direct naar inhoud van 3.7 Flora en fauna - soortbescherming
Plan: GEMEENTE ASSEN Norgerbrug en omgeving
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.08BP20102220-A001

3.7 Flora en fauna - soortbescherming

Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet is de verplichting ontstaan om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten. Het doel van de wet is om in het wild levende planten en dieren te beschermen.

Beschermde en Rode Lijst soorten

Om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van beschermde en Rode Lijstsoorten in het plangebied, zijn door Buro Bakker (juni 2009, november 2010) ecologische verkenningen uitgevoerd. Bij de uitvoering van deze verkenning is voor de afzonderlijke soortengroepen (flora en vegetatie, vogels, zoogdieren, amfibieën en reptielen, vissen en overige fauna als vlinders en libellen) vastgesteld of deze in het gebied feitelijk zijn waargenomen en/of deze soorten gezien de aanwezige biotopen in het plangebied zijn te verwachten. Hierbij is ook het beschermingsregime binnen de Flora- en faunawet behorende bij deze soorten vastgesteld.

Onderstaande tabel geeft voor de aangetroffen en mogelijk aanwezige beschermde soorten het beschermingsregime aan (zie voor de betekenis van de tabellen § 2.2). Naast de beschermde soorten zijn ook een groot aantal niet beschermde plant- en diersoorten binnen het plangebied aanwezig.

Waargenomen of waarschijnlijk voorkomende beschermde flora en fauna

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.08BP20102220-A001_0023.png"

Daarnaast is door EcoGroen (februari 2011) onderzocht of de aanpassing van de N371 een bedreiging vormt voor beschermde flora en fauna in het Pelinckbos. In dit onderzoek zijn de volgende waarnemingen gedaan:

  • In het onderzoeksgebied komen de laag beschermde Koningsvaren en mogelijk Brede wespenorchis voor. Er worden geen andere beschermde soorten verwacht;
  • In het onderzoeksgebied zijn diverse potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Aanwezige lanen in dit bos vormen bovendien mogelijke vliegroutes. Het nieuwe wegtracé doorsnijdt echter geen voor vleermuizen onmisbare structuren;
  • In het onderzoeksgebied zijn vaste verblijfplaatsen van algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten te verwachten. In het Pelinckbos komt Eekhoorn voor en lijken potenties voor Boommarter. Verder is een verlaten burcht van de strikt beschermde Das aangetroffen. Vooralsnog is er geen aanleiding om schade aan strikt beschermde grondgebonden zoogdieren te verwachten;
  • In het noordelijk deel van het Pelinckbos zijn enkele (potentiële) nesten van jaarrond beschermde vogelsoorten aangetroffen. Vermoedelijk betreft het nesten van Havik en/of Buizerd. Daarnaast is het niet uitgesloten dat in bosgebied soorten als Ransuil en Sperwer broeden. Naar verwachting is de functionaliteit van de aangetroffen jaarrond beschermde nesten niet in het geding met het verleggen van de N371. De gevonden nesten liggen op enige afstand van het beoogde wegtraject, er is eventueel alternatieve broedgelegenheid en zowel Buizerd als Havik zijn soorten met een groot territorium. Behalve genoemde soorten zijn in het onderzochte gebied ook (algemene) broedvogels van bos en agrarisch gebied te verwachten;
  • Het onderzoeksgebied vormt geschikt overwinteringsgebied voor amfibieën. In een poel ten zuiden van het onderzochte gebied zijn waarnemingen bekend van de middelhoog beschermde Alpenwatersalamander. Hier en in andere wateren nabij het onderzoeksgebied komen lokaal mogelijk ook de strikt beschermde Heikikker en Poelkikker voor. De aanleg van een weg kan een doorsnijding vormen tussen omliggende voortplantingswateren in het agrarische gebied en overwinteringsbiotoop;
  • Er zijn geen reptielen of beschermde vissen en ongewervelden aangetroffen en/of te verwachten. Geschikte biotopen voor deze soortgroepen ontbreken en negatieve effecten op beschermde soorten zijn niet aan de orde.

Conclusies en consequenties

Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën. Het overtreden van verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet is hier voor laag beschermde soorten echter niet aan de orde, omdat automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen geldt. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is dan wel van kracht.

Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Het onderzoek naar vleermuizen heeft uitgewezen dat een aantal soorten vleermuizen op verschillende manieren gebruik maken van het plangebied. De realisatie van de nieuwe wegen levert enkele knelpunten op met betrekking tot de functionaliteit van het leefgebied van deze vleermuizen. Door middel van het treffen van een aantal mitigerende maatregelen is het echter mogelijk om eventuele schadelijke effecten te voorkomen. Deze maatregelen dienen in een activiteitenplan te worden beschreven. Suggesties voor te treffen mitigerende maatregelen zijn:

  • De nieuwe brug over de Drentse Hoofdvaart moet op dusdanige hoogte worden aangelegd dat deze geen barrière vormt voor Watervleermuizen die de vaart als vliegroute gebruiken. Als minimumhoogte moet een hoogte van 1 meter boven het wateroppervlak worden aangehouden. Dit is opgenomen in de regels;
  • Verlichting op en rond de Drentse Hoofdvaart dient tot een minimum beperkt te worden, in verband met de lichtgevoeligheid van veel soorten vleermuizen. Op plaatsen waar verlichting noodzakelijk is, kan worden gekozen voor lantaarns die uitsluitend het wegdek verlichten en geen licht naar de omgeving verstrooien zodat 'lichtvervuiling' wordt tegengegaan;
  • De wegbeplanting ten noorden van de Drentse Hoofdvaart die als vliegroute fungeert voor Laatvliegers en Gewone dwergvleermuizen dient zijn functie te behouden. Op plaatsen waar deze wordt doorsneden zal mitigatie kunnen bestaan uit een voor vleermuizen geschikte onderdoorgang of een hop-over;
  • Eventuele sloop van panden met verblijfplaatsen dient direct voor of direct na de winter plaats te vinden, op een moment dat er zich geen dieren in bevinden, in combinatie met het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen in de omgeving.

De aantasting van het Pelinckbos door de verlegging van de N371 is gering, gezien de aanwezig soorten en de waarde ervan. Alleen amfibieën is een aandachtspunt. In 2011 wordt nader onderzoek uitgevoerd naar amfibieën. Met de resultaten hiervan en nadere informatie over de detaillering van de weg kunnen scherpere uitspraken worden gedaan over de eventuele effecten van de aanpassing van het traject van de N371.