Plan: | De kernen van Lopik |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0331.00KernenLopik-ON01 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "De kernen van Lopik" van de gemeente Lopik.
De gemeente zet bij elke ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied in op verbetering van de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit, het bevorderen van duurzaamheid, betere bescherming van cultuurhistorische waarden en het versterken van de positie van de ruimtelijke kwaliteit. Dat is het uitgangspunt voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan worden de kernen van de gemeente Lopik voorzien van een actueel en toekomstbestendig bestemmingsplan.
Verbrede reikwijdte
Door gebruik te maken van de mogelijkheden die de 12e tranche van de Crisis- en herstelwet (Chw) biedt, wordt een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld. Het experiment van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte geeft ruimte om voor een innovatieve planvorm te kiezen.
Met dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan de gemeente eenvoudiger en beter de gewenste kwaliteit in de kernen terugbrengen en behouden door eenduidiger regelingen waarbij de vigerende rechten vanuit de vigerende bestemmingsplan zijn gerespecteerd. Lokale verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving worden geïntegreerd in het bestemmingsplan.
Achtergrond
De gemeenteraad van Lopik heeft op de afgelopen jaren diverse bestemmingsplannen voor de locaties binnen de kernen van Lopik vastgesteld. Deze hebben vaak dezelfde regelingen in verschillende bewoordingen.
De gemeente Lopik neemt een veranderende rol in. Een uitsluitend regulerende rol van de gemeente past niet langer binnen de huidige sociaal-maatschappelijke en economische context. Nieuwe ontwikkelingen zullen ook in de toekomst getoetst worden aan vastgestelde beleidsregels. De gemeente wil de flexibiliteit van haar beleid en de werkwijze vergroten door samen met de initiatiefnemers en de directe omgeving nieuwe kansen te creëren en om ambities te verwezenlijken. Het accent komt daardoor veel meer te liggen op ontwikkeling en uitnodiging. Dit vergt een andere opstelling en werkwijze van de gemeente. Er vindt een geleidelijke omschakeling plaats van toetsingsplanologie naar uitnodigingsplanologie waarbij de gemeente openstaat voor plannen van burgers die substantieel bijdragen aan de sociaaleconomische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit. Deze uitgangspunten worden meegenomen bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
De gemeente wil beschikken over een actueel bestemmingsplan voor de kernen van Lopik, dat voldoet aan alle wettelijke en functionele vereisten en een adequaat juridisch-planologisch kader biedt voor activiteiten en ontwikkelingen. Uitgangspunt hiervoor is een integrale beleidsafweging van de verschillende functies en wensen, passend bij de veranderende rol van de gemeente. Daarnaast dient het bestemmingsplan in te spelen op de Omgevingswet. Met de experimenteerbepaling uit de Chw is het mogelijk om in de geest van de Omgevingswet te werken.
Het plangebied bestaat uit de kernen van de gemeente Lopik, exclusief Polsbroekerdam en Willige Langerak. Daarbij zijn de grenzen van de kernen aangehouden. Het landelijke gebied en het bedrijventerrein De Copen vallen buiten het plangebied. Locaties in de kernen waarvoor recent een nieuw (postzegel)bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, zijn binnen het bestemmingsplan verwerkt, zodat een zo groot mogelijk gedeelte de kernen in dit bestemmingsplan is opgenomen.
Ten behoeve van de herziening is de exacte begrenzing van het plangebied vastgelegd. De begrenzing van het plangebied is op onderstaande overzichtskaart weergegeven.
afb. na laatste check verbeeldingen
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Tot het moment dat dit bestemmingsplan van kracht wordt, gelden voor de kernen van Lopik diverse bestemmingsplannen. De nieuwe (postzegel)bestemmingsplannen, gelegen binnen het plangebied, die onherroepelijk zijn en grotendeels gerealiseerd zijn, zijn tevens binnen het bestemmingsplan verwerkt.
Dit betreffen de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Datum vaststelling |
Cabauw | 8 juni 2008 |
Uitweg | 23 september 2008 |
Cabauw - Uitbreiding | 16 februari 2010 |
Kern Lopik | 26 april 2011 |
Uitweg - Uitbreiding | 27 maart 2012 |
Kern Benschop | 29 mei 2012 |
Uitbreiding Dorpshuis De Schouw | 27 november 2012 |
Centrumgebied Lopik | 27 november 2012 |
Jaarsveld | 27 november 2012 |
Lopikerkapel | 27 november 2012 |
Polsbroek | 27 november 2012 |
Uitbreiding Terberg | 26 maart 2013 |
Uitweg 5 | 21 mei 2013 |
Cabauwsekade 75 te Cabauw | 1 oktober 2013 |
Batuwseweg 45/45a | 1 oktober 2013 |
Transportbedrijf Borst | 26 november 2013 |
Benschop Uitbreiding, zuidelijk deel | 25 februari 2014 |
Terberg Benschop | 29 september 2015 |
Bestemmingsplan Kern Lopik, Wijziging Wielsekade 32 a/b | 27 oktober 2015 |
Benschop Uitbreiding, noordelijk deel | 22 maart 2016 |
3de uitbreiding Terberg | 5 juli 2016 |
Uitweg Uitbreiding 2 | 5 juli 2016 |
Cabauw Kolfbaan | 25 april 2017 |
Lentehof en Gemeentehuis e.o. | 30 mei 2017 |
Huis te Vliet | 30 mei 2017 |
Batuwseweg 23, Uitweg | 2 mei 2018 |
Lopik Oost (vastgesteld) | 21 april 2020 |
Naast de vigerende bestemmingsplannen zijn de afgelopen jaren ook diverse omgevingsvergunningen verstrekt waarmee de planologische regels voor die locaties zijn aangepast. De planologische wijzigingen zijn in dit bestemmingsplan aangepast op de verbeelding of in de regels.
Het betreffen de volgende locaties:
Naam omgevingsvergunning | Datum vaststelling |
Nieuwbouw pastorie Lopikerweg Oost 175 te Lopikerkapel | 8 maart 2013 |
Dorp 129 Benschop | 31 maart 2015 |
Dorp 139a te Benschop | 8 mei 2015 |
Rietkraag 15 en 17 te Lopik | 6 december 2016 |
Rolafweg Noord 50 met twee bovenwoningen | 28 juni 2017 |
Lopikerweg oost 5 en 5 A te Lopik | 14 juni 2018 |
Dorp 123/De Lansing 1, Benschop | 19 januari 2019 |
Anna van Burenstraat 14 A en Binnenhof 2 t-m 2 M Lopik | 2 mei 2019 |
Dorp 139 B en C en Honsdraf 1-7 Benschop | 27 januari 2020 |
Wielsekade 24 B te Lopik | 25 maart 2020 |
De Lansing 62 Benschop | 8 december 2015 |
Binnenhof 1 en 3 Lopik | 26 december 1980 |
Lekdijk oost (ongenummerd) vliegersmonument | 19 maart 1985 |
Hof van Batuwe 13 -23 Uitweg | 20 november 2014 |
In dit hoofdstuk zijn het integrale beleid en de regelgeving beschreven die relevant zijn voor de kernen en voor zover het betreffende beleid een directe doorwerking heeft naar het bestemmingsplan. De voornaamste beleidskaders stelt het Rijk, de provincie Utrecht en de gemeente zelf. Doordat voorliggend bestemmingsplan een beheersplan betreft zijn er maar een beperkt aantal beleidsaspecten die doorwerken in dit bestemmingsplan.
