direct naar inhoud van 3.5 Waterhuishouding/watertoets
Plan: GEMEENTE ASSEN Norgerbrug en omgeving
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.08BP20102220-A001

3.5 Waterhuishouding/watertoets

De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De centrale gedachte achter de watertoets is dat de initiatiefnemer en waterbeheerder tijdens de planontwikkeling overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan.

In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van een ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren". In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en waterschap Reest en Wieden. Het waterschap heeft haar uitgangspunten en wensen kenbaar gemaakt in een watertoetsdocument (d.d. 25-10-2010).

3.5.1 Ontwerpgrondslagen nieuwe ontwikkelingen

Eventueel nieuw aan te leggen of te vervangen vuilwaterriool wordt gedimensioneerd conform de Leidraad Riolering (uitgegeven door RIONED). Het gemeentelijk rioolsysteem wordt zo mogelijk gescheiden uitgevoerd. Het ontwerp wordt gebaseerd op basis van een droogwaterafvoer van de aangesloten percelen en stroomgebieden. Uitgegaan wordt van een droogwaterafvoer van 12 l/h/ie, in een periode van 10 uur, voor huishoudelijk afvalwater en 0,25 l/s/ha voor de afvalwaterstroom bedrijventerreinen. Het nieuwe riool moet lozen op het bestaande gemengd/dwa - rioolstelsel.

Het van de dakoppervlakken afstromende hemelwater dient van de riolering afgekoppeld te worden. Afvoer hiervan naar het oppervlaktewater ligt voor de hand. De bodem in Assen is namelijk over het algemeen ongeschikt voor infiltratie vanwege de relatief ondiep liggende leem - en potkleilagen.

Het watersysteem moet op basis van de volgende grondslagen worden ontworpen:

  • De in het GRP vastgestelde ontwerpbui voor het regenwaterriool heeft een maximale capaciteit van 80 l/sec/ha, (bui08 met een herhalingstijd van eens in de twee jaar. Met een waking van ca. 20 cm onder het minimale maaiveldniveau binnen het plangebied;
  • Werken volgens de trits vasthouden, bergen en dan pas afvoeren en de trits schoon houden, scheiden, zuiveren;
  • Bij nieuwbouwplannen wordt de berging van het nieuwe extra verhard oppervlak binnen het project gerealiseerd. Bij herstructureringsplannen en afkoppelen van bestaande verharding wordt er gezocht naar oplossingen binnen het plangebied. De berging wordt doelmatig en economisch/maatschappelijk acceptabel aangelegd; Waterschap Reest en Wieden hanteert als ontwerpbui bui t 1/10jaar van Buishand en Velts, waarbij er maximaal 30 cm peilstijging mag plaatsvinden. De gemeente Assen heeft een gedetailleerd riolerings- en oppervlaktewatermodel (Sobek). Vanuit de stedelijke wateropgave hanteert de gemeente een langdurige neerslagreeks. Uit deze neerslagreeks worden de neerslaggebeurtenissen geselecteerd die maatgevend zijn voor de waterstanden in stedelijk gebied. Deze neerslaggebeurtenissen kunnen afwijken van de door het waterschap gehanteerde ontwerpbui.
  • Water op straat mag eens in de 100 jaar tijdelijk voorkomen (bui10). Er mag geen schade veroorzaakt worden; Vanuit het watersysteem mag er geen wateroverlast ontstaan bij kapitaalintensieve functies (wonen en werken) bij een neerslaggebeurtenis van 1/100 jaar.
  • De afvoercapaciteit handhaven.
3.5.2 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het stroomgebied van de Drentse Hoofdvaart. Deze doorsnijdt het plangebied van oost naar west. De Norgervaart doorsnijdt het gebied vanaf de Drentse Hoofdvaart in noordelijke richting. Het maaiveldverloop is ter plaatse van het Pelinckbos rond NAP +14 m in noordelijke richting naar NAP +11 m in polder Kloosterveen en NAP +10 m in De Zeven Blokken.

De huidige functie in De Zeven Blokken en het niet-bebouwde deel van polder Kloosterveen is primair landbouw (zone I Omgevingsvisie Drenthe). Binnen deze zone staat grondgebonden landbouw voorop. In deze zone is de waterhuishouding, binnen de mogelijkheden van het watersysteem, afgestemd op optimale productieomstandigheden voor de landbouw. Het hierbij behorende grondwaterregime is afhankelijk van de combinatie van grondgebruik en grondsoort. Om in droge periodes over voldoende water te kunnen beschikken is het peilbeheer erop gericht de grondwaterstanden niet verder uit te laten zakken, dan noodzakelijk is voor landbouwkundige gebruik. Daarnaast is aanvoer van, en beregening uit oppervlaktewater mogelijk.

