direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Uitbreiding bedrijventerrein Bijsterhuizen, Wijchen hoofdstuk 22r Wijchen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BTBHUitbreidingBH-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsverklaring

1.1 Omgevingsplan Wijchen

Dit plan wijzigt het tijdelijke Omgevingsplan Wijchen in die zin dat na hoofdstuk 22 van het tijdelijke Omgevingsplan Wijchen een hoofdstuk 22r wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in dit plan moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22r van het tijdelijke Omgevingsplan Wijchen. In de artikelkop van de artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer 22r gelezen worden.

1.2 Tijdelijk Omgevingsplan - bestemmingsplan

De bestemmingsplannen 'Buitengebied Wijchen' met imro-codering 'NL.IMRO.0296.BGBBuitengebied-DF02', 'Buitengebied herziening 2014' met imro-codering 'NL.IMRO.0296.BGBHerziening2014-DF01', 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' met imro-codering 'NL.IMRO.0296.ParapluplanChw-VG01', 'Bijsterhuizen' met imro-codering 'NL.IMRO.0296.BTBHbijsterhCorr1-VGBP' en 'Bijsterhuizen, eerste correctieve herziening' met imro-codering 'NL.IMRO.0296.BTBHbijsterhCorr1-VGBP' zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in 1.4.

1.3 Tijdelijk Omgevingsplan - bruidsschat

De regels in afdeling 22.2 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

1.4 Verwijzing naar verbeelding

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22r Uitbreiding bedrijventerrein Bijsterhuizen, Wijchen, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBHUitbreidingBH-OW01.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 van toepassing verklaring

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit plan.

2.2 aanvullende begrippen

In aanvulling op het bepaalde in 2.1 worden voor de toepassing van de regels in dit hoofdstuk de begrippen als bedoeld in 2.3 tot en met 2.36 gehanteerd:

2.3 plan

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22r Uitbreiding bedrijventerrein Bijsterhuizen, Wijchen met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBHUitbreidingBH-OW01 van de gemeente Wijchen bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBHUitrbeidingBH-OW01 met de in dit plan opgenomen regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

2.6 agrarisch grondgebruik:

gebruik van de gronden, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

2.7 archeologische waarden:

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

2.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

2.9 bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw waarin meerdere bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en met een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 250 m² zijn gevestigd. Als onderdeel van een bedrijfsverzamelgebouw worden mede gemeenschappelijke voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, entree- en vergaderruimten begrepen. Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan in een bedrijfsverzamelgebouw;

2.10 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

2.11 beperkt kwetsbaar object:
  • a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  • b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen;
  • c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  • d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren;
  • e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
2.12 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

2.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

2.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

2.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

2.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

2.17 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.18 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

2.19 functiegrens:

de grens van een functievlak;

2.20 functievlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie;

2.21 geluidzoneringsplichtige bedrijven:

bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

2.22 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.23 kwetsbaar object
  • a. woningen, met uitzondering van:
    • 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
    • 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object;
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
    • 3. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
2.24 laadplein:

een terrein of gedeelte daarvan dat is ingericht voor het gelijktijdig laden van elektrische voertuigen, bestaande uit parkeerplaatsen met één of meer laadvoorzieningen, alsmede de daarbij behorende technische installaties, kabels, leidingen, verdeelkasten, transformatoren, overkappingen en overige bijbehorende voorzieningen, uitsluitend bedoeld voor het laden van elektrische voertuigen.

