| Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22o [Sagrex-locatie, Deest] |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0225.TAMdeeLaarstraat15-2502 |
Het voorliggende TAM-omgevingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van de Sagrex-locatie in Deest. De ontwikkeling is tweeledig en bestaat uit de hervestiging van het bedrijf Willems Winssen BV op 3 ha van het Sagrex-terrein en de omvorming van circa 6 ha installatieterrein (middels ontgronding) naar water en natuur. De hervestiging van Willems Winssen BV biedt dit bedrijf de gelegenheid te verhuizen uit de bebouwde kom van Winssen, mede vanwege de daar geplande woningbouw, maar biedt ook en vooral een toekomstbestendige locatie om zich verder te ontwikkelen. Een bedrijf als Willems Winssen vestigt zich over het algemeen van oudsher niet op reguliere bedrijventerreinen bij kernen of steden. Het voormalige Sagrex-terrein biedt dan ook de voor het (type) bedrijf optimale mogelijkheden wat ligging, locatie en omvang betreft.
Met de ontgronding en herinrichting wordt 6 ha. bedrijfsbestemming omgezet naar water en natuur. Middels deze activiteit wordt, naast de realisatie van de voornoemde kwaliteiten, het project Uivermeertjes afgerond met ook de aanleg van recreatieve voorzieningen als een fietsverbinding en een ligweide.
Het beoogde initiatief is niet mogelijk op grond van het geldende (tijdelijke) 'Omgevingsplan gemeente Druten'. Om de gewenste ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken is het onderhavige TAM-omgevingsplan opgesteld.
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Druten, sectie E, nr. 1084 (deels) en 1110 (deels) en is gelegen in het buitengebied.
Het plangebied wordt omgeven door:
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode omkadering)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor de gronden in het plangebied geldt het tijdelijk omgevingsplan gemeente Druten, in werking getreden op 1 januari 2024. Dit tijdelijke omgevingsplan omvat de voormalige bestemmingsplannen 'Buitengebied Druten' en 'Uivermeertjes-zuid Ontzanding', zoals de gemeenteraad van de gemeente Druten deze heeft vastgesteld op respectievelijk 24 maart 2016 en 5 juli 2012.
Ter plaatse van het plangebied geldt grotendeels de bestemming 'Bedrijf' met een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 26'. Op basis van deze aanduiding is een classeerinstallatie met maximaal 200 m2 oppervlakte aan bedrijfsgebouwen toegestaan.
Uitsnede tijdelijk omgevingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Omdat de bedrijfsverplaatsing van het grond-, weg- en waterbouwbedrijf Willems Winssen met haar bestaande/vergunde/toegestane activiteiten en de benodigde bedrijfsgebouwen vanuit de bebouwde kom van Winssen en de omvorming van een deel van het plangebied naar water en natuur niet passend is binnen de geldende bestemmingen, zal van het tijdelijke omgevingsplan moeten worden afgeweken. Vandaar dat in het onderhavige ruimtelijke plan wordt gemotiveerd dat, ondanks dat het plan op onderdelen niet passend is binnen de regeling van het tijdelijke omgevingsplan, sprake is van een ruimtelijk aanvaardbare situatie met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
''TAM' staat voor Tijdelijke Alternatieve Maatregel. Met een TAM-omgevingsplan is het mogelijk om met de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen en bijbehorende software het omgevingsplan te wijzigen.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is onderkend dat de planapplicaties voor het maken en publiceren van het omgevingsplan in combinatie met het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) vaak nog onvoldoende functioneren. Daarom is het TAM-omgevingsplan mogelijk gemaakt.
Dit TAM-omgevingsplan is dus opgesteld op basis van de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen. Juridisch is het een wijziging van het omgevingsplan. Dit TAM-omgevingsplan wordt een apart hoofdstuk van het omgevingsplan. Uiteindelijk zal het worden verwerkt in het omgevingsplan.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planafwijking beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied, waarbij zowel de ruimtelijke aspecten, als functionele aspecten aan de orde komen.
Beleidskader
In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet.
Verantwoording
Hoofdstuk 4 geeft de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden de milieu- en omgevingsaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Participatie
In Hoofdstuk 7 wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld. Daarbij wordt onder meer ingegaan op de resultaten van het vooroverleg en het participatietraject.
Het plangebied is gelegen aan de Laarstraat in Deest en betreft een voormalig installatieterrein en zandopslag van ongeveer 9 ha. Het plangebied bestaat uit grote zandvlaktes. Langs de noord en westzijde zijn een aantal gebouwen aanwezig. In het noordwesten staat een kantoorgebouw, opgetrokken uit bakstenen muren met spouw en een golfplaten dak. Rondom het kantoor is een buitenruimte aanwezig met enkele groenvoorzieningen. Ten zuiden van het kantoor staan enkele loodsen welke volledig uit metalen golfplaten bestaan. De installatie zelf bestaat uit grote staalconstructies, silo's, transportbanden, zanddepots, zandhopen en tunnels van betonelementen.
Op navolgende afbeelding is een impressie van het plangebied en directe omgeving weergegeven. Het plangebied is gelegen in een landelijk gebied met grootschalige weilanden en akkers en meerdere oude en actieve zandwinputten. De directe omgeving wordt gekenmerkt door een actieve zandwinningsput in het oosten, een groot kleidepot in het westen en de Uivermeertjes, het deel van de zandwinningsplas waar de grondstoffen reeds gewonnen zijn. Aan de zuidzijde van het plangebied loopt een wandelpad over een kade en verder naar het zuiden loopt de drukke verbindingsweg de N322 met direct aangelegen de op-/afrit Deest-Winssen.
Impressie bestaande situatie in en nabij het plangebied
Zoals aangegeven in 2.1 bestaat het plangebied in de huidige situatie met name uit een installatieterrein met enkele gebouwen en opslag van zand en klei van ca. 9 ha. Dit private bedrijfsterrein is afgesloten met een hekwerk en niet toegankelijk voor derden. Alleen aan de west- en zuidzijde loopt een wandelpad over het eigendom van het bedrijf waar derden gebruik van mogen maken voor een wandeling rond de Uivermeertjes. In de beoogde situatie wordt het bestaande bedrijfsperceel (met bijbehorende bestemming) aan de Laarstraat teruggebracht van 9 ha naar 3 ha, met dus de toevoeging van 6 ha. water en landnatuur. Hiermee wordt een kwalitatieve afronding verkregen aan de zuidzijde van Uivermeertjes, waaronder ook de realisatie van enkele recreatieve voorzieningen.
De bedrijfslocatie met deze omvang biedt het bedrijf Willems Winssen met de daarbij horende activiteiten niet alleen de gelegenheid te verhuizen uit de bebouwde kom van Winssen, maar biedt het ook een toekomstbestendige locatie om zich verder te ontwikkelen. De locatie kent, ten opzichte van de bestaande locatie van het bedrijf in de dorpskern van Winssen, een meer solitaire ligging. Het perceel wordt omgeven door grootschalige structuren als de Maas en Waalweg met op- en afrit Deest, de grondstofwinningsplassen Geertjesgolf en het kleidepot. De dichtstbijzijnde gevoelige functie ligt op grote afstand (ruim 300 meter) in de vorm van agrarische bedrijfswoningen aan de Deestersteeg. Vanuit ruimtelijk oogpunt is het bedrijf door deze omgevingskenmerken op deze locatie goed inpasbaar.
In het bestemmingsplan 'Uivermeertjes-zuid Ontzanding' uit 2012 is op pagina 12 van de toelichting een tekening opgenomen van een mogelijke inrichtingsschets na beëindiging van de exploitatie. Die schets, die overigens geen formele status heeft en ook niet als zodanig is opgenomen in het daar geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Druten' uit 2016, voorziet in het nagenoeg geheel ontzanden van het bedrijfsterrein na afloop van de exploitatie. Daardoor ontstaat een grote diepe waterplas in combinatie met de realisatie van een smalle strook groen langs de west- en zuidzijde (ongeveer op de plek waar zich nu het wandelpad bevindt). De mogelijkheid van een wandeling rond de plas blijft dus intact, maar de recreatieve meerwaarde neemt niet echt toe.
