direct naar inhoud van 3.4 Archeologie
Plan: GEMEENTE ASSEN Norgerbrug en omgeving
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.08BP20102220-A001

3.4 Archeologie

Door de wijziging van de Monumentenwet 1988 is de gemeente sinds 1 september 2007 bevoegd gezag met betrekking tot archeologie. Uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek naar eventueel aanwezige archeologische waarden.

De bodemingrepen die gepaard gaan met de geplande realisatie zullen eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem verstoren en/of vernietigen. Derhalve dienen de archeologische waarden binnen het plangebied in kaart te worden gebracht.

Archeologisch onderzoek

Archeologisch adviesbureau RAAP heeft met betrekking tot het plangebied twee onderzoeken uitgevoerd. In 2006 is er een bureauonderzoek uitgevoerd (RAAP, 2006, rapport 1316). In 2010 is er een inventariserend en waarderend veldonderzoek uitgevoerd (RAAP, 2010, rapport 2136). Uit het bureauonderzoek bleek dat in en vlakbij het plangebied vindplaatsen zijn aangetroffen uit de Steentijd. Mogelijk is er sprake van een bewoningshiaat vanaf het Neolithicum tot in de 19e eeuw. Als gevolg van toenemende veengroei vanaf het Laat Mesolithicum/ Neolithicum werd het plangebied langzaam maar zeker ongeschikt voor bewoning. In de 19e eeuw werd het gebied ontgonnen. De enkele geïsoleerde middeleeuwse aardewerkvondsten kunnen echter aanwijzingen zijn voor laatmiddeleeuwse activiteiten op het (daar inmiddels verdwenen) veen.

De resultaten van dit bureauonderzoek zijn vertaald naar een verwachtingskaart (zie bovenstaande afbeelding), waarop de gebieden met een middelhoge/ hoge verwachting (oranje) en de gebieden met een lage verwachting (geel) aangegeven staan. De zones met een middelhoge/hoge archeologische verwachting omvatten de dekzandkoppen, de flanken van de dekzandkoppen en de directe omgeving van mogelijke pingoruïnes. Zones met een lage verwachting omvatten de relatief lager gelegen delen, die sterker aan vernatting onderhevig zijn geweest.

Op basis van het bureauonderzoek is een archeologisch inventariserend en waarderend veldonderzoek uitgevoerd in de gebieden met een middelhoge tot hoge verwachting (RAAP 2010, rapport 2136). Voor een aantal delen van het plangebied is geen betredingstoestemming verkregen. In deze delen zal nog onderzoek moeten plaatsvinden. Bepaalde delen van het plangebied zijn bebouwd, en daarom uitgesloten voor onderzoek. Uit het onderzoek bleek dat de bodem in de onderzochte delen bestaat uit een bouwvoor/verstoorde laag, vaak op veen, op dekzand. Het grootste deel van de onderzochte delen van het plangebied bleek verstoord, waarschijnlijk als gevolg van agrarische werkzaamheden. Ter hoogte van de aangetroffen vindplaatsen bleek sprake te zijn van een aaneengesloten gebied met een intacte (podzol)bodem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.08BP20102220-A001_0016.png"

Verwachtingskaart, aangevuld met de resultaten van het veldonderzoek (bron: RAAP, 2010).

Binnen het plangebied bevinden zich ten minste vier (potentiële) archeologische vindplaatsen (rood). Alle vier vindplaatsen dateren uit de Steentijd. De begrenzing van de vindplaatsen is door RAAP vastgesteld door middel van boringen en oppervlakte vondsten. Eén van de vindplaatsen stond reeds geregistreerd in ARCHIS. Twee vindplaatsen zijn gevonden na het bureauonderzoek uit 2006 en zijn door de vinder gemeld aan de provinciaal archeoloog. De laatste vindplaats is aan het licht gekomen tijdens het veldonderzoek van RAAP. De enige archeologische indicatoren die in de boringen zijn waargenomen zijn brokjes houtskool in twee van de vier vindplaatsen. Vuurstenen artefacten zijn bij alle vier vindplaatsen enkel op het maaiveld aangetroffen, waarbij het meeste materiaal gevonden is ter hoogte van vindplaatsen I en II. Deze vindplaatsen dateert uit het Laat Paleolithicum en het Mesolithicum.

Voor vindplaatsen I en II wordt een waarderend proefsleuvenonderzoek aanbevolen om de aard, datering en kwaliteit van de vindplaatsen vast te stellen. De volledige waardering voor deze (potentiële) vindplaatsen kan pas gemaakt worden nadat het gehele proces van inventariserend en waarderend onderzoek geheel is afgerond. Pas dan kan de conclusie getrokken worden of de vindplaatsen daadwerkelijk als zodanig bestempeld kunnen worden en, als dat het geval is, of ze behoudenswaardig zijn.

Voor vindplaatsen III en IV zijn de aanwijzingen voor een archeologische vindplaats minder sterk. Voor deze vindplaatsen is een sonderingsonderzoek uitgevoerd op basis waarvan de noodzaak voor verder vervolgonderzoek vastgesteld kon worden. Doel van dit sonderingsonderzoek is om op zo efficiënt mogelijke wijze vast te stellen of hier al dan niet sprake is van vindplaatsen uit de Steentijd. Op basis van onderhavig onderzoek worden noch ter hoogte van vindplaats III, noch ter hoogte van vindplaats IV behoudenswaardige archeologische vindplaatsen verwacht. Daarom wordt voor beide vindplaatsen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

In het plangebied bevinden zich vier dobbes (groen aangegeven), waarvan er één door middel van zowel het archeologisch veldonderzoek, als grondradaronderzoek (Medusa, 2010) gedefinieerd kan worden als pingoruïne (gelegen in Kloosterveen III West). Vanwege de ligging van drie vindplaatsen direct nabij de dobbe, en vanwege de kans op aanwezigheid van paleobotanische en archeologische resten in de veenvulling van de dobbe, heeft deze dobbe een hoge archeologische verwachting. De meest westelijk gelegen dobbe in Kloosterveen III Zuid is vanwege het ontbreken van betredingstoestemming nog niet onderzocht. Hier dient nog een waarderend onderzoek uitgevoerd te worden. De overige dobbes worden op basis van het uitgevoerde onderzoek niet behoudenswaardig geacht. Vooralsnog is er geen vervolgonderzoek voor de dobbe in Kloosterveen III west aanbevolen. Mogelijk geven de resultaten van het onderzoek naar vindplaats II t/m IV aanleiding voor vervolgonderzoek naar deze dobbe.