2.25 landschappelijke waarde:

waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;

2.26 ondergronds:

onder maaiveld;

2.27 onzelfstandige kantoren:

een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;

2.28 opstelplaats

een (half)verharde plek ten behoeve van het bouwen van, en onderhoud aan, een windturbine;

2.29 peil:
  • a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst, en voor andere bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • c. voor bouwwerken onder het maaiveld: het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
2.30 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces;

2.31 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

2.32 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Bevi;

2.33 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

2.34 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

2.35 zelfstandig kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;

2.36 zijdelingse perceelsgrens

de perceelsgrens die zich haaks of nagenoeg haaks bevindt op de zijde waar zich de hoofdingang bevindt.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

3.1 Meetbepalingen

In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit Omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:

3.2 bebouwingspercentage:

het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het 'bouwvlak' dat met gebouwen mag worden bebouwd;

3.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.7 toepassing van de maten

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m. bedraagt.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 5 Bedrijventerrein - 2

5.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBHUitbreidingBH-OW01 is aangewezen voor het gebruiksdoel 'Bedrijventerrein - 2'.

5.2 Functieomschrijving Bedrijventerrein - 2
5.2.1 Algemeen

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Bedrijventerrein - 2 heeft de volgende functies:

  • a. bedrijven welke voorkomen in bijlage 1 van deze regels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten agrifood';
  • b. bedrijven welke voorkomen in bijlage 2 van deze regels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten (maak)industrie';
  • c. bedrijven welke voorkomen in bijlage 3 van deze regels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten logistiek';
  • d. bedrijfsverzamelgebouwen waarbij ondergeschikte delen van het bedrijf een lagere milieucategorie dan 3 mogen hebben;
  • e. interne ontsluitingswegen als onderdeel van de ontsluitingsstructuur van het bedrijventerrein;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. één en ander met de daarbij behorende voorzieningen zoals, verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen en overeenkomstig de in artikel 5.2.2 opgenomen nadere detaillering van de functieomschrijving.
5.2.2 Nadere detaillering van de functieomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 5.2.1.

  • a. Verhardingsoppervlak
    Bedrijfspercelen mogen maximaal voor 90 % worden verhard (terreinverharding en bouwwerken).
  • b. Verdeling oppervlakte uitgeefbare grond
    De verdeling van de oppervlakte aan uitgeefbare grond tussen de toegestane bedrijven zoals vermeld in artikel 5.2.1 lid a, b en c is als volgt:
    • 1. 14,0 hectare van de voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven zoals genoemd in artikel 5.2.1 lid a;
    • 2. 10,7 hectare van de voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven zoals genoemd in artikel 5.2.1 lid b;
    • 3. 4,1 hectare van de voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven zoals genoemd in artikel 5.2.1 lid c;
    • 4. 2 hectare van de voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor een laadplein.
5.3 Gebruiksactiviteit – verboden
5.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in artikel 5.2 genoemde functies, daaronder wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken voor;

  • a. woondoeleinden;
  • b. zelfstandige kantoren, anders dan op grond van deze regels is toegestaan;
  • c. bedrijven welke genoemd zijn in bijlage VIII van het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • d. activiteiten welke genoemd zijn in afdeling 3.2 en 3.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • e. internetverkoop- of afhaalpunten;
  • f. detailhandel, waaronder detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  • g. productiegebonden detailhandel is toegestaan met inachtneming van het volgende:
    • 1. de oppervlakte bedraagt maximaal 10 % van de bedrijfsvloeroppervlakte;
    • 2. de totale oppervlakte mag per bedrijf niet meer dan 100 m2 bedragen;
  • h. haakse gevelreclame.
5.4 Gebruiksactiviteit – nadere regels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken binnen de functie Bedrijventerrein - 2 gelden de volgende regels:

5.4.1 Reclame-uitingen

vrijstaande reclametekens zijn toegestaan binnen het 'bouwvlak' met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt.