Naast de hierna benoemde beleidsdocumenten zijn er in Lopik verschillende sectorale beleidsdocumenten en uitvoeringsnota's ontwikkeld. Dit beleid (zoals archeologie) komt, waar nodig, aan de orde bij de beschrijving van de onderzoeksaspecten in hoofdstuk 4.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.
De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en inmiddels in werking treden. In de NOVI benoemt het Rijk benoemt 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:
Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De NOVI heeft geen gevolgen aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden biedt, waarop de NOVI toeziet. De kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden beperken zich tot uitbreidingsmogelijkheden op bestaande percelen, op basis van al bestaande rechten en op ontwikkelingen in het kader van het functieveranderingenbeleid.
Vanuit het nationaal belang ´streven naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming´ heeft het rijk regels voor de ruimtelijke ordening vastgesteld. In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld hoe ruimtelijke plannen van rijk, provincies en gemeenten tot stand komen. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen waaraan deze ruimtelijke plannen moeten voldoen. Deze regels hebben onder andere betrekking op de voorbereiding, vormgeving en bekendmaking van de ruimtelijke plannen.
Op basis van het Bro dient in een bestemmingsplan een zorgvuldige verantwoording te worden gegeven, waarbij onder meer wordt ingegaan op de aspecten water en geluid. Tevens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte te worden beschreven. Ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (juli 2017): De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De Ladder voor duurzame verstedelijking heeft geen gevolgen aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden biedt, waarop de ladder toeziet. De kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden beperken zich tot uitbreidingsmogelijkheden op bestaande percelen, op basis van al bestaande rechten en op ontwikkelingen in het kader van het functieveranderingenbeleid.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening zijn vanaf 1 april 2021 in werking getreden.
In de Provinciale Omgevingsvisie (2021) legt de provincie de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. In de Omgevingsvisie staan groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in onderlinge samenhang. Hiermee wordt ruimte geboden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, voor sociale samenhang en voor behoud of verbetering van kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving. De Omgevingsvisie gaat uit van een adaptieve aanpak; het is een groeidocument, zodat flexibel kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en inzichten.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De Omgevingsvisie is op grond van de Omgevingswet zelfbindend voor de provincie Utrecht. Zelfbindend betekent dat de Omgevingsvisie alleen voor de provincie Utrecht verplichtingen schept. De Omgevingsvisie werkt dus niet rechtstreeks door in dit gemeentelijke bestemmingsplan. Gemeente Lopik is wel gebonden aan de regels en normen die in de provinciale Omgevingsverordening worden gesteld.
Op 1 juli 2023 treedt de Omgevingswet in werking. Om tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet uitvoering te kunnen geven aan de plannen en ambities uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht wordt er gewerkt met de Interimverordening. Op 10 maart 2021 hebben de Provinciale Staten Interim omgevingsverordening (Interimverordening of IOV) vastgesteld. De Interimverordening is vanaf 1 april 2021 in werking getreden. De Interimverordening is een tijdelijke verordening en zal een looptijd hebben tot 1 juli 2022. Dan treedt, als de Omgevingswet van kracht is, de omgevingsverordening in werking.
De interim omgevingsverordening vervangt bestaande verordeningen zoals de ruimtelijke verordening, de milieuverordening, de natuur en landschapsverordening. De Interimverordening is gebaseerd op de volgende wetten en AMvB's:
De Interimverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de Interimverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.
In de Interimverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de Interimverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De Interimverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. In deze paragraaf worden de regelingen die gelden voor het plangebied per thema besproken. Aan het eind volgt een overzicht met uitgangspunten voor het bestemmingsplan op basis van de Interimverordening.
Watersystemen, ondergrond en bodem
In de Omgevingsverordening is opgenomen dat het plangebied valt binnen 'Overstroombaar gebied'. Dat betekent dat rekening dient te worden gehouden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”. Met name vitale objecten vragen aandacht.
Cultuurhistorie
De provincie richt zich in de structuurvisie op behoud en versterking van de kernkwaliteiten. Dit sluit vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap. De provincie wil de cultuurhistorische kwaliteiten van vooral de landgoederen en buitenplaatsen, het militaire erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap behouden, versterken en beleefbaar maken. Binnen het plangebied de cultuurhistorisch waardevolle gebieden van Huize Jaarsveld en Huis te Vliet (Lopikerkapel) aanwezig. Binnen de kernen worden daarnaast ook de monumenten en karakteristieke objecten beschermd.
Stedelijke functies in landelijk gebied
Het plangebied is aangewezen als stedelijk gebied. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
Bij zowel het bouwen als renoveren van kantoren en woningen en bedrijfsruimten als het herstructureren of aanleggen van woonwijken en bedrijventerreinen is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van toename van duurzaam energiegebruik .
Bij grootschalige verstedelijking moet onder meer worden gedacht aan verstedelijking van vergelijkbare omvang zoals die mogelijk wordt gemaakt in het artikel Toekomstige woonlocatie. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, de bestaande kernen worden herbestemd.
Landschap
Het plangebied valt binnen het landschap 'Groene Hart'. Voor het landschap Groene Hart wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:
Bovengenoemde kernkwaliteiten komen binnen de stedelijke kernen vooral voor in de linten.
Vitale steden en dorpen
Voor de kernen van Lopik is het van belang deze vitaal te houden. Dit wordt gestimuleerd door:
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, de bestaande kernen worden herbestemd. Binnen deze herbestemming worden geen ontwikkelingen belemmerd.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het gemeentelijk ruimtelijk beleid is neergelegd in de Toekomstvisie 2030 van de gemeente Lopik. De beleidsnotitie LopikMEerwaard geeft handvatten aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. Voor het plangebied is met name de beleidsnotitie Toekomstvisie 2030' van belang.
In het beleid LopikMEerwaard zijn spelregels opgesteld voor het behoud en versterken van kernkwaliteiten en de potenties van het landelijk gebied. Deze zijn vertaald in toetsingscriteria. Het kenmerkende uitgangspunt van LopikMEerwaard is: “voor wat hoort wat”. Uitgangspunt en belangrijke randvoorwaarde bij het toestaan van de verruimde mogelijkheden in het kader van LopikMEerwaard is dus, dat deze ontwikkelingen gepaard dienen te gaan met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Met het vaststellen van de notitie LopikMEerwaard (2010) heeft de gemeenteraad gekozen om het instrument ontwikkelingsplanologie in tet zetten voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Mede naar aanleiding van deze beleidsnotitie is dit bestemmingsplan opgesteld als bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de 12e tranche van de Crisis- en herstelwet (Chw). De beleidsnotitie is vertaald in de Visie op de Linten.