Mogelijke inrichtingsschets bestemmingsplan 'Uivermeertjes-zuid Ontzanding' (2012)
Sinds 2012 is er veel veranderd waardoor deze inrichtingsschets niet meer in die vorm gerealiseerd kan worden. Ten westen van het plangebied is intussen een bedrijfsterrein voor de opslag van klei van de dakpannenfabriek uit Deest gerealiseerd en op het oudere deel van de Uivermeertjes is een drijvend zonnepark gebouwd. Daarnaast is alle niet geschikte klei die vrij is gekomen bij de aanleg van Uivermeertjes-Zuid aan de noordzijde van de Laarstraat in het water toegepast als een soort eiland waardoor hier geen zandwinning en realisatie van water meer kan plaatsvinden. Aan de oostzijde van de uitbreiding Uivermeertjes-Zuid is de afgelopen jaren in samenwerking met het Waterschap Rivierenland en de Hengelsportvereniging De Uiver een ecologisch plan uitgevoerd waarbij een grote hoeveelheid (bijna 600.000 m3) niet-bruikbare klei uit het naastgelegen project Geertjesgolf in het water is toegepast. Daarmee is de aanwezige standaardoever omgevormd in een structuur van eilanden met verschillende aanleghoogtes met daartussen ondiep water dat geschikt is als paaiplaats voor vissen en de ontwikkeling van waterplanten en riet.
Aangelegde eilandstructuur
Uitgaande van deze nieuwe werkelijkheid is voor de inrichting van het plangebied een ander ontwerp gemaakt, zie ook bijlage . Gekozen is voor de opvang van het bedrijf Willems Winssen op 3 ha van het huidige bedrijfsterrein, waarbij deze oppervlakte direct aansluit op het bedrijfsterrein van de kleiopslag van de dakpannenfabriek. Met de beoogde ontgronding en herinrichting van de overige 6 ha wordt een kwalitatieve afronding verkregen aan de zuidzijde van Uivermeertjes. Het huidige wandelpad wordt om deze bedrijfsactiviteiten heen geleid. De bedrijfskavel van Willems Winssen wordt aan de oostzijde afgeschermd met een grondwal die volledig wordt ingeplant met inheemse bomen en struiken, zie onderstaande inpassingen en dwarsprofielen:
Impressie beoogde situatie (totaalbeeld)
Landschappelijke inpassing bedrijfsperceel (bebouwing indicatief)
Dwarsprofiel (west-oost) over deel natuurlijke inrichting Uivermeertjes
Dwarsprofiel (zuid-noord) over bedrijfsperceel (bebouwing indicatief)
Door de beplante grondwal worden de bedrijfsactiviteiten van zowel Willems Winssen als het naastgelegen kleidepot aan het zicht onttrokken van de gebruikers van het overige deel van het voormalige installatieterrein. De inrichting van dat deel (bijna 6 ha) voorziet in de realisatie van een deel diep water met een aanzienlijke oeverlengte en ondiep water en natuur. Niet-bruikbare klei die vrijkomt bij de ontgronding van dit deel zal bij de herinrichting van de oevers worden toegepast. Ook de recreatieve gebruiksmogelijkheden nemen aanzienlijk toe, doordat er aansluiting wordt gezocht met de recreatieve voorzieningen die al voorzien zijn in het naastgelegen project Geertjesgolf. Zo zal er een fietspad worden gerealiseerd vanaf de Deestersteeg. Dit pad volgt een route door bestaand bos, langs de oever van de nieuwe plasuitbreiding en sluit aan de oostzijde uiteindelijk aan op het tracé van het fietspad van de Geertjesgolf-locatie. Dat pad loopt uiteindelijk helemaal door richting Ewijk, waardoor een fijnmaziger langzaam verkeersnetwerk ontstaat. Uiteraard blijft ook de mogelijkheid om nog steeds een rondwandeling rond de Uivermeertjes te maken, maar wandelaars kunnen straks op meerdere locaties ook een aansluiting maken op het wandelnetwerk van de Geertjesgolf-locatie.
Voor de inwoners van Deest worden de recreatieve gebruiksmogelijkheden door de koppeling van beide projecten aanzienlijk vergroot. Voor de hengelsport wordt een grotere oeverlengte toegankelijk dan nu het geval is. De verharding van het niet meer in gebruik zijnde deel van de voormalige Laarstraat wordt verwijderd waardoor een soort natuurlijk schiereiland ontstaat met de mogelijkheid om aan de zuidzijde (zonzijde) daarvan een ligweide in te richten. Van tunnelelementen die vrijkomen bij de ontmanteling van het installatieterrein zal een vleermuisbunker worden gemaakt.
Voor het vergraven/ontgronden van dit gedeelte van de bestaande bedrijfsbestemming (oude Sagrex- locatie) wordt een aparte vergunning aangevraagd bij de provincie.
Op de westzijde van het plangebied wordt een perceel met bedrijfsbebouwing gerealiseerd in de vorm van onder andere een kantoor en een bedrijfshal, ten behoeve van het opslaan van materieel en materialen. Daarnaast wordt de buitenruimte ingericht voor de benodigde opslag, de stenenhandel (met toebehoren) en de bijbehorende showtuin, manoevreerruimte voor materieel en (laad)parkeerplaatsen. Ook materieel van (onder)aannemers die voor/samen met Willems Winssen werken aan een nabijgelegen project kunnen hier gebruik van maken. Dit stimuleert de verdere verduurzaming van deze bedrijfstak.
De bedrijfsbebouwing is conform het geldende bestemmingsplan maximaal 9 meter. Echter is het voor de binnenopslag van een deel van het materiaal en grondstoffen noodzakelijk dat een vrachtwagen de laadbak binnen kan kiepen. Voor die situaties is een binnenplanse omgevingsactiviteit (OPA) opgenomen om via vergunning af te kunnen wijken en een bouwhoogte van maximaal 13 meter toe te kunnen staan. Vanwege de solitaire ligging van dit terrein, de grootschaligheid van de omliggende structuren, de afstand tot de omliggende bebouwing/infrastructuur en de landschappelijke inpassing is het ruimtelijk acceptabel om voor die betreffende bebouwing maatwerk te leveren en de bouwhoogte te verhogen.
In de regels behorende bij dit omgevingsplan zijn de voor het bedrijf toegestane activiteiten opgenomen in 4.2 Functieomschrijving Bedrijf. Deze volgen uit de reeds toegestane activiteiten op de huidige locatie van Willems Winssen en zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Geerstraat 3a Winssen' en de Wet milieubeheer vergunning van het bedrijf (W.Z20.109312.01 d.d. 17-9-2021), met dien verstande dat ten opzichte van de nu planologisch toegestane activiteiten op de Geerstraat in Winssen ook de nodige activiteiten zijn geschrapt. Hierna een opsomming van hetgeen in dit omgevingsplan is opgenomen, met per activiteit een verantwoording. Daarbij is nu voor álle activiteiten (niet alleen die in de bijlage bij de regels van bestemmingsplan 'Geerstraat 3a Winssen' staan) een koppeling gelegd met de milieucategorieën conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)':
Toegestane functies:
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals onzelfstandige kantoorruimte, een werk-, was-, tank- en oplaadplaats en voorzieningen ten behoeve van de opwekking en het opslaan van duurzame energie, met dien verstande dat bij het gebruik van deze voorzieningen eventuele koelinstallaties van vrachtwagens niet in gebruik mogen zijn.
Conform BP Geerstraat 3a Winssen, artikel 3.1. Onzelfstandige kantoorruimte is uiteraard aanwezig. Een werk-, was- en tankplaats zijn ook aanwezig op de Geerstraat 3a Winssen en te gebruiken door eigen materieel of (onder)aannemers. Dit is geborgd door de koppeling 'bijbehorend' in de regels. Gezien de aanwezige grootverbruikaansluiting en de verdere verduurzaming van het materieel, is een oplaadpunt op het terrein logisch, gewenst maar ook noodzakelijk vanuit een toekomstbestendig perspectief van het bedrijf in relatie tot elektrificering van werkmaterieel en het zelf kunnen voorzien in stroomvoorziening. De bepaling ten aanzien van koelinstallaties komt voort uit een uitgangspunt in het akoestische onderzoek.
De dichtstbijzijnde gevoelige functie ligt op grote afstand (ruim 300 meter) in de vorm van agrarische bedrijfswoningen aan de Deestersteeg. Vanuit functioneel oogpunt is het bedrijf door deze omgevingskenmerken op deze locatie goed inpasbaar.
Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit staat in artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet. Alle regels in het omgevingsplan samen moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. Verder gelden de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. De NOVI is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
Planspecifiek
Door de hervestiging van Willems Winssen krijgt het regionaal georiënteerde bedrijf een toekomstbestendige locatie. Daarnaast wordt met de zandwinning deels voorzien in een landelijke behoefte aan bouwgrondstoffen. Na oplevering wordt bovendien ruimtelijk meerwaarde gerealiseerd door natuurontwikkeling in combinatie met extensieve recreatie. De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt daarom geen belemmering voor het planvoornemen.
De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De omgevingsverordening richt zich net zo breed als de omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de omgevingsverordening.
Planspecifiek
Op basis van de omgevingsverordening is het plangebied gelegen binnen een intrekgebied. Op grond van artikel 4.35 is het verboden om in een intrekgebied een mijnbouwwerk aan te leggen en te exploiteren. Ter plaatse van het plangebied is dit niet aan de orde.
Ten aanzien van de hervestiging van Willems Winssen binnen het plangebied heeft afstemming plaatsgevonden met het Integraal Overleg Werklocaties, dat beoordeelt of plannen aan het Regionaal Programma Werklocaties voldoen. Het verzoek is aangenomen als melding,
Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de omgevingsverordening. Vandaar dat de omgevingsverordening geen belemmering vormt.
Met het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) maken 16 gemeenten in de Groene Metropoolregio (GMR) elke vier jaar afspraken over de programmering van werklocaties (bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel). De plicht voor het maken van afspraken is vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening. Doel van het RPW is: Regionaal voorzien in een toekomstbestendige voorraad van ruimte voor werklocaties, en daarmee vanuit een ruimtelijk-economisch perspectief, bij te dragen aan een sterke en toekomstbestendige regionale economische structuur. Dit met als doel:
Het RPW verplicht gemeenten om bij transformatie van een bedrijventerrein of solitaire bedrijfslocaties een compensatieplan op te stellen en in te dienen (bij de provincie). In zo’n compensatieplan geven gemeenten aan hoe zij invulling geven aan de afname van vierkante meters bedrijfsterrein danwel arbeidsplaatsen. Deze verplichting geldt bij omgevingsplannen (waarin bedrijventerrein wordt herbestemd) die na inwerkingtreding van het RPW worden vastgesteld. Ten aanzien van de voorgenomen transformatie van de bedrijfslocatie van Willems Winssen ten behoeve van woningbouw in Winssen-Zuid is in het RPW expliciet opgenomen dat voor deze genoemde verplichting een maatwerkoplossing wordt gezocht.
Planspecifiek
Het plangebied is niet opgenomen in de Integrale Bedrijventerreinen Informatie Systeem (IBIS) van de provincie. Conform de spelregels van RPW heeft dit beleid dus geen betrekking op de voormalige Sagrex-locatie. Dat neemt niet weg dat dit omgevingsplan wel in lijn is met de vijf stappen uit de RPW om meer ruimte te beiden voor de economie in de GMR:
De eerste stap is het zoveel mogelijk behouden van bestaande bedrijventerreinen. Transformatie van bedrijventerreinen naar andere functies (zoals woningbouw) staan de GMR alleen toe als:
Willems Winssen kan met dit omgevingsplan verplaatst worden vanwege de daar beoogde woningbouw. De voormalige Sagrex-locatie biedt ook en vooral een toekomstbestendige locatie voor het bedrijf om zich verder te ontwikkelen. De locatie is in de regio gelegen en de m2 bedrijventerrein worden dan ook binnen de regio gecompenseerd.
Hier niet aan de orde, omdat het een verplaatsing betreft van het bedrijf.
Met dit omgevingsplan wordt een nieuwe, toekomstbestendige invulling gegeven aan de geldende bedrijfsbestemming. Hoewel het oppervlak voor de bedrijfsfunctie wordt verkleind van 9 naar 3 ha, zal deze ruimte wel efficiënter worden benut. Door de omvang kan Willems Winssen groeien, waardoor ook meer arbeidsplaatsen in de gemeente beschikbaar komen.
Hoewel deze stap te maken heeft met het combineren van bijvoorbeeld wonen en werken, is het op een andere wijze wel van toepassing op dit omgevingsplan. Naast een verplaatsing van het bedrijf Willems Winssen wordt in dit omgevingsplan ook voorzien in de realisatie van 6 ha natuur en water (na ontgronding). Daarmee wordt een kwalitatieve afrondingen van de zuidzijde van de Uivermeertjes bewerkstelligd en ontstaan mogelijkheden voor bewoners en personeel om te wandelen en te fietsen. Tevens wordt voorzien in een ligweide.
Niet van toepassing op dit omgevingsplan.
Daarnaast geldt dat:
Dit omgevingsplan is in lijn met de uitgangspunten van het RPW.
De gemeenteraad heeft 25 april 2024 de toekomstvisie Druten2040, ‘Samen Sterk, Samen Druten’ vastgesteld. In deze visie staat hoe de gemeente er in 2040 uit ziet. De toekomstvisie is gebaseerd op acht pijlers:
Fijn wonen met goede voorzieningen in elk dorp;
Druten heeft een gezonde samenleving waarin iedereen mee kan en mag doen. Er is genoeg ruimte om elkaar te ontmoeten;
Een landschap dat er mooi uitziet en waar plaats is voor natuur, landbouw, recreatie, wonen, werken en duurzame energieopwekking;
Samen met de regio zijn we voorbereid op klimaatverandering en energieneutraal leven;
Een lokale economie met voldoende banen en een duurzame agrarische toekomst;
In 2040 duurzame vervoersmiddelen en de kernen zijn goed bereikbaar naar en vanuit de regio;
Door wederzijds begrip samen bouwen aan de toekomst van Druten;
Samen met anderen werken en inzetten op de profilering van Druten in de regio.
Planspecifiek
Onderhavig omgevingsplan sluit aan op de pijlers 'aantrekkelijk en duurzaam landschap', 'Energieneutraal en klimaatbestendig' en een 'Sterke lokale economie'.
De Gemeenteraad van de gemeente Druten heeft op 2 oktober 2025 de Omgevingsvisie Druten’ vastgesteld. De omgevingsvisie is een integrale visie, waarin we de ambities en doelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastleggen. De pijlers van de omgevingsvisie (voorzover gerelateerd aan de fysieke leefomgeving) sluiten aan op de eerder geformuleerde ambities in de Toekomstvisie Druten 2040, die in april 2024 door de gemeenteraad is vastgesteld:
Pijler 1: Thuis in dorpse gemeente Druten
Pijler 2: Gezond, sociaal en veilig samenleven
Pijler 3: Aantrekkelijk en duurzaam landschap
Pijler 4: Energieneutraal en klimaatbestendig
Pijler 5: Sterke lokale economie
Pijler 6: Goed bereikbaar en verkeersveilig
In de omgevingsvisie kijkt de gemeente 10 tot 20 jaar vooruit en legt ambities en doelen vast die de komende jaren verder worden uitgewerkt. Daardoor staat de visie niet op zichzelf, maar is onderdeel van een beleidscyclus. Er is geen vaste termijn gekoppeld aan de omgevingsvisie. Indien gewenst kan de omgevingsvisie op ieder moment herijkt of verrijkt worden met nieuwe ambities.
Planspecifiek
Onderhavige omgevingsplan valt binnen pijlers 2, 3, 4 en 5.
Ten aanzien van pijler 2 zijn onder andere de volgende ambities opgenomen:
Ten aanzien van pijler 3 zijn onder andere de volgende ambities opgenomen:
Ten aanzien van pijler 4 zijn onder andere de volgende ambities opgenomen:
Ten aanzien van pijler 5 zijn onder andere de volgende ambities opgenomen:
Met dit omgevingsplan wordt invulling gegeven aan ambities zoals die in de omgevingsvisie zijn geformuleerd:
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit plan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Dit is aan de hand van de Representatieve Bedrijfssituaties (RBS) en de Regelmatige afwijken van de representatieve bedrijfssituatie (RABS) bepaald in de akoestische onderzoeken, zie 4.4.2.
Samenvattend zijn de voertuigbewegingen (weekdag) voor Willems Winssen als volgt:
Overzicht voertuigbewegingen Willems Winssen
Gecombineerd met de voertuigbewegingen vanwege de ontgronding geeft dit:
Hierbij dient te worden opgemerkt dat de rijbewegingen vanwege de ontgronding tijdelijk van aard zijn. In verband met de afwerking en herprofilering van het gebied zijn totaal circa 6 – 7 maanden benodigd. Worstcase kan er sprake zijn van een kleine, maar in ieder geval tijdelijke overlap.