5.4.2 Parkeervoorzieningen
  • a. Bedrijven dienen op eigen terrein in hun eigen parkeerbehoefte kunnen voorzien. Van toepassing hierbij is de 'Beleidsregels Parkeernormen Wijchen', of haar rechtsopvolgers;
  • b. Het laden en lossen bij bedrijven dient op eigen terrein plaats te vinden.
5.4.3 Omgevingsvergunning andere bedrijfsactiviteiten

Met een omgevingsvergunning worden bedrijven toegestaan in dezelfde categorie als de op grond van de bepalingen in artikel 5.2.1 onder a, b en c toegestane bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in de als bijlagen toegevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de aard, uitstraling, milieubelasting en ruimtelijke impact van de bedrijven vergelijkbaar is met de met de op grond van de bepalingen in artikel 5.2.1 onder a, b en c toegestane bedrijfsactiviteiten;
  • b. een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats;
  • d. geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen of nieuwe activiteiten boven de drempelwaarde van bijlage V van het Omgevingsbesluit niet toegestaan;
  • e. aanvrager onderbouwt zijn verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in de aanhef van dit artikel met betrekking tot de lid a tot en met d aangegeven onderwerpen.
5.4.4 Waterberging – voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van gronden en bouwwerken voor de activiteiten als bedoeld in de functie 'Bedrijventerrein - 2' is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende regels:

  • a. In het plangebied wordt voldoende waterberging en/of -infiltratie gerealiseerd zoals benoemd in hoofdstuk 4 van de toelichting van het omgevingsplan. Dit betekent dat in het plangebied voorzieningen van voldoende bergings- en/of infiltratiecapaciteit gerealiseerd moet worden, om een bui van T=100+10% volledig op te vangen en te verwerken (bergen en/of infiltreren).
  • b. de waterberging als bedoeld onder a dient duurzaam in stand te worden gehouden.
5.5 Bouwactiviteit - verboden
5.5.1 Algemeen

Een bouwwerk mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de functie Bedrijventerrein - 2.

5.6 Bouwactiviteit - hoofdgebouwen
5.6.1 Beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het 'bouwvlak';
  • b. met betrekking tot het bebouwingspercentage geldt het volgende:
    • 1. het maximum bebouwingspercentage bedraagt 90%;
    • 2. het minimum bebouwingspercentage bedraagt 70%;
    • 3. het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning een lager bebouwingspercentage toestaan dan in lid b onder 2 genoemd staat;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet minder en niet meer bedragen dan aangegeven;
  • d. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m.
5.7 Bouwactiviteit – bouwwerken, geen gebouwen zijnde
5.7.1 Beoordelingsregels

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het 'bouwvlak' mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van masten en palen buiten het 'bouwvlak' mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag, zowel binnen als buiten het bouwvlak, niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van overkappingen maximaal 4 m mag bedragen;
  • d. in aanvulling op en / of in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c, gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van reclame-uitingen eveneens de bepalingen als opgenomen in artikel 5.3.1 lid h en artikel 5.4.1.
5.8 Bouwactiviteit - beeldkwaliteit
5.8.1 Algemeen

Het bepaalde in 5.8 geldt in plaats van het bepaalde in artikel 22.29 lid 1 onder b en lid 2 en artikel 22.35 sub i van dit omgevingsplan.

5.8.2 Beoordelingsregel beeldkwaliteit
  • a. De omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt alleen verleend als het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, geen onaanvaardbare afbreuk doet aan een goede omgevingskwaliteit.
  • b. Het eerste lid is niet van toepassing als het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning toch moet worden verleend.
  • c. Of sprake is van een onaanvaardbare afbreuk aan een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in het eerste lid, wordt beoordeeld volgens de criteria van de beleidsregels, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.
  • d. Het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 7 is een beleidsregel als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Artikel 6 Groen

6.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBHUitbreidingBH-OW01 is aangewezen voor het gebruiksdoel 'Groen'.

6.2 Functieomschrijving Groen

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Groen heeft de volgende functies:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. weilanden;
  • c. paden voor langzaam verkeer;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenstrook', tevens voor calamiteitenverkeer;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen met bijbehorende kunstwerken;
  • h. één en ander met de daarbij behorende voorzieningen zoals abri's, kunstobjecten, straatmeubilair en -verlichting.
6.3 Gebruiksactiviteit - verboden

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in artikel 6.2 genoemde functies.