Op 1 februari 2012 heeft de gemeenteraad v de Toekomstvisie Lopik 2030 vastgesteld. Deze toekomstvisie presenteert een opsomming van de sterke en zwakke punten van de gemeente en de ontwikkelingen die de gemeente staat te wachten. Daarnaast bevat de Toekomstvisie strategische hoofdlijnen, een missie en een aantal ambities die de gemeente Lopik richting 2030 wil realiseren. Belangrijke aandachtspunten zijn de "leefbaarheid en duurzaamheid van linten en kernen" en het "versterken van het landelijk gebied".
Kijkend naar Lopik, de trends en de ontwikkelingen die op de gemeente afkomen en de wens tot behoud en verdere versterking van de Lopikse kwaliteiten, is de volgende missie voor de gemeente Lopik 2030 geformuleerd: "De gemeente Lopik streeft naar behoud en versterking van de kwaliteiten van de dorpse gemeenschap met een ondernemende en agrarische mentaliteit, profiterend van de ligging in het Groene Hart en aan de Lek, nabij stedelijk gebied."
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De Visie op de Linten is opgesteld ter voorbereiding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, maar bevat ook elementen die invloed hebben op de kernen. De Visie is door de raad vastgesteld op 30 mei 2017. In de Visie op de linten wordt verder uitwerking gegeven aan het gedachtegoed van de beleidsnotitie LopikMEerwaard door aan de daarin geformuleerde beleidsopgaven waarden en belangen te koppelen. Een belangrijk onderdeel bij de voorbereiding van de Visie was de inbreng en betrokkenheid van inwoners, ondernemers en agrariërs. Op basis van de inventarisatie zijn beleidsopgaven opgesteld en zijn de bestaande ruimtelijke ambities verder uitgewerkt. De werkwijze, waarbij het accent ligt op de verbetering van ruimtelijke kwaliteit, speelt een belangrijke rol.
In de gemeente Lopik worden de bestaande kwaliteiten gevormd door het landschap, de cultuurhistorische betekenis van ruimtelijke structuren en bebouwing, de aanwezige natuurwaarden en het oorspronkelijke gebruik van het landelijk gebied. Gezamenlijk vormen zij de herkomstwaarde van het landelijk gebied. Nieuwe ruimtelijke kwaliteit kan worden toegevoegd wanneer er verbindingen gelegd worden tussen bestaande kwaliteiten.
Kernachtig samengevat is het uitgangspunt van het gemeentelijke ruimtelijke beleid dat bij elke ontwikkeling vanuit de herkomstwaarde wordt gezocht naar een balans tussen belevingswaarde en gebruikswaarde om een duidelijke toekomstwaarde te kunnen realiseren.
Voor de gemeenten Lopik, Montfoort en Oudewater is in 2005 het landschapsontwikkelingsplan 'Groene Driehoek' opgesteld. Daarin is een inventarisatie en analyse van het landschap gegeven aan de hand van onder meer de aspecten water, bodem, cultuurhistorie en ecologie. Voor nadere achtergrondinformatie met betrekking tot deze aspecten wordt verwezen naar het landschapsontwikkelingsplan.
In het landschapsontwikkelingsplan is tevens een visie en een uitvoeringsprogramma opgesteld voor het landschap. De visie voor het landschap is gericht op een actieve landschapsontwikkeling waarbij de kernkwaliteiten van het landschap centraal staan. Het uitgangspunt voor de ontwikkelingsgerichte visie is dat iedere activiteit een kwaliteitsimpuls moet inhouden.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De gemeente Lopik is van oudsher een agrarische gemeente. De ontstaansgeschiedenis van Lopik is nauw verbonden met grote cope-ontginningen, die in de gehele Lopikerwaard (of beter: in het veengebied langs de Stichts-Hollandse grens) plaats hadden. Het is een gemeente waar de ruimtelijke karakteristiek bepaald wordt door de aanwezige lintstructuren en het open veenweidelandschap. Goed ontsloten, centraal gelegen en dichtbij grootstedelijke voorzieningen is de gemeente een aantrekkelijke vestigingslocatie.
Globaal kunnen er twee hoofdfuncties worden onderscheiden in het plangebied, namelijk wonen en andere functies.
Wonen
De kernen bestaan voor het grootste deel uit woningen in diverse typen. Waarbij een onderscheidt gemaakt kan worden tussen de lintbebouwing en de planmatige woonwijken in de kernen. Vanuit de linten zijn er projectmatige uitbreidingen geweest waarmee de dorpen aan één zijde van het lint zijn gegroeid. Daarbij is de historische verkaveling gerespecteerd en zie je veel scherp begrensde kernranden die gelijk lopen met de kavelgrenzen.
Niet-woonfuncties
Naast de woonfunctie komen in de kernen nog diverse andere functies voor, zoals centrumfuncties (bijvoorbeeld detailhandel, dienstverlening en horeca), maatschappelijke voorzieningen (bijvoorbeeld buurthuizen, brandweerkazerne, kerken en scholen), sportvoorzieningen en recreatieve functies.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe wordt omgegaan met het bestemmen van deze bestaande functies in het plangebied. Voor de uitgangspunten wordt verwezen naar paragraaf 5.2 en 5.3.
De wettelijke verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende sectorale aspecten. Aspecten als bodem, geluid en verschillende andere milieuaspecten zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een goede ruimtelijke ordening.
Aangezien dit bestemmingsplan de bestaande/reeds bestemde/vergunde situatie van de verschillende kernen vastlegt in één bestemmingsplan en er geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt is onderzoek naar de diverse aspecten niet noodzakelijk. Eventuele onderzoeksverplichtingen zijn reeds in het kader van de vigerende plannen uitgevoerd of is de uitvoering via een voorwaardelijke verplichting of dubbelbestemming planologisch vastgelegd.
Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, is erop gericht het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier wordt bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening gehouden met aanwezige archeologische waarden.
Daarmee is het verdrag de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld. Uitgangspunt van het nieuwe verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.
De gemeente Lopik heeft in 2010 archeologisch beleid opgesteld, waarbij een archeologische beleidskaart is opgesteld. De beleidskaart is opgesteld aan de hand van de geografische ondergrond, de tot nu toe bekende archeologische informatie en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied. Op de kaart is onderscheid gemaakt in zes beleidscategorieën, die een planologisch regime koppelen aan de verschillende archeologische verwachtingen. De ligging van de bewoningslinten en de oude en jonge stroomruggen zijn uit de kaart af te lezen.
