunnen vestigen op deze locatie.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Ten behoeve van het bestemmingsplan voor Honderdland fase 2 en het MER is onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit. Uit de resultaten blijkt dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein leidt tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen, maar dat de totale concentratie (achtergrondconcentratie + planbijdrage) in alle gevallen ruimschoots voldoet aan de wettelijke grenswaarden. Voor de mogelijke gevolgen van de bestemmingswijziging voor de luchtkwaliteit zijn twee factoren van belang: de gevolgen voor de emissies door de bedrijfsactiviteiten op het perceel en de gevolgen van de emissies door de verkeersgeneratie.
Bedrijfsemissies
Uit de emissiekentallen die ten grondslag liggen aan het onderzoek luchtkwaliteit blijkt dat voor de bestemming Gemengd dezelfde emissies zijn gemodelleerd als voor een categorie 3.2-bedrijf, namelijk een NOx-emissie van 200 kg per hectare jaar en een PM10-emissie van 50 kg per hectare per jaar. De wijziging van de bestemming Gemengd naar Bedrijventerrein (t/m categorie 3.2) heeft op dit punt geen relevante gevolgen voor de uitkomsten van het onderzoek.
Verkeersemissies
In het MER is voor kavel 48 uitgegaan van een verkeersgeneratie van 300 mvt/etmaal (uitgaande van een invulling met een hotel en restaurant). Op basis van kentallen voor een geengd bedrijventerrein kan voor een categorie 3.2 bedrijf worden uitgegaan van 210 mvt/etmaal. Uitgaande van een kavel van circa 1.5 ha is daarmee de totale verkeersgeneratie niet wezelijk anders. Wel zal het aandeel vrachtverkeer hoger liggen bij een categorie 3.2 bedrijf dan bij een bedrijf passend binnen de gemengde bestemming. In het MER is voor de locatie (gemengd) uit gegaan van 2% vrachtverkeer terwijl voor een gemengd bedrijventerrein is uitgegaan van 19% vrachtverkeer. Op basis van de NIBM-tool is bekeken wat het (maximale) verschil is in de bijdrage aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen (zie figuur 4.1). Hieruit blijkt dat het hogere aandeel vrachtverkeer weliswaar leidt tot een hogere bijdrage maar dat de totale bijdrage dermate beperkt is dat een bestemmingswijziging (mede gezien de uitkomsten van het onderzoek in het kader van het MER) in geen geval zal leiden tot een overschrijding van grenswaarden.
Figuur - Maximale bijdrage Gemengd (links) en Bedrijf categorie 3.2 (rechts)
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.
Met betrekking tot het aspect verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaarbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid in beeld gebracht. In de SVIR, diverse regionale en provinciale verkeer- en vervoersplannen en jurisprudentie is de toepassing van een mobiliteitsscan (ook wel 'Mobiliteitstoets' genoemd) als beleid opgenomen. In het kader van de Mobiliteitsscan wordt onderbouwd dat:
- op een zorgvuldige wijze naar de mobiliteitsaspecten is gekeken;
- er tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om een goede ontsluiting en bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid te garanderen.
Ten behoeve van het bestemmingsplan Honderdland fase 2 en het onderliggende MER heeft uitgebreid verkeerskundig onderzoek plaatsgevonden. Er zijn diverse maatregelen noodzakelijk om een goede verkeersafwikkeling te kunnen garanderen. In het MER is voor kavel 48 uitgegaan van een verkeersgeneratie van 300 mvt/etmaal (uitgaande van een invulling met een hotel en restaurant). Op basis van kentallen voor een gemengd bedrijventerrein is in het MER voor een categorie 3.2 bedrijf uitgegaan van 210 mvt/etmaal per hectare. Uitgaande van een kavel van circa 1.5 hectare is daarmee de totale verkeersgeneratie vrijwel gelijk. Wel zal het aandeel vrachtverkeer hoger liggen bij een categorie 3.2 bedrijf hoger dan bij een bedrijf passend binnen de gemengde bestemming.
Wanneer bekend is wel bedrijf zich wil vestigen op deze locatie kan onderzocht worden of het aantal verkeerbewegingen gelijk of minder is dan de aannames in Honderdland fase 2. De inintatiefnemer zal daarom moeten aantonen dat er sprake is van een gelijkwaardige of meer gunstige situatie. Het is aannemelijk dat bedrijven uit de categorie 3.2 zich, zonder nadelige gevolgen, zouden kunnen vestigen op deze locatie.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
In de directe omgeving van kavel 48 zijn verschillende risicobronnen aanwezig. Het betreft transport van gevaarlijke stoffen over de weg (N223 / N213) en een aardgascondensaatleiding (parallel aan de A20/N213). Ten behoeve van het bestemmingsplan Honderdland fase 2 en het planMER is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd.