6.4 Bouwactiviteit - algemeen

Bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in artikel 6.2.

6.5 Bouwactiviteit - gebouwen

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 10 m2;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m.
6.6 Bouwactiviteit - bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6 m bedragen.
  • b. de hoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogen maximaal 10 m bedragen.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBHUitbreidingBH-OW01 is aangewezen voor het gebruiksdoel 'Verkeer'.

7.2 Functieomschrijving Verkeer

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Verkeer heeft de volgende functies:

  • a. verkeerswegen (waaronder busbanen en autowegen);
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. groenvoorzieningen, bermen;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen met bijbehorende kunstwerken;
  • g. één en ander met de daarbij behorende voorzieningen zoals abri's, kunstobjecten, straatmeubilair en -verlichting.
7.3 Gebruiksactiviteit - verboden

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in artikel 7.2 genoemde functies.

7.4 Bouwactiviteit - algemeen

Bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in artikel 7.2.

7.5 Bouwactiviteit - gebouwen

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 10 m2;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m.
7.6 Bouwactiviteit - bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6 m bedragen;
  • b. de hoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogen maximaal 10 m bedragen.
7.7 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels over functies

Artikel 8 Toepassingsbereik

De regels van dit hoofdstuk zijn van toepassing binnen het plangebied zoals opgenomen in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBHUitbreidingBH-OW01.

Artikel 9 Aanvraagvereisten

  • a. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    • 1. het bepaalde in artikel 22.284 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit in dit plan; en
    • 2. het bepaalde in 22.286 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit in dit plan.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder 1 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de beoordelingsregels.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Bouwactiviteit - algemeen

11.1 Ondergronds bouwen

In aanvulling op de regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in 'Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten' van dit omgevingsplan is het oprichten van ondergrondse bouwwerken toegestaan met dien verstande, dat:

  • a. ondergronds bouwen, met inbegrip van inritten en hellingbanen, uitsluitend is toegestaan binnen het 'bouwvlak';
  • b. alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengrondse bebouwing aanwezig is;
  • c. de verticale diepte maximaal 5 m mag bedragen.
11.2 Nutsvoorzieningen

In aanvulling op de regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in 'Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten' van dit omgevingsplan is het oprichten van bouwwerken toegestaan ten algemene nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichingen, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer bedraagt dan 50 m3 en de hoogte ervan niet meer dan 3,5 m.

Artikel 12 Aanduidingsregels - algemeen

12.1 overige zone - parkinfrastructuur
12.1.1 Aanduidingsomschrijving

Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn opstelplaatsen, inkoopstations en toegangs-en onderhoudswegen ten behoeve van het windturbinepark toegestaan, alsmede:

  • a. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen;
  • b. (overige) voorzieningen ten behoeve van het windturbinepark;
  • c. bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;

met dien verstande dat:

  • d. er is maximaal 1 opstelplaats per windturbine toegestaan met een maximale oppervlakte van 2.400 m² per opstelplaats;
  • e. er maximaal één toegangsweg per windturbine wordt aangelegd;
  • f. de maximale breedte van een toegangs- en onderhoudsweg 5 meter is met uitzondering van kruisingen met andere wegen en bochten;
  • g. medegebruik van toegangs- en onderhoudswegen is toegestaan overeenkomstig de onderliggende bestemming.
12.1.2 Bouwregels inkoopstation

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn geen gebouwen toegestaan, uitgezonderd gebouwen in de vorm van inkoopstations. Voor het bouwen van inkoopstations gelden de volgende regels:

  • a. er is maximaal 1 inkoopstation toegestaan voor het gehele windpark;
  • b. bouw van een inkoopstation is slechts toegestaan onder de wiekoverslag van een windturbine waar tevens de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' geldt;
  • c. de maximale bouwhoogte van een inkoopstation bedraagt 4 meter;
  • d. de maximale oppervlakte per inkoopstation bedraagt 30 m².
12.2 vrijwaringszone - windturbine

Op gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' is:

  • a. wiekoverslag van de windturbine toegestaan, en zijn:
  • b. kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan.
12.3 veiligheidszone - windturbine

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' zijn:

  • a. beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
  • b. kwetsbare objecten niet toegestaan, tenzij de windturbine deel uitmaakt van de inrichting waar ook het kwetsbare object deel van uit maakt.

