direct naar inhoud van 5.2 Waarden
Plan: Burgerveld 17-39, Zeeland
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1685.bpze2012burgerveld-ON01

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie en cultuurhistorie

Met de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dienen archeologische waarden volwaardig te zijn meegewogen in ruimtelijke plannen. Gemeenten zijn hierbij het bevoegde gezag. De bescherming van archeologische waarden dient gewaarborgd te zijn via de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Gemeente Landerd heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2010 opdracht verleend een onderzoek te doen naar de archeologische waarden binnen het gehele grondgebied van de gemeente. Dit heeft geresulteerd in: "Archeologisch erfgoed van Peelhorst en Maasdal: een archeologische waarden- en verwachtingskaart en beleidskaart voor de gemeenten Sint Anthonis, Mill en St. Hubert, Grave en Landerd. (RAAP-rapport 2214)". Dit is een rapport met een reeks kaarten, waaronder een archeologische waarden en verwachtingenkaart en een archeologische beleidskaart. Het college van burgemeester en wethouders van Landerd heeft dit rapport op 19 april 2011 vastgesteld.

Het plangebied is op basis van bovenstaand onderzoek aangeduid als een gebied met een hoge archeologische verwachting. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de kaart weer. Het plangebied is hierop aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.bpze2012burgerveld-ON01_0014.jpg"

uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart

De gemeente Landerd heeft het rapport uitgewerkt tot een eigen gemeentelijk archeologiebeleid. Dit beleid is op 23 mei 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Landerd.

5.2.1.1 Archeologie

Het archeologisch onderzoek (NEN5740) is uitgevoerd door BAAC, rapport: "Plangebied Burgerveld te Zeeland, bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek" (mei 2010, nr. V-10.0167). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 4. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoeksrapport zijn hierna weergegeven.

"Binnen het gehele plangebied zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van vindplaatsen. Tevens is aangetoond dat de bodemkundige en geologische situatie ter plaatse, anders dan uit het bureauonderzoek naar voren is gekomen, dermate ongunstig waren voor bewoning (te nat), dat de kans op archeologische vindplaatsen minimaal is. Tot slot is een groot deel van het plangebied tot diep in de C-horizont is verstoord. Eventueel aanwezige vindplaatsen (inclusief diepere sporen) zijn als gevolg van de verstoring geheel verloren gegaan. Derhalve is de hoge archeologische verwachting op het aantreffen van vindplaatsen vanaf de Steentijd naar beneden toe bijgesteld naar een lage verwachting.

Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek is aan het plangebied een lage archeologische verwachting toegekend op het aantreffen van vindplaatsen vanaf de Steentijd. Vervolgonderzoek is ons inziens niet noodzakelijk.

Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten in de gebieden waarvoor geen vervolgonderzoek wordt aanbevolen. BAAC bv wil er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister (in de praktijk de RCE) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988."

Conclusie
Er zijn geen archeologische waarden van belang. Een nader onderzoek is niet vereist.

5.2.1.2 Cultuurhistorie

De provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart is op 21 december 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant weer. Het plangebied is hierop aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.bpze2012burgerveld-ON01_0015.png"

uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

Binnen het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

Het plangebied grenst aan de Molenstraat met een hoge historisch-stedenbouwkundige waarde. Het bouwplan vormt geen aantasting van deze waarde.

Daarnaast valt onderhavig plangebied binnen de molenbiotoop van de Aarssensmolen / De Dageraad aan de Oude Molenstraat 2.

De biotoopformule is een eenvoudige manier om de maximaal aanvaardbare hoogte van obstakels rond een molen te berekenen, dusdanig dat de molen hier geen onoverkomelijke hinder van ondervindt. De biotoopformule wordt dus vooral toegepast om te kunnen bepalen of een obstakel op een bepaalde afstand van de molen al dan niet ‘te hoog’ is. De eerste 100 meter dient vrij te zijn van obstakels. Vanaf 100 meter geldt een oplopende lijn die met de volgende formule te bepalen is: H(x) = x/n+c*z, waarin:

  • H(x) = maximaal toelaatbare hoogte van een obstakel op afstand x (in meters)
  • x = afstand van een obstakel tot de molen (in meters)
  • n = een constante, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving en de maximaal toelaatbare windreductie. Hiervoor worden de volgende waarden gebruikt: 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied
  • c = een constante, afhankelijk van de maximaal toelaatbare windreductie, gewoonlijk met de waarde 0,2
  • z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling)

De volgende waarden zijn gebruikt om de maximaal toelaatbare hoogte te berekenen:

  • x = 220 meter (kortste afstand van molen tot plangebied)
  • n = 50 (stedelijk gebied)
  • c = 0,2
  • z = 0,5 * gevlucht + hoogte belt = 0,5 * 16,75 + 4,20 = 20,95 (gegevens molen afkomstig uit artikel 29.8.2 van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Landerd)

Bovenstaande leidt tot het volgende:

H(x) = 220 / 50 + 0,2 * 20,95 = 8,6 m .

De bebouwing zal een bouwhoogte krijgen van maximaal 7,5 m. Deze hoogte is passend op deze locatie binnen de molenbiotoop.

Conclusie
Er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

5.2.2 Flora en fauna

De wettelijke bescherming van natuurgebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 oktober 2005 is hierin ook het beschermingsregime van de Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd. Vogel- en Habitatrichtlijngebieden worden volgens de gewijzigde wet beschouwd als Beschermd Natuurmonument annex Natura 2000-gebied.

Om een overzicht te verkrijgen van de binnen het plangebied en de omgeving aanwezige beschermde soorten en de eventuele gevolgen van het bouwplan voor deze soorten is een quickscan uitgevoerd door Staro Natuur en Buitengebied, rapport "Quickscan natuurwaarden, Plangebied Burgerveld te Zeeland" (juni 2010, nr. P10-0108). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 5. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoeksrapport zijn hierna weergegeven.

"In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten voor die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet.

Soorten van FFlijst 1

(Mogelijk) voorkomende grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën komen voor op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Soorten van FFlijst vogel

Mogelijk voorkomende vogels en FFlijst vogel zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien de werkzaamheden echter worden uitgevoerd op de wijze zoals is beschreven in paragraaf 3.5, zullen ook geen nadelige effecten optreden ten aanzien van eventueel aanwezige broedende vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

De mogelijk voorkomende vleermuizen staan vermeld op FFlijst 3 en zijn ontheffingsplichtig. Nader onderzoek moet uitwijzen of vleermuizen gebruik maken van de te slopen bebouwing.

Er kan geconcludeerd worden dat:

  • de aanbevelingen ten aanzien van vogels in acht genomen dienen te worden;
  • vervolgonderzoek naar vleermuizen moet plaatsvinden;
  • de werkzaamheden voor de overige soortgroepen geen overtreding van de natuurwetgeving tot gevolg hebben."

Wat betreft de mogelijk voorkomende vogels dienen de werkzaamheden uitgevoerd te worden als volgt:

"Indien broedende vogels (FFlijst vogel) aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden als verwijdering van opgaande beplanting niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden buiten het broedseizoen worden sowieso geen nadelige effecten verwacht op vogels."

Conclusie
Ten aanzien van zoogdieren, amfibieën, vogels en flora is een ontheffing van de Flora- en faunawet niet nodig geacht. Aangezien de bebouwing binnen het plangebied reeds volledig is gesloopt, kan geconcludeerd worden dat er geen vleermuizen aanwezig zijn.