Transport over de weg
Uit de QRA's die zijn uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Honderdland fase 2 blijkt dat langs de verschillende trajecten van de A20/N213 en de N223 geen sprake is van een PR 10-6-contour buiten de weg en dat in alle gevallen (ook na de volledige ontwikkeling van fase 2) het groepsrisico meer dan een factor 10 onder meer de oriëntatiewaarde ligt. In de berekeningen is voor de bestemming Gemengd uitgegaan van een bevolkingsdichtheid van 80 personen per hectare. Dat is exact dezelfde personendichtheid die is aangehouden voor de bedrijven uit categorie 2 t/m 3.2. Voor een hotel (binnen de bestemming Gemengd) is uitgegaan van 1 persoon per 50 m2 (in totaal 12.500 m2). Een eventuele bestemmingswijziging op kavel 48 zal daarmee niet leiden tot hogere personendichtheden (en ten opzichte van de geldende mogelijkheden zelfs tot lagere personendichtheden). Dat betekent dat een bestemmingswijziging niet leidt tot een toename van het groepsrisico.
Aardgascondensaatleiding
Langs delen van het tracé van de aardgascondensaatleiding ligt de PR 10-6-contour 11 meter buiten de leiding. Het invloedsgebied voor het groepsrisico reikt tot een afstand van 24 meter. De afstand tot het bouwvlak op kavel 48 bedraagt circa 100 meter. Ter plaatse is geen sprake van relevante risico's ten gevolge van de aardgascondensaatleiding.
Overige risicobronnen
Overige risicobronnen in de omgeving bevinden zich op dermate grote afstand van kavel 48 dat deze niet leiden tot ruimtelijke beperkingen.
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor een eventuele bestemmingswijziging.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In 2007 (herzien in juli 2016) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Een verduidelijking van de planregels en een eventuele bestemmingswijziging heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding van het plangebied, anders dan gesteld in bestemmingsplan Honderdland fase 2. Naast hetgeen is opgenomen in het waterhuishoudkundigplan, moet er voor watertoets worden uitgevoerd voor de plannen op deze gronden. De watertoets is een proces waarmee in ruitelijke plannen de mogelijke risico's (zoals ten aanzien van waterveiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verdroging en verzilting van grond- en oppervlaktewater) en kansen van/voor water vroegtijdig in beeld worden gebracht in overleg met de waterbeheerders. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan vindt afstemming plaats met de waterbeheerder, in dit geval het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer van regionale wateren.
In het kader van het bestemmingsplan Honderdland fase 2 en het onderliggende masterplan heeft afstemming plaats gevonden met het Hoogheemraadschap van Delfland. De mogelijke bestemmingswijziging heeft geen gevolgen voor de wat erhuishouding en past binnen de geldende eisen en randvoorwaarden.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Woningwet (Ww) stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Kavel 48 is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied. Volgens de bodembeheernota van de gemeente Westland heeft het perceel de bodemfunctieklasse Industrie. In het kader van het bestemmingsplan Honderland fase 2 is een vooronderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van kavel 48 verschillende verontreinigingsspots aanwezig zijn. Een bestemmingswijziging van Gemengd naar Bedrijventerrein heeft geen gevolgen voor de noodzakelijke vervolgstappen. In het kader van de omgevingsvergunning voor de vestiging van een bedrijf zal een actueel bodemonderzoek moeten worden overlegd. Zo nodig dient de bodem voorafgaand aan de functiewijziging te worden gesaneerd zodat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
Gebiedsbescherming
Kavel 48 vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of het Nationaal Natuurnetwerk. Het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen (Staelduinse Bos) ligt op bijna 2 kilometer ten noordwesten van het plangebied. Dit gebied maakt tevens deel uit van Natuurnetwerk Nederland. Ten noorden van de N223 vormt het Oranjekanaal een ecologische verbindingszone. Belangrijke weidevogelgebieden liggen op meer dan 2 km afstand. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat ter plaatse van kavel 48 geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.
Gezien de ligging van kavel 48 ten opzichte van de gebieden met een beschermde status kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland worden uitgesloten. Uitzondering vormt het thema stikstofdepositie. Er is een verkennende Aerius-berekening uitgevoerd van een bedrijf dat zich daar zou kunnen vestigen bij wijziging van de bestemming, om een beeld te krijgen van de gevolgen van een vestiging van een categorie 3.2 bedrijf voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000. Daarbij is aangesloten bij de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de passende beoordeling in het kader van het bestemmingsplan Honderland fase 2. Dat betekent een verkeersgeneratie (op basis van kentallen) van 315 mvt/etmaal (19% vrachtverkeer) en een emissie ten gevolge van de activiteiten op de kavel (1.5 hectare) van 525 kg NOx per jaar en 15 kg NH3 per jaar. De verkeersbijdrage is gemodelleerd tot de aansluiting op de N223 waar het verkeer opgaat in 'het heersende verkeersbeeld'. Uit resultaten blijkt dat er geen sprake is van een berekende toename van stikstofdepositie.