Het gebied wordt ontsloten vanaf de Laarstraat op de Deestersteeg en vanuit daar verder richting o.a. de N322 en de Van Heemstraweg. Deze wegen zijn onderdeel van de (inter)regionale en lokale hoofdverkeersstructuur en hebben voldoende capaciteit om deze voertuigbewegingen als gevolg van de beoogde ontwikkeling op te vangen.
Daarnaast wordt een (recreatieve) fietsverbinding aangelegd. Voor een veilige aansluiting op en oversteek richting het fietspad langs de Deestersteeg is een schetsontwerp gemaakt, zie onderstaande afbeelding.
Schetsontwerp fietsoversteek Deestersteeg
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De Beleidsregels Parkeernormen Druten 2024 dienen als leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe bouwplannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen. Een ontwikkeling, een bouwactiviteit en/of een wijziging van gebruik, kan tot gevolg hebben dat er (meer) ruimte nodig is voor het parkeren van auto’s en fietsen. De aanvrager moet ervoor zorgen dat er in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren van personenauto’s. Op basis van de CROW parkeerkencijfers (publicatie 381) zijn passende parkeernormen opgesteld. Daarbij is rekening gehouden met de verstedelijkingsgraad en het gemiddeld autobezit in de gemeente. Het buitengebied van de gemeente Druten valt onder de stedelijkheidsgraad ‘niet stedelijk’ en uiteraard onder gebiedstype 'Buitengebied'.
Voor iedere nieuwe ontwikkeling geldt dat het geen parkeerprobleem (hogere parkeerdruk) mag veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat de initiatiefnemer zorgdraagt dat er voldoende parkeerruimte ten behoeve van de ontwikkeling wordt gerealiseerd. Dit dient op eigen terrein te worden opgelost. Als binnen een gebied verschillende functies worden gerealiseerd, dan kan bij de parkeerverplichting rekening worden gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Bij meerdere functies (dus niet alleen wonen) kan er namelijk sprake zijn van een verschillend patroon van tijden waarop gebruikers (inwoners, bezoekers, werknemers) aanwezig zijn.
Op het bedrijfsperceel van Willems Winssen worden diverse functies gerealiseerd, bedrijfsfuncties en detailhandel in straatstenen met een showtuin. Afhankelijk van de omvang en type bedrijvigheid wordt bij de aanvraag omgevingsvergunning(en) de bijbehorende parkeerbehoefte berekend. Aangezien de exacte invulling van het perceel en de eventuele fasering van de ontwikkeling nog niet bekend is, is het in het kader van dit omgevingsplan nog niet mogelijk een parkeerbalans op te stellen. In ieder geval kan gesteld worden dat op een bedrijfsperceel van 3 ha altijd genoeg ruimte is om de parkeerbehoeftegeheel op eigen terrein op te lossen.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Uit artikel 1.2 lid 2 Ow volgt expliciet dat de bodem onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van de bodem (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow). Daarnaast gelden er instructieregels vanuit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) die gemeenten in het omgevingsplan moeten verwerken. Het Bkl bepaalt voor bodem dat in het omgevingsplan:
Bodemgevoelige gebouwen
Een bodemgevoelig gebouw wordt in het Bkl omschreven als een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. Onder een gebouw wordt verstaan een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Onder een bodemgevoelig gebouw vallen ook een woonschip of een woonwagen. Een uitbreiding of wijziging van een bestaand gebouw of een bijbehorend bouwwerk tot 50 m2 valt niet onder het begrip bodemgevoelig gebouw.
Bodemgevoelige locaties
Een bodemgevoelige locatie is op basis van het Bkl in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw.
Omgevingsplan
Een omgevingsplan bevat dus waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, die per gebied of per gebruiksfunctie kunnen verschillen. Het uitgangspunt voor deze waardes zijn de interventiewaardes bodemkwaliteit, uit bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Deze waardes zijn wetenschappelijk onderbouwd en behoeven geen verdere motivering. Het omgevingsplan kan ook een hogere waarde bevatten dan de interventiewaardes, mits gemotiveerd en de waarden niet hoger zijn dan het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan, bijlage Vb Bkl). Ook mag niet leiden tot overschrijding van de toelaatbare concentraties in lucht (TCL) en geurdrempels (bijlage XIIIb Bkl).
Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Om te kunnen beoordelen of de toelaatbare kwaliteit van de bodem uit het omgevingsplan is overschreden, is voorafgaand onderzoek naar de gesteldheid van de bodem nodig. Ingeval van een overschrijding van de waarden, is in het omgevingsplan opgenomen welke sanerende of beschermende maatregelen nodig zijn.
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 1 bij de motivering gevoegd.
Uit de resultaten blijkt dat er geen ernstige bodemverontreinigingen zijn aangetoond. Wel zijn er lichte verontreinigingen in de vaste bodem aangetoond. In het grondwater zijn over het algemeen lichte verhogingen van metalen en naftaleen aangetoond. In één peilbuis is barium matig verhoogd aangetroffen. Deze is toe te schrijven aan een natuurlijke oorsprong.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Bij milieuzonering gaat het specifiek om de milieuthema's die afstandsgerelateerd zijn. Afstandsgerelateerd wil zeggen dat de milieubelasting afneemt bij grotere afstand, zoals bij geluid en geur.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van bedrijfsmatige activiteiten worden gerealiseerd, moet worden gemotiveerd in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering beperken. Datzelfde geldt ook voor de situatie dat bedrijfsmatige activiteiten zich vestigen/wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Uitgegaan wordt van de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor het vaststellen van de minimum richtafstanden tussen bedrijven en milieugevoelige functies worden de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd als sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Als de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Wanneer niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
Omgevingskarakteristiek
Het plangebied is gelegen aan de Maas & Waalweg (N322). Aan de westzijde is de Deestersteeg gelegen, de verbinding tussen de N322 en de Van Heemstraweg. Het plangebied en de omgeving worden gekenmerkt door een diversiteit aan (bedrijfsmatige) functies. Derhalve is hier sprake van een zogenaamd gemengd gebied. De dichtstbijzijnde gevoelige functies (agrarische bedrijfswoningen aan de Deestersteeg 3-7) zijn op minimaal 325 meter van het beoogde bedrijfsperceel gelegen. Dit maakt dat met de beoogde activiteiten in maximaal milieucategorie 3.2 ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand van minimaal 50 meter. Overigens is, ondanks dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden, zekerheidshalve een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, zie 4.4.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels in afdeling 3.5 (o.a. normen) voor:
Geluidgevoelige gebouwen
Het Bkl bevat in artikel 3.21 een definitie van geluidgevoelige gebouwen. Hier vallen gebouwen onder met een woonfunctie, een onderwijsfunctie, een gezondheidszorgfunctie (met bedgebied) en kinderopvang (met bedgebied).
Geluidaandachtsgebieden
In het Bkl is bepaald dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een (spoor)weg of industrieterrein op een voor geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied aanvaardbaar is. Het Bkl bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid door een geluidbronsoort op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Deze waarden zijn van toepassing op het geluid door alle geluidbronnen binnen een geluidbronsoort. De waarden die bij toelaten van een geluidgevoelig gebouw voor de geluidbronsoorten met een geluidproductieplafond (gpp) als omgevingswaarde gelden, staan in navolgende tabel:
| Geluidbronsoort |
Standaardwaarde (dB) (tabel 3.34 Bkl) |
Grenswaarde (dB) (tabel 3.35 Bkl) |
|
|
Provinciale wegen Rijkswegen |
50 Lden | 65 Lden | |
|
Gemeentewegen Waterschapswegen |
53 Lden | 70 Lden | |
| Hoofdspoorwegen | 55 Lden | 70 Lden | |
| Industrieterreinen | 50 Lden | 60 Lden | |
| 40 Lnight | 50 Lnight | ||
Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 3.34 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein. Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 3.35 tot en met 3.40 Bkl). In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor het toelaten van een geluidgevoelig gebouw af te wijken van de standaardwaarden (vergelijkbaar met het hogere grenswaardenbesluit zoals we dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kenden).