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de bekende archeologische waarden in Lopik. Waar archeologische waarden worden verwacht is een beschermingszone opgenomen. Afhankelijk van de verwachtingswaarde wordt een onderzoeksverplichting opgenomen voor ruimtelijke ontwikkelingen in een bestemming Waarde - Archeologie. Op basis van de oppervlakte van de ruimtelijke ontwikkeling, en de diepte van de bodemingreep onder maaiveld wordt aangegeven of archeologisch onderzoek benodigd is.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen, en ook in het kader van de milieueffectrapportage is de cultuurhistorie een mede te onderzoeken aspect. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
In de cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht staan alle monumenten, cultuurhistorische elementen en structuren aangeduid. Het plangebied maakt deel uit van het agrarische cultuurlandschap de Lopikerwaard/ Krimpenerwaard, één van de grootste aaneengesloten veenweidegebieden van Nederland. Verder ligt een deel van het plangebied binnen de inundatievelden van de Oude Hollandse Waterlinie.
Het grondgebied van Lopik maakt deel uit van het Nationaal Landschap het Groene Hart en is cultuurhistorisch waardevol. Kenmerkend is het contrast tussen de open polders, die volgens het vaste copesysteem ontgonnen zijn, en de besloten lintbebouwingen op stroomruggen, langs de weteringen en waterlopen. Parallel aan de ontginningsassen liggen de tiendwegen en houtkades. De grote verscheidenheid aan wateren (natuurlijk en gegraven) en watergebonden elementen zoals sluizen, dijken, molens, forten en bruggen verlenen dit landschap zijn eigenheid. De restanten daarvan – zowel onder- als bovengronds –vormen het archief voor de geschiedenis van de afgelopen 1000 jaar. Een deel daarvan heeft ook een relevantie voor de op te stellen archeologische verwachting (‘jonge’ archeologie).
In de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente is een inventarisatie, beschrijving en waardering opgenomen. Tevens is er een catalogus opgesteld van beschermde monumenten en overige waardevolle elementen. De kaart is als digitaal instrument vormgegeven. Met deze waardenkaart kan het cultureel erfgoed structureel worden ingebed in het ruimtelijk beleid.
De inventarisatie van de gemeente Lopik heeft een lijst met ca 800 cultuurhistorisch interessante gebouwen, wegen, dijken, kades en andere landschapselementen opgeleverd. Veel van deze elementen waren al bekend, zoals rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. De panden uit het Monumenten Inventarisatie Project (1987-1995) zijn beschreven en gewaardeerd. In het onderzoek ter voorbereiding van de cultuurhistorische waardenkaart zijn hier nog gebouwen aan toegevoegd.
Binnen de bestemmingen is het uitgangspunt opgenomen dat de cultuurhistorische kwaliteiten worden behouden en hersteld. Verder geldt er een gebiedsaanduiding voor het hele plangebied ter bescherming van de cultuurhistorische waarden, met een dynamische verwijzing naar de waarden zoals opgenomen op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart.
Het Rijk heeft met het waterbeleid van de 21e eeuw twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, namelijk:
'Vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de 20e eeuw is er te weinig rekening gehouden met het waterbelang, waardoor veel ruimte aan het water is onttrokken en afvalwater geloosd werd op het oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. Daarom is in het beleid voor waterbeheer in de 21e eeuw (WB21) vastgesteld dat bij waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen het watertoetsproces doorlopen dient te worden, waarbij vroegtijdige afstemming wordt gezocht met de waterbeheerders.
Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de watertoets, in het Besluit ruimtelijke ordening verankerd. Een 'watertoets' is hierin verplicht gesteld bij de ruimtelijke planvorming.
De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerders(s) en geldt voor een structuurplan, bestemmingsplan, afwijking bestemmingsplan en regionaal structuurplan. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft in het waterbeheerplan ´Waterkoers 2016 - 2021´ zijn koers op hoofdlijnen vastgelegd. De Waterkoers 2016 - 2021 is een omslag in denken. Het is niet meer vanzelfsprekend dat het waterschap alles wat met water te maken heeft, zelf oppakt, bepaalt of betaalt. Het motto is van 'zorgen voor' naar 'samen doen'.
In de Keur geeft het Hoogheemraadschap regels voor de realisatie van nieuwe bebouwing. Deze regels dienen ervoor te zorgen dat het functioneren van het watersysteem (o.a. doorstroming, afwatering, kwaliteit) niet verslechtert.
Voor toekomstige ontwikkelingen adviseert het Hoogheemraadschap de thema's klimaatadaptatie en bodemdaling bewust mee te nemen in de plannen:
De gemeente heeft samen met de gemeenten Montfoort en Oudewater het waterplan Blauwe Driehoek opgesteld. De focus van dit waterplan ligt voornamelijk op het stedelijk gebied.
Het oppervlaktewatersysteem in het plangebied bestaat uit een stelsel van grote sloten en weteringen, waarop de kleinere kavelslootjes afwateren. De weteringen lopen meestal oost-west. De grote kernen hebben vooral te maken met een eigen waterpeil, afgestemd op aanwezige bebouwing en dat afgewaterd (geloosd) wordt via de omligggende polders op de Lek en Hollandse IJssel
Het grondwater stroomt globaal naar het noordwesten. In het zuidoostelijk deel van het plangebied is sprake van grondwatertrap V en VI, waarbij het grondwater tussen de 40-80 cm onder maaiveld ligt, respectievelijk dieper dan 120 cm onder maaiveld. Voor het overige deel van het plangebied is sprake van grondwatertrap II en III, waarbij het grondwater rond 40 cm onder maaiveld ligt, respectievelijk tussen 50-120 cm onder maaiveld.
Er bevinden zich riooloverstorten binnen het plangebied. Er doen zich met betrekking tot de kwaliteit van het water geen grote problemen voor in het plangebied. Het bestemmingsplan bevat geen concrete maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het water omdat het een beheersplan betreft waarbinnen de bestaande regelingen zijn vastgelegd.
Regionale waterkering
Langs bepaalde kades in het gebied ligt een Vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Voor de vrijwaringszone biedt 30 meter in algemene zin voldoende ruimte voor versterking of reconstructie van de regionale waterkering. De exacte maat die van toepassing is op een regionale waterkering is opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterbeheerders.
Primaire waterkering
In de kern Jaarsveld ligt een primaire waterkering langs de Lek.
Per 1 januari 2017 gelden nieuwe normen voor de primaire waterkeringen in Nederland. Uitgangspunt daarbij is dat voor alle Nederlanders een zelfde veiligheidsniveau voor overstromingen geldt. Voor elke Nederlander moet het uitgangspunt zijn, dat de kans dat hij overlijdt aan de gevolgen van een overstroming ten hoogste 1: 100.000 per jaar is.
Voor de Neder-Rijn en Lekdijk in het gebied van De Stichtse Rijnlanden geldt per 1 januari 2017 een strengere norm. Achter deze dijk wonen en werken namelijk relatief veel mensen en de gevolgen van een overstroming (schade, ontwrichting van de samenleving) zijn groot. De kans dat de dijk faalt en het gebied erachter overstroomt mag niet groter zijn dan 1:30.000 per jaar, dat wil zeggen dat het gebied achter de dijk niet vaker mag overstromen dan 0,00003 maal per jaar.
Om aan deze nieuwe normen te voldoen is het waterschap in 2017 gestart met het dijkversterkingsproject Sterke Lekdijk (bron: www.HDSR.nl).