Beschermde en bijzondere soorten
In het kader van het bestemmingsplan Honderdland fase 2 zijn verschillende ecologisch onderzoeken uitgevoerd. In het gebied dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten waaronder vogels en vleermuizen. Een bestemmingswijziging van Gemengd naar Bedrijventerrein heeft geen gevolgen voor de conclusies. Voorafgaand aan de ontwikkeling van kavel 48 dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de eisen uit de Wet natuurbescherming of dat zo nodig ontheffing is verkregen.
De Wet natuurbescherming staat een eventuele bestemmingswijziging niet in de weg.
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Archeologie
Volgens de gemeentelijke beleidskaart ligt het plangebied in de beleidszone verwachtingszone II. In het kader van het bestemmingsplan Honderdland fase 2 is voor een deel van het gebied inventariserend onderzoek uitgevoerd. Kavel 48 valt dat onderzoeksgebied. Om deze reden is in het bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Ter plaats gelden beperkingen voor bodemverstorende werkzaamheden. Een bestemmingswijziging van Gemengd naar Bedrijventerrein van de kavel archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De verplichting voor het archeologisch onderzoek geldt niet voor bouwwerken, werken en werkzaamheden met een maximale oppervlakte van 100 m² en maximale diepte beneden maaiveld van 50 cm.
Clutuurhistorie
Ter plaatse van kavel 48 of in de directe omgeving daarvan zijn geen bijzondere landschappelijke of cultuurhistorische waarden aanwezig.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.
Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten worden getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet de behoefte worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.
De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. Uit de resultaten blijkt dat er zowel een kwantitatieve - als kwalitatieve behoefte is aan nieuwe bedrijventerreinen in de gemeente Westland, de regio Haaglanden, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en de provincie Zuid-Holland. Deze behoefte wordt in het bijzonder ingegeven door de verdere ontwikkeling van de Greenport Westland-Oostland, waarbij internationalisering steeds belangrijker wordt.
Een wijziging van bestemming Gemengd naar Bedrijventerrein - 1, voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is in dat geval sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. De grondgebruiker kan niet worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar de grondgebruiker mag ook geen andere functie uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming. Ook mag er niet in strijd met het bestemmingsplan gebouwd worden.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Het karakter van een partiële herziening is dat het bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken in stand blijft, maar dat ten aanzien van de regels en/of de verbeelding wijzigingen plaatsvinden. Het gaat derhalve niet om een nieuwe bestemming maar om een herziening van de bestemming op onderdelen, zoals het wijzigen van de bouwregels, het toevoegen van een functie aan de bestemmingsomschrijving of het toevoegen of wijzigen van een aanduiding. Het geldende bestemmingsplan Honderdland fase 2 blijft ook na de herziening van kracht.
Een partiële herziening is dus iets anders dan een 'postzegel' bestemmingsplan waarbij de geldende regeling, zowel verbeelding als regels, in zijn geheel verdwijnt in ruil voor het nieuwe bestemmingsplan.
De partiële herziening bestaat uit:
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
De regels uit het bestemmingsplan Honderdland fase 2 blijven van toepassing, maar worden op enkele punten aangepast en aangevuld.
Inleidende regels
Begrippen (Begrippen)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
Overgangs- en slotregels
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2h01-VA01
De dataset bestaat uit:
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
In deze bestemming wordt meer concreet gemaakt welke vormen van nachtverblijf, bijvoorbeeld logiesgebouwen toelaatbaar zijn op deze gronden.
Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting voor het parkeren, overeenkomstig het Paraplubestemmingsplan Parkeernomen opgenomen in deze regel.
Het exploitatieplan, zoals vastgesteld op 22 januari 2019, Honderdland fase 2 is onverkort van toepassing op de gronden van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In de Nota van Toelichting is bij ar t . 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening aangegeven dat het over leg
beperkt dient te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is. Verder wordt aangegeven dat als het gaat om een bestemmingsplanherziening van geringe omvang dan wel van in planologisch opzicht ondergeschikt belang, zou kunnen worden volstaan met een simpel overleg of wellicht zelfs geen overleg.
Deze partiele wijziging is van een beperkte omvang zoals bedoeld in deze toelichting. Er is daarom gekozen voor een simpel overleg met de betrokken overheidsorganen.
In het kader van de Inspraakverordening Westland 2004 dient er voor het voorontwerp inspraak plaats te vinden. Inspraak kan achterwege blijven ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen.
In dit geval is er sprake van verduideling van planregels van Honderdland fase 2 en het toevoegen van een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming van bepaalde gronden te mogen wijzigen in een bestaande bestemming.
Omdat hier sprake is van een ondergeschikte herziening, is inspraak achterwege gebleven.
Van 7 december 2018 tot 18 januari 2019 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Over het ontwerpplan zijn 15 zienswijzen ontvangen.
De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.