Op grond van artikel 5.78i Omgevingswet hebben alle verharde wegen met een jaargemiddelde verkeersintensiteit van 1.000 motorvoertuigen of meer - los van de snelheid - ook een geluidaandachtsgebied, met uitzondering van woonerven. Zolang er geen basisgeluidsemissies met bijbehorende aandachtsgebieden zijn vastgelegd geldt, op grond van artikel 17.5 van de Omgevingsregeling, een geluidaandachtgebied waarbij bij een gemeentelijke weg of waterschapsweg de breedte van het geluidaandachtsgebied wordt bepaald door vaste afstanden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip:
| Aantal rijstroken | Maximum snelheid weg (km/u) | Breedte zone (m) |
| 1 of 2 | 30 of minder | 100 |
| 1 of 2 | meer dan 30 | 200 |
| 3 of meer | 350 |
Geluid door activiteiten
Het Bkl bepaalt in artikel 5.59 dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een geluidveroorzakende activiteit (zoals activiteiten bij bedrijven) op een geluidgevoelig gebouw aanvaardbaar is. Er wordt voldaan aan dit aanvaardbaarheidsvereiste als het omgevingsplan de standaardwaarden van het Bkl overneemt.
Het Bkl bevat standaardwaarden voor toelaatbaar geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Deze standaardwaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:
| Standaardwaarde toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw | 07.00 - 19.00 uur | 19.00 - 23.00 uur | 23.00 - 7.00 uur | ||
| Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) | ||
| Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen | - | 70 dB(A) | 70 dB(A) | ||
| Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden | - | 65 dB(A) | 65 dB(A) | ||
Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 5.64 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein. Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 5.65 en 5.66 Bkl). In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor één of meerdere geluidgevoelige ruimte(n) binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen af te wijken van de standaardwaarden. Deze mogen de grenswaarden niet overschrijden. De grenswaarden worden niet bepaald op de gevel, maar in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen. De grenswaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:
| Grenswaarde toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen | 07.00 - 19.00 uur | 19.00 - 23.00 uur | 23.00 - 7.00 uur | ||
| Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) | ||
| Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen | - | 55 dB(A) | 55 dB(A) | ||
| Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden | - | 45 dB(A) | 45 dB(A) | ||
Wegverkeerslawaai
De hervestiging van Willems Winssen en de omvorming naar water en natuur middels ontgronding, omvat niet de realisatie van geluidgevoelige gebouwen. De verkeersbewegingen vanwege de beoogde activiteiten zijn onderdeel van het onderzoek industrielawaai (zie hierna). Zodoende kan het aspect wegverkeerslawaai buiten beschouwing worden gelaten.
Railverkeerslawaai
De ontwikkeling betreft geen geluidgevoelige gebouwen en het plangebied is niet nabij een spoorlijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.
Industrielawaai
Ondanks dat wordt voldaan aan de richtafstanden, zijn zekerheidshalve akoestische onderzoeken industrielawaai uitgevoerd vanwege de hervestiging van Willems Winssen en de ontgronding. Deze onderzoeken zijn als Bijlage 2 en Bijlage 3 bij de motivering gevoegd.
Willems Winssen
Voor de verplaatsing van Willems Winssen BV naar een deel van het installatieterrein van Sagrex aan de Laarstraat 5 in Deest is de representatieve bedrijfssituatie (RBS), de uitzonderlijke bedrijfssituatie (UBS) en de Regelmatige afwijkingen van de RBS (RABS) beschouwd en doorgerekend. De uitzonderlijke bedrijfssituatie is gelijk aan de representatieve bedrijfssituatie, maar inclusief de inzet tijdens de dagperiode van een ingehuurde puinbreker met bijbehorende eigen bronnen zoals een mobiele kraan en een wiellader. Uit het verrichte onderzoek blijkt dat:
Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de geluidgrenswaarden zoals deze zijn gesteld zijn in het huidige omgevingsplan van de gemeente Druten. Bij de overige woningen worden lagere langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus berekend.
Ontgronding
Uit het verrichte onderzoek blijkt dat op basis van de aangereikte representatieve bedrijfssituatie de vergunde geluidgrenswaarden zoals opgenomen in de omgevingsvergunning kenmerk Z/2013/0021 van 11 maart 2013 niet worden overschreden. Dit geldt zowel voor de berekende langtijdgemiddelde beoordelingniveaus LAr,LT als de maximale geluidniveaus LAmax.
Ten aanzien van de indirecte hinder (vrachtwagens rijdend van en naar de locatie) wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. Ook de waarde van 48 dB(A) zoals opgenomen in de hierboven genoemde omgevingsvergunning wordt niet overschreden.
Uit de onderzoeken blijkt dat de activiteiten van Willems Winssen en de ontgronding inpasbaar zijn. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De rijksoverheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Hier worden rijksomgevingswaarden overschreden of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project rijksomgevingswaarden overschreden kunnen worden.
In een aandachtsgebied moet overheden de omgevingswaarden in acht nemen. Hierbij gaat het om activiteiten binnen het aandachtsgebied. Maar het kan ook gaan om activiteiten in de buurt van een aandachtsgebied, als deze activiteiten zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen het nabijgelegen aandachtsgebied. Er wordt getoetst aan de omgevingswaarden, tenzij de activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de stikstofdioxide- (NO2) of fijnstof- (PM10) concentraties.
Er is een toetsing luchtkwaliteit uitgevoerd. Deze is als Bijlage 4 bij de motivering gevoegd. Uit kaartmateriaal van de Atlas Leefomgeving blijkt dat de heersende luchtkwaliteit rond het plangebied het minst gunstig is rond de Maas- en Waalweg. Op basis van gegevens van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) is de heersende luchtkwaliteit nader vastgesteld aan de hand van nabijgelegen monitoringspunten langs de Maas- en Waalweg. In onderstaande tabel zijn de resultaten voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) weergegeven. In de onderste rijen van de tabel zijn de huidige en nieuwe luchtkwaliteitseisen weergegeven.
Op basis van de gegevens uit bovenstaande tabel volgt de conclusie dat de heersende luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied voldoet aan zowel de huidige als de toekomstige wettelijke eisen.
Het gewijzigde omgevingsplan heeft een verandering van relevante emissies tot gevolg. Voor de component NOx is deze ook onderzocht in het onderzoek stikstofdepositie. De emissie NOx daalt ten gevolge van vaststelling van het nieuwe plan. Het aandeel van de zandzuiger is daarin bepalend. Omdat een nieuwer type zandzuiger wordt ingezet dan is voorzien in het vigerende plan en deze minder uren per jaar actief is, is de conclusie dat voor de componenten PM10 en PM2,5 ook sprake zal zijn van een daling in emissies. Daarom wordt ook een daling verwacht van de concentraties PM10 en PM2,5 in de lucht.
Dit omgevingsplan heeft een daling van emissies tot gevolg in vergelijking met de huidige planologische situatie. Omdat de heersende luchtkwaliteit al voldoet aan de wettelijke eisen en de eisen die vanaf 2030 gaan gelden, volgt de conclusie dat vaststelling van het plan geen significante negatieve gevolgen zal veroorzaken.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het Bkl bevat een instructieregel dat zorg gedragen dient te worden dat geur veroorzaakt door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is.
Geurgevoelige gebouwen
De volgende gebouwen worden als 'geurgevoelige gebouwen' aangemerkt:
Geurveroorzakende activiteiten
Voor 'geurveroorzakende activiteiten' wordt onderscheid gemaakt in:
Ter plaatse is al sprake van een bedrijfsbestemming, waarbij ook geldt dat een bedrijfsfunctie niet als geurgevoelig wordt beschouwd. De omvorming naar water en natuur is geen geurgevoelige activiteit. Ook de activiteiten op het terrein Van Willems Winnsen zijn niet geurhindergevend, de locatie is nu ook in de dorpskern gevestigd met naastgelegen woningen. De activiteiten zijn conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' hooguit te vergelijken met een gemeentewerf. Hiervoor is een milieucategorie 3.1 van toepassing met voor geur in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. De afstand van het plangebied naar geurgevoelige functies is zodanig groot dat de hervestiging van Willems Winssen geen belemmerende werking heeft op die functies en ook geen sprake is van hinder vanuit de omgekeerde werking (bedrijf op gevoelige functies), zie hiervoor ook 4.3.2. Zodoende kan het aspect geur verder buiten beschouwing worden gelaten.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De gevoelige objecten zijn opgesplitst in:
Plaatsgebonden risico
Bij het toelaten van milieubelastende activiteiten en bij het toedelen van locaties moet voor zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en locaties het plaatsgebonden risico (PR-10-6-contour) in acht worden genomen. Bij beperkt kwetsbare gebouwen en locaties moet er rekening worden gehouden met het plaatsgebonden risico. Dit betekent dat binnen een plaatsgebonden risicocontour van een risicobron geen zeer kwetsbare gebouwen of kwetsbare gebouwen en locaties mogen worden toegestaan en dat beperkt kwetsbare gebouwen of locaties pas na een beoordeling mogen worden toegestaan. Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden.
