direct naar inhoud van 4.2 Milieu
Plan: Glastuinbouwgebied Tangbroek
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0067-ON01

4.2 Milieu

4.2.1 Algemeen

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

4.2.2 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen. Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Het planvoornemen gaat uit van het uitbreiden van het areaal aan glastuinbouw van circa 40 hectare. Op grond van het Besluit m.e.r. is in dat geval geen MER-rapport of m.e.r.-beoordelingsplicht noodzakelijk, aangezien de drempelwaarde hiervoor een uitbreiding van minimaal 50 hectare aan glastuinbouwgebied betreft (lijst D 9).

4.2.3 Geluid

Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voorgenoemde geluidsbronnen. Indien het bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

In het onderhavige geval worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten opgericht. Het plangebied ligt evenmin binnen de zone van een spoorweg of binnen de contouren van een vliegveld. Ook ligt Tangbroek niet binnen de zone van een gezoneerd dan wel niet-gezoneerd industrieterrein. Het uitvoeren van onderzoek naar wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai, vliegtuiglawaai of industrielawaai is in in dat opzicht niet nodig. Het bestemmingsplan voorziet niet in een definitieve invulling.

De inpassing van nieuwe of reconstructie van bestaande wegen is in het bestemmingsplan indirect mogelijk door middel van de opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Ook kan het areaal glastuinbouw worden uitgebreid. In de voorwaarden voor een wijzigingsplan wordt opgenomen dat in dat geval, door het betreffende bedrijf al dan niet door middel van onderzoek, aangetoond moet worden dat aan de van toepassng zijnde wet- en regelgeving wordt voldaan en het aspect geluid geen belemmering vormt.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Op basis van de Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt (hoofdstuk 5) van de Wet Milieubeheer, gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingcomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

In het geval een planvoornemen strekt tot het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging, die leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, dient onderzoek naar de exacte gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd te worden. Voor het onderhavige planvoornemen geldt dat de eventuele luchtverontreiniging ten gevolge van het plan wordt veroorzaakt door de toename aan het kassenarsenaal en door verkeersbewegingen van en naar het plangebied.

Teneinde in beeld te brengen of, en zo ja, in welke mate sprake is van een significante verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van het planvoornemen, is een quickscan luchtkwaliteit uitgevoerd (Tritium Advies, 1207/072/JS-03, 13 december 2012). Hieruit is naar voren gekomen dat de Wet luchtkwaliteit geen beperkingen oplegt aan de beoogde uitbreiding van het glastuinbouwgebied Tangbroek te Baarlo. De volledige quick scan is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

4.2.5 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op basis van artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het uitgangspunt is dat een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico mag opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.

Met betrekking tot bodemonderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen is in de nota bodembeheer van de gemeente Peel en Maas opgenomen dat voor locaties/gebieden die gezoneerd zijn in de bodemkwaliteitskaart volstaan kan worden met een historisch onderzoek NEN 5725, mits hieruit blijkt dat de locatie/gebied kan worden aangemerkt als onverdacht. Wanneer uit het historisch onderzoek blijkt dat er sprake is van een verdachte locatie, dan dient de initiatiefnemer een volledig verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uit te voeren.

Voor zover bekend bevinden zich in de te ontwikkelen gebieden geen boven- of ondergrondse tanks en hebben zich in het verleden geen calamiteiten of (bedrijfs)activiteiten voorgedaan, waardoor de bodem verontreinigd zou kunnen zijn geraakt.

Gelet hierop wordt de in de nota bodembeheer geformuleerde aanpak gevolgd. In eerste instantie is derhalve een historisch bodemonderzoek uitgevoerd voor het gehele plangebied (Tritium Advies, 1207/072/JS-04, 8 januari 2013). Uit dit onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied Tangbroek een vijftal locaties aanwezig is waar de bodem matig tot ernstig verontreinigd is. Voor één van deze locaties (Hert 3b) is mogelijk sprake van een spoedeisende bodemverontreiniging die een belemmering kan vormen voor de toekomstige ontwikkeling in het plangebied. Het wordt noodzakelijk geacht om op deze locatie een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren naar de omvang en spoedeisendheid van de verontreiniging met minerale olie in de grond en in het grondwater. Het volledige historische bodemonderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

Voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan wordt geen aanvullend bodemonderzoek ter plaatse van de locatie Hert 3b noodzakelijk geacht, omdat het bestemmingsplan pas nkieuwe bestemmingen, zoals retentievoorzieningen en kassen, mogelijk maakt, die op een afstand van 55 m in westelijke richting en 100 m in oostelijke richting zijn gelegen ten opzichte van de locatie van de calamiteit. De invloed van de aangetoonde grondwaterverontreiniging in 1998 van 910 ug/l minerale olie zal derhalve geen belemmering kunnen vormen voor de toekomstige ontwikkelingen in het plangebied. Verder is door de Provincie Limburg per brief van 22 november 1999 aangegeven dat de locatie Hert 3b te Baarlo is opgenomen in de lijst van in eigen beheer aan te pakken gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het bodemsaneringsprogramma.