Oppervlakte water

Het plangebied ligt in het stroomgebied van de Drentse Hoofdvaart. Het plangebied is voornamelijk een kwelgebied en bestaat vooral uit veengronden. Het vormt een onafhankelijk bemalen gebied binnen drie bemalingsgebieden die afwateren op de Drentsche Hoofdvaart. De waterpeilen in het plangebied liggen ongeveer 1 tot 2 m onder het waterpeil van de Drentse Hoofdvaart. Ook kunnen de gebieden van water worden voorzien vanuit dit kanaal. Ondanks dat er sprake is van kwel, zijn de fluctuaties in de grondwaterstanden gering. Dit is het gevolg van de directe afvoer op sloten en de bemaling dan wel het inlaten van water in het gebied.

Het bestaande deel van de woonwijk Kloosterveen ligt in een poldergebied met een streefpeil NAP +10,37 m / NAP +10,25. Met het gemaal Kloosterveen wordt het overtollige grond- en regenwater door het waterschap in de hoger gelegen Norgervaart gepompt. Tussen de Norgervaart en het natuurgebied ligt een landbouwgebied in een (bemalen, gemaal Zevenblokken) polder met een vast streefpeil. Het gebied ten zuiden van de Drentse Hoofdvaart wordt bemalen met gemaal Veenstra’s blokken. Alle drie gemalen voeren af op de Norgervaart. Het streefpeil van de Norgervaart ligt op NAP +11,40 m. Er wordt door het waterschap in de poldergebieden flexibel peilbeheer toegepast wat wil zeggen dat de weersgesteldheid bepaald in hoeverre de waterstand op zomer of op winterpeil gehouden wordt. De aangegeven waarden zijn de maximale/minimale peilen.

Het huidige streefpeil van het plangebied ligt op NAP +10,05 (ZP) en NAP +9,50 (WP) m ten oosten van de Norgervaart en NAP +10,60 m / NAP +10,35 m ten zuiden van de Drentsche Hoofdvaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.08BP20102220-A001_0017.png"

Bestaande waterhuishouding rond het plangebied

Het merendeel van het gebied wordt bemalen. Het waterschap was gewend om in de polders Kloosterveen en Veenstra’s blokken een maalstop toe te passen. Hoe daar nadat deze polders (gedeeltelijk) zijn bebouwd mee wordt omgegaan moet nog worden vastgesteld.

Langs de kanalen liggen kaden met de functie regionale waterkering.

De in het gebied voorkomende oppervlaktewaterkwaliteit kan worden getypeerd als landbouwwater. Uit de in het water gemeten concentraties van relevante stoffen kan worden opgemaakt dat de kwaliteit sterk wordt bepaald door het huidige landbouwkundige gebruik (nutriëntenlast). De chemische toestand is in 2005 getoetst aan de regionale richtwaarden voor ecologie ondersteunende stoffen en aan de Europese normen voor prioritaire- en Rijnrelevante stoffen. De toetsing is uitgevoerd op het meest benedenstroomse meetpunt (1DREH8RO). De waarden voor PAK’s en bestrijdingsmiddelen zijn bij alle waterlichamen in 2006 met ‘goed’ beoordeeld. Fosfaat is beoordeeld als matig.

In de huidige situatie voldoen de kanalen, ecologisch gezien, niet aan de gewenste toestand. Hiervoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen. De waterpeilen zijn gereguleerd, er is geen tot weinig stroming, er zijn steile taluds en de kanalen worden redelijk intensief onderhouden. Er is vaak slechts een zeer smalle zone langs de kanalen waarin oever- en waterplanten zich ontwikkelen. Ook zijn er sluizen en stuwen aanwezig. Als gevolg hiervan zijn de kanalen hydromorfologisch monotoon en de ecologische diversiteit is navenant laag.

Grondwater

Op basis van de Bodemkaart van Nederland is de freatische grondwatersituatie beschreven. In het plangebied komt veelal grondwatertrap IV en V voor in de lage dele. In de hogere delen is grondwatertrap VI aanwezig. Met grondwatertrappen wordt het grondwaterstandsverloop gekarakteriseerd. Deze worden bepaald aan het de hand van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG).