Verder is in de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht (2.2.2) opgenomen dat het plangebied valt binnen 'Overstroombaar gebied'. Dat betekent dat rekening gehouden dient te worden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. De toelichting dient een beschrijving te bevatten van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan. In het plangebied worden geen nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, noch vitale objecten toegelaten. Er worden buitendijks ook geen nieuwe woningen of bedrijven mogelijk gemaakt. Wat dat betreft wordt voldaan aan het provinciale beleid.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb betreft zowel soortenbescherming (voorheen Flora- en faunawet) als bescherming van (Europese) natuurgebieden (voorheen Natuurbeschermingswet 1998).
De soortenbescherming is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat van instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving.
De gebiedsbescherming is gericht op het beschermen van (natuur)gebieden. Deze natuurgebieden betreffen onder andere de zogenoemde "Speciale Beschermingszones" op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Samen worden deze zones aangeduid als het "Natura 2000 netwerk".
Op grond van de Wnb moet wanneer er bij ontwikkelingen sprake is van een "significant (negatief) effect" op een Natura 2000-gebied een zogenoemde "passende beoordeling" worden uitgevoerd.
Het buitengebied van Lopik is (deels) vanwege het overwegend agrarische karakter ook rijk aan flora en fauna. Delen van het buitengebied behoren tot het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De bescherming hiervan lag in het verleden bij het Rijk, maar is inmiddels overgeheveld naar de provincie.
Lopikerkapel en Jaarsveld liggen in de invloedssfeer van Natura 2000-gebieden (met name Uiterwaarden Lek en de Zouweboezem). Voor Natura 2000-gebieden gelden zwaardere verplichtingen, waaronder het terugdringen van de stikstofbelasting. Ook binnen de agrarisch gebieden binnen de kernen zijn natuurwaarden aanwezig.Gebieden zijn deels aangewezen als weidevogelkerngebied.
Bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van Natura2000 gebieden voortkomend uit bestaande bouwmogelijkheden zal inzake verstoring of stikstofdepositie rekening gehouden worden met de aanwezigheid van de Natura 2000-gebieden.
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe (gevoelige) bestemmingen mogelijk gemaakt. Bij ontwikkelingen voortkomend uit bestaande bouwmogelijkheden dient in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen aangetoond te worden dat de gronden geschikt zijn voor de betreffende functie.
Conform de Wet geluidhinder (Wgh) is het noodzakelijk akoestisch onderzoek te doen als nieuwe geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen) of uitbreidingen daarvan binnen de geluidszone van een weg, spoorlijn of industrieterrein worden gesitueerd.
De Wet geluidhinder stelt grenswaarden voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De grenswaarden zijn van toepassing binnen de wettelijk bepaalde zones langs wegen en spoorwegen. Indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone worden toegestaan of als er sprake is van de aanleg of wijziging van een weg stelt de Wet geluidhinder de verplichting om een akoestisch onderzoek te verrichten. De bestaande situatie hoeft niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan.
Nieuwe situaties binnen de zones van deze (spoor)wegen moeten in beginsel voldoen aan de van toepassing zijnde voorkeursgrenswaarde. Daarboven kan in een beperkt aantal gevallen onder voorwaarden een ontheffing worden verleend.
Specifiek akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan worden namelijk geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daar waar het bestemmingplan mogelijkheden biedt via flexibiliteitsbepalingen tot het bouwen van extra woningen of wooneenheden, zal onder andere als voorwaarde worden opgenomen dat zo nodig akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld aan de rand van Lopik, langs de N210, is sprake van een behoorlijke geluidsbelasting en dat heeft invloed op de woon- en leefkwaliteit.
Omdat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder.
Bij het verlenen van omgevingsvergunningen, voor de activiteit milieu voor veehouderijen en in de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met geuroverlast veroorzaakt door veehouderijen. De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt hiervoor het beoordelingskader. De Wgv stelt eisen aan de maximale geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken op een gevoelig object zoals een woning. De geuremissie en -belasting worden uitgedrukt in zogenaamde Odour Units (OU’s). De in de wet opgenomen maximale geurbelastingsnormen zijn maximaal 14 OU/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom en maximaal 3 OU/m³ voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom (dit bij 98% percentiel, oftewel 98% van de tijd). Voor bepaalde veehouderijbedrijven (geen intensieve veehouderij, zoals melkrundveebedrijven) geldt een vaste afstand. Deze afstand tot geurgevoelige objecten is binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m. Onverminderd de bovengenoemde geurbelastingsnormen en vaste afstanden bedraagt de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minste 50 m binnen de bebouwde kom en 25 m buiten de bebouwde kom.
De Wgv biedt de mogelijkheid om af te wijken van de landelijke normen. Daartoe kan een gemeente een zogenaamde geurverordening opstellen. De gemeenteraad van Lopik heeft op 22 april 2009 een dergelijke geurverordening vastgesteld. Hierbij zijn de geurnormen voor het buitengebied en voor twee uitbreidingsplannen versoepeld. Daarnaast is de vaste afstand voor melkveehouderijen met minder dan 200 stuks verlaagd voor binnen en buiten de bebouwde kom tot respectievelijk 50 m en 25 m.
Specifiek geuronderzoek is voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan worden namelijk geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
In het kader van de verbrede reikwijdte worden de geurnormen opgenomen in de regels en geldt dit plan als geurverordening in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ug/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het bestemmingsplan krijgt een beherend karakter.In het bestemmingsplan worden namelijk geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande bouwmogelijkheden leiden niet tot een substantiële toename van het verkeer. De verwachting is dat in de toekomst geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen zal plaatsvinden. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet die beide op 1 april 2015 in werking zijn getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk als een plangebied een (beperkt) kwetsbaar object toelaat binnen het invloedsgebied van een buisleiding.
In het plangebied komen geen inrichtingen voor die vallen onder het Bevi. Over de M.A. Reinaldaweg (N210) en Lek vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De weg heeft geen plaatsgebonden risicocontour (10-6). Het is aannemelijk dat het groepsrisico ten gevolge van de N210 laag zal zijn. Gezien het beperkt aantal risicovolle inrichtingen in de omgeving, vinden er naar verwachting namelijk relatief weinig gevaarlijke stoffen transporten plaats over deze weg. Ook met betrekking tot de Lek is het aannemelijk dat het groepsrisico laag zal zijn.
Op basis van de vorenstaande informatie kan worden gesteld dat delen van het plangebied binnen beïnvloedingsgebieden van enkele risicovolle objecten of transportroutes zijn gelegen. Op grond van de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid dient strikt genomen bij een ontwikkeling een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden bij besluiten die betrekking hebben op de voorgenoemde gebieden.
Er zijn momenteel geen situaties die knelpunten opleveren voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Evenmin zijn er situaties waar de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt overschreden. Het bestemmingsplan laat bij recht geen ontwikkelingen toe die veel mensen aantrekken. Ontwikkelingen die wel mensen aantrekken zijn opgenomen in de flexibiliteitsbepalingen, waarvan uitsluitend gebruik kan worden gemaakt indien het aspect externe veiligheid in voldoende mate is meegewogen. In geval van een toename van het groepsrisico moet dit door het bevoegd gezag worden verantwoord.