Artikel 13 Gebruiksactiviteit - algemeen

13.1 Verboden gebruik

Het is in ieder geval verboden om:

  • a. gronden en/of bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf en prostitutie;
  • b. bijbehorende bouwwerken bij een woning te gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  • c. onbebouwde grond in gebruik te nemen of laten nemen en/of te geven als stort- en overslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  • d. een woning in gebruik te geven of te nemen anders dan voor het gebruik voor wonen door één huishouden.
13.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het is in ieder geval verboden om gronden met de functie 'Bedrijventerrein - 2' te gebruiken voor de functies als bedoeld in artikel 5.2, tenzij is aangetoond dat:

  • a. de toename van de afvoer van afstromend regenwater gecompenseerd wordt conform de eisen van het waterschap en voorzien is de realisatie en instandhouding van waterberging met voldoende capaciteit binnen de functie 'Groen';

met dien verstande dat:

  • b. ten minste 436 m3 waterberging per hectare verhard oppervlak wordt gerealiseerd.
13.3 Voorwaardelijke verplichting bodem

Het is in ieder geval verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting' ten behoeve van de functies 5.2, 6.2 en 7.2 voordat is aangetoond dat de bodem geschikt is voor de bijbehorende functie.

Artikel 14 Afwijkingsregels - algemeen

14.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit plan afwijken voor:

  • a. het toestaan van een vergroting van de bij recht in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de functiegrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt, mits de afwijking niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • c. het toestaan van een vergroting van de bij recht in deze regels gegeven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
14.2 Antennemast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit plan voor het oprichten van een antennemast voor de mobiele telecommunicatie, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de antennemast is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en site-sharing behoort aantoonbaar niet tot de mogelijkheden;
  • b. de antennemast is niet hoger dan noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie met een maximum van 40 m;
  • c. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de met naburige gronden verbonden belangen.

Hoofdstuk 4 Regels ter bescherming van waarden en objecten

Artikel 15 Leiding - Gas

15.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

15.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBHUitbreidingBH-OW01 is aangewezen als 'Leiding - Gas'.

15.3 Functieomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende functie(s), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse leidingen voor het transport van gas met een diameter van ten hoogste 48 inch en een druk van ten hoogste 66 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

15.4 Bouwactiviteit
15.4.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere geldende functie(s) mogen op of in deze gronden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van deze functie, met dien verstande dat een geluidscherm wel is toegestaan.

15.4.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

15.4.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a mag de bouwhoogte van een geluidscherm niet meer bedragen dan 10 meter.
15.5 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.4 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • c. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad;
  • d. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
15.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.6.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op of in de gronden met de functie 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • f. diepploegen;
  • g. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • h. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
15.6.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 15.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
15.6.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder artikel 15.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • c. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad;
  • d. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3

16.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

16.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBHUitbreidingBH-OW01 is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 3'.

16.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologie 3 heeft, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede de functie voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een middelhoge archeologische verwachting.

16.4 Bouwactiviteit

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien:
    • 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder bestaande ondergrondse kelders), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    • 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    • 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5.1 Omgevingsvergunningsplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet bepaalde is het verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard, boom- of fruitteelt of diepwortelende beplanting.
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen;
  • d. verlagen van de waterstand.
16.5.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 16.5.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, drainage, kabels, leidingen en beplantingen voor zover deze werkzaamheden zich beperken tot reeds geroerde gronden;
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 1.000 m²;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • f. voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • g. ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist.
16.5.3 Verlening
  • a. De onder artikel 16.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • b. Indien het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
16.5.4 Voorwaarden

Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

Artikel 17 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied

17.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

17.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBHUitbreidingBH-OW01 is aangewezen als Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied.