Grondwatertrappen met GHG en GLG

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.08BP20102220-A001_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.08BP20102220-A001_0019.png"

Grondwatertrappen

De freatische grondwaterstanden worden bepaald door de aanwezige drainagemiddelen, eventueel voorkomende ondiepe storende lagen en de grondwatersituatie in de diepere ondergrond. In Kloosterveen komt grotendeels een ondiep slecht doorlatende keileemlaag voor met grote hydrologische weerstand en is er een beperkte stroming vanuit diepere pakketen. Het regenwater kan nauwelijks naar het diepe grondwater wegzijgen, maar zal via ondiepe sloten en greppels snel naar het oppervlaktewater afvloeien. De hydrologische relaties met de omgeving bestaan vooral uit lokale systemen van slootkwel afhankelijke vegetatie.

Onder het freatische pakket ligt het eerste watervoerende pakket. Dit pakket is van belang voor de ondiepe lokale grondwaterstroming. Het eerste watervoerende pakket bestaat uit fijnere zandlagen en begint in de gemeente vlak onder de oppervlakte. In of onder dit eerste watervoerende pakket zijn plaatselijk kleiafzettingen aanwezig die slecht doorlatend zijn voor water. Deze vormen een belemmering voor de verticale waterbeweging. Potklei is bijvoorbeeld zeer slecht doorlatend voor water. Ook keileem kan een slecht doorlatende laag vormen. De ondoorlatendheid van keileem kan echter van plaats tot plaats sterk verschillen afhankelijk van onder andere de dikte en samenstelling van de keileem. Zo kunnen er bijvoorbeeld plaatselijk zandlagen in de keileem voorkomen. In het grootste gedeelte van het plangebied is in de ondiepe ondergrond potklei (formatie van Peelo) of keileem (formatie van Drenthe) aanwezig.

Onder het eerste watervoerende pakket ligt het tweede watervoerende pakket dat van belang is voor de diepe regionale grondwaterstroming. Dit pakket bestaat uit matig grove tot grove rivierzanden die zeer goed doorlatend zijn voor water. De bovenkant van deze zanden ligt in de gemeente Assen ongeveer op 40 m –N.A.P. Aan de basis van dit grondwaterstromingssysteem ligt een laag die ondoorlatend is voor water. Deze hydrologische basis bestaat uit kleilagen. De bovenkant van deze kleilagen ligt in de gemeente Assen op ongeveer 200 m –N.A.P.

In het gebied Kloosterveen III en Zuidwest wordt nog onderzoek uitgevoerd naar de huidige grondwaterstanden in het gebied met nieuw geplaatste peilbuizen.

3.5.3 Toekomstige situatie

Samen met het waterschap is het watertoets proces doorgelopen. Het waterschap heeft een watertoets document opgesteld en aan de hand van dit document en de ontwerpgrondslagen van de gemeente zal het plan verder uitgewerkt worden.

Oppervlaktewater

Ontwerp watersysteem bij neerslagsituatie in Kloosterveen III van 1/10 en1/100 jaar

Door water langer in het gebied vast te houden, worden verdroging en afwenteling van wateroverlast tegengegaan. Het waterschap stelt als eis dat de afvoer uit het gebied niet hoger mag worden door gewijzigde grondgebruik. Tot 2050 zal er sprake zijn van een toename van neerslag met 10%. Dit betekent dat op dit moment in relatie tot het verharde oppervlak 10% extra berging dient te worden gerealiseerd. De waterstanden mogen in een situatie 1/10 (plus 10% klimaatsverandering) niet meer dan 30 cm stijgen. In de situatie 1/100 jaar mag er geen water op straat staan. Om dit te verwezenlijken wordt er in het plangebied 10% van het verharde oppervlak voor water gereserveerd. De natte zone in Kloosterveen III en de vijvers in Kloosterveen III zuid geven hier ruimschoots de ruimte voor.

Aanleghoogte bebouwing

Het deelgebied dat in polder Kloosterveen ligt krijgt een vaste waterstand die tussen het streefpeil van Kloosterveen II NAP +10,30 en het zomerpeil van de polder NAP+10.05 ligt. Het waterschap adviseert in de watertoets een aanleghoogte de bebouwing te hanteren van minimaal NAP +12,10 meter omdat de huizen dan bij een waterstand op de Norgervaart die vaker dan 1:100 voorkomt niet onderlopen. De gemeente wijkt daar vanaf en zal het terrein tot minimaal NAP 11,50 ophogen. De drempelhoogte van de bebouwing komt op minimaal 11,75 te liggen. Het verder ophogen van het terrein zou betekenen dat eventuele wateroverlast wordt afgewenteld op kloosterveen I en II die op NAP 11.60 zijn aangelegd. Het deelgebied dat in polder Veenstra's blokken ligt krijgt een peil van NAP 10,60 m. Het terrein zal tot minimaal NAP 11,80 m. worden opgehoogd.