Binnen het plangebied zijn geen buisleidingen, inrichtingen of transportroutes aanwezig die een beschermende regeling vereisen.
Wat betreft de verkeersstructuur geldt dat in het plangebied globaal genomen twee soorten wegen aanwezig zijn. Het gaat om de doorgaande (provinciale) weg die Lopik verbindt met plaatsen in de omgeving. Dit betreft de N210, de M.A. Reinaldaweg. De andere wegen hebben grotendeels alleen een lokale betekenis.
In de gemeente worden bouwplannen en afwijkingsverzoeken getoetst aan de parkeernormen, welke in het bestemmingsplan dienen te worden opgenomen. Hiertoe is artikel 32.5 (Parkeren) opgenomen. Indien niet aan deze parkeernormen kan worden voldaan op het perceel van de aanvrager, wordt een financiële voorwaarde aan de omgevingsvergunning verbonden, op basis waarvan in de omgeving van de bouwlocatie parkeerplaatsen worden aangelegd in openbaar gebied.
De doorgaande wegen hebben een flexibele bestemming 'Verkeer - 2' gekregen, waarin de gronden naast voor wegen tevens zijn bestemd voor fiets- en voetpaden, bermen en bermsloten.
De wegen binnen de kernen hebben een bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied 2' gekregen waarin de gronden naast voor wegen tevens zijn bestemd voor fiets- en voetpaden, speelvoorzieningen en -plaatsen. Daarnaast zijn er ter plaatse van de diverse aanduidingen extra functies mogelijk gemaakt waaronder een evenemententerrein of markt.
Rekening wordt gehouden met de belemmeringenstrook langs de leidingen.
Het bestemmingsplan dient voor alle betrokken partijen een duidelijk toetsingskader voor plannen en initiatieven op te leveren. Het bestemmingsplan is grotendeels een vrij conserverend bestemmingsplan. Dit betekent dat het plan hoofdzakelijk de bestaande (legale) functies en situaties in de kernen vastlegt en dat alleen ruimte wordt geboden aan de gangbare groei- en kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden. Het blijft bijvoorbeeld mogelijk om (onder voorwaarden) een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een woning te realiseren. Het plan voorziet niet in (ingrijpende) nieuwe ontwikkelingen/functies.
Het vastleggen van bestaande situaties houdt niet in alle gevallen in dat de bestemming uit het hiervóór geldende bestemmingsplan van toepassing is verklaard. Bij het toekennen van de bestemming is gekeken naar zowel de bestaande rechten als het huidige gebruik. Als het bestaande gebruik niet meer in overeenstemming is met de bestemde situatie is in sommige gevallen legalisatie mogelijk.
Wat betreft de verantwoording van de 'bestaande situatie' kan worden teruggevallen op de inventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ-gegevens), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'De kernen van Lopik'.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht dat een nieuw bestemmingsplan in digitale vorm wordt vastgesteld. Dit moet gebeuren volgens de RO-standaarden 2012. In het kader van de 'verbrede reikwijdte' kan hiervan worden afgeweken. In verband met de leesbaarheid en vindbaarheid van het plan is hier echter niet voor gekozen.
Onderdeel van de digitalisering is dat alle bestemmingsplannen op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden gepubliceerd. Ook moet van het plan een analoge versie worden vastgesteld. Van een bestemmingsplan is er dus altijd een digitale en een analoge (papieren) (verschijnings)vorm. Deze zijn beide rechtsgeldig. Bij onduidelijkheid of een tegenstrijdigheid is de digitale weergave van doorslaggevende betekenis.
Voor het digitaliseren c.q. standaardiseren van bestemmingsplannen is de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld. SVBP 2012 heeft als doel de leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid van bestemmingsplannen voor de gebruiker te vergroten, bijvoorbeeld door het voorschrijven van de namen die voor bestemmingen en aanduidingen mogen worden gebruikt.
De verbeelding (plankaart) heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Woningen zijn bijvoorbeeld slechts toegestaan binnen bouwvlakken.
De regels zijn standaard als volgt opgebouwd:
Tot voor kort waren de regelingen met betrekking tot parkeren en parkeernormen geregeld via de Bouwverordening. Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Daarin is geregeld dat in 2018 voor de hele gemeente de regelingen voor het parkeren in de bestemmingsplannen geregeld moeten zijn. Voor nieuwe bestemmingsplannen was dat al verplicht. In verband daarmee is in artikel 32.5 (Parkeren) een parkeerregeling opgenomen waarin wordt geregeld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen slechts wordt verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij moet worden voldaan aan beleidsregels parkeren van de gemeente Lopik die worden opgesteld.
De regels voor de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsomschrijving, waarin is bepaald voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Vervolgens wordt in de bouwregels aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een aantal situaties aangegeven die in strijd met de bestemming worden geacht.
Om bepaalde ontwikkelingen te sturen, respectievelijk in de hand te houden, is bij sommige bestemmingen tevens gekozen voor het opnemen van flexibiliteitsbepalingen in de vorm afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarnaast zijn diverse bestemmingen voorzien van een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden.
Bij alle bestemmingen is geregeld waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en waar op en in die gronden gebouwd mag worden. In de dagelijkse praktijk bij de uitvoering van het bestemmingsplan en het toetsen en begeleiden van initiatieven is er behoefte om van die regels af te kunnen wijken. Daarvoor zijn in de regels op verschillende plaatsen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Voor relatief geringe gevallen kan door middel van een omgevingsvergunning van de regels in het bestemmingsplan worden afgeweken. Hiervoor geldt de normale procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dat wil zeggen dat de afwijking in de meeste gevallen gelijktijdig met de omgevingsvergunning voor het bouwen verleend kan worden.
Voor meer ingrijpende afwijkingen zijn wijzigingsbevoegdheden toegepast. Hiervoor geldt de zogenaamde Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Dat houdt in dat het ontwerp van de wijziging ter inzage wordt gelegd, waarbij een ieder een zienswijze in kan dienen.
Het bestemmingsplan valt onder artikel 7g en 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (verbrede reikwijdte). Dit betreft een 'Pilot bestemmingsplannen bredere reikwijdte gehele grondgebied' (wijziging artikel 7g). Met dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan de gemeente eenvoudiger en beter de gewenste kwaliteit in de kernen terugbrengen en houden. In dit bestemmingsplan worden twee hoofddoelen voor de kernen bewerkstelligd:
Het doel is dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor burgers en bedrijven mede ten goede komen aan de kwaliteit van het stedelijk gebied.
Het bestemmingsplan valt onder artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Verbrede reikwijdte). Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet is van toepassing. De volgende instrumenten uit de Chw worden toegepast.