17.3 Functieomschrijving
  • a. Een locatie die is aangewezen als Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied heeft mede als functie het behoud, beheer en versterking van de cultuurhistorische waarden van de cultuurhistorisch waardevolle gebieden.
  • b. De cultuurhistorisch waardevolle gebieden als bedoeld in a betreffen de gebieden die zijn opgenomen in de Cultuurhistorische waarderingskaart, zoals deze opgenomen in de bijlage bij dit plan, en zijn aangeduid als cultuurlandschappelijke waardering zeer hoog, hoog en middelhoog. De waardering van deze gebieden is gebaseerd op de beleidsnota 'Samen in verscheidenheid' en in Bijlage 5 nader beschreven.
    • 1. Onder de gebieden zoals genoemd in b bevinden zich ook de oude bebouwingslinten en de belangrijkste (historische) doorgaande wegen en waterlopen. De cultuurhistorische waarden van deze gebieden bestaan uit:
      • de mate van visueel-ruimtelijke relatie met de (agrarische) percelen en het onderscheid daarin tussen de verschillende landschapstypen (open, half-open of gesloten);
      • de overwegend agrarische oorsprong van de bebouwing in de linten;
      • de maat en schaal van de bebouwing;
      • de variatie van rooilijnen en bouwmassa's langs de linten;
      • de compactheid van de bebouwingsensembles op de afzonderlijke percelen;
      • hoofdgebouwen die gericht zijn op de bebouwingslinten;
      • een herkenbaar onderscheid in situering en massa tussen hoofd- en bijgebouwen.
17.4 Maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift

Bij maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift bij de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken, kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 17.3, nadere eisen worden gesteld aan de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing.

17.5 Aanlegactiviteit
17.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende aanlegactiviteiten te verrichten:

  • a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • b. het rooien of vellen van houtgewas;
  • c. afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • d. graven of dempen van sloten;
  • e. verwijderen van perceelsrandbeplanting;
  • f. aanleggen van wegen of paden;
  • g. wijzigen van perceels- of kavelgrenzen;
  • h. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting anders dan het herplanten van gerooide / gevelde houtopstanden;
  • i. het verwijderen van wegen of paden.
17.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van artikel 17.5.1 geldt niet voor aanlegactiviteiten:

  • a. die het normale onderhoud betreffen en/of plaatsvinden in het kader van het normale beheer en gebruik van de gronden
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit artikel.
  • c. die plaatsvinden ter plaatse van een 'bouwvlak' of ter plaatse van locaties die zijn aangewezen voor een niet-agrarische functie.
17.5.3 Aanvraagvereisten

De aanvrager overlegt bij zijn aanvraag de gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de beoordeling als bedoeld in artikel 17.5.4.

17.5.4 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien de aanlegactiviteiten geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de cultuurhistorische waarden.

Artikel 18 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

18.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

18.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBHUitbreidingBH-OW01 is aangewezen als Waterstaat - Waterstaatkundige functie.

18.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waterstaat - Waterstaatkundige functie heeft, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede de functie voor:

  • a. het beheer en het onderhoud van de watergangen en/of retentievoorzieningen;
  • b. wateraan- en -afvoer en waterberging;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing, één en ander met inachtneming van de Keur van het Waterschap.

18.4 Bouwregels
18.4.1 Algemeen

Op de gronden als bedoeld in 18.3 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan die ten dienste staan van deze functie.

18.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3,5 m bedragen.

Hoofdstuk 5 Overgangsregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
19.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
19.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 19.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 19.1.1 met maximaal 10 %.

19.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 19.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het omgevingsplan zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit plan.

19.2 Overgangsrecht gebruik
19.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en daarmee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met dit plan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 19.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 19.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 19.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het omgevingsplan voor inwerkingtreding van dit plan.