Groepsrisico: aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden voor branden, explosies en gifwolken.
Uitgangspunt is dat personen in gebouwen buiten een aandachtsgebied (brand, explosie of gifwolk) voldoende zijn beschermd. Binnen aandachtsgebieden, of voor personen die verblijven op een locatie in de buitenlucht, zal bij nieuwe initiatieven moeten worden gekeken of en welke aanvullende beschermende maatregelen nodig en te treffen zijn. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor aandachtsgebieden in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen.
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Hierop zijn de PR contouren en de aandachtsgebieden weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes over weg, water en spoor en buisleidingen.
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Kwetsbaarheid
De ontzanding en omvorming van het gebied naar natuur en recreatie stelt geen eisen met betrekking tot externe veiligheid. Wat betreft de hervestiging van Willems Winssen betreft het kantoor een kwetsbaar gebouw.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied is niet gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour.
Groepsrisico: aandachtsgebieden
Het plangebied is niet gelegen binnen een brand, explosie of gifwolk aandachtgebied.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In het kader van het planvoornemen is een waterhuishoudkundig plan (met oplegnotitie) opgesteld. Dit is als Bijlage 5 bij de motivering gevoegd.
Geomorfologie en geohydrologie
In de omgeving van de Uivermeertjes ligt de GHG op circa 20 tot 80 cm - mv. De GLG ligt op 100 - 120 cm - mv, lokaal tot 160 cm - mv.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Door de reeds uitgevoerde uitbreiding van de Uivermeertjes zijn primaire watergangen, langs de noord- en zuidzijde van de Laarsstraat komen te vervallen. Als compensatie zijn reeds een aantal aanpassingen uitgevoerd:
Het eigendom van de nieuwe primaire watergang is overgedragen aan het waterschap Rivierenland en is opgenomen in de legger. Daarnaast zijn de nieuwe duikers ook opgenomen in de legger.
Ecosysteem
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) en ook niet in een beschermingszone voor natte natuur.
Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In het Waterplan Druten zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven.
Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is vooral gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
Zorgplicht afvalwater
Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen. Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt.
Zorgplicht hemelwater
Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor het inzamelen, transporteren en verwerken van het hemelwater, mits doelmatig.
Zorgplicht grondwater
Een perceeleigenaren is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap.
Zorgplicht oppervlaktewater (waterschap)
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (A-, B- en C-water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig. Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (B- en C-water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van A-watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een Keur-ontheffing van het waterschap nodig.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.
Water is ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening is gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven zijn gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, welzijn, volkshuisvesting, verkeer/vervoer en energie.
Gevolgen van/voor het plan
De in het kader van de uitbreiding van de Uivermeertjes uitgevoerde aanpassingen, zoals het verruimen en verwijderen van watergangen en het installeren van nieuwe duikers, zijn uitgevoerd en opgenomen in de legger. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat de watergang langs de N322 een regulerende werking op de grondwaterstanden heeft. Omdat deze watergang nog aanwezig is en nu is verruimd, blijft de regulerende werking behouden. Daarnaast zijn de effecten van het nieuwe peilbesluit en veranderingen in land- en ondergrondgebruik beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat deze geen invloed hebben op de onderhavige uitbreiding en andersom.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd.
Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater moet worden voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater alleen lozen via een zuiverende voorziening.
De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij zijn water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichtbaar (bovengronds) afvoeren.
Gevolgen van/voor het plan
Om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden wordt gebruik gemaakt van niet uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood). De emissies vanuit bouwmaterialen worden beperkt door gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden (zie ook waterberging). Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de droogtegevoeligheid van de locatie en mogelijke bodemdaling die daardoor kan ontstaan.
Gevolgen van/voor het plan
Drinkwaterverspilling moet worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. In het plan zijn geen specifieke maatregelen opgenomen om drinkwaterverspilling te voorkomen. Dat is iets wat het beoogde bedrijf, desgewenst zelf moet regelen.
Om te voorkomen dat bij klimaatbuien overlast optreedt, zijn vanwege de eerdere uitbreiding van de Uivermeertjes reeds de benodigde aanpassingen doorgevoerd. In de vorm van het verruimen van watergangen en het installeren van nieuwe duikers. Oorspronkelijk was een uitbreiding van 9 hectare gepland, maar deze is nu verkleind naar 6 hectare. Door de kleinere omvang van de uitbreiding en de reeds doorgevoerde watersysteemaanpassingen, zullen de effecten van de uitbreiding kleiner zijn dan ten behoeve van de uitgangspunten op basis waarvan de aanpassingen reeds zijn doorgevoerd.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.
Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken zoveel mogelijk afkoppelen van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.
Compenseren van het verlies aan waterberging, indien hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater. De compensatieplicht (Keur waterschap) houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. De compensatieplicht geldt niet in individuele gevallen als op een afstand van 100 m of meer van het oppervlaktewater wordt geïnfiltreerd (beleidsregels Keur artikel 5.16 toetsingscriterium 2).
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen van/voor het plan
De in het kader van de uitbreiding van de Uivermeertjes uitgevoerde aanpassingen, zoals het verruimen en verwijderen van watergangen en het installeren van nieuwe duikers, zijn uitgevoerd en opgenomen in de legger. Doordat circa 6 ha. van het huidige installatieterrein middels ontgronding wordt omgevormd tot water en natuur, neemt de waterbergingscapaciteit aanzienlijk toe. Ook het bedrijfsperceel kan derhalve zonder problemen het hemelwater op de verruimde plas kwijt. Het maaiveld van het verharde bedrijfsterrein ligt in de beoogde situatie op ca. NAP +7,00m, het hoogste waterpeil in de plas bedroeg in 2024 NAP+5,80m. Dit betekent dat gebruik gemaakt kan worden van een natuurlijk verhang in de richting van de waterplas en het lozingspunt ook op een zodanige NAP-hoogte kan worden gesitueerd dat deze boven het hoogste waterpeil van de Uivermeertjes uitkomt. In kader van de vergunningaanvraag zal het systeem nader worden uitgewerkt. Hiertoe is in de regels van dit plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Gedacht kan worden aan een duiker onder de ringkade door met een terugslagklep, die de buis afsluit op het moment dat het plaspeil verder zou oplopen.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op het plangebied moet zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.
Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele risico's van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling (verdroging) of -fluctuatie (zie ook Klimaatverandering).
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat de watergang langs de N322 een regulerende werking op de grondwaterstanden heeft. Omdat deze watergang nog aanwezig is en reeds is verruimd, blijft de regulerende werking behouden.
Op de locatie is reeds een aansluiting op het rioolsysteem aanwezig.
Overweging & conclusie
De effecten van de veranderingen in land- en ondergrondgebruik zijn beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat deze geen invloed hebben op de beoogde ontwikkeling en andersom. De afwatering van het bedrijfsterrein wordt verder uitgewerkt in de vergunningsfase.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Zorgplicht
De zorgplicht is in de omgevingswet opgedeeld in de algemene zorgplicht (afdeling 1.3 Ow) en de specifieke zorgplicht, waarbij de specifieke zorgplicht is opgedeeld in de Specifieke zorgplicht natura2000 (art.11.6 Bal), Specifieke zorgplicht soorten (artikel 11.27 Bal) en de Specifieke zorgplicht houtopstanden (artikel 11.116 Bal).
Soortenbescherming
Op grond van artikel 5.1 lid 2 Ow is het verboden een flora-en-fauna-activiteit te verrichten, voor zover het gaat om een geval dat is aangewezen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Uit bijlage 1 Omgevingswet volgt dat een flora-en-fauna-activiteit een activiteit is met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (artikel 11.37 Bal), Habitatrichtlijnsoorten (artikel 11.46 Bal) en Andere soorten (artikel 11.54 Bal). Hierin worden rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd.
De regels over wanneer het bevoegd gezag een omgevingsvergunning of een vrijstelling mag verlenen voor flora- en fauna-activiteiten, staan in afdeling 8.6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Gebiedsbescherming
Artikel 11.6, lid 1 van het Bal bepaalt dat degene die een activiteit verricht die verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied kan hebben, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van de natuurbescherming, verplicht is om:
Stikstofdepositie
Een activiteit die voor stikstofdepositie zorgt, wordt aangemerkt als een vergunningsplichtige Natura 2000-activiteit als significante effecten op een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten. De beoordelingsregels kunnen er in dat geval toe strekken dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als geregistreerde stikstofdepositieruimte aan de Natura 2000-activiteit wordt toegedeeld (artikel 5.29, lid 3 Ow).