Als de regels betrekking hebben op het uiterlijk van bouwwerken en bij de toepassing een interpretatie behoeven, stelt de raad de criteria vast die worden toegepast bij de beoordeling van het uiterlijk van een bouwwerk met als basis de "Nota ruimtelijke kwaliteit gemeente Lopik". Dit geldt ook voor het toepassen van de parkeernormen (in artikel 32.5 van dit bestemmingsplan) en de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in artikel 33.3. Onder de Omgevingswet zullen wijzigingsbevoegdheden niet meer in het omgevingsplan worden opgenomen. De gemeente heeft vooralsnog de wijzigingsbevoegdheden binnenplans opgenomen, omdat dit anders buitenplans geregeld moet worden en de gemeente binnenplans alvast duidelijkheid wil scheppen over de kaders voor de ontwikkelingen, zonder de uitnodigingsplanologie teniet te doen.
Doel van de omgevingswet is om alle regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving in één plan onder te brengen. Het experiment met een bestemmingsplan onder de Crisis- en herstelwet loopt daarop vooruit en biedt mogelijkheden om lokale verordeningen en andere regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving onder te brengen in het bestemmingsplan verbrede reikwijdte (artikel 7c lid 4).
Verschillende gemeenten hebben daarmee geëxperimenteerd en dat heeft geleid tot een aantal uitgangpunten waaronder het mogelijk is om deze verordeningen op te nemen in het bestemmingsplan. De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd in dit bestemmingsplan:
De hieronder opgenomen lijst met lokale verordeningen zijn getoetst op deze uitgangspunten en voor zover de regels toepasbaar zijn in dit bestemmingsplan opgenomen. Dit betreft regelingen voor:
In de planregels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. Hieronder worden de verschillende bestemmingen toegelicht.
Bij de benamingen van de bestemmingen is er voor gekozen geen overlap te krijgen met het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De hierna volgende bestemmingen hebben daarom een volgnummer gekregen om onderscheid te maken met de bestemmingen uit het Landelijk Gebied.
De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijfsvoering ten behoeve van agrarische bedrijven.
De voor 'Agrarisch - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en herstel van de aldaar voorkomende landschappelijke waarden en de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de als bijlage 1 bij deze regels. Daarnaast zijn specifieke bedrijfsactiviteiten toegestaan op de daarvoor aangeduide locaties.
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen.
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor op de begane grond: 1. detailhandel, met uitzondering van een supermarkt; 2. dienstverlenende bedrijvigheid van categorie A, zoals bedoeld in de bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging'; 3. ondergeschikte kantoorfuncties; 4. horeca van categorie 1, zoals bedoeld in de bij deze regels behorende 'Staat van horeca activiteiten'. Daarnaast zijn specifieke centrumactiviteiten toegestaan of juist uitgesloten op de daarvoor aangeduide locaties.
De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor dienstverlening. Daarnaast zijn specifieke dienstverlenende activiteiten toegestaan op de daarvoor aangeduide locaties.
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en detailhandel, dienstverlenende instellingen en kantoren, uitsluitend op de begane grond. Daarnaast zijn specifieke activiteiten toegestaan op de daarvoor aangeduide locaties.
De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, met dien verstande dat moestuinen niet zijn toegestaan ; water, waterbeheer en waterberging; voet- en fietspaden; ontsluitingswegen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen; ondergrondse parkeervoorzieningen; parkeerplaatsen geluidwerende voorzieningen en speelvoorzieningen. Daarnaast zijn specifieke activiteiten toegestaan op de daarvoor aangeduide locaties.
De voor 'Horeca - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijven van categorie 1 en categorie 2 van de bij dit plan behorende Staat van horeca activiteiten, en partycentrum met regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en dansevenementen.
De voor 'Kantoor - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren; tentoonstellingsruimte en horeca tot en met categorie 1 van de Staat van horeca-activiteiten zoals opgenomen in 1 bij deze regels.
De voor 'Maatschappelijk - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast zijn specifieke maatschappelijke activiteiten toegestaan op de daarvoor aangeduide locaties.
De voor 'Natuur - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en herstel van de aldaar voorkomende natuurlijke waarden en extensieve dagrecreatie.
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor verschillende recreatieve functies. Deze functies zijn allen specifiek aangeduid.
De voor 'Sport - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportbeoefening en ondergeschikte horeca.
De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen of kantoren. Daarnaast zijn specifieke activiteiten toegestaan of uitgesloten op de daarvoor aangeduide locaties.
Het openbaar gebied is bestemd als Verkeer, Verkeer- Verblijfsgebied. Binnen de verkeersbestemmingen zijn wegen, bruggen, fiets- en voetpaden en andere verhardingen, bermen, fietsenstallingen, bushokjes, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen en dergelijke toegelaten.
De voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor water- en waterhuishoudkundige voorzieningen; waterberging en voorzieningen ten behoeve van kruisend wegverkeer, zoals bruggen en andere kunstwerken. Daarnaast zijn specifieke activiteiten toegestaan of uitgesloten op de daarvoor aangeduide locaties.
De voor 'Wonen - 2' en 'Wonen -3' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, in een woning en aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten. Daarnaast zijn specifieke woonactiviteiten toegestaan of uitgesloten op de daarvoor aangeduide locaties.
Naast de gewone bestemmingen zijn in het plan ook enkele dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen. De regelingen uit de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelden naast/bovenop de gewone bestemmingen. De dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn bedoeld om speciale belangen en waarden in het plangebied te beschermen:
De dubbelbestemmingen leiden in principe tot een inperking van de regelingen uit de gewone/onderliggende bestemmingen. Vaak kan pas van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de onderliggende bestemmingen gebruik worden gemaakt als nader onderzoek is verricht en/of het advies van een deskundige in gevraagd.
Verschillende werken en werkzaamheden die bepaalde waarden of belangen in het plangebied kunnen schaden zijn aan een speciale omgevingsvergunning gebonden: de 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden' (in het vorige plan terug te vinden onder 'aanlegvergunning'). Voorbeelden zijn werken en werkzaamheden die de openheid van het gebied aantasten.
Het vereiste van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is gekoppeld aan bepaalde bestemmingen, dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen. Voor sommige deelgebieden is op basis van meerdere (dubbel)bestemmingen een omgevingsvergunning nodig. Door de omgevingsvergunningen zoveel mogelijk samen te brengen is voor iedere locatie snel te bepalen voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is en waaraan een aanvraag zal worden getoetst.
Het vereiste van een omgevingsvergunning geldt niet voor normale onderhoudswerkzaamheden en werken en werkzaamheden van ondergeschikte aard. Onder normale onderhoudswerkzaamheden worden verstaan die werkzaamheden, die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze blijken uit de opgenomen bestemming.
Voor de meeste werken en werkzaamheden is geen vergunning nodig binnen de agrarische bouwvlakken, maar wel daarbuiten.
Het bevoegd gezag mag zelfstandig afwegen of een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden kan worden verleend. Voor deze afweging is inzicht nodig in het belang van de uitvoering van desbetreffende werken en/of werkzaamheden enerzijds en de schadelijkheid voor de aanwezige waarden anderzijds. Vervolgens kan het belang van de ingreep worden afgewogen tegen de negatieve effecten op de aanwezige waarden.
