direct naar inhoud van 5.1 Flora en fauna
Plan: Molenstraat 35a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0866.BP00148-0001

5.1 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.

In het licht van actuele wet- en regelgeving voor natuur, met name de Flora- en faunawet, is in het kader van voorliggend plan een verkennend onderzoek verricht naar beschermde natuurwaarden in het plangebied. Het onderzoek bestaat uit een literatuuronderzoek en veldverkenning (mei 2007). De volgende bronnen zijn in het kader van dit onderzoek gebruikt:

  • het via internet te raadplegen natuurloket (www.natuurloket.nl);
  • provinciale gegevens met betrekking tot de EHS en vogels en planten van de Rode Lijst, zoals opgenomen in de Digitale Atlas RLG, deel 2 (mei 2002);
  • landelijke en provinciale verspreidingsinformatie met betrekking tot planten, dagvlinders, vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren, met name uit verspreidingsatlassen.

5.1.1 Aard van het plangebied en de ruimtelijke ingreep

Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Waalre en bestaat momenteel uit een woning met bedrijfspand. Op het perceel zijn enkele grotere bomen aanwezig. Het plangebied ligt op de overgang van de bebouwde kom naar bosgebied. Er is geen sprake van beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet ter plaatse of in de nabijheid van het plangebied. Wel kunnen beschermde soorten aanwezig zijn, waardoor rekening dient te worden gehouden met de Flora- en faunawet.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zal de bestaande bebouwing en een deel van de beplanting moeten wijken.

5.1.2 Beschermde soorten

Op basis van een eerste verkenning door middel van het natuurloket is geconstateerd dat in het kilometerhok (158-377) waarin het plangebied ligt een aantal beschermde soorten is aangetroffen waaronder één zoogdiersoort, vaatplanten, broedvogels en een dagvlinder. Uit de provinciale kartering van planten en vogels komt naar voren dat in het plangebied geen waardevolle soorten zijn aangetroffen.

Het naastgelegen bosperceel is aangewezen als Ecologische hoofdstructuur. Dit heeft geen directe gevolgen voor de voorgestane ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00148-0001_0012.jpg"


Uit de landelijke verspreidingsinformatie uit atlassen blijkt dat in of nabij het plangebied in het verleden diverse beschermde soorten zijn aangetroffen. Dit betreft:

  • 1. een groot aantal algemeen voorkomende zoogdiersoorten waaronder de eekhoorn en daarnaast enkele vleermuissoorten zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis;
  • 2. een groot aantal algemene vogelsoorten en daarnaast ook minder algemene soorten zoals patrijs, steenuil, groene specht en geelgors;
  • 3. de relatief algemene levendbarende hagedis en een aantal relatief algemene amfibieën zoals alpenwatersalamander, naast oudere waarnemingen (voor 1985) van rugstreeppad, kamsalamander, boomkikker, heikikker, poelkikker en hazelworm;
  • 4. de vooral tot beken beperkte vissoort bermpje;
  • 5. enkele zeldzamere en beschermde planten soorten akkerklokje, klokjesgentiaan, kleine zonnedauw, ronde zonnedauw, drijvende waterweegbree, wilde gagel en beenbreek;
  • 6. beschermde soorten uit andere soortgroepen zoals dagvlinders zijn niet aangetroffen.

Het merendeel van deze soorten is beperkt tot natuurgebieden. Van de beschermde soorten zijn dan ook vooral de genoemde vleermuizen en algemene vogelsoorten in het plangebied te verwachten, waarbij met name de aanwezige groenstructuur en de bebouwing van belang zijn.

Bij het veldonderzoek is gericht gezocht naar potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen. In de bebouwing en bomen zijn geen sporen van gaten, holen of anderszins voor vleermuizen geschikte potentiële verblijven gevonden. Hoewel dit in grotere bomen en bebouwing nooit volledig is uit te sluiten mag in deze situatie dus met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat er zich in de aanwezige beplanting en bebouwing geen vleermuis verblijfplaatsen bevinden.

Met eventueel aanwezige broedvogels kan over het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door de werkzaamheden niet binnen de broedtijd (circa maart tot en met juli) uit te voeren. Op deze wijze kunnen bezwaren vanuit de Flora- en faunawet normaliter worden voorkomen.

5.1.3 Conclusie

De locatie herbergt naar verwachting beperkt belangrijke natuurwaarden. Belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet kunnen relatief eenvoudig worden voorkomen.

In de bebouwing en bomen zijn geen sporen van gaten, holen of anderszins voor vleermuizen geschikte potentiële verblijven gevonden. Dientengevolge zijn er geen belemmeringen met betrekking tot de Flora- en faunawet voor het project aan de orde.

Een ontheffing is niet noodzakelijk.