Soortenbescherming
Quickscan Natuur
Er is een quickscan natuur uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bij de motivering gevoegd. Met betrekking tot soortenbescherming dienen enkele algemene maatregelen te worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of het plangebied een relevante functie heeft voor tonghaarmuts (mos), groot spiegelklokje, bever, marterachtigen (bunzing, hermelijn, steenmarter en wezel), rugstreeppad en teunisbloempijlstaart (soortenbescherming). Indien er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen kan het bevoegd gezag onder voorwaarden een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit verlenen. De voorwaarden betreffen: er is geen andere bevredigende oplossing, er is sprake van een wettelijk belang, er is sprake van een reden van sociale of economische aard, en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (een robuust en ruim maatregelenpakket van tijdelijke en permanente voorzieningen is hiertoe uitvoerbaar). Wegens het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat een eventueel benodigde omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zou kunnen worden. Hiermee mag geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Aanvullend onderzoek
Op basis van de quickscan Natuur kon de aanwezigheid van essentiële functies van beschermde soorten niet uitgesloten worden. Om vast te stellen of het plangebied daadwerkelijk een functie heeft voor de genoemde soorten is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bij de motivering gevoegd. In navolgende tabel zijn de resultaten van dit onderzoek samengevat:
Vanwege de soorten bever, wezel en rugstreeppad is voor de uitvoering van de ingreep een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit nodig. Conform de relevante teksten in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en Kennisdocumenten is essentieel om de navolgende aspecten te onderbouwen. Deze aspecten maken integraal onderdeel uit van het op te stellen mitigatieplan ten behoeve van de aanvraag tot omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit (Bkl art. 8.74j (VR) en/of art. 8.74k (HR):
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit kan alleen worden verleend indien deze drie voorwaarden aantoonbaar zijn vervuld. Het bevoegd gezag beoordeelt dit op basis van de wettelijke kaders en heeft een termijn van acht weken om een besluit te nemen (Ow art. 16.64 lid 1), met een mogelijke verlenging van maximaal zes weken (Ow art. 16.64 lid 2). Indien de ingreep geen wettelijk belang kent of indien de staat van instandhouding van de aanwezige soorten in het geding komt, kan de aanvraag worden geweigerd. De planning van de werkzaamheden dient te worden afgestemd op de aanwezige soorten, zodat zoveel mogelijk buiten kwetsbare periodes wordt gewerkt. Dit maatwerk kan betekenen dat het project alleen in specifieke perioden van het jaar kan worden uitgevoerd. Indien werkzaamheden leiden tot het wegnemen van nesten of verblijfplaatsen, moeten alternatieve verblijfplaatsen tijdig aanwezig zijn naast de huidige verblijfplaatsen. Deze gewenningsperiode is afhankelijk van de soort en het aantal individuen en bedraagt indicatief enkele maanden en/of een specifiek seizoen. Het tijdig aanbrengen van alternatieve voorzieningen is van groot belang om onnodige vertraging te voorkomen. Voor de plaatsing van deze voorzieningen dient een ter zake deskundig ecoloog te worden geraadpleegd.
Op basis van de huidige inzichten is de verwachting dat het haalbaar is om voorliggend project een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit te verkrijgen. Deze verwachting is gebaseerd op het feit dat het project voldoet aan de wettelijke criteria, dat er geen alternatieve bevredigende oplossing bestaat, en dat de maatregelen in het mitigatieplan voldoende waarborgen bieden voor het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken soort. Het uiteindelijke oordeel hierover ligt echter bij het bevoegd gezag, dat de aanvraag toetst aan de geldende wet- en regelgeving.
Houtopstanden
Met betrekking tot houtopstand is de kap van de beginnende griend / wilgenopstand onderhevig aan een meld- en herplantplicht. In de nieuwe situatie wordt ruim herplant met de aanleg van een houtwal en nieuwe natuur, hierover dient afstemming met bevoegd gezag plaats te vinden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken, op circa 1,4 km ten noorden van het plangebied. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid door de voorgenomen plannen zijn gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn op voorhand niet uit te sluiten. Vandaar dat ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden een onderzoek naar stikstofdepositie is uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 8 bij de motivering gevoegd.
Aan de hand van de emissiekwantificering is voor de beoogde situatie en referentiesituatie een AERIUS-model opgesteld en doorgerekend. Beide situaties zijn tegen elkaar uitgezet in een verschilberekening. Het AERIUS-uitvoerbestand van de verschilberekening is opgenomen in het onderzoek. De totale emissie in het gehanteerde model van de beoogde situatie is 5,7 ton NOx en 48 kg NH3. Het berekende depositie-effect bedraagt maximaal 0,52 mol n/ha/jaar op het gebied ‘Rijntakken’. Negatieve effecten kunnen daarom niet op voorhand uitgesloten worden.
Door middel van kwantificering van de referentiesituatie is een passende beoordeling opgesteld. De passende beoordeling berust op intern salderen. De totale emissie in het gehanteerde model van de referentiesituatie is 13,3 ton NOx en 10 kg NH3. Het maximale depositie-effect bedraagt in de referentiesituatie 1,17 mol/ha/jaar.
Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat sprake is van een daling in depositie ten gevolge van de planwijziging. De voortoets wijst uit dat er in de beoogde situatie een effect op Natura 2000-gebied ontstaat. Het effect wordt echter weggenomen als gevolg van de mitigerende maatregel intern salderen.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De essentie van het beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische en cultuurhistorische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. Het doel van deze wetgeving is om archeologische resten in de bodem zoveel mogelijk te behouden en cultureel erfgoed en landschap zoveel mogelijk te beschermen.
Daarnaast zijn er ten aanzien van de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden een aantal beginselen geformuleerd (artikel 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd: archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
Archeologie
Ter plaatse van het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage
9 bij de motivering gevoegd. Op basis van de onderzoeksresultaten dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden binnen de grenzen van het plangebied. Bij uitvoering van het plan worden deze waarden vernietigd. De zone met een hogere verwachtingen beperkt zich tot het meest noordoostelijke deel van het plangebied, zie onderstaande afbeelding. Voor deze zone wordt vanuit het oogpunt van een zorgvuldige archeologische monumentenzorg aanvullend onderzoek voorgesteld. Daarbuiten is sprake van een lage verwachting en gelden er ten aanzien van het aspect archeologie geen restricties met betrekking tot de planuitvoering.
Archeologische verwachtingskaart en advieskaart
Overeenkomstig de gehanteerde archeologische vervolgstappen bij het plangebied Geertjesgolf, wordt voor de zone met een hoge verwachting op het aantreffen van vuursteensites, een vervolgonderzoek voorgesteld in de vorm van een karterend booronderzoek. Gelijk aan Geertjesgolf wordt ook voor de zone met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de periode midden neolithicum – midden bronstijd een karterend booronderzoek geadviseerd. Bij aanwijzingen voor de aanwezigheid van een nederzettingsterrein wordt de locatie vervolgens gewaardeerd door middel van een proefsleuvenonderzoek. Het oppervlak bedraagt 1,12 ha. Voor het betreffende gebied is in dit omgevingsplan een zogenaamde archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarmee het uitvoeren van het geadviseerde onderzoek planologisch is geborgd.
Om goede waarnemingen te kunnen doen verdient het aanbeveling de geroerde zandige toplaag te verwijderen voorafgaand aan het onderzoek. De ervaring met het voorgraven van de verkennende boringen leert namelijk dat als gevolg van de waterverzadiging van het zandpakket, sleuven meteen opgevuld raken met water, waardoor het vlak onleesbaar wordt.
Ondanks dat het onderzoek met alle zorgvuldigheid is opgesteld, is niet uit te sluiten dat in adviesgebieden zonder vervolgonderzoek, toch archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Indien er bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan dient hiervan conform artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet melding gedaan te worden bij het bevoegd gezag.
Cultuurhistorie
Op basis van de cultuurhistorische waarderingskaart, is het plangebied deels aangeduid als gebied met een zeer lage cultuurlandschappelijke waardering.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Naast beheerzones wordt ten aanzien van bovengrondse hoogspanningsleidingen geadviseerd ook rekening te houden met magneetvelden. De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microtesla. Nederland overschrijdt deze norm op maaiveldniveau nergens. Het nationale voorzorgbeleid magneetvelden is er op gericht om, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te voorkomen dat burgers (volwassen en kinderen) langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden, die afkomstig zijn van de elektriciteits-infrastructuur. De magneetveldzone, met een grenswaarde van 0,4 microtesla, bepaalt de aan te houden afstand van nieuwe gevoelige bestemmingen tot de hoogspanningsleiding.