In hoeverre de werken en werkzaamheden schadelijk zijn voor de aanwezige waarden is afhankelijk van:
In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelregel.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelregel wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.
Voor die gevallen waar legaal gebouwde bouwwerken afwijken van de in de regels gegeven maatvoering, is een vervangend voorschrift opgenomen waarbij die afwijkingen als zodanig zijn toegelaten.
Voorts is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen onder gebouwen.
Enkele gebruiksregels gelden voor alle bestemmingen en zijn daarom in het hoofdstuk algemene regels opgenomen. Het is bijvoorbeeld verboden om grond te gebruiken ten behoeve van een seksinrichting, waaronder een prostitutiebedrijf.
In deze artikelen zijn afwijkingsbepalingen opgenomen die betrekking hebben op alle bestemmingen. Deels betreft het, met het oog op de feitelijke situatie of een concreet bouwplan, een in beperkte mate kunnen aanpassen van de reeds gegeven regels met betrekking tot het gebruik en/of de bebouwing. Deels betreft het ook het kunnen inspelen op een latente bij de planvoorbereiding niet concreet voorziene behoefte aan kleinschalige voorzieningen.
Het plan kent tot slot een hoofdstuk met overgangs- en slotregels.
De overgangsregels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Deze worden opgenomen conform het Besluit ruimtelijke ordening.
De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald. Overigens wordt voor beide regelingen verwezen naar de betreffende regels.
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de manier waarop activiteiten aan het bestemmingsplan getoetst moeten worden. Daarbij wordt met name ingegaan op een aantal in de regels gehanteerde termen. Het gaat daarbij onder meer om ‘open normen’. Deze worden gebruikt omdat het in veel gevallen onmogelijk is om eenduidige harde criteria op te stellen. Enerzijds omdat daarmee de nodige flexibiliteit in een plan wegvalt en anderzijds omdat het bestemmingsplan een momentopname is waarbij vooraf onmogelijk met alle situaties rekening kan worden gehouden.
Om te kunnen beoordelen of bepaalde zaken of ontwikkelingen passen binnen het regiem van het bestemmingsplan, wordt in de praktijk doorgaans de werkwijze aangehouden:
Op diverse plaatsen in de regels dienen initiatieven getoetst te worden aan de 'open norm' van 'onevenredige aantasting'. Vooral in de criteria bij de flexibiliteitbepalingen (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden) en de bepalingen bij de omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden, wordt regelmatig aangegeven dat 'geen onevenredige aantasting' van bepaalde waarden of belangen mag plaatsvinden. Ook op enkele plaatsen in de nadere detaillering van de bestemming en in de nadere eisenregeling worden deze woorden aangetroffen. Deze terminologie vraagt om een op de specifieke situatie toegesneden beoordeling.
Voorbeeld: Wanneer gesteld wordt dat de cultuurhistorische waarde van bebouwing niet onevenredig mag worden aangetast, moet bijvoorbeeld worden gekeken of nieuw op te richten bebouwing de cultuurhistorische bebouwing niet geheel of grotendeels aan het zicht onttrekt. Cultuurhistorische bebouwing moet immers beleefd worden en het 'inbouwen' is dan ook niet wenselijk.
Bij de beoordeling zullen dus steeds de bestaande situatie, de aanvraag, de tijdelijke gevolgen en de toekomstsituatie tegen elkaar moeten worden afgewogen. Er mag wel sprake zijn van een aantasting, maar deze mag niet dusdanig zijn dat de kwaliteit en/of kwantiteit van de te beschermen waarden in te grote mate afneemt. In de toelichting worden diverse handreikingen geboden ten aanzien van de doelstellingen en belangen die worden behartigd met het bestemmingsplan. Zo is beschreven welke waarden binnen het plangebied voorkomen en wat het karakter van die waarden is.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan voor de kernen speelt handhaving een belangrijke rol. Een goed bestemmingsplan kenmerkt zich niet alleen door middel van een goede beheerslaag en ontwikkelingsmogelijkheden, maar ook door middel van heldere regels en concreet gemeentelijk handhavingsbeleid.
Handhaving van bestaande regels is ook van steeds groter belang. Hierbij wordt de praktijk van gedogen steeds vaker omgezet naar minder regels met een betere handhaving. Om deze reden is het noodzakelijk de bestaande situatie in het plangebied goed te inventariseren. Deze gegevens zijn, naast de geldende rechten op grond van geldende bestemmingsplannen een belangrijke onderlegger geweest voor het bestemmingsplan.
Het strikt handhaven van vergunningen, regels en procedures geeft duidelijkheid en maakt de samenleving veiliger. Het gedogen moet worden tegengegaan. Overbodige regels en onduidelijke regelgeving zijn daarom getracht zoveel mogelijk achterwege te laten.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een afdeling omtrent grondexploitatie opgenomen. Het doel daarvan is om de mogelijkheden voor gemeentebesturen te verbeteren om kosten te verhalen en eisen te stellen aan de fasering en inrichting van bouwlocaties. Dit brengt met zich mee dat de gemeente bij de vaststelling van het bestemmingsplan een besluit over het kostenverhaal moet nemen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het bouwrijp maken, het realiseren van nutsvoorzieningen en de aanleg van wegen.
In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad in principe een exploitatieplan vast moet stellen indien het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om nieuwe hoofdgebouwen te realiseren. Er is geen exploitatieplan nodig indien de gemeente op een andere manier haar kosten op de initiatiefnemer kan verhalen. In de praktijk gebeurt dit door het sluiten van een exploitatieovereenkomst.
Voor dit bestemmingsplan 'Kernen Lopik' is het niet nodig om een exploitatieplan op te stellen. De bouwmogelijkheden zijn niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden zal worden bezien of er een overeenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij het wijzigingsplan een exploitatieplan vast te stellen.
Een bijzonder punt van aandacht bij de economische uitvoerbaarheid is planschade. Bij het opstellen van het bestemmingsplan zijn de risico's op planschade voorafgaand ingeschat. Als een belanghebbende door het nieuwe bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, kan hij bij de gemeente 'planschade' claimen.
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk een conserverend plan, waarin de bestaande rechten zoveel mogelijk zijn gerespecteerd. Daarnaast worden er vrijwel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel kunnen er ontwikkelingen plaatsvinden op basis van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Rechtstreeks worden binnen dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is dan ook geen planschade te verwachten als gevolg van dit bestemmingsplan.
Bij de toepassing van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden wordt bezien of er planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor de planschadekosten moet opdraaien die gemaakt worden in het belang van de aanvrager.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met betrokken instanties, zoals het waterschap en diensten van Rijk en provincie, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De Provincie Utrecht en Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht hadden geen opmerkingen. De reacties van Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Veiligheidsregio Utrecht zijn verwerkt in de paragrafen 4.3.3 en 4.9.4.
Het ontwerpbestemmingsplan 'De kernen van Lopik' wordt voor een periode van zes weken voor inspraak ter inzage gelegd.