4.2.6 Milieu-invloed bedrijvigheid

Binnen het plangebied zijn diverse bedrijven en instellingen aanwezig welke een zonering conform de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering kennen. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening moeten houden.

Voor de uitbreiding van de bestaande glastuinbouwbedrijven en de eventuele oprichting van nieuwe bedrijven moet vastgesteld worden of ten opzichte van de bestaande woningen wordt voldaan aan de richtafstanden uit de publicatie bedrijven en milieuzonering. Hiervoor is een onderzoek bedrijven en milieuzonering uitgevoerd (Tritium Advies, 1208/110/JS, 17 december 2012. Eindconclusie van het onderzoek is dat inpassing van nieuwe glastuinbouwbedrijven en eventuele bedrijfswoningen mogelijk is, maar er bij elke nieuwe inpassing een aantal aspecten opnieuw bekeken dienen te worden. Tevens kan geconcludeerd worden dat het herinrichten of aanleggen van wegen een akoestisch onderzoek vereist. Het volledige onderzoek bedrijven en milieuzonering is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

4.2.7 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt, om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen en om natuurrampen.

Quick scan externe veiligheid

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quick scan externe veiligheid uitgevoerd (Tritium Advies, 1207/072/JS-02, 13 december 2012). Hierin wordt gesteld dat het aspect externe veiligheid globaal gezien weinig beperkingen oplegt aan de beoogde uitbreiding van het glastuinbouwgebied Tangbroek te Baarlo. Voor een eventuele realisatie van gevoelige situaties (nieuwe bedrijfswoningen) geldt dat wordt afgeraden om deze binnen de indicatieve zone van 80 meter aan weerszijde van de aanwezige hoogspanningslijnen te situeren. Het volledige onderzoek bedrijven en milieuzonering is als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0067-ON01_0006.png"

uitsnede Risicokaart IPO

Risicovolle inrichtingen

De huidige situatie met betrekking tot externe veiligheid wijzigt niet als gevolg van het bestemmingsplan, aangezien geen nieuwe risicovolle inrichtingen worden mogelijk gemaakt en geen nieuwe kwetsbare objecten voorzien zijn. In en direct rond het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die zijn opgenomen in de lijst met risicovolle bedrijven in de gemeente Peel en Maas en die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Het plangebied is evenmin gelegen binnen het invloedsgebied van buisleidingen. De Risicokaart van het Interprovinciaal Overleg (IPO) bevestigt dit.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Ten oosten van het plangebied loopt de Napoleonsbaan (N273), waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze weg is echter geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 opgenomen. De N273 is ook geen aandachtspunt in het kader van het groepsrisico. Er zijn dan ook geen knelpunten met betrekking tot het plaatsgebonden en het groepsrisico ten aanzien van de N273.

Verder komen in (de nabijheid van) het plangebied geen rail- , weg- en vaartransportroutes voor uit de lijsten met aandachtspunten of knelpunten voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). In deze situatie zijn evenmin veranderingen voorzien. Het doen van onderzoek naar externe veiligheid is derhalve niet aan de orde in onderhavige situatie.

4.2.8 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen enkele bovengrondse hoogspanningsleidingen. Deze beschikken over een zogenaamde belemmeringenstrook, welke als dubbelbestemming in dit bestemmingsplan wordt opgenomen. De breedte van de belemmeringenstrook van deze leidingen, welke hoofdzakelijk in noord-zuidrichting lopen, bedraagt 40 meter. De belemmeringenstroken betreffen een bebouwingsvrije zone.

Naast deze duidelijk zichtbare hoogspanningsleidingen zijn ook ondergrondse kabels en leidingen aanwezig. Deze liggen overwegend ter plaatse van de verkeersbestemming en worden in die bestemming geregeld. De aanplant van (diep wortelend) groen boven deze leidingen is ongewenst.

4.2.9 Licht

De concentratie van een groot areaal aan kassen brengt met zich mee dat hierdoor tevens een grote (potentiële) bron van licht ontstaat. In het Besluit Glastuinbouw zijn regels opgenomen met betrekking tot afscherming van licht voor ‘permanente opstanden van glas’. Hierin staat dat vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang de gevel moet worden afgeschermd, zodat de lichtuitstraling op een afstand van ten hoogste 10 meter van die gevel met ten minste 95% wordt gereduceerd. De gebruikte lampen mogen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn. Vanaf 1 januari 2018 is voor alle gevallen, dus ook voor overgangssituaties, 98% bovenafscherming verplicht.

Teneinde in beeld te brengen of door de toegepaste assimilatieverlichting in de kassen mogelijk sprake kan zijn van lichthinder, is een lichtonderzoek uitgevoerd (Arcadis, .07866700:A, 4 januari 2013). De eindconclusie van het onderzoek luidt dat dat het glasconcentratiegebied Tangbroek aan de gestelde norm voldoet. Het aspect lichthinder vormt derhalve geen belemmering voor de planvorming. Het volledige lichtonderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.