Gevoelige bestemmingen zijn woningen of andere woonvormen waar mensen langdurig verblijven, zoals verpleeghuizen en instellingen voor mensen met een beperking. Maar ook scholen, kinderdagverblijven of crèches. Het gaat derhalve om de gebouwen, niet om de buitenruimte/tuinen. Onder langdurig verblijf wordt verstaan: een dagelijks verblijf gedurende minimaal een jaar met een verblijftijd van minimaal 14–18 uur per dag. Op de netkaart van het RIVM staat de ligging van de hoogspanningslijnen. Er staat ook per lijn de rekenafstand waarbinnen het Rijk adviseert om een berekening van de magneetveldzone uit te voeren.
In het zuidelijk deel van het plangebied loopt een hoogspanningsleiding (150 kV). Aan weerszijden van de leiding moet een strook worden vrijgehouden, zodat de goede werking van de leiding niet wordt belemmerd en toegang mogelijk is voor bijvoorbeeld onderhoud en reparatie. Deze beheerstrook is buiten het plangebied gelegen.
Met dit plan worden geen gevoelige functies gerealiseerd. Daarnaast geldt dat volgens de netkaart van de RIVM deze hoogspanningsleiding een rekenafstand van 2x70 meter heeft. Dit geeft slechts een zeer geringe overlap met het zuidelijke deel van het plangebied. In dit plandeel zijn bovendien geen gebouwen toegestaan.
In het westelijke deel van het plangebied loopt een waterleiding (400 mm) van Vitens. Bij de nadere invulling van de bedrijfsbestemming zal/moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van deze leiding. Hiertoe is een dubbelbestemming opgenomen om dit ook planologisch te borgen.
Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen en leegstand van vastgoed te voorkomen is de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) onder de Omgevingswet gecontinueerd en als instructieregel opgenomen in artikel 5.129g Bkl. Deze regel bepaalt dat de Ladder betrekking heeft op een stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. De aard en omvang van het plan in relatie met de omgeving bepaalt of het plan voldoende substantieel is. De behoefte aan die nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarmee worden aangetoond. Alleen wanneer het gaat om een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling moet de Laddertoets worden uitgevoerd.
Voor ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan komen. In artikel 5.129g Bkl staat dat het stedelijk gebied ook het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied bevat. Door deze formulering is dat stedelijk gebied hetzelfde gebied als onder het Besluit ruimtelijke ordening.
De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en het te hervestigen bedrijf heeft een sterke lokale en regionale binding. Ten aanzien van de hervestiging van Willems Winssen binnen het plangebied heeft afstemming plaatsgevonden met het Integraal Overleg Werklocaties, dat beoordeelt of plannen aan het Regionaal Programma Werklocaties voldoen. Het verzoek is aangenomen als melding.
De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing.
Voor het bepalen of een plan eventueel mer-plichtig is, is artikel 16.36, lid 3 en 4 van de Omgevingswet van toepassing. Er zijn bij de zogenaamde plan-mer-beoordeling twee mogelijke resultaten:
Er zijn twee situaties waarin een plan-mer-beoordeling aan de orde kan komen:
Het onderhavige TAM-omgevingsplan is kaderstellend voor een project uit bijlage V Omgevingsbesluit, te weten J11: een stedelijk ontwikkelingsproject vanwege de hervestiging van Willems Winssen. In de derde kolom staat dat voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een dergelijk stedelijk ontwikkelingsproject een mer-beoordelingsplicht geldt op basis van artikel 16.43, lid 1, aanhef en onder b van de Ow. Het onderhavige plan betreft een kleine wijziging van het omgevingsplan gemeente Druten en gaat over een klein gebied op gemeentelijk niveau. De gemeenteraad is voor onderhavig TAM-omgevingsplan het bevoegd gezag.
Op grond van het gestelde in Hoofdstuk 4 van deze motivering kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling, gelet op de aard, omvang en ligging, geen aanzienlijke milieueffecten kent. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit TAM-omgevingsplan te kunnen nemen.
Het TAM-omgevingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het omgevingsplan en zodoende uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.
Onderhavig TAM-omgevingsplan vormt een wijziging van het omgevingsplan gemeente Druten. De beoogde herontwikkeling van deze locatie past niet in het van het tijdelijk omgevingsplan onderdeel uitmakende bestemmingsplan, waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.
Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het Omgevingsplan gemeente Druten wordt het als hoofdstuk 22o toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Druten gelezen te worden.
In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit omgevingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.
In deze paragraaf wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk zijn vormgegeven. De regels zijn onderverdeeld in 5 hoofdstukken.
Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen
Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het Omgevingsplan gemeente Druten. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige herontwikkeling. Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor de Sagrex-locatie.
Hoofdstuk 2: Specifieke regels over functies
Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor de specifieke locatie. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Voor onderhavig TAM-omgevingsplan is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen van het geldende (tijdelijke) omgevingsplan van het bedrijf Willems Winnsen (bestemmingsplan 'Geerstraat 3a Winssen' in Beuningen) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Druten'. Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet.
Hoofdstuk 3: Algemene regels over functies
Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zitten bijvoorbeeld algemene bouw- en functieregels in die gelden voor het gehele grondgebied van de ontwikkellocatie.
Hoofdstuk 4: Regels ter bescherming van waarden en objecten
In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van waarden en objecten. In dit geval 'Waarde - Archeologie 3', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', Leiding - Water' en 'Waterstaat - Waterlopen.
Hoofdstuk 5: Overgangsregels
In dit hoofdstuk is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige TAM-omgevingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10%. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.
Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd. Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige omgevingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.
Verbeelding
De verbeelding die is opgesteld voor het TAM-omgevingsplan dient te worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dat betekent dat er op de verbeelding wel 'bestemmingen' zijn te zien, en dat specifieke functies als zijnde 'functieaanduidingen' worden benoemd. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt. Voor meer info, zie: https://docs.geostandaarden.nl/ro/HRTAMomplan/.
Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan een hoofdstuk 22o wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22o van het omgevingsplan Druten.
Dit plan komt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de regels staat de verhouding tot de rest van het tijdelijke omgevingsplan (zie artikel 1.2 en 1.3).
Bedrijf
Het beoogde bedrijfsperceel voor de hervestiging van Willems Winssen heeft de functie 'Bedrijf' gekregen. De regeling omvat de planologische-juridische (functie- en bouw)regeling om het gewenste initiatief te realiseren.
Natuur
Nadat de zandwinning is afgerond, zal rondom de waterplas natuur worden gecreëerd. De natuurfunctie maakt ontwikkeling van groen- en watervoorzieningen mogelijk. Dit ten behoeve van het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. Na beëindiging van de ontgronding en voltooiing van de natuurfunctie is tevens extensief recreatief medegebruik toegestaan. Extensieve recreatie is in hoofdzaak gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en vogelobservatie.
Verkeer
Deze functie is gebruikt voor de openbare wegen in het plangebied met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Binnen deze functie zijn niet alleen wegen, straten en paden mogelijk, maar ook zaken als bermen en beplanting.
Water
Het onderhavige plan creëert ter plaatse van een gedeelte van het plangebied in eerste instantie een ontgrondingslocatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - ontzanding'. De ontgrondingsactiviteit zal het gebied deels veranderen in een waterplas, waarvoor de functie 'Water' geldt. Na beëindiging van de zandwinning en voltooiing van de natuurfunctie is tevens extensief recreatief medegebruik toegestaan.
Alle kosten die gemaakt moeten worden met het opstellen van een ruimtelijk plan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in nadeelcompensatie is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
Onderdeel van het zorgvuldig opstellen van een TAM-omgevingsplan is participatie. Bij participatie worden burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties voorafgaand aan de besluitvorming actief betrokken. De omgeving en betrokken instanties vroeg bij een project betrekken, vergroot het draagvlak en voorkomt vaak bezwaren in een later stadium. In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft op de volgende wijze participatie plaatsgevonden:
Te zijner tijd zal het ontwerp TAM-omgevingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. De zienswijzen zullen hier of in een separate nota zienswijzen van een gemeentelijke reactie worden voorzien.