Wateroverlast vanuit omliggende polder

Na aanleg van Kloosterveen III wordt door gemaal Kloosterveen nog 395 ha. landelijk gebied bemalen. In het landelijke gebied geldt een andere dynamiek met betrekking tot het watersysteem als in het stedelijke gebied. In het landelijke gebied is de tiendaagse neerslagreeks van 'waternood-Stowa' maatgevend voor de 1/100 jaar-situatie. Voor het nieuwe stedelijke gebied geldt dat deze neerslagreeks geen overlast mag veroorzaken vanuit de polders naar het stedelijke gebied. Indien het gemaal Kloosterveen niet meer functioneert bij deze neerslagreeks dan wordt in totaal 670.000m3 in die 395 ha geborgen op maaiveld. In dat geval stijgt de oppervlaktewaterstand tot een niveau van NAP+11.55 m. Uit het inundatiebeeld (zie onderstaande afbeelding) blijkt dat het water zich verzameld tegen de woonwijken aan. Bij een aanleghoogte van bebouwing op NAP+11.75 m hebben de bewoners nog een drooglegging van 20 cm.

Overstromingsrisico vanuit het kanalensysteem

Binnen de ontwikkeling van Kloosterveen III moet rekening worden gehouden met het overstromingsrisico van de Norgervaart. De Norgervaart is een regionale waterkering. De maatgevende hoogwaterstand van de Norgervaart is NAP+11,90 m. De kade van de Norgervaart moet deze waterstand kunnen keren om te voldoen aan de normen voor stedelijk gebied. De ruimte die noodzakelijk is voor deze kade is ongeveer 15 meter gerekend vanaf onderinsteek (de waterlijn) van de Norgervaart. Daarnaast geldt een obstakelvrije zone van 15 meter die geldt vanaf de boveninsteek van de Norgervaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.08BP20102220-A001_0020.png"

Inundatiebeeld Kloosterveen

Grondwater

De nieuw aan te leggen openbare infrastructuur moet voorzien worden van een drainagestelsel ten behoeve van een voldoende drooglegging van de wegconstructies. De door particulieren aangelegde grondwater- en/of regenwaterafvoeren worden op het regenwaterriool aangesloten. Handhaving van het grondwaterniveau is van belang. Om grondwateroverlast te vermijnden krijgt het plangebied een minimale drooglegging van 1,20 meter. Dit wordt bereikt door voldoende open water aan te leggen. Er wordt geadviseerd om kruipruimteloos te bouwen.

Waterkwaliteit en ecologie

In (stads)wateren wordt gestreefd naar een situatie met helder water en een rijke vegetatiestructuur met zowel in het oevercompartiment als het watercompartiment een aanzienlijke bedekking met ondergedoken waterplanten, drijfbladplanten en Helofyten.

Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink worden niet gebruikt. Gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt tegengegaan.

De inrichting moet kindvriendelijk zijn. Dit kan met flauwe oevers of een plasberm. Bij aanleg van nieuw oppervlakte water moet ten behoeve van de waterkwaliteit en calamiteiten een doorspoelvoorziening worden aangebracht.

Beheer en onderhoud

Daarnaast moet het beheer en onderhoud van de watergangen goed worden geregeld. Geadviseerd wordt watergangen onder schouw te brengen bij het betreffende waterschap, zodat de functie gewaarborgd is.

Riolering

Het stelsel moet gescheiden aangelegd worden. Het DWAstelsel loost via een gemaal op de RWZI van waterschap Hunze en Aa's. Regenwater mag worden geloosd op oppervlaktewater in het stedelijke gebied.

Geohydrologische effect op de omgeving

Op basis van de bodemopbouw en hydrologische situatie kan beïnvloeding van de omgeving (waaronder) het Pelinckbos niet worden uitgesloten. Er zijn echter mogelijkheden om bij de aanpassing van de waterhuishouding de inrichting af te stemmen op het voorkomen van negatieve effecten op het Pelinckbos. Hierin kan de benodigde compensatie van verhard oppervlak (vasthouden hemelwater) worden opgenomen.